I SIGURD's PROEFSTUK l Nu kon mevrouw Mulders niet lan ger zwijgen. Ofschoon haar man onrustig heen en weer schoof en al eens kuchte, 't hielp niets, haar zuster moest weten welk 'n treurige ontdekking zij dezen morgen had gedaan. „Heb je dien brief nog," was 't eerste wat Cato vroeg. 't Ineengeknepen blad werd gl dge- streken, de bezoekster plaatste lang zaam haar bril op den hoekigen neus en las dan met critisch gezicht 't ont stellend epistel. Vier oogen waren in spanning op haar gericht. "„Nóu Wat zeg je d'r van „Ik zeg toch maar dat die meid tchrijven kan hoor Alsof 't zoo in 'n 'oman gedrukt staat." „Ja maar.. „Die vrijrij Die zal wel niet veel om 't lijf hebben. En anders.... hoe oud is Mies „Ze is pas achttien." „Weet je nog hoe oud ik was toen ik met C-erard trouwde Twintig „Ja, omdat Gerard in zijn positie wel getrouwd moest zijn. En jij was toen al 'n heel andere meid dan onze Mies." „Ik was grooter, grover, maar Mies is heusch ook geen kind meer. Ze is nog erg jong voor 'n engagement maar toch eigenlijk ook weer niet tè jong." De heer Mulders was opgestaan en stapte nadenkend op zijn warme pan toffels 't vertrek op en neer. Zóó be schouwd, ja, wat viel er dan eigenlijk tegen in te brengen Ze was nog 'n jong ding, maar 'n engagement was ook nog geen huwelijk.... Hij begon zich eensklaps zeer gewichtig te voelen als aanstaande schoonvader. Aan zoo'n waardigheid had hij nog in geen jaren gedacht. „Maar," onderbrak Bertha zijn tot kalmte stemmende overpeinzing „hoe vin-je dat dan, wat ze zegt over d'r ouders Dat is toch heel leelijk en on dankbaar Haar zuster scheen 't zich tot taak gesteld te hebben Mies vrij te pleiten. „Nou ja," vergoelijkte ze, „zóó zwaar moet je dat niet opnemen. Die Mies ik heb 't altoos gezegd is geen gewóón kind. 't Zit diep bij d'r, daar kan je op aan. En dit briefje heeft ze in overspanning geschreven. Wat nou die opvoeding betreft, dat is louter kinder praat. Zoo zijn kinderen op dien leeftijd gewoonlijk hun opvoeding is eigenlijk nooit naar d'r zin. Die heeft van alles wat verkeerd loopt de schuld tot ze ouder zijn geworden en zelf kinderen hebben, dan worden ze wel wijzer," oreerde Cato. „Maar 't geeft toch geen pas voor 'n kind om zóó over d'r ouders te schrijven, en dat nog wel aan aan 'n wildvreemde. Dat is toch tegen 't vierde gebod „Daar heb je gelijk an en dat kun je haar ook ernstig onder 't oog brengen. En dan komt 't er voornamelijk op aan, wie die Johan Weemer is. Is 't nou 'n nette, brave jonge man, met goede vooruitzichten, nou, dan valt er is over te praten. Desnoods laat je ze nog wat wachten, want achttien, neen achttien is toch wel wat erg jong. Maar wees voor al voorzichtig met je Mies, ik heb altijd wel gedacht dat ze zoo'n beetje ro mantisch was. 'n Kind met zóó'n aan leg moet je met tact aanpakken, zie je." „Laat dit maar aan mij over," ver klaarde Mulders zelfbewust... „O nee, zwager, blijf d'r met je han den afzooiets kan alleen 'n moeder doen. En danoch-nee-maar, dat zou ik nou toch waarachtig vergeten. Ik heb vanwege je vijftigsten verjaar- dan nog 'n aardigheidje meegebracht, Jan. Ik zeg zoo tegen Gerard: onze zwager is zoo'n man van de pen, we moesten 'm maar iets geven dat van pas komt." Mulders keek haar in gespannen ver wachting aan. Een vulpenhouder Zouden zij waarachtig?.... Cato kroeg uit haar mof 'n vierkant pakje Mulders nam 't dankend aan, maar voelde meteen aan de zwaarte van 't voorwerp, dat 't geen vulpenhou der, kon zijn. Toen hij 't papier had los- gewikkeld, vertoonde zich 'n forsch Inktstel. „Aardig, allemachtig ajirdig van jullie, hoor I 't Komt me werkelijk van pas Waarom zou hij die goeie Cato ook 't pleizier bederven door te vertellen dat hij reeds zes van dergelijke nuttige dingen bezat?.... Aan de koffietafel verscheen de zoon des huizes, Willem, die zijn vader har telijk gelukwenschte en de kamer vulde met zijn luide, prettige stem. ,,'n Klein presentje heb ik óók meege bracht. Ja, 't is niet zoo heel veel, ik ben niet best bij kas, maar ik weet dat 'k er u toch 'n genoegen mee doe." Even nog lichtte in mijnheer Mul ders' geest de gedachte op, dat zijn zoon den nog tot toe teleurgestelden wensch zou vervullen.- Maar 't was wéér 'n gróót pakket... „Uw oud merk, pa. U rookt den laatsten tijd 'n minder soort, omdat de ze duurder zijn geworden, en daarom dacht ik „Erg hartelijk van je, Wim. Dank je wel, hoor. Laten we na de koffie meteen maar 's opsteken, als de dames tenmin ste.. Maar de dames waren 't gewoon bij feestelijke gelegenheden te knipoogen in 'n rookerige kamer. Toen de heeren rookten, terwijl Bertha en Cato zich verdiepten in de maximum-prijzen der levensmiddelen, begon de vader op eens „Zeg Wim, ik moet je eens wat vragen op-den-man-af.... ja, 't hin dert niet dat tante Cato d'r bij is, die weet d'r alles van: zeg, heb jij ook opge merkt dat Mies met iemand connectie heeft en correspondeert De jonge man plukte even aan zijn opkomend kneveltje, dan keek hij zijn vader vragend aan. „Wat bedoelt u daarmee, pa „Kom, zoo onnoozel ben je toch niet. Ik bedoel natuurlijk geen vriendin." „Zeg 't 'm dan ook ronduit, Jan, kwam tante Cato er tusschen. De be doeling is, of je zuster ook minnebrie ven schrijft Er vloog 'n lach over 't vol gezicht van Willem, maar aanstonds spiedde hij bezorgd den kring rond. Zouden ze we ten „Hoe komt u daarbij." vroeg hij diplomatiek. Even aarzelde Mulders, maar dan 't kon toch geen geheim blijven, en wel licht wist Willem méér over dien Johan Weemers reikte hij zijn zoon 't be wuste briefje over. Er tintelde iets guitigs in zijn oogen, toen hij het las. „D'r staat geen naam onder," merkte hij op. „Maar Mies heeft 't toch geschreven!" „O, die schrijft wel méér. Die zit al tijd te pennen in d'r vrijen tijd." Mevrouw Mulders kwam statig over eind. „Willem, je weet méér en 't is je plicht 't ons te zeggen 't Gezicht van den zoon kreeg 'n ge heimzinnige uitdrukking. „J a, ik weet meer, maar ik heb plech tig aan Mies beloofd 't geheim te hou den." „Dus de broer gaat in zulke gevallen vóór de ouders? Dat is mooi „Maar maatjelief, wind u niet op. U hoeft zich heusch niet ongerust te maken. Mies wilde pertinent er 'n ver rassing van maken. Vanavond komt de opheldering." „Dus dan worden wij zoo maar in eens voor 't feit der verloving gesteld, zonder dat onze raad of onze toestem ming gevraagd is ,,'t Spijt v/el me, papa, maar ik ben door mijn belofte tot zwijgen verplicht. En over dien Johan Weemers zou 'k me maar niet ongerust maken, die valt heusch wel mee De beklemdheid, door dit incident veroorzaakt, verdween 's avonds, toen de vrienden van den jarige kwamen feliciteeren en eenige bloedverwanten 'n gezellige stemming verwekten. Er werd onder de dames 'n interessant de bat gevoerd over de levensmiddelen kwestie, waarmede een minister zijn voordeel had kunnen doen, terwijl de heer Mulders, die sinds 't torpedeeren van Nederlandsche handelsschepen an- ti-Duitsche neigingen vertoonde, 'n be slist standpunt innam inzake den duik- boofen-oorlog. En omdat men maar ééns In 't leven z'n vïjftigsten verjaar dag viert, kreeg de heer Mulders gelijk. Maar toen de kennissen heengegaan waren en 't gesprek tusschen de familie leden meer persoonlijk werd en er één nieuwsgierig vroeg of Mies soms geënga geerd was, omdat men haar met 'n heer had gezien, toen kwam in de oogen der ouders weer 't vonkje van onrust en ge spannen verwachting Eindelijk 1 Er klonk 'n heldere stem in de gang. Mies Om den hoek der deur ver scheen 'n grijze bontmuts, waaronder bruine krullen glansden om een frisch, karakteristiek meisjeskopje. Twee gui tig schitterende oogen keken de kamer in en richtten zich op den jarige aan de feesttafel. Dan wipte 'n lenige meisjesge stalte naar binnen en twee armen om helsden den wel wat verrasten vader. „Van harte gelukgewenscht, paatje 1 Ja, u ook moe, straks krijgt u 'n zoen. Ik ben laat, maar ik kon 't niet helpen. En dat we u nog maar vijftig jaar mogen behouden, paatje daar bidden we den goeden God om. En dit heeft uw kleine Mies voor u meegebracht." Met bevende vingers maakte Mulders het pakje losHij zag 'n rood lang werpig doosje, dat gemakkelijk open ging en aan zijn verraste blikken ver toonde zich 't voorwerp van zijn verlan gen een prachtige vulpenhouder 1 „Maar kind, hoe kon je dat doen," vroeg de vader, die wel wist, hoe zuinig er in zijn huishouden moest geleefd worden en hoe weinig zakgeld de kin deren daarom ontvingen. Mies draalde even en keek haar broer aan, die met 'n blos van opgewonden vreugde nu opstond. „Geachte dames en heeren, en in 't bijzonder gij, hoog-vereerde jubilaris," begon hij theatraal, maar toen scheen een ontroering te komen in zijn stem en gooide hij 't er uit in gulle vreugde „Vader en moeder, ge moogt trotsch zijn op onze Mies. Ze heeft in stilte ge werkt en haar talent verborgen, maar nu heeft zij 'n prachtige aanmoediging gekregen. Haar letterkundige bijdragen zijn alle aangenomen en vandaag heeft ze haar eerste honorarium ontvangen Verbaasd en aangedaan tuurde Mul ders in 't Roomsche tijdschrift, dat Mies blozend voor hem openspreidde. Hij las„Het rijke, jonge leven, Novelle van Mies Mulders," en toen hij verder keek, ontmoette hij den naam van Jo han Weemer, den held van 't verhaal en las hij met één blik den brief, die de zen dag zooveel onrust verwekt had Toen zag hij zijn vrouw aan, die naast hem was komen staan en tranen in de oogen had, hij slikte eens cm zijn ont roering weg te krijgen en zijn dochter tot zich trekkend zei hij zacht „Dat had ik niet verwacht kind.... zóó'n verjaardag.... 't is de mooiste van mijn leven, dien vergeet ik nooit meer 1" estteoseoeseatefioetoMeeao (Vervolg). II „Het kan een paar dagen geleden zijn," hervatte vrouw Juta, „dat ik den jongen Sigurd ontmoette. De brave jongen was een weinig opgewonden, want naar hij mij vertelde, is hij bijna gereed met zijn proefstuk. Daarvan hangt zijn opneming als gezel af, en de oude smid Hans Kerstensen, is bij al zijn liefde- voor zijn kleinzoon, een zeer strenge leermeester voor hem. Hoe het kwam, weet ik zelf niet recht, maar het gesprek kwam op u, Margaretha. En ik wil het u wel bekennen" ging de huis houdster een weinig verlegen voort, „ik vertelde Sigurd van uw dagelijksche morgenwandeling, waarop ik u niet al tijd kan vergezellen, of zelfs maar het oog houden kan. Daarom verzocht ik den trouwen Si gurd, om gedurende den korten tijd dat de lieden van 's konings gevolg op het eiland zijn, op dat vroege uur in het geheim een wakend oog op u te houden Hij beloofde mij dit en toen was ik ge rust en ook gij, mijn kind, kunt gerust zijn. want zoo zeker als ik ben. dat Si gurd Holmberg In het boschje nabij het strand verborgen uw gaan en ko men langs het strand bewaakt, tot het schip des konings weer het anker heeft gelicht, zoo ben ik ook overtuigd, dat geen andere hand dan de zijne de vrome bloemenhulde heeft gebracht, want alleen een rein en edel hart kan zulk een hulde bedenken." Innerlijk bewogen had het jonge meisje de woorden der oude vrouw aangehoord toen stond zij op en verborg haar hoofd aan de borst der oude vrouw. „Ik vermoedde het," sprak zij zacht, Een lange pauze ontstond. In de oogen der oude vrouw, die liefdevol op het meisje bleven rusten, lag de uit drukking van een geheime angst. Zij had in het hart van Margaretha gele zen evenals in de ziel van den jongen man, over wien zij sprak, en zij had daarover hare eigene gedachten ge had. Ondanks alle schoone eigenschap pen naar lichaam en geest, die den jon geling sierden, was hij toch niets meer dan - een smid. En toch wilde zij niet met ruwe hand in het zoete geheim der jongelieden ingrijpen, te meer wijl zij de eerlijkheid van Sigurd volkomen ver trouwde. Echter rijpte in deze oogen- blikken bij haar het besluit, met den kleinzoon van Hans Kerstensen een ernstig woord te spreken en zoo noodig ook met den ouden meester zelf. Si gurd Holmberg moest weg van Born- holnm, hij moest de wijde wereld in wie kon weten wat er nog gebeuren zou. Menig gezel was als kind van eenvoudi ge ouders uit zijn land naar den vreem de getrokken en in rijkdom en eer terug gekeerd. Een kloppen op de deur maakte aan het samenzijn der beide vrouwen, zoo nauw aan elkaar verbonden ondanks verschil in stand en leeftijd, een einde. Een bediende kwam vrouw Juta roe pen om met den slotheer over huiselijke zaken te beraadslagen. „Het betreft de toebereidselen voor den laatstèn ko ningsmaaltijd in het slot," zei de huis houdster, „wij verwachten gasten en de maaltijd moet onzen heer eer aandoen. En ook gij, mijn kind, moet ter eere van den hoogen gast met bijzonde re zorg uv/ toilet maken niet voor niets heeft de oude heer uw kasten met prat h- tige kleederen en kostbare sieraden op gevuld." „Gij weet, goede moeder Juta, even als mijn edele weldoener zelf, dat een eenvoudige japon, slechts met een enke le bloem gesierd, mijn liefste toilet is," zei Margaretha. „Maar toch wil ik heden mijn beste kleederen en kostbaarste sie raden aanwenden, om mijn vaderlijken weldoener genoegen te doen en zijn ko ninklijken gast te eeren. Maar te voren wilde ik er is nog tijd genoeg de arme zieke visschersweduwe de inge maakte vruchten brengen, die ik haar bij mijn bezoek heb beloofd." „Dat kan toch een bediende of een der dienstmeisjes wel bezorgen," wierp vrouw Juta op. „Toch niet, moeder Juta," antwoord de het jonge meisje. „Hebt gij mij zelf niet gezegd, dat een gave zelf gebracht en vergezeld van eenige vriendelijke troostwoorden, voor de armen en zie ken een dubbele weldaad is 1 En bij den terugkeer neem ik den korteren strand weg. Ik zou niet aan den vroolijken maaltijd willen deelnemen met de kwel lende gedachte, dat de brave oude vrouw, voor wie elke dag de laatste kan zijn, zich juist op haar laatsten levens dag door mij vergeten zou achten." Als zegenend voer de hand der oude vrouw over het hoofd der jonkvrouw hare stem verried innerlijke ontroering toen zij antwoordde „Ga dan, in 's Hemelsnaam 1" Margaretha Hansen keerde van haar ziekenbezoek naar het slot Sture terug. Het goedhartige jonge meisje was ver heugd dat zij het niet uitgesteld had want de visschersweduwe, die den vol genden dag niet meer zou beleven, had haar jonge weldoenster nog herkend en Gods zegen over baar jeugdig hoofd afgebeden. Diep bewogen en met ernsti ge gedachten vervuld, schreed Marga retha lar<r v>et stille strandpad, dat zijwaarts d langs een gemakke- 'lljk pad in het boech voerde. Zij had nog een klein eind weegs te gaan om den in gang van het slotpark te bereiken. Toen zij echter het smalle pad insloeg, kwam haar iemand tegemoet, bij wiens aan blik haar onbewust een lichte blos de wangen kleurde. Een Siegfriedverschij- ning geleek de ongeveer twintigjarige jonge man, die haar weg kruiste hoog en slank van gestalte, de dichte, licht blonde haren een weinig gekruld, met frisch, jeugdig gelaat, waaruit de licht blauwe oogen vroolijk de wereld in ke ken, moest Sigurd Holmberg, de klein zoon van den ouden Kerstensen, ieders aandacht trekken. Het was dan ook geen wonder, dat zijne gestalte zelfs koning Christiaan bij een vluchtige ontmoeting opgevallen was. Er sprak kracht uit zijn trekken, wel licht zelfs ongebreidelde kracht, en bo vendien een snel opbruisend bloed, maar te gelijk had zijn gelaat een uit drukking van adel en goedhartigheid, die vertrouwen en sympathie moesten wekken. En deze uitdrukking werd bij zonder levendig, toen hij het jonge meisje bemerkte, dat bij zijn nadering bleef staan en hem schuchter de hand reikte. „Gij hebt mij een aardige, fijngevoel- de verrassing bereid, Sigurd," aldus nam Margaretha het woord, „en ik dank u daarvoor recht hartelijk. „Ge behoeft het niet-te ontkennen," voegde zij glimlachend er bij toen de jonge man zich onwetend wilde houden.,, Vrouwe Juta heeft u verraden en mij ook meege deeld, dat ge in het geheim, tijdens het verblijf van 's konings gevolg in het slot, bij mijn wandeling in den vroegen morgen over mij gewaakt hebt." „Uw dank maakt mij verlegen, edele jonkvrouw," antwoordde Sigurd. „Wat kan ik, arme smidsgezel, doen om de goedheid en vriendelijkheid te vergel den, die ge mij betoont, en mij de wel willendheid waardig te maken, die heer Hendrik, Sture mij bewijst „Hebt gij dan niet het pleegkind van den goeden ouden slotheer, dat hem bij na gelijk een dochter aan het hart ligt, ridderlijk in het gevaar beschermd," hernam Margaretha, „en zou het geen zondige hoogmoed zijn u te verloo chenen? En dan," onwillekeurig klonk een warme toon in de woorden van^ het jonge meisje, „verdient gij het soms niet, dat men u hoogacht O noem u zelf niet een armen smidsgezel," ging zij ijverig voort, „is uw grootvader niet in aanzien op het eiland en gij zelf ook O, Sigurd, beter een eerzame smid, tot wien men met achting en vertrouwen kan opzien, dan een jonker, die ruw en slecht is in zijn hart," besloot Margare tha veelbeteekend. Ik weet van wien gij spreekt, edele jonkvrouw," hernam Sigurd, „en ik weet van Jonker Jens meer dan gij denkt en waarmede ik uw ooren vol strekt niet zou willen beleedigen. Hij beschouwt mij met een trotsch, afgun stig oog en zoekt twist met mij te krij gen, zooveel hij maar kan, ik echter ga hem zooveel mogelijk uit den weg. Mijn grootvader verlangt dit en ik doe het gaarne. Ik zou niet met mijn warm bloed in een ernstigen strijd met jonker Jens willen geraken, zoolang ik nog op Bornholm ben." Een plotselinge bleekheid vloog over het gelaat van Margaretha. „Wat zegt gij daar,.Sigurd," vroeg zij, met moeite het beven harer stem beheerschende. „Wilt gij weg van hier „Ik moet edele jonkvrouw,|antwoord- de hij en ook uit zijn eigen woorden sprak een zekere aandoening. „Of het mij zwaar valt, van hier te schelden, waar mijn hart met krachtige vezelen is vastgeworteld. O, vraag dat niet God alleen weet het. En ook vind ik het hard den ouden man alleen te laten, maar het kan niet anders of ik zou ellendig te gronde gaan." Of Margaretha begreep, wat Sigurd's hartstochtelijke woorden beteekenden Haar gelaat werd nog bleeker, spra keloos sloeg zij de oogen neer. „Ik heb mijn proefstuk geleverd," ging Sigurd voort, „en ik denk zoo, dat het mij goed gelukt is. De oude man is alti/' -.naarzaam met zijn l(ff, doch hij hc: rnijn werk geprezen." ;,En wanneer" kwam het met moeite van Margaretpa's lippen, „wanneer denkt gij Bornholm te verlaten, en waarheen gaat de reis „Ik heb vooraf nog een ernstig on derhoud met mijn grootvader te voe ren," antwoordde Sigurd, „maar an ders, zoo spoedig mogelijk. En waar heen Dat weet ik zelf niet. Mij is het soms te moede, als moest ik de wijde wereld in, waar de strijd is voor een rechtvaardige zaak, waar roem en rijkdom mij wenken, waar geen -jonkertrots met minachting op den smidsjongen neerziet, en" - nauwe lijks de bedoeling zijner woorden be wust, kwam het uit den mond van den jongeling -—„waar ik vergeten kan, neen, niet vergeten," verbeterde hij zichzelf, „maar uitdooven, wat hier mijn ziel vervult met vreugde en wee moed gelijk. Het liefst ging ik reeds morgen." „Ge komt toch zeker nog afscheid nemen in het slot," zei Margaretha na een oogenblik gezwegen te hebben, „niet waar, ge zult toch niet heengaan, zonder vaarwel „Als gij het wenscht, edele jonk vrouw, dan kom ik op het slot," ant woordde de smid. „Maar als ge mij een genoegen zoudt willen doen, waar aan ik mijn leven lang zou denken, een geluk, dat mij tot een talisman zou zijn tegen alle booze gedachten en daardoor een prikkel tot het goede om uwentwil Gij kunt het," voegde hij na eenige oogenblikken er nog bij. „Wat wenscht gij dan van mij, Si gurd," vroeg Margaretha weifelend, „ik ken u, het zal niets verkeerd zijn." „Op die gewijde plaats, waar gij uw gebed tot den Hemelschen Vader op zendt, waar de lieve Moeder Gods in haar beeltenis op u neerblinkt, daar wensch ik u vaarwel te zeggen, vaar wel voor het leven," verklaarde Sigurd. „Wees niet bevreesd, edele jonkvrouw," viel de jongeling zichzelf in de rede, toen hij de afwerende beweging van het jonge meisje zag. ,,'t is geen geheime samenkomst, die ik verlangdaarvoor zou ik mij schamen, u dit te vragen. Neen, onder het oog der waardige vrouwe Juta, wier moederlijke zegen de waarde van uw afscheidswoord zal verhoogen, wenschte ik u den laatsten groet te brengen en dien ook van u te ontvangen." Een oogenblik spiegelde zich de in wendige tweestrijd op het gelaat van het jonge meisje afmaar terstond daarop was zij besloten, „zooveel is mij den jongeling waard, wien ik mijn leven te danken heb, waarvoor hij het zijne waagde, dat ik uw wensch ver vullen zal, Sigurd. - Als onze goede vrouwe Juta het goedkeurt en mij wil begeleiden," voegde zij er bij. „Morgen tegen den middag verlaat de koning Bornholm," ging zij voort. „Dat zal een haasten en gewoel in het slot geven, waarin men de oude vrouw en mij niet missen zal, als wij het huis voor een korten tijd verlaten. Vindt vrouwe Jutl. het goed, dan zullen jprij te elf uur in onze geliefde grot zijn. Daar kunt ge ons wachten. Voor de oogen van de reinste van ons geslacht mag ik u, die van ons scheiden gaat den afscheidsgroet brengen. God zij met u, Sigurd Holmberg." Zij neeg het hoofd tegen den jongen man en wendde zich om tot het aanne men van den terugweg. Met schitte rende oogen zag de jonge man haar na hij voelde het zoo niet haar oog, haar rein jonkvrouwelijk hart zag naar hem om. En toch ontwrong het zich aan zijn geprangde borst als een diepe zucht „Scheiden," en zoo klonk het ook zoo luid voor hem in de stille eenzaamheid. Als een schaterlach klonk het achter hem, slechts weinige schreden van hem verwijderd verhief zich als uit den grond gerezen de hatelijke verschijning van Niels Pedersen, den hofmeester van het slot. Hij moest geheel onhoor baar over den met mos bedekten grond naderbij gekomen zijn en stapte nu schijnbaar zonder Sigurd te bemerken verder. Of hij vernomen had, wat tus schen het jonge paar verhandeld was Wie kon het uit het gelaat van den man lezen, dat nooit van uitdrukking veranderde, behalve wanneer hij zich bevond in het edele gezelschap van de weinige hem gelijkgezinde personen. De beide mannen wisselden een korten bijna onhoorbaren groet en gingen huns weegs, Sigurd Holmberg naar de smederij zijns grootvaders, die aan den strandweg gelegen was. Door een breede poort kwam men dadelijk in de groote ruimte, waarvan een der wanden geheel werd ingenomen door den grooten vuurhaard. Daar naast stond het kolossale aambeeld en op een eiken tafel lagen de hamers en de overige voor het handwerk be- noodigde werktuigen. Het vuur in de smidse was uitgedoofd, want de aan wezigheid des konings op het eiland was een feest voor de bewoners, en er werd dan ook niet gearbeid. Eén werk was er in de smidse van Kerstensen toch gedaan in die dagen en juist den vorigen dag gereed gekomen 't was het proefstuk van Sigurd Holmberg, dat hem de opneming in het smidsgilde waardig zou maken. En dit was geschied Wat de krachtige arm van den jongen smid aan den haard en het aambeeld had voortgebracht geleek eer een kunst werk dan een proefstuk. Op een houten stelling stond tegen een wand een scheepsanker, glad als een spiegel over de geheele oppervlakte gepolijstkunstig in staal gedreven zeerozen versierden de vergulde spitse punten en om hetN anker heen zich slingerend, vertoonde zich een vrome spreuk. Hans Kerstensen, de smid, was al leen te huis. De tweede gezel en de leer jongen hadden vrijaf gekregen en de oude meester stond aan den ingang der smederij en genoot van den. war men zonneschijn, waarvan de" stralen het ongedekte hoofd van den ouden man als met een aureool omkransten. Een oude man was hij, maar ongebogen was de reusachtige gestalte, die zijn kleinzoon van hem scheen te hebben geërfd. Het als uiterst gegoten donker bruine gelaat was baardeloos, maar sneeuwwit haar viel in rijken overvloed van zijn hoofd en gaf hem een eerwaardig patriarchaal voorkomen, i Het was den weinig spraakzamen ouden man vreemd de gevoelens van zijn hart in woorden te uiten, maar toch rustt* zijn oog met zichtbaar wel gevallen op Sigurd, toen de jongeling de smederij had bereikt en zijn groot vader groette daarna echter richtte hij een langen, scherpen blik op zijn kleinzoon en zeide :„Gij bleeft lang uit, Sigurd, en mij dunkt gij weet, dat ik het versta in het gelaat der men- schen te lezen en vooral in het uwe dat mij van uw jeugd bekend is mij dunkt, er is u dezen morgen iets bij zonders gebeurd." „Ja, grootvader," bevestigde Sigurd, „gij hebt u niet vergist. Eigenlijk niets bijzonders, maar uit dat, wat mij ter oore kwam, is in mijn ziel tot volko men helderheid gekomen, wat ik reeds lang daarin heb gedragen, waarmede ik heb geworsteld en gestreden. En nu is het beslist." De oude man keek hem van ter zijde aan, een schaduw vloog over het breede, ongerimpelde voorhoofd van den ouden smid. „Ik zou gaarne een ernstig woord met u spreken, grootvader," ging Sigurd voort, „er is niemand In huis en wij zullen ongestoord zijn, wilt ge mij aan hooren Hans Kerstensen wendde zich vna den drempel naar het Inwendige zijner woning. „Kom," zeide hij, zijn klein zoon voorgaande. Sigurd volgde zijn grootvader door de werkplaats in het gemeenschappe lijke woonvertrek. Dit was een groote kamer met een houten lambriseering in het rond, die in zijn eenvoudige in richting, vrij van alle boersche lomp heid een recht gezelligen Indruk maakte. De oude smid zette zich neer in een met leeder bekleeden leuningstoel, zijn gewone zitplaats, terwijl hij zijn klein zoon een kunstig gesneden houten zetel In zijn nabijheid wees. „Nu kunt gij uitspreken, wat u op het hart ligt, ik luister," zeide hij kortaf. „Ik ben u grooten dank schuldig, grootvader." begon de jongeling, „zoo lang rk denken kin; zijt ge mjn do- schermer en verzorger geweest. Door uw voorbeeld hebt ge mij geleerd zoo wel als door uw woord en aan u zelf moest ik denken, als ge mij verhaaldet van de groote mannen van voorheen. Naar lichaam en geest gaaft ge mij een opvoeding ver boven den nederigen stand van een smid. En een geheim vermoeden zegt mij, dat uw wil en uw handelen omtrent uw kleinzoon niet zonder bijzondere reden was, dat ge niet het plan hadt hem voor altijd met dat, wat hij geleerd en nagestreefd heeft, als eenvoudigen smid aan de eng begrensde omgeving van dit eiland te binden." Sigurd hield even op, als verwachtte hij een antwoord, maar de meester bleef zwijgen. „Met lust en ijver bekwaamde ik mij in het handwerk, dat u zelf tot eer strekt," ging Sigurd voort, „want het staalt de krachten eens mans. Aan den jongen Siegfried der sage moest ik vaak denken, als ik aan het vuur en het aambeeld bezig was, en wonderlijke gedachten gaan iemand door het hoofd, wanneer de heldere vonken in het rond vliegen. Maar ook om uwentwil, groot vader, om u vreugde en eer te ver schaffen, heb ik mij rusteloos beijverd ons handwerk te leeren. Nu heb ik mijn proefstuk als gezel vervaardigdin de werkplaats staat het door mij gesmede anker en gij hebt mij plechtig volgens het oud gebruik tot gezel verheven." .„Ge zoudt meester kunnen zijn,*' verklaarde Kerstensen. De blauwe oogen des jongelings schitterden van blijde vreugde. „Dank, grootvader, voor deze uit spraak," zei hij. „Ik ben er trotsch op uw lof verdiend te hebben laat mij nu een niet mindere gunst verwerven uw vertrouwen." De smid werd onrustig. „Meent gij, dat ik u iets te verbergen heb," vroeg hij. „Neem mij niet kwalijk, als ik mij vergis, grootvader," hernam Sigurd. „Op iedere vraag hebt ge mij sinds mijn kindsche jaren geregeld antwoord gegeven. Slechts over een ding gleedt gij steeds met voordacht heen en toch is het een der gewichtigste, der hoog ste, die in het menschelijk leven voor komen. Ik weet zoo weinig van mijn ouders." „Ze zijn dood beiden dood," antwoordde de smid met donkeren blik. „Uw vader stierf nog een jaar vroeger dan uw moeder, mijne dochter. Zij ligt in een ver verwijderd oord be graven en had nog juist den tijd mij aan haar sterfbed te roepen. Aan mijn hoede vertrouwde zij haar eenig kind toe. Wat ik haar toezegde in het droevige uur van scheiden ik geloof het vol bracht te hebben en zal ook in de toe komst mijn woord gestand doen." „Daar ben ik zeker van," bevestigde Sigurd, „^laar van mijn vader zou ik iets willen weten, grootvader," bad hij nog dringender. „Was hij ook smid, of tot welken stand behoorde hij an ders?" De meester keek zeer ernstig. „Gij spraakt van een besluit, dat sedert uw heengaan en terugkeer dezen morgen in uw ziel tot rijpheid kwamstaat deze vraag daarmede in verband „Ja, grootvader," luidde het ant woord van den jongeling, „ja 1 Maar word niet boos, grootvader, gel«>f niet, dat het gebrek aan eerbied of liefde is, dat mij het leven aan uw zijde doet vluchten, als ik u zeg, wat ik als een dringende noodzakelijkheid gevoel. Grootvader, ik kan niet langer hier op Bornholm blijven laat mij heengaan in de wijde, groote wereld." Tegen verwachting bleef de grijsaard bedaard, het was als kwam het den ouden man niet onverwacht, wat hij nu uit den mond van zijn kleinzoon vernam. „Is u de plaats te eng geworden, waar uw jeugd tot den mannelijken leeftijd rijpte," vroeg hij. „Wilt gij luchtkasteelen najagen, die u glans en goud en eer schijnen.te beloven, Si gurd Ach, het zijn beckiegelijke nevek beelden, die u lokken. Ik wil u niet voo» altijd aan dit eiland ketenen met zijn enge grenzen, maar thans wil ik u nog

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 8