m i i. rife,m s isi J-U-I a HHSnHHHHHHHHHMEHHHRHRRRRTstH 000H000SSHEIIiIigiiniI0000000 H 0 H 0 H 0 0 00000H15IÏIEIIIIB000000000000H niet missen,' nog met. ue ouderdom maakt zelfzuchtig en als ge heengaat, dan ben ik allee5 geheel alleen." Diep bewegen greep Sigurd de hand zijns grootvaders. De zoo zeldzame uitdrukking van een diep gevoel bij den ouden man deed hem die van dubbel hooge beteekenis schatten. „Een jaar nog wilde ik u behouden," ging de meester voort, „dan is de tijd gekomen, dat ik u bericht kan geven van wat tuéschen mij en uwe moeder aan haar sterfbed werd besproken. En toch," voegde hij op veranderden toon er bij „de omstandigheden zijn mach tiger dan onze wil, en de mensch mag zich nooit verzetten tegen den hoogen Beschikker van ons lotik wil mijn laatste woord niet gesproken hebben, vóór ik weet wat u zoo plotseling van hier drijft." „Wel is er een drang, zooals gij be doelt, grootvader, maar ik ben jong, en ondankbaar zou ik zijn tegenover alles, wat ik u schuldig ben van mijn kindsheid af wanneer ik mij niet daar tegen kon verzetten en wachten tot den tijd, dat ge mij de hand op het hoofd legt en mij zegt :„GaMaar iets anders is het, dat juist nu mij tot heengaan dwingt, wil ik overwinnaar blijven in den zwaren strijd met mij zelf, grootvader," gedempt klonk de stem van den jongen man door het vertrek, ofschoon hij wist, dat. geen derde hen kon beluisteren4 „grootvader, ik bemin de edeïe jonkvrouw Marga- retha Hansen, de pleegdochter van den slotheer." Had Sigurd gemeend, dat de oude man bij deze bekentenis verschrikt zou opspringen, dan had hij zich ver gist. Hans Kerstensen knikte slechts een.paar maal met het hoofd, als iemand die een lang gekoesterd vermoeden bevestigd ziet. „En de jonkvrouw," vroeg hij, in plaats van eenig antwoord op de mede- deeling van zijn kleinzoon. „Margaretha is een zedige deugd zame jonkvrouw," antwoordde Sigurd. ,Met geen enkel woord zou zij verraden, wat zij in haar hart voor mij .gevoelt, zelfs niet, wanneer ik mij ridderlijk haars gelijke mocht noemen. En toch, ik voel het, wanneer haar oog op mij vluchteling. Daarom zult ge morgen] Sture dat had verworven. Hij was een nog niet heengaan _èn dan is er later I streng en onbuigzaam merfsch, die rust, wanneer haar mond tot mij spreekt. Margaretha vermoedt, wat in mijn hart omgaat, dat heerlijk gevoel dat echter tevens een groote smart is want ik ben niets dan een arme, nede rige gezel. Vermetel of krankzinnig zou ik moeten zijn wanneer ik mijn oog met een neiging, ware het ook de reinste en heiligste, tot zulk een hooggeboren jonkvrouw zou wagen op te heffen. Daarom moet ik weg, grootvader," aldus kwam het heftig, bijna wild van zijne lippen, „en zij weet het en keurt het goed, ai kon zij ook de smart niet verbergen, die uit haar gelaat sprak. En morgen zal ik op een plaats, die ons beiden een bijna heilig oord voor komt, onder het oog van de waardige vrouwe juta, Margaretha's moeder lijke vriendin, afscheid mogen nemen." Met welsprekende woorden verhaalde nu de jongeling den zwijgend luisteren den meester van de verborgen grot aan het strand, met het oude verweerde Moeder Godsbeeld in de donkere nis en iioe hij dezen morgen bij'de onverwach te ontmoeting met Margaretha haar p»vraagd had in deze grot haar het isatst vaarv/el te mogen brengen, wat zij onder voorwaarde van vrouwe Juta's toestemming had beloofd. Hij verzweeg echter zijn grootvader «ok de onver wachte verschijning van den hofmees ter niet ofschoon nij betwijfelde, of de vertrouwde van den woesten jonker Jens cehoord zou hebben, wat tusschen hemen Margaretha was verhandeld: zijn onschuldig eerlijk gemoed kwam echter in opstand bij do gedachte alleen, dat de geheel onschuldige ai spraak op een boosaardige manier verkeerd kon worden ultg legd. Zijn grootvader gaf hem daarin gelijk. „Luister, Sigurd," begon hij en een zekere plechtigheid sprak uit de ge baren en woorden van den ouden man. „Dat onder deze omstandigheden ge niet op Bornholm blijven kunt, geef ik toe, maar niet, dat ge zoo haastig nog wel gelegenheid tot een afscheids groet aan de edele jonkvrouw Marga retha doch'laat ik één ding u zeggen, mijn zoon," voegde de smid er bij en een licht blonk uit zijn oogen, „een laatste afscheid beteekent nog niet altijd een afscheid voor het leven." Een diepe blos overtcog het gelaat van den jongeling. „Grootvader, hoe moet ik dat verstaan Het scheen, alsof de oude man zijn voorbarige woorden betreurde. „Ik zal over uwe toekomst nadenken," zei hij, zonder de vraag van zijn kleinzoon te beantwoorden. „Ingeen geval echter zou ik het goed achten, dat ge met de jonkvrouw een samenkomst hebt, voor ik met heer Henrik Sure, haar voogd, een gesprek onder vier oogen heb gehad. Morgen, zoodra de koning het eiland verlaten heeft, zal dit plaats hebben." In heftige opgewondenheid was Si gurd opgestaan. „Ik kan het niet ge- looven, grootvader," sprak hij haastig, „wilt ge het hem meedeelen Wel is heer Henrik een goedhartig, mij wel gezind man, maar een edelman met alle denkbeelden en vooroordeelen van zijn stand. En ook Margaretha is van adellijke afkomst van moeders zijde. Dat hij zijn pleegkind voor zijn neef als echtgenoot bestemd heeft, is de algemeene opinie irt het land,en nu wilt gij tot hem van uw kleinzoon spreken, van -Sigurd Holmberg, den „smidsgezel „Ik zal dat doen," zei de meester, „nadat ik mij zelf er van overtuigd zal hebben, dat de neiging der jonkvrouw jegens u, waarvan gij gesproken hebt, geen ij del zelf bedrog is en of zij sterk genoeg zal blijken om beproeving en scheiding te verdragen. En dit te onder zoeken is mijn plicht," besloot de mees ter. „Morgen op het afgesproken uur ?al ik in uw.plaats naar de grot gaan, terwijl gij in het bosch achter blijft." „Grootvader 1" „En nu geen woord meer daarover het is mijn laatste woord, mijn vaste wil," besliste de meester, terwijl hij opstond. En op hartelijker toon voegde hij er bij, terwijl hij zijn kleinzoon de hand toestak „Van uw kindsheid af, Sigurd, heb ik u geleid, zonder uw wil in slaafsche ketenen te knellen, en gaarne liet ge u leiden, want ge be- greept, dat het tot uw welzijn strekte. Vertrouw u nu nog eenmaal aan den ouden man toe, zonder te vragen, zon der uitlegging te zoeken en verhef met nem hart en hand tot den Heer boven de wolken, dat Hij zijn zegen geve over den gang, dien ik morgen zal doen naar het slot Sture, als ik dien met een goed geweten doen kan. Wilt gij Sigurd En de blonde reus boog het hoofd en sprak Groot-vader, ik wil het." IV. Helder en zonnig was de dag aange broken, waarop de koninklijke heer afscheid zou nemen van zijn getrouw ei,and Bornholm. Reeds vroeg in den morgen werd aan boord van het ko ningsschip alles voor het vertrek in ge reedheid gebracht. Het zou den mo narch en zijn gevolg niet alleen naar Kopenhagen voeren, want nog in den namiddag van den vorigen dar was er besloten, dat heer Henrik Sture zijn koninklijken heer naar de residentie zou vergezellen. Er waren namelijk in de laatste uren van s konings verblijf verschillende gewichtige kwesties betreffende het eiland ter tafel gekomen en om die sneller af te handelen, dan door brief wisseling of boodschappers kon ge schieden, had de koning zijn gastheer uitgenoodigd hem naar Kopenhagen te vergezellen. De edelman, die het voordeel van sneller behandeling zeer goed inzag, had daarin toegestemd, te meer wijl hij van tijd tot tijd voor zijn eigen zaken de hoofdstad moest be zoeken. Bij zulk een afwezigheid van den heer van het eiland, placht heer Sture vervangen te worden door San- dersen, die dan in alle rechten van zijn meester trad. Voogd Sandersen genoot echter op verre na niet het vertrouwen der eilandbewoners zooals heer Henrik sterk aan de oude gebruiken van het eiland vasthield en elke afwijking daarvan strafte. Met Niels Pedersen, den hofmeester, was hij bevriend evenals deze zag hij in den neef van den slotheer den toe- komstigen erfgenaam en den opvolger in diens waardigheid en hij 'was den onker in alle zaken ter wille, zooveel hij slechts vermocht. Reeds in den morgen van den ge- wichtigen dag goot de Meizon hare stralen over den onbeweeglijken zee spiegel en over het eiland, dat daaruit oprees, met een voor die maand zeld zame warmte. In wolkenloos blauw lachte de hemelslechts hier en daar dreef een enkel wit wolkje in het gren- zenlooze azuur. Weerkundige schippers en visschers schudden echter beden kelijk het hoofd en meenden, dat reeds de namiddag een onwelkome veran dering zou brengen. Nog speelden ech ter de gouden zonnestralen door de hooge toppen van het beukenwoud, toen uit de richting van het slot twee mannen, voorzichtig naar alle kanten rondloerende, het pad betraden, dat van de hoogte naar het strand voerde. Het waren jonker Jens en Niels Peder sen, zijn vertrouweling. „De vrouwen zijn nog niet weg," aldus begon Pedersen, „maar vrouwe uta maakte zich reeds gereed om de jonkvrouw op haar tocht te vergezellen. Het lijdt geen twijfel, naar hetgeen ik gisteren, ofschoon vluchtig heb ver nomen, dat een samenkomst op dit uur met den smidsjongen is afgespro ken ik hoorde spreken van een grot. Nu kunt gij uwe uitverkorene in den weg treden en uw voordeel daarmede doen. In uw eigen hand ligt uw geluk, jonker Anders zijt ge toch niet zoo tam. Of vreest gij voor vrouwe Juta, die u reeds eenmaal, als een school jongen onder handen heeft genomen en bij uw oom heeft zwart gemaakt?" De jonker, door den spot van zijn vertrouwde geprikkeld, lachte brutaal en zei :,,Heb maar geen zorg, meester Niels. Ik zal heden van de gunstige gelegenheid profiteeren, nu ik het on schuldige duifje op sluipwegen betrap met de oude konkelaarster. Hier in de struiken zal ik mij verbergen, tot zij hier langs komen, zorg gij intusèchen in de nabijheid te blijven, opdat ik een getuige heb." „Ik hoop, dat het niet te lang duurt," zei de hofmeester. „Er is in het slot' voor het vertrek van den koning en heer Henrik nog veel te 'doen. Als de klok van den slottoren luidt, is het tijd, dat wie daartoe verplicht is zich in het slot bevindt. Ook gij moogt het niet ver zuimen, jonker," ging Niels voort op vermanenden toon. „Gij moogt in geen geval bij het laatste koningsmaal ont breken. Doch, mij dunkt," zoo onder brak hij zichzelf, „ik'hoor voetstappen zij komen 1" De dichte struiken, waarin de beide mannén nu terugweken verborgen hunne gestalten volkomen voor de oogen der beide vrouwen, die zonder kwaad ver moeden van het slotpark komende, den boschweg betraden, welke iets verder met een zachte helling naar het strand leidde. Het waren Margaretha Hansen en hare moederlijke beschermster, vrouwe uta, die zich, om aan den wensch van Sigurd Holmberg to voldoen, tot het wisselen van een laatste afscheidswoord naar de grot met het Moeder Gods beeld begaven. De huishoudster had lang geweifeld vóór zij er toe besluiten kon, het jonge meisje zelfs maar te laten gaan, doch de eerlijke bedoeling van Sigurd en net leed, da* zij met een weigering hen beiden zou veroorzaken, hadden haar hare toestemming doen geven. Een kreet van schrik ontvlood plot seling aan de lippen van het jonge meisje, toen zij geheel onverwacht onker Jens zag verschijnen, die beide vrouwen in den weg trad. „I3 mij de verrassing gelukt," riep de neef van den slotheer met een gedwon gen lach. „Nu moet ge mij toestaan, u op uwe wandeling te begeleiden, Mar- earetha" 1 Zichtbaar beangst zag dd Jonkvrouw op tot hare geleidster, met ongetwijfel- bare zekerheid kwam de gedachte haar voor den geast, dat de aanwezigheid van jonker Jees op deze plaats meer dan een bloot toeval moest zijn en de zelfde gedachte had ook vrcuw Juta. Maar de vastberadene huishoudster liet zich niet zoo licht uit het veld slaan. „Schaam u jonker," sprak zij: „gij komt daar als een struikroover uit het bosch schieten om argelooze vrouwen te verschrikken. Maar wij vreezen u niet, noch iemand anders, en daar wij geen beschermers noodig hebben, verzoek ik u, jonker Jens, laat ons ongemoeid onzen weg gaan en ga gij den uwen." „Dan zou ik wel gek zijn," lachte de onker. „Wie weet, of ik bij den gang, dien de bekoorlijke jonkvrouw voor nemens is te maken en waartoe gij uw gewaardeerde persoon als dekmantel leent, waardige vrouwe Juta, ook niet een woordje heb mede te spreken." Margaretha's gelaat werd doods bleek van schrik. Nu bleef haar geen twijfel meer over op een of andere wijze was de woeste jonker te weten gekomen, wat het doel harer wandeling was. Vrouwe Juta werd echter rood van toorn en verontwaardigd sprak zij „Ik begeleid geen jonkvrouw op een gang, die het licht moet schuwen, en dien ik niet met eere kan verantwoor den. Overigens, jonker Jens, zijn jonk vrouw en Margaretha en ik zelf u geen rekenschap schuldig die kan alleen uw oom vorderen." „Ik sta hier in zijn plaats, als naaste bloedverwant," antwoordde jonkerj ens op trotschen toon, „en bovendien hoop ik de jonkvrouw eenmaal mijne echt- genoote te noemen en haar tot slot voogdes op Sture te verheffen, en daarom verkies ik niet, mijn rechten door een smidsjongen te laten schenden. Het was er uit het geheim daf twee jonge harten verbond, was maf ruwe hand onthuld en onder smadelijiee- verdachtmaking aan de openbaarheid prijsgegeven. Een tranenvloed stroom de over Margaretha's wangen. „Nooit nooit zal ik de uwe worden," riep zij." „liever sterven." „Oho, heeft de smidsjongen u de keten reeds zoo vast geklonken" smaalde de jonker. „Eigenlijk moest ge mij dankbaar zijn, dat ik u, die niets dan de bestoven boeken uw eigendom kunt noemen, die uw geleerde vader u heeft nagelaten, gelukkig wil maken met rijkdom en waardigheid, terwijl ik toch de hand slechts behoef uit te ste ken om onder een dozijn der voornaam ste jonkvrouwen van dit land te kiezen Maar gij bevalt mij," het oog van den jonker vlamde, toen het brutaal de schoone gestalte van het meisje' beschouwde, „en vandaag meer dan ooit, en als ik zwijgen zal over uwe vroege 'wandeling, die zeker niet de eerste is, met dit doel ondernomen dan wil ik mijn loon daarvoor hebben 'mijn schat. Wilt ge mij weigeren, wat ge zeker reeds meermalen den smidsjon gen hebt toegestaan En met krachtige hand beproefde de onbeschaamde de bevende jonk vrouw te omvatten om haar een kus op de lippen te drukken, maar met ongewone kracht, door schaamte en afschuw verdubbeld, stiet, de jonk vrouw, den woestaard terug. „Help," riep zij onbewust in haar angst. En hulp was dadelijk nabij. „Ik kom," klonk van het strand beneden een krachtige, jeugdige stem en krachtig en jeugdig was ook de slanke gestalte van den jongeling, die den omweg langs het smalle pad'ver smadende, met vlugge passen de helling opsteeg. Een luide kreet, half van schrik, half van vreugde, kwam van Margaretha's lippen :„Sigurd de (Woröt vervolgd.) HUMMER 8? HSSMW jïTR lïfJiTJïïimTïïTTSTRJïïTWlïTnrriëT 0 H 0 f ste JAARGANG 1921. EEN VERJAARDAG MET V VERRASSINGEN v Op den morgen van zijn vijftigsten verjaardag ontwaakte de heer Mulders 'n uur later dan hij gewoon was. We tend dat zijn eerste klerk den volgenden dag een halve eeuw oud zou zijn en met de zeer aannemelijk-luidende opmer- king, dat „ZQoiets je niet alle dag pas seert, had de patroon gemeend dit heugelijk feit niet beter te kunnen ge denken dan door Mulders een dag vrij af te geven. In 't heerlijk bewustzijn, nu eens aan geen tijd gebonden te zijn, niet opge schrikt te zullen worden door 't hatelijk gerinkel van den wekker, die hem lede ren morgen z'n dienstbaarheid herinner de, had mijnheer Mulders zich te rusten gelegd. Hij sliep en droomde, droomde heerlijk. Vóór eenige weken was er 'n ongeluk gebeurd dat was géén droom, maar bittere werkelijkheid. Zijn mooie, practische, nimmer-lekkende vulpen houder 'n geschenk van zijn kan toorvrienden verloor hij en geen eer lijke vinder belde aan op 't bovenhuis in de „kouwe-aardappelenbuurt" om 't zoo jammerlijk-gemiste voorwerp te rug te bezorgenEn nu droomde hij, dat zijn vrouw hem ter gelegenheid van zijn vijftigsten verjaardag een nieuwen, even mooien, even solieden vulpenhou der present deed. Toen hij ontwaakte de wekker stond gelukkig stil kwam bij tot de ontdekking, dat zijn vrouw reeds was opgestaan en dat 't presentje alleen maar in den droom had bestaan. Over het betreurenswaardige van deze ont goocheling lag hij nu na te denken Maar kon zijn droom geen werkelijk heid worden Wie weetMisschien had Bertha wel ,kans gezien zoo stille tjes wat te sparenJe werd toch ook maar ééns in je leven vijftig jaren oud en er bestonden nog altoos winkel bons, die enkele procenten afwierpen En 'n vulpenhouder kon hij toch werke lijk niet ontberen Eens begon hij te sparen, in de hoop op den langen duur 'n pop of tien van zijn zakgeld te kunnen overleggen Hij rookte 'n«sigaar minder, liet z'n bor reltje staan, voelde zich nu eens opge wekt, dan weer neergedrukt door deze vrijwillige ontberingen en.... hield het één heele week vol. Toen kocht hij goedkoope sigaren, die, als hij vijf mi nuten gerookt had, zijn vrouw hart roerend deden hoesten, zijn zoon Wilem aan 't mopperen brachten over „al die knoeierij tegenwoordig" en ten slotte Mies, zijn achttienjarige dochter, schijnbaar-onnoozel deden vragen „of 't nu niet juist rook alsof er brand was 'n VulpenhouderZou z'n vrouw? Maar waar dacht hij aan En dat in dezen ongelukkigen tijd Op alles moest je tegenwoordig bezuinigen, behalve op 't brood méér dan vier ons per dag kreeg je immers niet en met minder kon je 't niet stellen.... Maar die brand stoffen..hé, wat had 't een ellende gegeven in dien kouden tijd En dan je lfcht en je schoenen en alles, èl- les IHoe kon hij nu nog denken aan 'n vulpenhouder!.... Mijnheer Mulders zuchtte diep en hij herhaalde dit, toen hij 't warme bed verliet en zijn voeten in de koude ka mer zette..Hij kon nu toch onmo gelijk langer blijven liggen, 't was al "zoo laat en Bertha wachtte zeker op hem met het ontbijt.Vlug voor zijn vijf tig jaren schoot hij in de kleeren, ver richtte zijn morgengebed en stapte dan de huiskamer binnen. 't Was er prettig-warm, de tafel stond reeds gedekt en ter eere van den jarige prijkte naast een nuchter regee- ringsbrood een vaas met frissche loe- men. Mulders voelde de armen van zijn trouwe eega om zijn hals en tus schen drie klinkende zoenen door, ver nam hij „Van harte gefeliciteerd, beste Jan, en dat je d'r nóg eens vijftig bele ven mag 1" De feesteling was aangedaan. „En dat jij d'r getuige van mag wezen, Bertje", antwoordde hij meer hartelijk dan origineel. „,En nou heb ik 'n presentje voor je. Raad eens." Er ging 'n schok door 't wezen van den jarige. Bertha lachte zoo geheimzinnigTóch een vulpenhou der Hij wilde 't reeds uitjuichen, toen 'n voorgevoel hem tijdig waar schuwde. Zijn blik was gevallen op de courant van den vorigen dag en trof daar 't vet-gedrukte opschrift van een hoofdartikel: „Hoe kunnen wij bezuini gen Op verjaarcadeautjes al 'heel gemakkelijk, peinsde Mulders, en be deesd opperde hij „Handschoenen „Mis, mannetje; 'n paar heerlijke, warme pantoffels. Zelf gemaakt, om dat je nog al eens last hebt van koude voeten." Mulders toonde zich 'n dankbaar man. Hij paste de pantoffels, verklaar de dat ze hem ruim zaten en toch mooi sloten, dat ze lekker warm waren en fijn van kleur en hij vergat zijn eersten wensch. „Zijn we maar met ons tweeën," vroeg hij met 'n blik op de ontbijttafel. „Ja Mies is al om acht uur naar 't kantoor gegaan vanavond heeft ze vroeg vrij en Willem zal wel niet ko men vóór den mi'ddag." v 't Ontbijt smaakte den jarige uitste kend. Het bruinbrood was vandaag dun gesneden hij mocht nu gerust 'n boterhammetje méér eten, want ze had den een wittebrood voor vandaag be spaard, moedigde vrouwlief aan. Eieren kwamen in lang niet op tafel dat'was tegenwoordig weelde maar heden ontbraken ze niet. Je werd toch ook niet iederen dag vijftig jaar en aan al die narigheid van distributie, rantso nee- ring en bezuiniging moest vandaag maar eens niet gedacht worden. Maar terwijl zij met veel eetlust hun magen vulden, dwaalde toch 't gesprek af naar het onderwerp van iederen dag en eer hij 't zelf wist, was Mulders bezig aan 'n zaakkundige bespreking van den op 't oogenblik heerschenden kolennood Na 't ontbijt nam de jarige op z'n ge mak plaats in den leunstoel, die anders slechts 's avonds gebruikt werd. Met 'n sigaar en 'n krant, in de zoete over tuiging heden zijn eigen meester te zijn, voelde hij zich tevreden en voldaan. Mevrouw had hem alleen gelaten. Zij mocht zich verheugen in 't bezit van 'n dagmeisje, een voorrecht dat haar den titel van „mevrouw" had verschaft, doch haar n et onthief van de verplich ting zelf flink mee te werken. Mijnheer Mulders had al lezend zich er van overtuigd, dat de oorlog nog steeds niet ten einde was en Holland nog nimmer op roemrijke wijze zijn neutraliteit handhaafde, dat dé levens middelen schaarseh werden en 't getal O. W'ers zich tegelijk met 't getal ver armden uitbreidde, dat er nog geweldig gesmokkeld werd en de bladen overi gens weinig nieuws bevatten. Toen hij dit, 'n weinig verveeld, had geconsta teerd, verlangde hij naar afwisseling op den, door geen werkzaamheden ge- vulden en daarom toch wel een- tonigen voormiddag. En waar bleef Bertha zoo lang?.,.. Er kwam afwisseling. De huiskamer deur werd geopend en snel met 't oog op den brandstoffennood weer ach ter den breeden rug van mevrouw Mul ders gesloten. De jarige schrikte. Het anders zoo rustige, blozende gelaat van zijn eega was bleek en verstrakt, de lip pen trilden en de hand, die 'n beschre ven blad papier vasthield beefde merk baar. Mulders liet de krant vallen, sprong op uit zijn stoel en staarde ver baasd zijn vrouw aan. „Wat is er gebeurd, Bertha Toch geen nieuwe belasting Mevrouw Mulders schommelde de kamer uit en liet zich met 'n diepen zucht in 'n stoel neerzinken. „Wie had dét nu kunnen denken van óns kind," snikte ze. „Maar wat is er dan toch," vroeg haar man ongerust. „Onze Mies, zoo'n kind van pas acht tien, heeft al twee jaar in 't geheim verkeering „Kom vrouw 1" De gedachte, dat hun dochtertje in zijn oogen nog 'n kind zóóiets op haar geweten had, scheen hem 'n on gerijmdheid toe. ,,'t Zal zoo slim niet wezen," suste hij. „Misschien zoo'n onschuldige kinder vriendschap." „Het is de waarheid," snikte Bertha, „en om zoo'n aap van 'n jongen veracht zij d'r eigen ouders „Maar dat is toch gekheid, vrouw Hoe kom je daarbij „Hier is 't bewijs." Uit de bevende hand van mevrouw ging het papier over in de van haast trillende vingers van haar echtgenoot. Mulders lei zijn sigaar neer en las met gefronste wenkbrauwen Aan Johan Weemer. „Eenig geliefde. Daar zijn in 't jonge leven uren, die men zou willen wegden ken uit 't bestaan, uren zóó zwart, dat 't oog niets meer ziet dan diepe duister nis en 't hart beklemd wordt door bange voorgevoelens. Dat zijn uren van zwakheid ik weet het en als er geen hoogere Macht bestond die ons ophief, dan zou den die uren onze zieïwellicht onherstel bare schade toebrengen. In één uur van zielenood heb ik je geschreven en misschien je diep ge krenkt in je heiligste gevoelens. Vergeef mij Ik ben niet zoo schuldig als je mid- schien denkt. Mag ik £ls kind wel wij zen op mijne ouders, die mij in-'t leven de droeve erfenis meegaven van een versomberden geest en een tot 't kwa de neigend gemoed. Je weet wat ik bedoel dwing mij niet uit te leggen hoe gebrekkig mijn op voeding was „Die weergasche meid," bulderde mijnheer Mulders in plotseling opstij gende, heftige verontwaardiging. „Die heb je nou laten leeren wat je kon, tot ze zelf op 'n kantoor wilde. En dat ver telt dan aan zoo'n vreemden snoeshaan dat d'r.opvoeding verwaarloosd werd Daar offer je je nou voor oo 't Is schande t Is schande,' herhaalde mevrouw 1 en trachtte haar tranen te dr gen. „Maar hadt jij dat nou van onze Mies gedacht Ik heb haar altijd voor 'n goed kind, n braaf meisje versleten, maar nou zie je 't „Hoe komt zoo'n blaag aan al dien opgeschroefden nonsens Zeker uit de bioscoop „Dat zou ik niet denken. Daar heb ben ze niet eens 'n explicateur en ze komt d r maar zelden. En op haar boe ken let ik altijd schérp." „Ik heb altiid wel pezegd dat deze tijden een geest van verwildering kwee ken." „Ja, en d'r komt nog veel meer., Mijnheer Mulders las verder „Twee jaren lang heb ik je mijn innigste ge dachten toevertrouwd en nóg heb je ge twijfeld aan mijn liefde, gemeend dat mijn hart geen diepe genegenheid kan bevatten. O. als je wist, lieveling, hoe deze beschuldiging mij lijden doet „Ik kan dien onzin niet verder le zen," riep Mulders geërgerd en from melde 't papier ineen. Zioiets komt in 'n Roomsch huis houden niet te pasDie kwaje meid Maar ik zal d'r eens ongenadig onder handen nemen, En de papa van dien Johan.... Johan nou, hoe heet die lummel ook weer Weemer, dien zal ik óók opzoeken Hoe is 't ter wereld mogelijk En dat al twee jaar Ik zou nog eerder aan 'n pop voor haar gedacht hebben 1" „Ja^ je kinderen worden ongemerkt groot," zuchtte zijn vrouw onder de last der verantwoordelijkheid. Nu deed echter de aangeboren nieuwsgierigheid zich gelden, en ze peinsde hard op „Maar wie mag die Johan Weemer zijn? Toch niet uit dien sigarenwinkel Nee, die zijn protestant en onze Mies mag d'r neven gedaan hebben, dat ze het met 'n andersdenkende zou hou den, dèt geloof ik niet. Of die Weemer van de assurantiesdaar hebben ze groote jongens „Ik zal d'r wel achter komen," ver klaarde de heer Mulders plechtig. Alles zal ze bekennen en vergeving zal ze vragen óók 1 Ons zóóiets aan te doen— en dat nog wel op mijn vijftigsten ver jaardag „Als we Willem eens uithoorden Voor 'n broer en zuster zijn ze altijd nog al intiem." „We zullen wel zien De feeststemming was nu uit 't huis verdwenen. Mulders in zijn leunstoel zat brommerig te staren op de punten van zijn nieuwe pantoffels mevrouw was erg zenuwachtig in de weer, daarbij kort-aangebonden en prikkelbaar, zoo dat 't dagmeisje voor zich opmerkte: „Nou, die vijftig jaren van mijnheer schijnen mevrouw -warempel zwaar op de maag te leggen In den middag kwam 't eerste be zoek en dit bracht wat verademing in de sfeer van gedruktheid. Cato, de zuster van Bertha, kwam forsch en statig de feestkamer binnen, reikte den feesteling de hand, com plimenteerde hartelijk en zoende Bertha geducht. Toen ze deze moeilijkheden achter den rug had, liet ze haar groote gestalte neer in 'n gemakkelijken stoel en keek genoegelijk de kamer rond. „Jullie zitten tegenwoordig zeker óók den heelen dag échter, hè? Ja, je moet nou maar zuinig zijn met je licht en brand. Hebben jullie nog ko len Dan feliciteer ik je. Wij gelukkig óók. Maar geen aardappel meer in huis. Mijn man zeit't lijkt wel Indië met die eeuwige rijsttafel Nou, die bevro ren regeeringsaardappelen lust ie óók niet. Ja je mag blij zijn, dat je nog wat hebt. Ik dacht met de koffie bij jul- ,Iie te blijven -r- ik heb maar 'n boter ham meegebracht." „Hé maar Cato!" „Nou ja, maar als je dan brood te kort komt? jullie bent allebei goeie eters en de kinderen zullen 't hunne ook wel lusten. Eten jullie 's avonds óók pap 't Is me 'n toestand I Dat hadt je niet gedacht, Jan, dat je vijftigste jaar zoo n ongeluksjaar zou zijn. Maar zeg, Bertha, wat zit jij daar sip te kij ken. Je trekt n gezicht alsof je je brood- kaart hebt ingesliktKomt dat van dé feestelijkheid rmn h.lno ols T VOOR DE HUISKAMER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7