Moppentrommel even verrasr saw, even nij ai are jon-tzel papa luchtig'„dansen Jullie maar ge dames zag, van wie de een nog half kalm door". stond te giegelen, de ander achter Eenigszins gerustgesteld, dat het haar zusters wegkroop, een derde hem werk in vertrouwde handen was met schalksch gezicht aankeek. Mien- draaiden de meisjes weer door. tje hield op met spelen en wendde zich Papa naar voren, trok de deur open op den pianokruk om. Ln een stem ri benedenBe/lk „Speelt u door, asjeblieft, juffrouw' hier goed voor de piano?- yerzocht de jonge man vriendelijk. Toen Mientje aan dit beleefd ver-| „Ja, mijnheer, maar ik zoek niet voldeed, keek papa Noote- boom haar zoo veelbeteekenend aan, dat ze het verstandiger vond door te gaan spelen. „Neemt u zoo lang even plaats", moedigde papa Nooteboom den jongen man aan, waaraan deze eenigszins schuchter voldeed. „Zijn dat allen dochters van u, als ik vragen mag", vroeg de Jonge man, een steelschen blik naar de meisjes werpend. „Om u te dienen, mijnheer. U wilt zeker wel gelooven, dat er wat komt kijken om al die bekjes open te houden.' „Dat wil ik gaarne gelooven, maar 't geeft veel gezelligheid in huis. Voor al als ze kunnen musiceeren." „Mijnheer," zei papa Nooteboom, terwijl hij zich oprichtte in zijn stoel en deed alsof hij iets buitengewoons verkondigen ging, „ik durf u gerust te verklaren, dat die meisjes zoo ge zellig voor me zijn, dat geen haar van mijn hoofd mijnheer Nooteboom was nagenoeg kaaler aan denken zou 's-avonds er ooit uit te loopen. Ik ben nergens liever dan thuis. Er gaat niets boven eigen haard. Zoo u weet, zegt het spreekwoord „Eigen haard is goud waard". Bent u al ge trouwd of geengageerd, zooals men dat noemt, als ik vragen mag. 't Is geen onbescheiden vraag, hoop ik," zei papa Nooteboom, den jongen man van ter zijde aanziende. „O heelemaal niet, mijnheer. U moogt het gerust weten. Ik ben noch verloofd, noch getrouwd „Dan wordt het hoog tijd voor u," zei papa Nooteboom lachend. „Zonde van zoo'n knappen heer als u, dat ge niet verloofd zijt. Zeg Dien, schenk mijnheer eens een kopje thee in, U drinkt toch wel een kopje thee zeker „O, gaarne mijnheer". Terwijl Dientje een geurig kopje thee voor den jongen man neerzette, met een bedeesd „asjeblieft, mijnheer", zei papa weer„Dientje schenk mij ook een kopje in", en op Dientje wij zende zei papa„Dat is nu mijn rech terhand, mijnheersedert mijn beste, brave vrouw dood is, neemt zij de geheele huishouding waar. 's-Morgens netjes op tijd benedenkoken kan ze als een keukenprinsesik zou ze ten minste niet gaarne willen missen...." Papa Nooteboom had zoo gaarne gehoord, dat de jonge man gezegd had, dat dat er wel eerstdaags van komen moest, maar de jonge man zei anders niets dan een onbeteekenend„Zoo, mijnheer". „Uw dochter speelt goed, zei de Jongeman een poosje later, aandachtig naar het muziekspel luisterend. „Ja, maar zij speelt .nog beter," zei papa Nooteboom, op Dientje wij zend. „Wilt u ze aanstonds eens hoo- ren „Gaarne", zei de jongeman, een kleur krijgend. „U moet er niets van gelooven, mijnheer," bracht Dientje in het mid den, niet geheel ongevoelig voor de vaderlijke loftuiging. De jonge meisjes keken den jonge man een weinig onbeholpen en schuw aan, als musschen waartusschen een sperwer is neergestreken Papa praatte, onderwijl druk met den jongen man voort, tikte hem nu eens vertrouwelijk op den schouder, dan weer op den arm, en toen het on geveer kwart voor tien was, had papa het zoover gebracht, dat de meisjes met den jongen man aan het walsen waren, waarbij papa lustig meedraaide. Op eens werd gebeld. De meisjes keken verschrikt papa aan. „Stel je voor, dat er nog een heer wasom ie piano te zien", dachten zij bij zich «elf. „Ik zal wel even open heb ver geten, dat mijn dochter jarig is, van daag, met het plaatsen der adverten tie, en nu hebben we een klein familie feestje. Zou mijnheer misschien mor genavond even kunnen terugkomen „O zeker mijnheer, heelemaal geen bezwaar". En papa blij, dat hij met een klein leugentje zich uit de moeilijkheid had gered, ging vroolijk naar binnen. Zooals aan alles, kwam ook aan dit gezellige avondje een einde, en toen het bij elf uur was, verliet de jongeman, die zich inmiddels had voorgesteld als Albert de Vreede, boekhouder aan de gemeente electrische centrale wat beide gelogen was de gastvrije woning, het hoofd vervuld van veel booze plannen, die gerijpt waren toen papa Nooteboom bij het afscheid ne men zeide„De piano zouden we toch niet willen verkoopen voor den vijf tienden van de volgende maand dan is mijn oudste dochter op één na jarig en dan hebben we natuurlijk een avondje, en de nieuwe piano komt eerst den eersten van de daarop vol gende maand. Maar wilt u in dien tusschentijd de piano nog eens komen zien, met een paar vrienden of een deskundige, dan kunt u gerust uw gang gaan. In alle gevallen zien we u nog eens terug, niet waar, mijnheer" Albert de Vreede, die eigenlijk Her man Duiker heette en geen boekhouder der gemeentelijke electrische centrale maar chauffeur op een buiten was en op trouwen stond, beloofde papa Noote boom spoedig eens terug te komen en maakte direct in stilte het plan zijn vriend, Willem Struivers, uit te noodi- gen, papa Nooteboom er tusschen te nemen. Papa Nooteboom was de volgende dagen zeer in zijn nopjes en gaf tegen zijn dochters hoog op van het welsla gen van zijn plan. Dientje werd reeds beschouwd als de toekomstige bruid en ze maakte van de goede stemming van haar pa gebruik, door een beeldig zomer-costuumpje te vragen, wat ze kreeg. lederen avond was het bij de Noote- booms volop concert. Den volgenden avond kwam de heer terug en werd op dezelfde wijze ingeleid in de familie, en ook hij be loofde nog eens terug te komen met een deskundige om de piano te bezien. En alsof het noodlot de kijkers van de piano te zamen bracht, op een der volgende avonden, toen Herman Dui ker en Willem Struivers op bezoek wa ren, om nogmaals de piano in oogen- schouw te nemen, kwam ook de andere pretendent met een vriend opdagen, blijkbaar met dezelfde bedoelingen als Herman Duiker en Co. Toen dit tweetal het andere tweetal zag binnen komen, voorgesteld door papa Noote boom als Willy Eikelenberg en Antoon de Braas, toen keken de eersten ver rast en eenigszins teleurgesteld. Als papa Nooteboom echter op luchtigen, gemoedelijken toon zei„Nu moeten de heeren maar onder elkaar uitmaken, welke piano hij versprak zich - ze willen hebben, ging bij alle pretenden ten een licht op, dat hen als lotgenooten deed kennen ze gaven elkaar een knip oogje en stelden zich wederzijdsch voor. Er werd dien avond gemusiceerd, volop wijn gedronken, gedanst, en eerst over twaalf uur ging men huis waarts. Over de piano was zoo goed als niet gesproken. Om de situatie een schijn van wer kelijkheid te geven was het instrument nog een oogenblik bezichtigd, Willem Struivers kon niet nalaten zijn vriend in het oor te fluisteren, dat er een oude klank in de piano zat, wat neersloeg maken"Dientie, die zooeven o» allesbehalve j verdienstelijke wijze een üea gezongen Ihad. De vrienden zeiden dat ze buiten wel zouden beslissen, wie de piano koopen zou. Papa Nooteboom bleef er buiten, daarhij, zooals hij guitig zei, geen partij wou kiezen. Toen de heeren vertrokken waren, maakte papa de balans van den avond op Dientje was voor Albert de Vreede. „Wat een mooien naam", zei papa Nooteboom, „en hij draagt dien naam met eere, want die jongen heeft zoo'n goedig, vredig gezicht. En als het er door gaat, kan hij er misschien wel wat aan doen, dat ik extra gerantsoe neerd wordt om electrisch licht in mijn winkel. Jij, Fientje, had ik ge dacht voor Willy Eikelenberg, die lijkt me geposeerder toe dan Antoon de Braas, die ik voor Mientje bestemd heb. Tenslotte neem jij, Lientje, Wil lem Struivers, en dan houd ik jullie drie aardige mopjes van meisjes hog over en bij me, tot er weereen piano moet verkocht worden", wendde papa Nooteboom zich lachend tot de drie jongste dochters. Ze lieten de lipjes hangen. Ook zij vonden de jon gens leuk, maar het was, zooals papa gekscherend zei„die het eerst komt, die het eerst maalt", zij waren 't laat ste gekomen of de jongsten, net zooals men het zeggen wilde. Alleen Lientje en Fientje waren niet tevreden met papa's verdeeling. Fientje vond, dat Antoon de Braas een kinderachtig kopje had, en Lientje vond Willem Struivers een engerd, omdat hij zoo geniepig lachen kon en ze kregen ruzie, die voor zusjes tamelijk hoog liep. „Hoor eens", zei papa Nooteboom ten slotte streng. „Het is geen tijd om kieskeurig te zijn. Jullie moesten blij zijn, dat ik den boel zoo mooi verdeeld heb hij bleef altijd koopman en kort en goed, het blijft zooals ik gezegd heb en nu naar boven." Het bleef dien avond nog lang on rustig boven het hoofd van Nooteboom daar de meisjes op hun slaapkamers nog druk met elkaar aan het debat- teeren waren, zoodat hij zich verplicht zag, met zifn v/andelstok tegen het plafond te Ironzen, dat ze stil zouden zijn. Onze vrienden liepen intusschen in het nachtelijk duister een eind ge zellig om bespraken de ondervonden wederwaardigheden en waren het er over eens, dat papa Nooteboom een excellente gastheer, maar tevens een reuzen-idioot was, die 'n geducht lesje moest hebben. Samen gingen ze naar de kamer van Willem Struivers en stelden daar gemeenschappelijk het volgend briefje op WelEdele heer Nooteboom, In verband met ons bezoek en onderhoud ten uwent, moeten wij u tot onzen spijt meedeelen, dat we van den koop van de piano afzien, daar we het onder elkaar niet eens zijn kunnen worden en elkaar geen vlieg willen afvangen. Intusschert danken wij u voor uw welwillendheid, waarmee u ons hebt ontvangen. Na vriendelijke groeten, s. v. p, ook aan de geachte dames, uw doch ters. Hoogachtend, Albert De Vreede, Boekhouder, Willem Struivers, Electricien, Willy Eikelenberg, Gymnastiek- leeraar. Antoon de Braas, Pianist. Den volgenden morgen vroeg ont ving papa Nooteboom dit allesbehalve opbeurend briefje en had van alle stoelen in zijn winkel wel de pooten willen stukslaan. 's-Middags aan tafel was er geen huis met hem te houden. De dochters schreven het toe aan het wijntje, dat papa den vorigen avond overvloedig gedronken had, maar toen de bul bij pa wel drie weken aanhield, begrepen ze dat er een andere oorzaak moest zijn. Van den bewusten brief kwamen ze echter niets te weten, en als een der dochters nog den moed had er over te beginnen en te vragen hoe 't toch zou klomen, dat ze niets meer van de kooo-j rustige pianoKiJkers hoorden, snanwu» hij de meisjes zoodanig af, dat ze papa er niet meer mee plaagden of lastig vielen. Wat de dochters betreft, de derde van achteren, Lientje, trouwde met een eerzamen schrijnwerkerspatroon. De overige meisjes bleven ongetrouwd en zetten onder den naam van Gez. Nooteboom, voorheen A. Nooteboom, de meubelzaak na hun vaders dood voort. Iets uit den DE EZELS. Een man had zeven ezels, die hij op zekeren dag wilde verkoopen. Eer hij ter markt ging, dreef hij ze samen en. zeide voldaan: „Zeven ezels heb ik". Daarna zadelde hij een der ezels ging er op zitten en. reed ter markt. Op de markt gekomen, zeide de man, alvorens hij afsteeg: „ik zal toch nog even tellen of alle zeven ezels er zijn." Hij telde om sioh heen, en hij telde een, twee, drie, vier, vijf, zes De man schrok en zeide, „ik heb me zeker vergist, want ik had toch zeven ezels. Ik zal nog een keer tellen. En weer kon hij het niet verder als zes brengen. De man besloot: „Ik zal naar huis terugkeeren en mijn vrouw laten tellen". De man keerde om en reed terug. Hij dreef weer de zes ezels voor zich uit. Des avonds kwam hij thuis en riep zijn vrouw. „Vrouw", zei hij, „tel gauw de ezels. Et tel er maar zes, en vanmórgen had ik er nog zeven, en toch heb ik er geen verloren en geen verkocht." De vrouw lachte en zeide: ,,Je ver gist je. Om je heen staan zes ezels, jij zelf zit op den zevenden, en op den zevenden zit de achtste. Jij hebt er dus geen verloren, maar er zelfs een bijge- wonnen. En kom er nu maar af." OUDE ADEL. Ik zeg je, mijn adel is zóó oud 't zou me niet verwonderen of mijne voorouders hebben van hun balkon de schepping der wereld aanschouwd. BADPLAATS-PRIJZEN. Hij. Er was, maai- één ding, dat ik niet duurder behoefde te betalen dan thuis. Zij. (nieuwsgierig): En wat dan? Hij. De postzegels. IN DEN STIJL. 1 Jong heertje, dat in een gewone vigilant stapt: „Laat ons in dezen vuil nisbak stappen." Koetsier: „En waar moet ik die vuilnis heenbrengen HIJ ALLEEN NIET. Elza (diep gekrenkt, dat haar lui tenant, die gewoonlijk voorbij haar raam komt, zich in geen week heeft laten zien). O Emma, ik ben diep ongelukkig Emma. Troost je, lieve vriendin, did smart slijt wel, alles gaat voorbij. Elza. Alles ja; maar hjj niet. De bruidssluier van een Japansch meisje wordt later gebruikt als haar doodskleed. Na de bruiloft wordt de sluier onmiddellijk opgeborgen, om bij haar dood weer te voorschijn ge haaid te worden. HUISHOUDELIJKE DINGEN. Melk koken. Bij goede melk vormt zicli doorgaans bij het koken een vel aan de oppervlakte. Wil men dit voorkomen, dan voegt men op het oogenblik, dat do melk haar kook punt bereikt, een paar eetlepels kou de melk erbij en roert deze er een minuut doorheen. Het vel, dat zich wilde vormen, wordt daardoor geabsorbeerd en het vetgehalte blijft beter. Men zorgo natuurlijk dat de koude melk even versch is als de kokende, anders tou deze zuur worden of be derven. NUMMER I 1921 EEN GEVAARLIJKE VLIEGTOCHT Pikdonkere nacht! Eenige sterren pinkelen aan het firmament. Stilte ligt over velden en wegen, een doodsche stilte onder de klare, koele lucht. Het minste geruisch is te hooren. Het zacht gemurmel der golven langs den oeverrand klinkt daar een tonig als een grafgezang. Vele dooden heeft de rivier ln haar schoot opgeno men, zij kent geen partij, geen land, zij neemt allen op, den Franschfnan naast den Duitscher. I n een hollen weg, dicht bij de rivier, richt een man zich plotseling op en in de verte klinkt een hoefslag, licht ge rammel als van een machine. Met de oogen van een roofdier boort hij door de duisternis heen. Van den grauwen kleur der straat scheidt zich een donkere massa af. Spookachtig verbreedt het zich en'schijnt zich in den nacht te verliezen. De man springt op, met de revolver in de vuist „Werda „Houd je kalmlGoede vriend," klinkt het terug. Een oogenblik aarzelt de schildwacht nog, dan springt hij opeens geheel uit zijn schuilplaats te voorschijn. De luitenantsuniform wordt zichtbaar. „Helldorp „Ja." „Drommels, kameraad, wat transpor teer je daar," en de luitenant kijkt nieuwsgierig over den schouder van zijn vriend heen. „Sperwer Mijn beste vliegmachine. Er moeten eenige dépêches overge bracht worden aan den generalen staf ten noorden van St. Michiel." „Bij nacht?'' „Ja Er schijnt haast bij te zijn. Ik weet niet waarover het gaat. Maar dergelijke tochten doe ik toch liever 's nachts. Bij den dag is het een beetje gevaarlijk over de stellingen van den vijand te vliegen. Wanneer de machine mij niet in den steek laat, denk ik tegen den ochtend terug te zijn. Ik zal dadelijk zoo hoog mogelijk stijgen om den vijand niet door het gesnor van mijn motor te alarmeeren. Vaarwel „Vaarwel, God behoede je!".. De vliegenier laat zijn machine nog een eind verder brengen, tot hij den laatsten voorpost heeft bereikt, dan wordt de machine afgeladen, kletsend knalt de zweeppaarden en wagens rijden weg, de luitenant staat met z'n machine alleen. Kalm onderzoekt hij alle onderdeden, dan neemt hij plaats, een druk op den hefboom, de schroef begint te draaien de lucht te doorklieven, en de Sperwer huppelt vooruit, springt op van den grond, kringt zuchtend en krakend de hoogte in, dan schiet hij vooruit recht en zeker. Het oorverdoovend gesnor van de schroef gonst door den nacht. Bij zulk een windstilte is het mijlen in den om trek te hooren 1 Ha, er vallen reeds schoten 1 Vlak vóór hem moeten de vijandelijke posten liggen. Hooger dus, vóór ze hem ont dekt hébben. Hij grijpt het hoogtestuur en worstelt de hoogte in. De wind raast tegen hem in, als wilde deze hem den adem benemen. Onder hem bliksemt een helle licht straal op van gele en roode vlammen. Kort daarop een heftige losbranding. De vleugels van den Sperwer trillen door den luchtdruk. „Een alarmschot uit het eerste fort," denkt hij bü zichzelf en «torrat verder door de kille nachtlucht. Overal ziet hij zwakke, schemerende lichten in de diepte beneden hem, en recht vliegt hij over het fort heen. Daar op den grond weten zij waarom het gaat. Het geraas van de luchtschroef schreeuwt het hun in de ooren :„De vijand is boven je Kijkers worden naar boven gericht om de onmetelijke zee van lucht af te zoeken. Vergeefs! Het gesnor klinkt overal, schijnt het geheele hemelge welf te vullen. Zoeken dan, zoeken i Het volgende oogenblik flikkert een zoeklicht en boort z'n stralen in het eindeloos donker. Langzaam, voor zichtig, in groote kringen, ais een tas tende vinger, grijpt het rondom zich in het luchtruim. Als de oogen van een speurend roofdier zoekt het naar buit en Helldorp weet dat hij dien scherpen blik niet kan ontgaan. Plotseling glimmen de metalen stan gen van de machine hem tegen, dag helder is het om hem heen. Om niet verblind te worden, leunt hij achter over. In dien hellen lichtvloed zal hij de goede richting verliezen en wellicht ook z'n macht over de machine. „Die laten mij niet weer los," zegt Helldorp bij zichzelf. „Houd het uit, Sperwer 1" „We halen hem naar beneden," rijst de gedachte bij honderden beneden. De vliegenier vordert het uiterste van z'n machine, en de Sperwer doet zijn naam eer aan. Zij schiet vooruit, vervolgd door de loerende blikken Wan de lichtoogen. Helldorp weet wat nu komen zal. De vijand heeft automobielen, speciaal voor de vervolging van aeroplanen. Reeds bonkt de zware, met staal be- pantserde wagen op Verdun aan, dat de vensters der huizen aan den straatweg rinkelen. Twee officieren volgen in dolle vaart het lichtende* puntje boven hen. De chauffeur staart voor zich uit, voorovergebogen, de handen om het stuurrad geklemd, luisterend naar de bevelen van zijn gezellen. Zoo razen zij voortEen wedloop op leven en dood tusschen panter en arend. Helldorp weet dat er nog een ander oog op hem gericht is. Achter op den wagen steekt een klein kanon begeerig zijn hals naar boven. Wanneer het zijn kleine brand kogels op hem afstuurt en één daarvan de vleugels van zijn Sperwer treft, is hij verloren. Zij ontladen een vloeibare stof, die alles in brand zet. Bij deze gedachte voelt hij een ijzige kilte over hem komen. Vooruit 1 Vooruit 1 De schroeven razen, de machine springt schokkend vooruit. De dépêches komen hem in de ge dachte. Wat zou daar van terecht ko men, wanneer hij naar beneden ge schoten werd Met de linkerhand trekt hij het pakje te voorschijn. „Wanneer ik val, slinger ik het weg," mompelt hij. „Bij mij zullen ze niets vinden 1" Vastberaden klemt hij de gewichtige papieren tusschen zijn tanden. Nu flikkert het even op beneden hem, en eenige oogenblikken later klinkt een kortkrakkrakin z'n ooren. In waanzinnige, zenuwachtige haast spuwt het kleine kanon zijn pro jectielen naar de vliegmachine. Eenige keeren meent hij een fluitend geluid vlak langs hem heen te hooren, dan mindert het vuren weer. De afstand is te groot geworden, het schieten houdt op en de motorwagen rammelt voort om zijn prooi weer in te halen. En nog steeds zweeft de machin» in een zee van licht, en Helldorp ziet de oliedruppels aan de stangen sche meren. Maar matter worden de lichtstralen, en al meer verbleeken ze. Tallooze kleine lichtjes glinsteren op, 't is Ver dun. Helldorp zweeft over de moderne vestingstad. Een zucht van verlichting ontsnapt aan zijn borst, hij heeft de goede richting behouden. Nog een half uur worstelt hij door de dichte duister nis. En eindelijk 1 Eindelijk Van vreug de jubelt hij het uit. Reeds laat hij zijn machine boven het hoofdkwartier krin gen, honderden vuren flikkeren onder hem, de bivakken rijner landgenooten. Overmoedig stoot hij de overeenge komen signaalraketten uit en glijdt nachtjes naar beneden. In statige glij vlucht draagt de Sperwer rijn moedigen heer naar het veilige kampen terwijl een donderend hoera hem in de ooren schalt, wringt hij zich uit z'n stuurstoel en strijkt met z'n vingers over de me talen stangen, die hem zoo goed door het gevaar gedragen hebben. Hij houdt van zijn Sperwer als een ruiter van zijn ros. Weinige uren later wiekt zijn reuzen vogel den gevaarlijken weg weer terug, en dan mag hij eenige dagen rusten vóór hij opnieuw een tocht over de vijandelijke vuurkraters moet onder nemen. EEN INBRAAK MET s HINDERNISSEN s Frits Sneller was zijn familienaam, „de snuf" zijn bijnaam. Het half hooge hoedje in een chique onverschilligheid scheef op den ruwen krullekop gedrukt, een zelf-gerolde sigaret aan de bovenlip geplakt, de breede wijde broek flad derend om de beenen, het buigzame rottinkje altijd bewegend in de hand, slenterde hij langs den straatweg, die tusschen twee rijen achter weel derig struikgewas en dichte boomen verborgen villa's naar de stad leidde. Als 'n type van luiheid en nonchalance liep hij daar schijnbaar achteloos heen. In houding en gang een kunstmatig aangekweekte zwierigheid, die het groo te stadsgeboefte kenmerkt. Tusschen het wiegelende groen van villa no. 70 had hij stemmen gehoord. Hij matigde zijn pas, sloeg met zijn zwiepend stokje een paar bloemknop pen af, bleef staan, duwde het stokje met een keurig gebaar onder den arm, stak een nieuwe sigaret'aan, keek rechts en links over den weg. Toen ineens, met één ruk, liet hij zich geruischloos in de dicht met gras begroeide sloot naast den weg glijden. Op een bank aan den anderen kant van den tuin zaten twee menschen, een man en een vrouw, te praten. Hun hoofden kon hij niet zien, maar door het gebladerte zag bij duidelijk hun ruggen tegen de witte leuning van de bank rusten. Ook hoorde hij duidelijk wat er verteld werd en kon hij uit hunne woorden opmaken dat er van nacht niemand op de villa zou zijn. Hij had genoeg gehoord. Met tevreden gezicht kroop hij uit zijn luisterpost te voorschijn even geruischloos en even voorzichtig als hij er in gekropen was. En met het onnoozelste gezicht van de wereld maakte hij op zijn zeven gemakken een wandeling rond het pand no. 70 alles nauwkeurig bespie dende, wikkende en wegende als een generaal die een aanval beraamt. Spoe dig kwam hij tot de conclusie, dat het niet moeilijk zou zijn hier zijn slag te slaan. De vensters waren zeer laag en breed, terwijl de achtergevel zoodanig door houten schuttingen en boomge was omringd was, dat men van uit de belendende gebouwen langs dien kant niets van de villa zien kon. En hoe langer hij het huis bekeek, hoe gemak kelijker hem alles toescheen. Te middernacht, juist toen de maan haar bleek verraderlijk gelaat achter een zwarte wolk verborg, sloop hij door den tuin naar een der vensters aan den achtergevel. Met een handig heid, die er op wees, dat hij een meester in het vak was, trok hij met zijn glas snijder een cirkel over een der venster glazen en bestreek hem met groene zeep, die hij uit een zijner zakken te voorschijn haalde. Toen drukte hij het glas in, dat zonder veel gerucht te maken in de kamer viel. Daarna stak hij de hand door de opening en draaide zoo van binnen de klink om. Het ven ster ging open en met een glimlach, van tevredenheid klom hij binnen, sloot het venster en liet de rolgordijnen neer. Toen nam hij zijn sterk lichtende electrische zaklantaarn in de hand ca begon zich in de kamer te oriënteeren. Spoedig bemerkte hij dat hij in de ont vangkamer was en dat er betrekkelijk weinig van zijn gading was. Een paar schoorsteengarnituren schenen hem nochtans het meepakken waard. Hij pakte ze voorzichtig in en verdween door de deur, die toegang tot de gang gaf. Hier viel zijn oog aanstonds op een heele verzameling jassen en hoeden, die aan den kapstok hingen. Daar hij niet het minste wilde missen en tijd genoeg had, begon hij de verschillende zakken af te voelen. Ze waren echter alle ledig, weshalve Frits Sneller besloot verder te gaan. In de volgende kamer viel het overal rondzoekende licht van zijn zaklan taarntje al spoedig op een prachtig besneden juweelendoosje, dat naar den uiterlijken schijn heel wat waarde beloofde te bevatten. Hij was juist bezig het deksel met een soort breek ijzer te forceeren, toen hij achter in het huis gerucht meende te hooren. Heel voorzichtig ging hij op zijn teenen naar een venster, dat op de achterplaats uitzicht gaf en loerde naar buiten. In den beginne bemerkte hij niets, doch toen de maan even achter de zwarte wolk, waarachter zij zich daarstraks verscholen had, te voorschijn kwam en haar zilverblank licht aarzelend over de aarde goot, zag hij een zwart» schaduw aan een der benedenvensters staan. Frits Sneller hield zijn adem in hij hoorde een oogenblik zijn hart kloppen. Zijn eerste gedachte was, dat de door hem in het venster ge- maakte opening door een politieagent zou opgemerkt zijn, doch spoedig kwam hij tot het besluit dat de man net aan dat venster stond, waarlangs hij bin nengekomen was. Intusschen losten de verdachte bewegingen van de geheim zinnige schaduw het raadsel op. Het was een collega, die met dezelfde be doelingen naar de villa was gekomen als hij. „De brutale vlegel," mompelde Frits Sneller toornig voor zich uit, „die het gras voor mijn voeten wil wegmaaien." Hij beschouwde den toestand echter allesbehalve prettig. Uit 's mans be wegingen had hij onmiddellijk kunnen opmaken, dat het nog een amateur, een groene was. Hij maakte een leven als een oordeel en toen een der ruiten rinkelend neerviel, voelde Frits een rilling door al zijn ledematen trillen, als een doorkneed componist bij het hooren van het rauwe vioolgekras van een beginneling, VOOR DE HUISKAMER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7