Moppentrommel
even verrasr saw, even nij ai are jon-tzel papa luchtig'„dansen Jullie maar
ge dames zag, van wie de een nog half kalm door".
stond te giegelen, de ander achter Eenigszins gerustgesteld, dat het
haar zusters wegkroop, een derde hem werk in vertrouwde handen was
met schalksch gezicht aankeek. Mien- draaiden de meisjes weer door.
tje hield op met spelen en wendde zich Papa naar voren, trok de deur open
op den pianokruk om. Ln een stem ri benedenBe/lk
„Speelt u door, asjeblieft, juffrouw' hier goed voor de piano?-
yerzocht de jonge man vriendelijk.
Toen Mientje aan dit beleefd ver-| „Ja, mijnheer, maar ik
zoek niet voldeed, keek papa Noote-
boom haar zoo veelbeteekenend aan,
dat ze het verstandiger vond door te
gaan spelen.
„Neemt u zoo lang even plaats",
moedigde papa Nooteboom den jongen
man aan, waaraan deze eenigszins
schuchter voldeed.
„Zijn dat allen dochters van u, als
ik vragen mag", vroeg de Jonge man,
een steelschen blik naar de meisjes
werpend.
„Om u te dienen, mijnheer. U wilt
zeker wel gelooven, dat er wat komt
kijken om al die bekjes open te houden.'
„Dat wil ik gaarne gelooven, maar
't geeft veel gezelligheid in huis. Voor
al als ze kunnen musiceeren."
„Mijnheer," zei papa Nooteboom,
terwijl hij zich oprichtte in zijn stoel
en deed alsof hij iets buitengewoons
verkondigen ging, „ik durf u gerust
te verklaren, dat die meisjes zoo ge
zellig voor me zijn, dat geen haar van
mijn hoofd mijnheer Nooteboom
was nagenoeg kaaler aan denken
zou 's-avonds er ooit uit te loopen.
Ik ben nergens liever dan thuis. Er
gaat niets boven eigen haard. Zoo
u weet, zegt het spreekwoord „Eigen
haard is goud waard". Bent u al ge
trouwd of geengageerd, zooals men dat
noemt, als ik vragen mag. 't Is geen
onbescheiden vraag, hoop ik," zei
papa Nooteboom, den jongen man van
ter zijde aanziende.
„O heelemaal niet, mijnheer. U
moogt het gerust weten. Ik ben noch
verloofd, noch getrouwd
„Dan wordt het hoog tijd voor u,"
zei papa Nooteboom lachend. „Zonde
van zoo'n knappen heer als u, dat ge
niet verloofd zijt. Zeg Dien, schenk
mijnheer eens een kopje thee in, U
drinkt toch wel een kopje thee zeker
„O, gaarne mijnheer".
Terwijl Dientje een geurig kopje
thee voor den jongen man neerzette,
met een bedeesd „asjeblieft, mijnheer",
zei papa weer„Dientje schenk mij
ook een kopje in", en op Dientje wij
zende zei papa„Dat is nu mijn rech
terhand, mijnheersedert mijn beste,
brave vrouw dood is, neemt zij de
geheele huishouding waar. 's-Morgens
netjes op tijd benedenkoken kan ze
als een keukenprinsesik zou ze ten
minste niet gaarne willen missen...."
Papa Nooteboom had zoo gaarne
gehoord, dat de jonge man gezegd had,
dat dat er wel eerstdaags van komen
moest, maar de jonge man zei anders
niets dan een onbeteekenend„Zoo,
mijnheer".
„Uw dochter speelt goed, zei de
Jongeman een poosje later, aandachtig
naar het muziekspel luisterend.
„Ja, maar zij speelt .nog beter,"
zei papa Nooteboom, op Dientje wij
zend. „Wilt u ze aanstonds eens hoo-
ren
„Gaarne", zei de jongeman, een
kleur krijgend.
„U moet er niets van gelooven,
mijnheer," bracht Dientje in het mid
den, niet geheel ongevoelig voor de
vaderlijke loftuiging.
De jonge meisjes keken den jonge
man een weinig onbeholpen en schuw
aan, als musschen waartusschen een
sperwer is neergestreken
Papa praatte, onderwijl druk met
den jongen man voort, tikte hem nu
eens vertrouwelijk op den schouder,
dan weer op den arm, en toen het on
geveer kwart voor tien was, had papa
het zoover gebracht, dat de meisjes
met den jongen man aan het walsen
waren, waarbij papa lustig meedraaide.
Op eens werd gebeld. De meisjes
keken verschrikt papa aan. „Stel je
voor, dat er nog een heer wasom
ie piano te zien", dachten zij bij zich
«elf.
„Ik zal wel even open
heb ver
geten, dat mijn dochter jarig is, van
daag, met het plaatsen der adverten
tie, en nu hebben we een klein familie
feestje. Zou mijnheer misschien mor
genavond even kunnen terugkomen
„O zeker mijnheer, heelemaal geen
bezwaar".
En papa blij, dat hij met een klein
leugentje zich uit de moeilijkheid
had gered, ging vroolijk naar binnen.
Zooals aan alles, kwam ook aan dit
gezellige avondje een einde, en toen
het bij elf uur was, verliet de jongeman,
die zich inmiddels had voorgesteld
als Albert de Vreede, boekhouder aan
de gemeente electrische centrale
wat beide gelogen was de gastvrije
woning, het hoofd vervuld van veel
booze plannen, die gerijpt waren toen
papa Nooteboom bij het afscheid ne
men zeide„De piano zouden we toch
niet willen verkoopen voor den vijf
tienden van de volgende maand dan
is mijn oudste dochter op één na jarig
en dan hebben we natuurlijk een
avondje, en de nieuwe piano komt
eerst den eersten van de daarop vol
gende maand. Maar wilt u in dien
tusschentijd de piano nog eens komen
zien, met een paar vrienden of een
deskundige, dan kunt u gerust uw
gang gaan. In alle gevallen zien we
u nog eens terug, niet waar, mijnheer"
Albert de Vreede, die eigenlijk Her
man Duiker heette en geen boekhouder
der gemeentelijke electrische centrale
maar chauffeur op een buiten was en
op trouwen stond, beloofde papa Noote
boom spoedig eens terug te komen en
maakte direct in stilte het plan zijn
vriend, Willem Struivers, uit te noodi-
gen, papa Nooteboom er tusschen te
nemen.
Papa Nooteboom was de volgende
dagen zeer in zijn nopjes en gaf tegen
zijn dochters hoog op van het welsla
gen van zijn plan. Dientje werd reeds
beschouwd als de toekomstige bruid
en ze maakte van de goede stemming
van haar pa gebruik, door een beeldig
zomer-costuumpje te vragen, wat ze
kreeg.
lederen avond was het bij de Noote-
booms volop concert.
Den volgenden avond kwam de
heer terug en werd op dezelfde wijze
ingeleid in de familie, en ook hij be
loofde nog eens terug te komen met
een deskundige om de piano te bezien.
En alsof het noodlot de kijkers van
de piano te zamen bracht, op een der
volgende avonden, toen Herman Dui
ker en Willem Struivers op bezoek wa
ren, om nogmaals de piano in oogen-
schouw te nemen, kwam ook de andere
pretendent met een vriend opdagen,
blijkbaar met dezelfde bedoelingen
als Herman Duiker en Co. Toen dit
tweetal het andere tweetal zag binnen
komen, voorgesteld door papa Noote
boom als Willy Eikelenberg en Antoon
de Braas, toen keken de eersten ver
rast en eenigszins teleurgesteld. Als
papa Nooteboom echter op luchtigen,
gemoedelijken toon zei„Nu moeten
de heeren maar onder elkaar uitmaken,
welke piano hij versprak zich - ze
willen hebben, ging bij alle pretenden
ten een licht op, dat hen als lotgenooten
deed kennen ze gaven elkaar een knip
oogje en stelden zich wederzijdsch
voor.
Er werd dien avond gemusiceerd,
volop wijn gedronken, gedanst, en
eerst over twaalf uur ging men huis
waarts.
Over de piano was zoo goed als niet
gesproken.
Om de situatie een schijn van wer
kelijkheid te geven was het instrument
nog een oogenblik bezichtigd, Willem
Struivers kon niet nalaten zijn vriend
in het oor te fluisteren, dat er een oude
klank in de piano zat, wat neersloeg
maken"Dientie, die zooeven o» allesbehalve
j verdienstelijke wijze een üea gezongen
Ihad. De vrienden zeiden dat ze buiten
wel zouden beslissen, wie de piano
koopen zou. Papa Nooteboom bleef
er buiten, daarhij, zooals hij guitig
zei, geen partij wou kiezen. Toen de
heeren vertrokken waren, maakte
papa de balans van den avond op
Dientje was voor Albert de Vreede.
„Wat een mooien naam", zei papa
Nooteboom, „en hij draagt dien naam
met eere, want die jongen heeft zoo'n
goedig, vredig gezicht. En als het er
door gaat, kan hij er misschien wel
wat aan doen, dat ik extra gerantsoe
neerd wordt om electrisch licht in
mijn winkel. Jij, Fientje, had ik ge
dacht voor Willy Eikelenberg, die
lijkt me geposeerder toe dan Antoon
de Braas, die ik voor Mientje bestemd
heb. Tenslotte neem jij, Lientje, Wil
lem Struivers, en dan houd ik jullie
drie aardige mopjes van meisjes hog
over en bij me, tot er weereen
piano moet verkocht worden", wendde
papa Nooteboom zich lachend tot de
drie jongste dochters. Ze lieten de
lipjes hangen. Ook zij vonden de jon
gens leuk, maar het was, zooals papa
gekscherend zei„die het eerst komt,
die het eerst maalt", zij waren 't laat
ste gekomen of de jongsten, net zooals
men het zeggen wilde.
Alleen Lientje en Fientje waren niet
tevreden met papa's verdeeling.
Fientje vond, dat Antoon de Braas
een kinderachtig kopje had, en Lientje
vond Willem Struivers een engerd,
omdat hij zoo geniepig lachen kon
en ze kregen ruzie, die voor zusjes
tamelijk hoog liep.
„Hoor eens", zei papa Nooteboom
ten slotte streng. „Het is geen tijd om
kieskeurig te zijn. Jullie moesten blij
zijn, dat ik den boel zoo mooi verdeeld
heb hij bleef altijd koopman en
kort en goed, het blijft zooals ik gezegd
heb en nu naar boven."
Het bleef dien avond nog lang on
rustig boven het hoofd van Nooteboom
daar de meisjes op hun slaapkamers
nog druk met elkaar aan het debat-
teeren waren, zoodat hij zich verplicht
zag, met zifn v/andelstok tegen het
plafond te Ironzen, dat ze stil zouden
zijn.
Onze vrienden liepen intusschen
in het nachtelijk duister een eind ge
zellig om bespraken de ondervonden
wederwaardigheden en waren het er
over eens, dat papa Nooteboom een
excellente gastheer, maar tevens een
reuzen-idioot was, die 'n geducht lesje
moest hebben. Samen gingen ze naar
de kamer van Willem Struivers en
stelden daar gemeenschappelijk het
volgend briefje op
WelEdele heer Nooteboom,
In verband met ons bezoek en
onderhoud ten uwent, moeten wij
u tot onzen spijt meedeelen, dat we
van den koop van de piano afzien,
daar we het onder elkaar niet eens
zijn kunnen worden en elkaar geen
vlieg willen afvangen.
Intusschert danken wij u voor uw
welwillendheid, waarmee u ons hebt
ontvangen.
Na vriendelijke groeten, s. v. p,
ook aan de geachte dames, uw doch
ters.
Hoogachtend,
Albert De Vreede, Boekhouder,
Willem Struivers, Electricien,
Willy Eikelenberg, Gymnastiek-
leeraar.
Antoon de Braas, Pianist.
Den volgenden morgen vroeg ont
ving papa Nooteboom dit allesbehalve
opbeurend briefje en had van alle
stoelen in zijn winkel wel de pooten
willen stukslaan.
's-Middags aan tafel was er geen
huis met hem te houden. De dochters
schreven het toe aan het wijntje, dat
papa den vorigen avond overvloedig
gedronken had, maar toen de bul bij
pa wel drie weken aanhield, begrepen
ze dat er een andere oorzaak moest
zijn. Van den bewusten brief kwamen
ze echter niets te weten, en als een der
dochters nog den moed had er over te
beginnen en te vragen hoe 't toch zou
klomen, dat ze niets meer van de kooo-j
rustige pianoKiJkers hoorden, snanwu»
hij de meisjes zoodanig af, dat ze papa
er niet meer mee plaagden of lastig
vielen.
Wat de dochters betreft, de derde
van achteren, Lientje, trouwde met
een eerzamen schrijnwerkerspatroon.
De overige meisjes bleven ongetrouwd
en zetten onder den naam van Gez.
Nooteboom, voorheen A. Nooteboom,
de meubelzaak na hun vaders dood
voort.
Iets uit den
DE EZELS.
Een man had zeven ezels, die hij op
zekeren dag wilde verkoopen. Eer hij
ter markt ging, dreef hij ze samen en.
zeide voldaan: „Zeven ezels heb ik".
Daarna zadelde hij een der ezels ging
er op zitten en. reed ter markt. Op de
markt gekomen, zeide de man, alvorens
hij afsteeg: „ik zal toch nog even tellen
of alle zeven ezels er zijn." Hij telde om
sioh heen, en hij telde een, twee, drie,
vier, vijf, zes
De man schrok en zeide, „ik heb me
zeker vergist, want ik had toch zeven
ezels. Ik zal nog een keer tellen. En
weer kon hij het niet verder als zes
brengen.
De man besloot: „Ik zal naar huis
terugkeeren en mijn vrouw laten tellen".
De man keerde om en reed terug. Hij
dreef weer de zes ezels voor zich uit.
Des avonds kwam hij thuis en riep zijn
vrouw.
„Vrouw", zei hij, „tel gauw de ezels.
Et tel er maar zes, en vanmórgen had
ik er nog zeven, en toch heb ik er geen
verloren en geen verkocht."
De vrouw lachte en zeide: ,,Je ver
gist je. Om je heen staan zes ezels,
jij zelf zit op den zevenden, en op den
zevenden zit de achtste. Jij hebt er dus
geen verloren, maar er zelfs een bijge-
wonnen. En kom er nu maar af."
OUDE ADEL.
Ik zeg je, mijn adel is zóó oud
't zou me niet verwonderen of mijne
voorouders hebben van hun balkon
de schepping der wereld aanschouwd.
BADPLAATS-PRIJZEN.
Hij. Er was, maai- één ding, dat
ik niet duurder behoefde te betalen
dan thuis.
Zij. (nieuwsgierig): En wat dan?
Hij. De postzegels.
IN DEN STIJL. 1
Jong heertje, dat in een gewone
vigilant stapt: „Laat ons in dezen vuil
nisbak stappen."
Koetsier: „En waar moet ik die
vuilnis heenbrengen
HIJ ALLEEN NIET.
Elza (diep gekrenkt, dat haar lui
tenant, die gewoonlijk voorbij haar
raam komt, zich in geen week heeft
laten zien). O Emma, ik ben diep
ongelukkig
Emma. Troost je, lieve vriendin,
did smart slijt wel, alles gaat voorbij.
Elza. Alles ja; maar hjj niet.
De bruidssluier van een Japansch
meisje wordt later gebruikt als haar
doodskleed. Na de bruiloft wordt de
sluier onmiddellijk opgeborgen, om
bij haar dood weer te voorschijn ge
haaid te worden.
HUISHOUDELIJKE DINGEN.
Melk koken. Bij goede melk vormt
zicli doorgaans bij het koken een vel
aan de oppervlakte. Wil men dit
voorkomen, dan voegt men op het
oogenblik, dat do melk haar kook
punt bereikt, een paar eetlepels kou
de melk erbij en roert deze er een
minuut doorheen.
Het vel, dat zich wilde vormen,
wordt daardoor geabsorbeerd en het
vetgehalte blijft beter.
Men zorgo natuurlijk dat de koude
melk even versch is als de kokende,
anders tou deze zuur worden of be
derven.
NUMMER I
1921
EEN GEVAARLIJKE
VLIEGTOCHT
Pikdonkere nacht! Eenige sterren
pinkelen aan het firmament. Stilte
ligt over velden en wegen, een doodsche
stilte onder de klare, koele lucht. Het
minste geruisch is te hooren.
Het zacht gemurmel der golven
langs den oeverrand klinkt daar een
tonig als een grafgezang. Vele dooden
heeft de rivier ln haar schoot opgeno
men, zij kent geen partij, geen land, zij
neemt allen op, den Franschfnan naast
den Duitscher.
I n een hollen weg, dicht bij de rivier,
richt een man zich plotseling op en in
de verte klinkt een hoefslag, licht ge
rammel als van een machine.
Met de oogen van een roofdier boort
hij door de duisternis heen. Van den
grauwen kleur der straat scheidt zich
een donkere massa af. Spookachtig
verbreedt het zich en'schijnt zich in den
nacht te verliezen. De man springt op,
met de revolver in de vuist
„Werda
„Houd je kalmlGoede vriend," klinkt
het terug. Een oogenblik aarzelt de
schildwacht nog, dan springt hij opeens
geheel uit zijn schuilplaats te voorschijn.
De luitenantsuniform wordt zichtbaar.
„Helldorp
„Ja."
„Drommels, kameraad, wat transpor
teer je daar," en de luitenant kijkt
nieuwsgierig over den schouder van
zijn vriend heen.
„Sperwer Mijn beste vliegmachine.
Er moeten eenige dépêches overge
bracht worden aan den generalen staf
ten noorden van St. Michiel."
„Bij nacht?''
„Ja Er schijnt haast bij te zijn. Ik
weet niet waarover het gaat. Maar
dergelijke tochten doe ik toch liever
's nachts. Bij den dag is het een beetje
gevaarlijk over de stellingen van den
vijand te vliegen. Wanneer de machine
mij niet in den steek laat, denk ik
tegen den ochtend terug te zijn. Ik zal
dadelijk zoo hoog mogelijk stijgen
om den vijand niet door het gesnor van
mijn motor te alarmeeren. Vaarwel
„Vaarwel, God behoede je!"..
De vliegenier laat zijn machine nog
een eind verder brengen, tot hij den
laatsten voorpost heeft bereikt, dan
wordt de machine afgeladen, kletsend
knalt de zweeppaarden en wagens
rijden weg, de luitenant staat met z'n
machine alleen.
Kalm onderzoekt hij alle onderdeden,
dan neemt hij plaats, een druk op den
hefboom, de schroef begint te draaien
de lucht te doorklieven, en de Sperwer
huppelt vooruit, springt op van den
grond, kringt zuchtend en krakend de
hoogte in, dan schiet hij vooruit
recht en zeker.
Het oorverdoovend gesnor van de
schroef gonst door den nacht. Bij zulk
een windstilte is het mijlen in den om
trek te hooren 1
Ha, er vallen reeds schoten 1 Vlak
vóór hem moeten de vijandelijke posten
liggen. Hooger dus, vóór ze hem ont
dekt hébben. Hij grijpt het hoogtestuur
en worstelt de hoogte in. De wind raast
tegen hem in, als wilde deze hem den
adem benemen.
Onder hem bliksemt een helle licht
straal op van gele en roode vlammen.
Kort daarop een heftige losbranding.
De vleugels van den Sperwer trillen
door den luchtdruk.
„Een alarmschot uit het eerste fort,"
denkt hij bü zichzelf en «torrat verder
door de kille nachtlucht. Overal ziet
hij zwakke, schemerende lichten in de
diepte beneden hem, en recht vliegt
hij over het fort heen. Daar op den
grond weten zij waarom het gaat. Het
geraas van de luchtschroef schreeuwt
het hun in de ooren :„De vijand is
boven je
Kijkers worden naar boven gericht
om de onmetelijke zee van lucht af te
zoeken. Vergeefs! Het gesnor klinkt
overal, schijnt het geheele hemelge
welf te vullen. Zoeken dan, zoeken i
Het volgende oogenblik flikkert een
zoeklicht en boort z'n stralen in het
eindeloos donker. Langzaam, voor
zichtig, in groote kringen, ais een tas
tende vinger, grijpt het rondom zich
in het luchtruim. Als de oogen van een
speurend roofdier zoekt het naar buit
en Helldorp weet dat hij dien scherpen
blik niet kan ontgaan.
Plotseling glimmen de metalen stan
gen van de machine hem tegen, dag
helder is het om hem heen. Om niet
verblind te worden, leunt hij achter
over. In dien hellen lichtvloed zal hij de
goede richting verliezen en wellicht
ook z'n macht over de machine.
„Die laten mij niet weer los," zegt
Helldorp bij zichzelf. „Houd het uit,
Sperwer 1"
„We halen hem naar beneden," rijst
de gedachte bij honderden beneden.
De vliegenier vordert het uiterste
van z'n machine, en de Sperwer doet
zijn naam eer aan. Zij schiet vooruit,
vervolgd door de loerende blikken Wan
de lichtoogen.
Helldorp weet wat nu komen zal.
De vijand heeft automobielen, speciaal
voor de vervolging van aeroplanen.
Reeds bonkt de zware, met staal be-
pantserde wagen op Verdun aan, dat de
vensters der huizen aan den straatweg
rinkelen. Twee officieren volgen in
dolle vaart het lichtende* puntje boven
hen. De chauffeur staart voor zich uit,
voorovergebogen, de handen om het
stuurrad geklemd, luisterend naar de
bevelen van zijn gezellen. Zoo razen zij
voortEen wedloop op leven en dood
tusschen panter en arend. Helldorp
weet dat er nog een ander oog op hem
gericht is. Achter op den wagen steekt
een klein kanon begeerig zijn hals naar
boven. Wanneer het zijn kleine brand
kogels op hem afstuurt en één daarvan
de vleugels van zijn Sperwer treft, is
hij verloren. Zij ontladen een vloeibare
stof, die alles in brand zet. Bij deze
gedachte voelt hij een ijzige kilte over
hem komen.
Vooruit 1 Vooruit 1
De schroeven razen, de machine
springt schokkend vooruit.
De dépêches komen hem in de ge
dachte. Wat zou daar van terecht ko
men, wanneer hij naar beneden ge
schoten werd
Met de linkerhand trekt hij het pakje
te voorschijn.
„Wanneer ik val, slinger ik het weg,"
mompelt hij. „Bij mij zullen ze niets
vinden 1"
Vastberaden klemt hij de gewichtige
papieren tusschen zijn tanden.
Nu flikkert het even op beneden hem,
en eenige oogenblikken later klinkt
een kortkrakkrakin z'n
ooren. In waanzinnige, zenuwachtige
haast spuwt het kleine kanon zijn pro
jectielen naar de vliegmachine.
Eenige keeren meent hij een fluitend
geluid vlak langs hem heen te hooren,
dan mindert het vuren weer. De afstand
is te groot geworden, het schieten houdt
op en de motorwagen rammelt voort
om zijn prooi weer in te halen.
En nog steeds zweeft de machin»
in een zee van licht, en Helldorp ziet
de oliedruppels aan de stangen sche
meren.
Maar matter worden de lichtstralen,
en al meer verbleeken ze. Tallooze
kleine lichtjes glinsteren op, 't is Ver
dun. Helldorp zweeft over de moderne
vestingstad. Een zucht van verlichting
ontsnapt aan zijn borst, hij heeft de
goede richting behouden. Nog een half
uur worstelt hij door de dichte duister
nis. En eindelijk 1 Eindelijk Van vreug
de jubelt hij het uit. Reeds laat hij zijn
machine boven het hoofdkwartier krin
gen, honderden vuren flikkeren onder
hem, de bivakken rijner landgenooten.
Overmoedig stoot hij de overeenge
komen signaalraketten uit en glijdt
nachtjes naar beneden. In statige glij
vlucht draagt de Sperwer rijn moedigen
heer naar het veilige kampen terwijl
een donderend hoera hem in de ooren
schalt, wringt hij zich uit z'n stuurstoel
en strijkt met z'n vingers over de me
talen stangen, die hem zoo goed door
het gevaar gedragen hebben. Hij houdt
van zijn Sperwer als een ruiter van zijn
ros.
Weinige uren later wiekt zijn reuzen
vogel den gevaarlijken weg weer terug,
en dan mag hij eenige dagen rusten
vóór hij opnieuw een tocht over de
vijandelijke vuurkraters moet onder
nemen.
EEN INBRAAK MET
s HINDERNISSEN s
Frits Sneller was zijn familienaam,
„de snuf" zijn bijnaam. Het half hooge
hoedje in een chique onverschilligheid
scheef op den ruwen krullekop gedrukt,
een zelf-gerolde sigaret aan de bovenlip
geplakt, de breede wijde broek flad
derend om de beenen, het buigzame
rottinkje altijd bewegend in de hand,
slenterde hij langs den straatweg,
die tusschen twee rijen achter weel
derig struikgewas en dichte boomen
verborgen villa's naar de stad leidde.
Als 'n type van luiheid en nonchalance
liep hij daar schijnbaar achteloos heen.
In houding en gang een kunstmatig
aangekweekte zwierigheid, die het groo
te stadsgeboefte kenmerkt.
Tusschen het wiegelende groen van
villa no. 70 had hij stemmen gehoord.
Hij matigde zijn pas, sloeg met zijn
zwiepend stokje een paar bloemknop
pen af, bleef staan, duwde het stokje
met een keurig gebaar onder den arm,
stak een nieuwe sigaret'aan, keek rechts
en links over den weg. Toen ineens,
met één ruk, liet hij zich geruischloos
in de dicht met gras begroeide sloot
naast den weg glijden.
Op een bank aan den anderen kant
van den tuin zaten twee menschen, een
man en een vrouw, te praten. Hun
hoofden kon hij niet zien, maar door
het gebladerte zag bij duidelijk hun
ruggen tegen de witte leuning van de
bank rusten. Ook hoorde hij duidelijk
wat er verteld werd en kon hij uit
hunne woorden opmaken dat er van
nacht niemand op de villa zou zijn. Hij
had genoeg gehoord. Met tevreden
gezicht kroop hij uit zijn luisterpost te
voorschijn even geruischloos en even
voorzichtig als hij er in gekropen was.
En met het onnoozelste gezicht van
de wereld maakte hij op zijn zeven
gemakken een wandeling rond het
pand no. 70 alles nauwkeurig bespie
dende, wikkende en wegende als een
generaal die een aanval beraamt. Spoe
dig kwam hij tot de conclusie, dat het
niet moeilijk zou zijn hier zijn slag te
slaan. De vensters waren zeer laag en
breed, terwijl de achtergevel zoodanig
door houten schuttingen en boomge
was omringd was, dat men van uit de
belendende gebouwen langs dien kant
niets van de villa zien kon. En hoe
langer hij het huis bekeek, hoe gemak
kelijker hem alles toescheen.
Te middernacht, juist toen de maan
haar bleek verraderlijk gelaat achter
een zwarte wolk verborg, sloop hij
door den tuin naar een der vensters
aan den achtergevel. Met een handig
heid, die er op wees, dat hij een meester
in het vak was, trok hij met zijn glas
snijder een cirkel over een der venster
glazen en bestreek hem met groene
zeep, die hij uit een zijner zakken te
voorschijn haalde. Toen drukte hij het
glas in, dat zonder veel gerucht te
maken in de kamer viel. Daarna stak
hij de hand door de opening en draaide
zoo van binnen de klink om. Het ven
ster ging open en met een glimlach,
van tevredenheid klom hij binnen,
sloot het venster en liet de rolgordijnen
neer. Toen nam hij zijn sterk lichtende
electrische zaklantaarn in de hand ca
begon zich in de kamer te oriënteeren.
Spoedig bemerkte hij dat hij in de ont
vangkamer was en dat er betrekkelijk
weinig van zijn gading was. Een paar
schoorsteengarnituren schenen hem
nochtans het meepakken waard. Hij
pakte ze voorzichtig in en verdween
door de deur, die toegang tot de gang
gaf. Hier viel zijn oog aanstonds op
een heele verzameling jassen en hoeden,
die aan den kapstok hingen. Daar hij
niet het minste wilde missen en tijd
genoeg had, begon hij de verschillende
zakken af te voelen. Ze waren echter
alle ledig, weshalve Frits Sneller besloot
verder te gaan.
In de volgende kamer viel het overal
rondzoekende licht van zijn zaklan
taarntje al spoedig op een prachtig
besneden juweelendoosje, dat naar
den uiterlijken schijn heel wat waarde
beloofde te bevatten. Hij was juist
bezig het deksel met een soort breek
ijzer te forceeren, toen hij achter in
het huis gerucht meende te hooren. Heel
voorzichtig ging hij op zijn teenen naar
een venster, dat op de achterplaats
uitzicht gaf en loerde naar buiten. In
den beginne bemerkte hij niets, doch
toen de maan even achter de zwarte
wolk, waarachter zij zich daarstraks
verscholen had, te voorschijn kwam en
haar zilverblank licht aarzelend
over de aarde goot, zag hij een zwart»
schaduw aan een der benedenvensters
staan. Frits Sneller hield zijn adem in
hij hoorde een oogenblik zijn hart
kloppen. Zijn eerste gedachte was,
dat de door hem in het venster ge-
maakte opening door een politieagent
zou opgemerkt zijn, doch spoedig kwam
hij tot het besluit dat de man net aan
dat venster stond, waarlangs hij bin
nengekomen was. Intusschen losten de
verdachte bewegingen van de geheim
zinnige schaduw het raadsel op. Het
was een collega, die met dezelfde be
doelingen naar de villa was gekomen
als hij.
„De brutale vlegel," mompelde Frits
Sneller toornig voor zich uit, „die het
gras voor mijn voeten wil wegmaaien."
Hij beschouwde den toestand echter
allesbehalve prettig. Uit 's mans be
wegingen had hij onmiddellijk kunnen
opmaken, dat het nog een amateur,
een groene was. Hij maakte een leven
als een oordeel en toen een der ruiten
rinkelend neerviel, voelde Frits een
rilling door al zijn ledematen trillen,
als een doorkneed componist bij het
hooren van het rauwe vioolgekras van
een beginneling,
VOOR DE HUISKAMER