m
i
i. rife,m s
isi J-U-I a HHSnHHHHHHHHHMEHHHRHRRRRTstH
000H000SSHEIIiIigiiniI0000000 H 0 H 0 H 0 0 00000H15IÏIEIIIIB000000000000H
niet missen,' nog met. ue ouderdom
maakt zelfzuchtig en als ge heengaat,
dan ben ik allee5 geheel alleen."
Diep bewegen greep Sigurd de hand
zijns grootvaders. De zoo zeldzame
uitdrukking van een diep gevoel bij
den ouden man deed hem die van
dubbel hooge beteekenis schatten.
„Een jaar nog wilde ik u behouden,"
ging de meester voort, „dan is de tijd
gekomen, dat ik u bericht kan geven
van wat tuéschen mij en uwe moeder
aan haar sterfbed werd besproken. En
toch," voegde hij op veranderden toon
er bij „de omstandigheden zijn mach
tiger dan onze wil, en de mensch mag
zich nooit verzetten tegen den hoogen
Beschikker van ons lotik wil mijn
laatste woord niet gesproken hebben,
vóór ik weet wat u zoo plotseling van
hier drijft."
„Wel is er een drang, zooals gij be
doelt, grootvader, maar ik ben jong,
en ondankbaar zou ik zijn tegenover
alles, wat ik u schuldig ben van mijn
kindsheid af wanneer ik mij niet daar
tegen kon verzetten en wachten tot
den tijd, dat ge mij de hand op het
hoofd legt en mij zegt :„GaMaar
iets anders is het, dat juist nu mij tot
heengaan dwingt, wil ik overwinnaar
blijven in den zwaren strijd met mij
zelf, grootvader," gedempt klonk
de stem van den jongen man door het
vertrek, ofschoon hij wist, dat. geen
derde hen kon beluisteren4 „grootvader,
ik bemin de edeïe jonkvrouw Marga-
retha Hansen, de pleegdochter van
den slotheer."
Had Sigurd gemeend, dat de oude
man bij deze bekentenis verschrikt
zou opspringen, dan had hij zich ver
gist. Hans Kerstensen knikte slechts
een.paar maal met het hoofd, als iemand
die een lang gekoesterd vermoeden
bevestigd ziet.
„En de jonkvrouw," vroeg hij, in
plaats van eenig antwoord op de mede-
deeling van zijn kleinzoon.
„Margaretha is een zedige deugd
zame jonkvrouw," antwoordde Sigurd.
,Met geen enkel woord zou zij verraden,
wat zij in haar hart voor mij .gevoelt,
zelfs niet, wanneer ik mij ridderlijk
haars gelijke mocht noemen. En toch,
ik voel het, wanneer haar oog op mij
vluchteling. Daarom zult ge morgen] Sture dat had verworven. Hij was een
nog niet heengaan _èn dan is er later I streng en onbuigzaam merfsch, die
rust, wanneer haar mond tot mij
spreekt. Margaretha vermoedt, wat
in mijn hart omgaat, dat heerlijk gevoel
dat echter tevens een groote smart is
want ik ben niets dan een arme, nede
rige gezel. Vermetel of krankzinnig zou
ik moeten zijn wanneer ik mijn oog met
een neiging, ware het ook de reinste
en heiligste, tot zulk een hooggeboren
jonkvrouw zou wagen op te heffen.
Daarom moet ik weg, grootvader,"
aldus kwam het heftig, bijna wild van
zijne lippen, „en zij weet het en keurt
het goed, ai kon zij ook de smart niet
verbergen, die uit haar gelaat sprak.
En morgen zal ik op een plaats, die
ons beiden een bijna heilig oord voor
komt, onder het oog van de waardige
vrouwe juta, Margaretha's moeder
lijke vriendin, afscheid mogen nemen."
Met welsprekende woorden verhaalde
nu de jongeling den zwijgend luisteren
den meester van de verborgen grot
aan het strand, met het oude verweerde
Moeder Godsbeeld in de donkere nis en
iioe hij dezen morgen bij'de onverwach
te ontmoeting met Margaretha haar
p»vraagd had in deze grot haar het
isatst vaarv/el te mogen brengen, wat
zij onder voorwaarde van vrouwe Juta's
toestemming had beloofd. Hij verzweeg
echter zijn grootvader «ok de onver
wachte verschijning van den hofmees
ter niet ofschoon nij betwijfelde, of de
vertrouwde van den woesten jonker
Jens cehoord zou hebben, wat tusschen
hemen Margaretha was verhandeld:
zijn onschuldig eerlijk gemoed kwam
echter in opstand bij do gedachte alleen,
dat de geheel onschuldige ai spraak op
een boosaardige manier verkeerd kon
worden ultg legd.
Zijn grootvader gaf hem daarin gelijk.
„Luister, Sigurd," begon hij en een
zekere plechtigheid sprak uit de ge
baren en woorden van den ouden man.
„Dat onder deze omstandigheden ge
niet op Bornholm blijven kunt, geef
ik toe, maar niet, dat ge zoo haastig
nog wel gelegenheid tot een afscheids
groet aan de edele jonkvrouw Marga
retha doch'laat ik één ding u zeggen,
mijn zoon," voegde de smid er bij en
een licht blonk uit zijn oogen, „een
laatste afscheid beteekent nog niet
altijd een afscheid voor het leven."
Een diepe blos overtcog het gelaat
van den jongeling. „Grootvader, hoe
moet ik dat verstaan
Het scheen, alsof de oude man zijn
voorbarige woorden betreurde. „Ik
zal over uwe toekomst nadenken," zei
hij, zonder de vraag van zijn kleinzoon
te beantwoorden. „Ingeen geval echter
zou ik het goed achten, dat ge met de
jonkvrouw een samenkomst hebt, voor
ik met heer Henrik Sure, haar voogd,
een gesprek onder vier oogen heb gehad.
Morgen, zoodra de koning het eiland
verlaten heeft, zal dit plaats hebben."
In heftige opgewondenheid was Si
gurd opgestaan. „Ik kan het niet ge-
looven, grootvader," sprak hij haastig,
„wilt ge het hem meedeelen Wel is
heer Henrik een goedhartig, mij wel
gezind man, maar een edelman met
alle denkbeelden en vooroordeelen van
zijn stand. En ook Margaretha is van
adellijke afkomst van moeders zijde.
Dat hij zijn pleegkind voor zijn neef
als echtgenoot bestemd heeft, is de
algemeene opinie irt het land,en nu
wilt gij tot hem van uw kleinzoon
spreken, van -Sigurd Holmberg, den
„smidsgezel
„Ik zal dat doen," zei de meester,
„nadat ik mij zelf er van overtuigd zal
hebben, dat de neiging der jonkvrouw
jegens u, waarvan gij gesproken hebt,
geen ij del zelf bedrog is en of zij sterk
genoeg zal blijken om beproeving en
scheiding te verdragen. En dit te onder
zoeken is mijn plicht," besloot de mees
ter. „Morgen op het afgesproken uur
?al ik in uw.plaats naar de grot gaan,
terwijl gij in het bosch achter blijft."
„Grootvader 1"
„En nu geen woord meer daarover
het is mijn laatste woord, mijn vaste
wil," besliste de meester, terwijl hij
opstond. En op hartelijker toon voegde
hij er bij, terwijl hij zijn kleinzoon de
hand toestak „Van uw kindsheid af,
Sigurd, heb ik u geleid, zonder uw wil
in slaafsche ketenen te knellen, en
gaarne liet ge u leiden, want ge be-
greept, dat het tot uw welzijn strekte.
Vertrouw u nu nog eenmaal aan den
ouden man toe, zonder te vragen, zon
der uitlegging te zoeken en verhef met
nem hart en hand tot den Heer boven
de wolken, dat Hij zijn zegen geve over
den gang, dien ik morgen zal doen naar
het slot Sture, als ik dien met een goed
geweten doen kan. Wilt gij Sigurd
En de blonde reus boog het hoofd en
sprak Groot-vader, ik wil het."
IV.
Helder en zonnig was de dag aange
broken, waarop de koninklijke heer
afscheid zou nemen van zijn getrouw
ei,and Bornholm. Reeds vroeg in den
morgen werd aan boord van het ko
ningsschip alles voor het vertrek in ge
reedheid gebracht. Het zou den mo
narch en zijn gevolg niet alleen naar
Kopenhagen voeren, want nog in den
namiddag van den vorigen dar was er
besloten, dat heer Henrik Sture zijn
koninklijken heer naar de residentie
zou vergezellen.
Er waren namelijk in de laatste uren
van s konings verblijf verschillende
gewichtige kwesties betreffende het
eiland ter tafel gekomen en om die
sneller af te handelen, dan door brief
wisseling of boodschappers kon ge
schieden, had de koning zijn gastheer
uitgenoodigd hem naar Kopenhagen
te vergezellen. De edelman, die het
voordeel van sneller behandeling zeer
goed inzag, had daarin toegestemd, te
meer wijl hij van tijd tot tijd voor zijn
eigen zaken de hoofdstad moest be
zoeken. Bij zulk een afwezigheid van
den heer van het eiland, placht heer
Sture vervangen te worden door San-
dersen, die dan in alle rechten van zijn
meester trad. Voogd Sandersen genoot
echter op verre na niet het vertrouwen
der eilandbewoners zooals heer Henrik
sterk aan de oude gebruiken van het
eiland vasthield en elke afwijking
daarvan strafte.
Met Niels Pedersen, den hofmeester,
was hij bevriend evenals deze zag hij
in den neef van den slotheer den toe-
komstigen erfgenaam en den opvolger
in diens waardigheid en hij 'was den
onker in alle zaken ter wille, zooveel
hij slechts vermocht.
Reeds in den morgen van den ge-
wichtigen dag goot de Meizon hare
stralen over den onbeweeglijken zee
spiegel en over het eiland, dat daaruit
oprees, met een voor die maand zeld
zame warmte. In wolkenloos blauw
lachte de hemelslechts hier en daar
dreef een enkel wit wolkje in het gren-
zenlooze azuur. Weerkundige schippers
en visschers schudden echter beden
kelijk het hoofd en meenden, dat reeds
de namiddag een onwelkome veran
dering zou brengen. Nog speelden ech
ter de gouden zonnestralen door de
hooge toppen van het beukenwoud,
toen uit de richting van het slot twee
mannen, voorzichtig naar alle kanten
rondloerende, het pad betraden, dat
van de hoogte naar het strand voerde.
Het waren jonker Jens en Niels Peder
sen, zijn vertrouweling.
„De vrouwen zijn nog niet weg,"
aldus begon Pedersen, „maar vrouwe
uta maakte zich reeds gereed om de
jonkvrouw op haar tocht te vergezellen.
Het lijdt geen twijfel, naar hetgeen ik
gisteren, ofschoon vluchtig heb ver
nomen, dat een samenkomst op dit
uur met den smidsjongen is afgespro
ken ik hoorde spreken van een grot.
Nu kunt gij uwe uitverkorene in den
weg treden en uw voordeel daarmede
doen. In uw eigen hand ligt uw geluk,
jonker Anders zijt ge toch niet zoo
tam. Of vreest gij voor vrouwe Juta,
die u reeds eenmaal, als een school
jongen onder handen heeft genomen
en bij uw oom heeft zwart gemaakt?"
De jonker, door den spot van zijn
vertrouwde geprikkeld, lachte brutaal
en zei :,,Heb maar geen zorg, meester
Niels. Ik zal heden van de gunstige
gelegenheid profiteeren, nu ik het on
schuldige duifje op sluipwegen betrap
met de oude konkelaarster. Hier in de
struiken zal ik mij verbergen, tot zij
hier langs komen, zorg gij intusèchen
in de nabijheid te blijven, opdat ik een
getuige heb."
„Ik hoop, dat het niet te lang duurt,"
zei de hofmeester. „Er is in het slot'
voor het vertrek van den koning en heer
Henrik nog veel te 'doen. Als de klok
van den slottoren luidt, is het tijd, dat
wie daartoe verplicht is zich in het slot
bevindt. Ook gij moogt het niet ver
zuimen, jonker," ging Niels voort op
vermanenden toon. „Gij moogt in geen
geval bij het laatste koningsmaal ont
breken. Doch, mij dunkt," zoo onder
brak hij zichzelf, „ik'hoor voetstappen
zij komen 1"
De dichte struiken, waarin de beide
mannén nu terugweken verborgen hunne
gestalten volkomen voor de oogen der
beide vrouwen, die zonder kwaad ver
moeden van het slotpark komende,
den boschweg betraden, welke iets
verder met een zachte helling naar het
strand leidde.
Het waren Margaretha Hansen en
hare moederlijke beschermster, vrouwe
uta, die zich, om aan den wensch van
Sigurd Holmberg to voldoen, tot het
wisselen van een laatste afscheidswoord
naar de grot met het Moeder Gods
beeld begaven. De huishoudster had
lang geweifeld vóór zij er toe besluiten
kon, het jonge meisje zelfs maar te
laten gaan, doch de eerlijke bedoeling
van Sigurd en net leed, da* zij met een
weigering hen beiden zou veroorzaken,
hadden haar hare toestemming doen
geven.
Een kreet van schrik ontvlood plot
seling aan de lippen van het jonge
meisje, toen zij geheel onverwacht
onker Jens zag verschijnen, die
beide vrouwen in den weg trad.
„I3 mij de verrassing gelukt," riep de
neef van den slotheer met een gedwon
gen lach. „Nu moet ge mij toestaan,
u op uwe wandeling te begeleiden, Mar-
earetha" 1
Zichtbaar beangst zag dd Jonkvrouw
op tot hare geleidster, met ongetwijfel-
bare zekerheid kwam de gedachte haar
voor den geast, dat de aanwezigheid
van jonker Jees op deze plaats meer
dan een bloot toeval moest zijn en de
zelfde gedachte had ook vrcuw Juta.
Maar de vastberadene huishoudster
liet zich niet zoo licht uit het veld
slaan. „Schaam u jonker," sprak zij:
„gij komt daar als een struikroover
uit het bosch schieten om argelooze
vrouwen te verschrikken. Maar wij
vreezen u niet, noch iemand anders,
en daar wij geen beschermers noodig
hebben, verzoek ik u, jonker Jens, laat
ons ongemoeid onzen weg gaan en ga
gij den uwen."
„Dan zou ik wel gek zijn," lachte de
onker. „Wie weet, of ik bij den gang,
dien de bekoorlijke jonkvrouw voor
nemens is te maken en waartoe gij uw
gewaardeerde persoon als dekmantel
leent, waardige vrouwe Juta, ook niet
een woordje heb mede te spreken."
Margaretha's gelaat werd doods
bleek van schrik. Nu bleef haar geen
twijfel meer over op een of andere
wijze was de woeste jonker te weten
gekomen, wat het doel harer wandeling
was. Vrouwe Juta werd echter rood
van toorn en verontwaardigd sprak zij
„Ik begeleid geen jonkvrouw op een
gang, die het licht moet schuwen, en
dien ik niet met eere kan verantwoor
den. Overigens, jonker Jens, zijn jonk
vrouw en Margaretha en ik zelf u geen
rekenschap schuldig die kan alleen
uw oom vorderen."
„Ik sta hier in zijn plaats, als naaste
bloedverwant," antwoordde jonkerj ens
op trotschen toon, „en bovendien hoop
ik de jonkvrouw eenmaal mijne echt-
genoote te noemen en haar tot slot
voogdes op Sture te verheffen, en
daarom verkies ik niet, mijn rechten
door een smidsjongen te laten schenden.
Het was er uit het geheim daf
twee jonge harten verbond, was maf
ruwe hand onthuld en onder smadelijiee-
verdachtmaking aan de openbaarheid
prijsgegeven. Een tranenvloed stroom
de over Margaretha's wangen. „Nooit
nooit zal ik de uwe worden," riep zij."
„liever sterven."
„Oho, heeft de smidsjongen u de
keten reeds zoo vast geklonken"
smaalde de jonker. „Eigenlijk moest ge
mij dankbaar zijn, dat ik u, die niets
dan de bestoven boeken uw eigendom
kunt noemen, die uw geleerde vader u
heeft nagelaten, gelukkig wil maken
met rijkdom en waardigheid, terwijl ik
toch de hand slechts behoef uit te ste
ken om onder een dozijn der voornaam
ste jonkvrouwen van dit land te kiezen
Maar gij bevalt mij," het oog van
den jonker vlamde, toen het brutaal
de schoone gestalte van het meisje'
beschouwde, „en vandaag meer dan
ooit, en als ik zwijgen zal over uwe
vroege 'wandeling, die zeker niet de
eerste is, met dit doel ondernomen dan
wil ik mijn loon daarvoor hebben 'mijn
schat. Wilt ge mij weigeren, wat ge
zeker reeds meermalen den smidsjon
gen hebt toegestaan
En met krachtige hand beproefde
de onbeschaamde de bevende jonk
vrouw te omvatten om haar een kus
op de lippen te drukken, maar met
ongewone kracht, door schaamte en
afschuw verdubbeld, stiet, de jonk
vrouw, den woestaard terug.
„Help," riep zij onbewust in haar
angst. En hulp was dadelijk nabij.
„Ik kom," klonk van het strand
beneden een krachtige, jeugdige stem
en krachtig en jeugdig was ook de
slanke gestalte van den jongeling, die
den omweg langs het smalle pad'ver
smadende, met vlugge passen de helling
opsteeg. Een luide kreet, half van
schrik, half van vreugde, kwam van
Margaretha's lippen :„Sigurd
de
(Woröt vervolgd.)
HUMMER 8?
HSSMW jïTR lïfJiTJïïimTïïTTSTRJïïTWlïTnrriëT
0
H
0
f ste JAARGANG 1921.
EEN VERJAARDAG MET
V VERRASSINGEN v
Op den morgen van zijn vijftigsten
verjaardag ontwaakte de heer Mulders
'n uur later dan hij gewoon was. We
tend dat zijn eerste klerk den volgenden
dag een halve eeuw oud zou zijn en met
de zeer aannemelijk-luidende opmer-
king, dat „ZQoiets je niet alle dag pas
seert, had de patroon gemeend dit
heugelijk feit niet beter te kunnen ge
denken dan door Mulders een dag vrij
af te geven.
In 't heerlijk bewustzijn, nu eens aan
geen tijd gebonden te zijn, niet opge
schrikt te zullen worden door 't hatelijk
gerinkel van den wekker, die hem lede
ren morgen z'n dienstbaarheid herinner
de, had mijnheer Mulders zich te rusten
gelegd. Hij sliep en droomde, droomde
heerlijk.
Vóór eenige weken was er 'n ongeluk
gebeurd dat was géén droom, maar
bittere werkelijkheid. Zijn mooie,
practische, nimmer-lekkende vulpen
houder 'n geschenk van zijn kan
toorvrienden verloor hij en geen eer
lijke vinder belde aan op 't bovenhuis
in de „kouwe-aardappelenbuurt" om 't
zoo jammerlijk-gemiste voorwerp te
rug te bezorgenEn nu droomde hij,
dat zijn vrouw hem ter gelegenheid van
zijn vijftigsten verjaardag een nieuwen,
even mooien, even solieden vulpenhou
der present deed.
Toen hij ontwaakte de wekker
stond gelukkig stil kwam bij tot de
ontdekking, dat zijn vrouw reeds was
opgestaan en dat 't presentje alleen
maar in den droom had bestaan. Over
het betreurenswaardige van deze ont
goocheling lag hij nu na te denken
Maar kon zijn droom geen werkelijk
heid worden Wie weetMisschien
had Bertha wel ,kans gezien zoo stille
tjes wat te sparenJe werd toch
ook maar ééns in je leven vijftig jaren
oud en er bestonden nog altoos winkel
bons, die enkele procenten afwierpen
En 'n vulpenhouder kon hij toch werke
lijk niet ontberen
Eens begon hij te sparen, in de hoop
op den langen duur 'n pop of tien van
zijn zakgeld te kunnen overleggen
Hij rookte 'n«sigaar minder, liet z'n bor
reltje staan, voelde zich nu eens opge
wekt, dan weer neergedrukt door deze
vrijwillige ontberingen en.... hield
het één heele week vol. Toen kocht hij
goedkoope sigaren, die, als hij vijf mi
nuten gerookt had, zijn vrouw hart
roerend deden hoesten, zijn zoon Wilem
aan 't mopperen brachten over „al die
knoeierij tegenwoordig" en ten slotte
Mies, zijn achttienjarige dochter,
schijnbaar-onnoozel deden vragen „of
't nu niet juist rook alsof er brand
was
'n VulpenhouderZou z'n vrouw?
Maar waar dacht hij aan En dat in
dezen ongelukkigen tijd Op alles moest
je tegenwoordig bezuinigen, behalve op
't brood méér dan vier ons per dag
kreeg je immers niet en met minder kon
je 't niet stellen.... Maar die brand
stoffen..hé, wat had 't een ellende
gegeven in dien kouden tijd En
dan je lfcht en je schoenen en alles, èl-
les IHoe kon hij nu nog denken aan
'n vulpenhouder!....
Mijnheer Mulders zuchtte diep en hij
herhaalde dit, toen hij 't warme bed
verliet en zijn voeten in de koude ka
mer zette..Hij kon nu toch onmo
gelijk langer blijven liggen, 't was al
"zoo laat en Bertha wachtte zeker op
hem met het ontbijt.Vlug voor zijn vijf
tig jaren schoot hij in de kleeren, ver
richtte zijn morgengebed en stapte dan
de huiskamer binnen.
't Was er prettig-warm, de tafel
stond reeds gedekt en ter eere van den
jarige prijkte naast een nuchter regee-
ringsbrood een vaas met frissche loe-
men. Mulders voelde de armen van
zijn trouwe eega om zijn hals en tus
schen drie klinkende zoenen door, ver
nam hij „Van harte gefeliciteerd, beste
Jan, en dat je d'r nóg eens vijftig bele
ven mag 1"
De feesteling was aangedaan.
„En dat jij d'r getuige van mag
wezen, Bertje", antwoordde hij meer
hartelijk dan origineel.
„,En nou heb ik 'n presentje voor je.
Raad eens." Er ging 'n schok door 't
wezen van den jarige. Bertha lachte zoo
geheimzinnigTóch een vulpenhou
der Hij wilde 't reeds uitjuichen,
toen 'n voorgevoel hem tijdig waar
schuwde. Zijn blik was gevallen op de
courant van den vorigen dag en trof
daar 't vet-gedrukte opschrift van een
hoofdartikel: „Hoe kunnen wij bezuini
gen Op verjaarcadeautjes al 'heel
gemakkelijk, peinsde Mulders, en be
deesd opperde hij „Handschoenen
„Mis, mannetje; 'n paar heerlijke,
warme pantoffels. Zelf gemaakt, om
dat je nog al eens last hebt van koude
voeten."
Mulders toonde zich 'n dankbaar
man. Hij paste de pantoffels, verklaar
de dat ze hem ruim zaten en toch mooi
sloten, dat ze lekker warm waren en
fijn van kleur en hij vergat zijn eersten
wensch.
„Zijn we maar met ons tweeën,"
vroeg hij met 'n blik op de ontbijttafel.
„Ja Mies is al om acht uur naar 't
kantoor gegaan vanavond heeft ze
vroeg vrij en Willem zal wel niet ko
men vóór den mi'ddag." v
't Ontbijt smaakte den jarige uitste
kend. Het bruinbrood was vandaag
dun gesneden hij mocht nu gerust 'n
boterhammetje méér eten, want ze had
den een wittebrood voor vandaag be
spaard, moedigde vrouwlief aan. Eieren
kwamen in lang niet op tafel dat'was
tegenwoordig weelde maar heden
ontbraken ze niet. Je werd toch ook
niet iederen dag vijftig jaar en aan al die
narigheid van distributie, rantso nee-
ring en bezuiniging moest vandaag maar
eens niet gedacht worden.
Maar terwijl zij met veel eetlust hun
magen vulden, dwaalde toch 't gesprek
af naar het onderwerp van iederen
dag en eer hij 't zelf wist, was Mulders
bezig aan 'n zaakkundige bespreking
van den op 't oogenblik heerschenden
kolennood
Na 't ontbijt nam de jarige op z'n ge
mak plaats in den leunstoel, die anders
slechts 's avonds gebruikt werd. Met
'n sigaar en 'n krant, in de zoete over
tuiging heden zijn eigen meester te zijn,
voelde hij zich tevreden en voldaan.
Mevrouw had hem alleen gelaten. Zij
mocht zich verheugen in 't bezit van 'n
dagmeisje, een voorrecht dat haar den
titel van „mevrouw" had verschaft,
doch haar n et onthief van de verplich
ting zelf flink mee te werken.
Mijnheer Mulders had al lezend zich
er van overtuigd, dat de oorlog nog
steeds niet ten einde was en Holland
nog nimmer op roemrijke wijze zijn
neutraliteit handhaafde, dat dé levens
middelen schaarseh werden en 't getal
O. W'ers zich tegelijk met 't getal ver
armden uitbreidde, dat er nog geweldig
gesmokkeld werd en de bladen overi
gens weinig nieuws bevatten. Toen hij
dit, 'n weinig verveeld, had geconsta
teerd, verlangde hij naar afwisseling
op den, door geen werkzaamheden ge-
vulden en daarom toch wel een-
tonigen voormiddag. En waar bleef
Bertha zoo lang?.,..
Er kwam afwisseling. De huiskamer
deur werd geopend en snel met 't oog
op den brandstoffennood weer ach
ter den breeden rug van mevrouw Mul
ders gesloten. De jarige schrikte. Het
anders zoo rustige, blozende gelaat van
zijn eega was bleek en verstrakt, de lip
pen trilden en de hand, die 'n beschre
ven blad papier vasthield beefde merk
baar.
Mulders liet de krant vallen,
sprong op uit zijn stoel en staarde ver
baasd zijn vrouw aan.
„Wat is er gebeurd, Bertha Toch
geen nieuwe belasting
Mevrouw Mulders schommelde de
kamer uit en liet zich met 'n diepen
zucht in 'n stoel neerzinken.
„Wie had dét nu kunnen denken van
óns kind," snikte ze.
„Maar wat is er dan toch," vroeg haar
man ongerust.
„Onze Mies, zoo'n kind van pas acht
tien, heeft al twee jaar in 't geheim
verkeering
„Kom vrouw 1"
De gedachte, dat hun dochtertje
in zijn oogen nog 'n kind zóóiets op
haar geweten had, scheen hem 'n on
gerijmdheid toe.
,,'t Zal zoo slim niet wezen," suste hij.
„Misschien zoo'n onschuldige kinder
vriendschap."
„Het is de waarheid," snikte Bertha,
„en om zoo'n aap van 'n jongen veracht
zij d'r eigen ouders
„Maar dat is toch gekheid, vrouw
Hoe kom je daarbij
„Hier is 't bewijs."
Uit de bevende hand van mevrouw
ging het papier over in de van haast
trillende vingers van haar echtgenoot.
Mulders lei zijn sigaar neer en las met
gefronste wenkbrauwen
Aan Johan Weemer.
„Eenig geliefde. Daar zijn in 't jonge
leven uren, die men zou willen wegden
ken uit 't bestaan, uren zóó zwart, dat
't oog niets meer ziet dan diepe duister
nis en 't hart beklemd wordt door bange
voorgevoelens.
Dat zijn uren van zwakheid ik
weet het en als er geen hoogere
Macht bestond die ons ophief, dan zou
den die uren onze zieïwellicht onherstel
bare schade toebrengen.
In één uur van zielenood heb ik je
geschreven en misschien je diep ge
krenkt in je heiligste gevoelens.
Vergeef mij
Ik ben niet zoo schuldig als je mid-
schien denkt. Mag ik £ls kind wel wij
zen op mijne ouders, die mij in-'t leven
de droeve erfenis meegaven van een
versomberden geest en een tot 't kwa
de neigend gemoed.
Je weet wat ik bedoel dwing mij
niet uit te leggen hoe gebrekkig mijn op
voeding was
„Die weergasche meid," bulderde
mijnheer Mulders in plotseling opstij
gende, heftige verontwaardiging. „Die
heb je nou laten leeren wat je kon, tot
ze zelf op 'n kantoor wilde. En dat ver
telt dan aan zoo'n vreemden snoeshaan
dat d'r.opvoeding verwaarloosd werd
Daar offer je je nou voor oo 't Is
schande
t Is schande,' herhaalde mevrouw 1
en trachtte haar tranen te dr gen.
„Maar hadt jij dat nou van onze Mies
gedacht Ik heb haar altijd voor 'n
goed kind, n braaf meisje versleten,
maar nou zie je 't
„Hoe komt zoo'n blaag aan al dien
opgeschroefden nonsens Zeker uit de
bioscoop
„Dat zou ik niet denken. Daar heb
ben ze niet eens 'n explicateur en ze
komt d r maar zelden. En op haar boe
ken let ik altijd schérp."
„Ik heb altiid wel pezegd dat deze
tijden een geest van verwildering kwee
ken."
„Ja, en d'r komt nog veel meer.,
Mijnheer Mulders las verder „Twee
jaren lang heb ik je mijn innigste ge
dachten toevertrouwd en nóg heb je ge
twijfeld aan mijn liefde, gemeend dat
mijn hart geen diepe genegenheid kan
bevatten. O. als je wist, lieveling, hoe
deze beschuldiging mij lijden doet
„Ik kan dien onzin niet verder le
zen," riep Mulders geërgerd en from
melde 't papier ineen.
Zioiets komt in 'n Roomsch huis
houden niet te pasDie kwaje meid
Maar ik zal d'r eens ongenadig onder
handen nemen, En de papa van dien
Johan.... Johan nou, hoe heet die
lummel ook weer Weemer, dien zal
ik óók opzoeken Hoe is 't ter wereld
mogelijk En dat al twee jaar Ik zou
nog eerder aan 'n pop voor haar gedacht
hebben 1"
„Ja^ je kinderen worden ongemerkt
groot," zuchtte zijn vrouw onder de
last der verantwoordelijkheid. Nu deed
echter de aangeboren nieuwsgierigheid
zich gelden, en ze peinsde hard op
„Maar wie mag die Johan Weemer zijn?
Toch niet uit dien sigarenwinkel
Nee, die zijn protestant en onze Mies
mag d'r neven gedaan hebben, dat ze
het met 'n andersdenkende zou hou
den, dèt geloof ik niet. Of die Weemer
van de assurantiesdaar hebben ze
groote jongens
„Ik zal d'r wel achter komen," ver
klaarde de heer Mulders plechtig. Alles
zal ze bekennen en vergeving zal ze
vragen óók 1 Ons zóóiets aan te doen—
en dat nog wel op mijn vijftigsten ver
jaardag
„Als we Willem eens uithoorden
Voor 'n broer en zuster zijn ze altijd nog
al intiem."
„We zullen wel zien
De feeststemming was nu uit 't huis
verdwenen. Mulders in zijn leunstoel
zat brommerig te staren op de punten
van zijn nieuwe pantoffels mevrouw
was erg zenuwachtig in de weer, daarbij
kort-aangebonden en prikkelbaar, zoo
dat 't dagmeisje voor zich opmerkte:
„Nou, die vijftig jaren van mijnheer
schijnen mevrouw -warempel zwaar op
de maag te leggen
In den middag kwam 't eerste be
zoek en dit bracht wat verademing in
de sfeer van gedruktheid.
Cato, de zuster van Bertha, kwam
forsch en statig de feestkamer binnen,
reikte den feesteling de hand, com
plimenteerde hartelijk en zoende Bertha
geducht. Toen ze deze moeilijkheden
achter den rug had, liet ze haar groote
gestalte neer in 'n gemakkelijken stoel
en keek genoegelijk de kamer rond.
„Jullie zitten tegenwoordig zeker
óók den heelen dag échter, hè? Ja,
je moet nou maar zuinig zijn met je
licht en brand. Hebben jullie nog ko
len Dan feliciteer ik je. Wij gelukkig
óók. Maar geen aardappel meer in huis.
Mijn man zeit't lijkt wel Indië met
die eeuwige rijsttafel Nou, die bevro
ren regeeringsaardappelen lust ie óók
niet. Ja je mag blij zijn, dat je nog wat
hebt. Ik dacht met de koffie bij jul-
,Iie te blijven -r- ik heb maar 'n boter
ham meegebracht."
„Hé maar Cato!"
„Nou ja, maar als je dan brood te
kort komt? jullie bent allebei goeie
eters en de kinderen zullen 't hunne ook
wel lusten. Eten jullie 's avonds óók
pap 't Is me 'n toestand I Dat hadt
je niet gedacht, Jan, dat je vijftigste
jaar zoo n ongeluksjaar zou zijn. Maar
zeg, Bertha, wat zit jij daar sip te kij
ken. Je trekt n gezicht alsof je je brood-
kaart hebt ingesliktKomt dat van dé
feestelijkheid
rmn h.lno ols
T
VOOR DE HUISKAMER