I SIGURD's PROEFSTUK l
Nu kon mevrouw Mulders niet lan
ger zwijgen.
Ofschoon haar man onrustig heen en
weer schoof en al eens kuchte, 't hielp
niets, haar zuster moest weten welk 'n
treurige ontdekking zij dezen morgen
had gedaan.
„Heb je dien brief nog," was 't eerste
wat Cato vroeg.
't Ineengeknepen blad werd gl dge-
streken, de bezoekster plaatste lang
zaam haar bril op den hoekigen neus
en las dan met critisch gezicht 't ont
stellend epistel. Vier oogen waren in
spanning op haar gericht.
"„Nóu Wat zeg je d'r van
„Ik zeg toch maar dat die meid
tchrijven kan hoor Alsof 't zoo in 'n
'oman gedrukt staat."
„Ja maar..
„Die vrijrij Die zal wel niet veel
om 't lijf hebben. En anders.... hoe
oud is Mies
„Ze is pas achttien."
„Weet je nog hoe oud ik was toen ik
met C-erard trouwde Twintig
„Ja, omdat Gerard in zijn positie
wel getrouwd moest zijn. En jij was toen
al 'n heel andere meid dan onze Mies."
„Ik was grooter, grover, maar Mies
is heusch ook geen kind meer. Ze is nog
erg jong voor 'n engagement maar toch
eigenlijk ook weer niet tè jong."
De heer Mulders was opgestaan en
stapte nadenkend op zijn warme pan
toffels 't vertrek op en neer. Zóó be
schouwd, ja, wat viel er dan eigenlijk
tegen in te brengen Ze was nog 'n
jong ding, maar 'n engagement was ook
nog geen huwelijk.... Hij begon zich
eensklaps zeer gewichtig te voelen als
aanstaande schoonvader. Aan zoo'n
waardigheid had hij nog in geen jaren
gedacht.
„Maar," onderbrak Bertha zijn tot
kalmte stemmende overpeinzing „hoe
vin-je dat dan, wat ze zegt over d'r
ouders Dat is toch heel leelijk en on
dankbaar
Haar zuster scheen 't zich tot taak
gesteld te hebben Mies vrij te pleiten.
„Nou ja," vergoelijkte ze, „zóó
zwaar moet je dat niet opnemen. Die
Mies ik heb 't altoos gezegd is geen
gewóón kind. 't Zit diep bij d'r, daar
kan je op aan. En dit briefje heeft ze in
overspanning geschreven. Wat nou die
opvoeding betreft, dat is louter kinder
praat. Zoo zijn kinderen op dien leeftijd
gewoonlijk hun opvoeding is eigenlijk
nooit naar d'r zin. Die heeft van alles
wat verkeerd loopt de schuld tot ze
ouder zijn geworden en zelf kinderen
hebben, dan worden ze wel wijzer,"
oreerde Cato. „Maar 't geeft toch geen
pas voor 'n kind om zóó over d'r ouders
te schrijven, en dat nog wel aan
aan 'n wildvreemde. Dat is toch tegen
't vierde gebod
„Daar heb je gelijk an en dat kun je
haar ook ernstig onder 't oog brengen.
En dan komt 't er voornamelijk op aan,
wie die Johan Weemer is. Is 't nou 'n
nette, brave jonge man, met goede
vooruitzichten, nou, dan valt er is over
te praten. Desnoods laat je ze nog wat
wachten, want achttien, neen achttien
is toch wel wat erg jong. Maar wees voor
al voorzichtig met je Mies, ik heb altijd
wel gedacht dat ze zoo'n beetje ro
mantisch was. 'n Kind met zóó'n aan
leg moet je met tact aanpakken, zie je."
„Laat dit maar aan mij over," ver
klaarde Mulders zelfbewust...
„O nee, zwager, blijf d'r met je han
den afzooiets kan alleen 'n moeder
doen. En danoch-nee-maar, dat
zou ik nou toch waarachtig vergeten.
Ik heb vanwege je vijftigsten verjaar-
dan nog 'n aardigheidje meegebracht,
Jan. Ik zeg zoo tegen Gerard: onze
zwager is zoo'n man van de pen, we
moesten 'm maar iets geven dat van
pas komt."
Mulders keek haar in gespannen ver
wachting aan. Een vulpenhouder
Zouden zij waarachtig?....
Cato kroeg uit haar mof 'n vierkant
pakje Mulders nam 't dankend aan,
maar voelde meteen aan de zwaarte
van 't voorwerp, dat 't geen vulpenhou
der, kon zijn. Toen hij 't papier had los-
gewikkeld, vertoonde zich 'n forsch
Inktstel.
„Aardig, allemachtig ajirdig van
jullie, hoor I 't Komt me werkelijk van
pas
Waarom zou hij die goeie Cato ook 't
pleizier bederven door te vertellen dat
hij reeds zes van dergelijke nuttige
dingen bezat?....
Aan de koffietafel verscheen de zoon
des huizes, Willem, die zijn vader har
telijk gelukwenschte en de kamer vulde
met zijn luide, prettige stem.
,,'n Klein presentje heb ik óók meege
bracht. Ja, 't is niet zoo heel veel, ik
ben niet best bij kas, maar ik weet dat
'k er u toch 'n genoegen mee doe."
Even nog lichtte in mijnheer Mul
ders' geest de gedachte op, dat zijn zoon
den nog tot toe teleurgestelden wensch
zou vervullen.- Maar 't was wéér 'n
gróót pakket...
„Uw oud merk, pa. U rookt den
laatsten tijd 'n minder soort, omdat de
ze duurder zijn geworden, en daarom
dacht ik
„Erg hartelijk van je, Wim. Dank je
wel, hoor. Laten we na de koffie meteen
maar 's opsteken, als de dames tenmin
ste..
Maar de dames waren 't gewoon bij
feestelijke gelegenheden te knipoogen
in 'n rookerige kamer. Toen de heeren
rookten, terwijl Bertha en Cato zich
verdiepten in de maximum-prijzen der
levensmiddelen, begon de vader op
eens „Zeg Wim, ik moet je eens wat
vragen op-den-man-af.... ja, 't hin
dert niet dat tante Cato d'r bij is, die
weet d'r alles van: zeg, heb jij ook opge
merkt dat Mies met iemand connectie
heeft en correspondeert
De jonge man plukte even aan zijn
opkomend kneveltje, dan keek hij zijn
vader vragend aan. „Wat bedoelt u
daarmee, pa
„Kom, zoo onnoozel ben je toch niet.
Ik bedoel natuurlijk geen vriendin."
„Zeg 't 'm dan ook ronduit, Jan,
kwam tante Cato er tusschen. De be
doeling is, of je zuster ook minnebrie
ven schrijft
Er vloog 'n lach over 't vol gezicht
van Willem, maar aanstonds spiedde hij
bezorgd den kring rond. Zouden ze we
ten
„Hoe komt u daarbij." vroeg hij
diplomatiek.
Even aarzelde Mulders, maar dan
't kon toch geen geheim blijven, en wel
licht wist Willem méér over dien Johan
Weemers reikte hij zijn zoon 't be
wuste briefje over.
Er tintelde iets guitigs in zijn oogen,
toen hij het las.
„D'r staat geen naam onder," merkte
hij op.
„Maar Mies heeft 't toch geschreven!"
„O, die schrijft wel méér. Die zit al
tijd te pennen in d'r vrijen tijd."
Mevrouw Mulders kwam statig over
eind.
„Willem, je weet méér en 't is je
plicht 't ons te zeggen
't Gezicht van den zoon kreeg 'n ge
heimzinnige uitdrukking.
„J a, ik weet meer, maar ik heb plech
tig aan Mies beloofd 't geheim te hou
den."
„Dus de broer gaat in zulke gevallen
vóór de ouders? Dat is mooi
„Maar maatjelief, wind u niet op.
U hoeft zich heusch niet ongerust te
maken. Mies wilde pertinent er 'n ver
rassing van maken. Vanavond komt
de opheldering."
„Dus dan worden wij zoo maar in
eens voor 't feit der verloving gesteld,
zonder dat onze raad of onze toestem
ming gevraagd is
,,'t Spijt v/el me, papa, maar ik ben
door mijn belofte tot zwijgen verplicht.
En over dien Johan Weemers zou 'k me
maar niet ongerust maken, die valt
heusch wel mee
De beklemdheid, door dit incident
veroorzaakt, verdween 's avonds, toen
de vrienden van den jarige kwamen
feliciteeren en eenige bloedverwanten
'n gezellige stemming verwekten. Er
werd onder de dames 'n interessant de
bat gevoerd over de levensmiddelen
kwestie, waarmede een minister zijn
voordeel had kunnen doen, terwijl de
heer Mulders, die sinds 't torpedeeren
van Nederlandsche handelsschepen an-
ti-Duitsche neigingen vertoonde, 'n be
slist standpunt innam inzake den duik-
boofen-oorlog. En omdat men maar
ééns In 't leven z'n vïjftigsten verjaar
dag viert, kreeg de heer Mulders gelijk.
Maar toen de kennissen heengegaan
waren en 't gesprek tusschen de familie
leden meer persoonlijk werd en er één
nieuwsgierig vroeg of Mies soms geënga
geerd was, omdat men haar met 'n heer
had gezien, toen kwam in de oogen der
ouders weer 't vonkje van onrust en ge
spannen verwachting
Eindelijk 1
Er klonk 'n heldere stem in de gang.
Mies Om den hoek der deur ver
scheen 'n grijze bontmuts, waaronder
bruine krullen glansden om een frisch,
karakteristiek meisjeskopje. Twee gui
tig schitterende oogen keken de kamer
in en richtten zich op den jarige aan de
feesttafel. Dan wipte 'n lenige meisjesge
stalte naar binnen en twee armen om
helsden den wel wat verrasten vader.
„Van harte gelukgewenscht, paatje 1
Ja, u ook moe, straks krijgt u 'n zoen.
Ik ben laat, maar ik kon 't niet helpen.
En dat we u nog maar vijftig jaar mogen
behouden, paatje daar bidden we den
goeden God om. En dit heeft uw kleine
Mies voor u meegebracht."
Met bevende vingers maakte Mulders
het pakje losHij zag 'n rood lang
werpig doosje, dat gemakkelijk open
ging en aan zijn verraste blikken ver
toonde zich 't voorwerp van zijn verlan
gen een prachtige vulpenhouder 1
„Maar kind, hoe kon je dat doen,"
vroeg de vader, die wel wist, hoe zuinig
er in zijn huishouden moest geleefd
worden en hoe weinig zakgeld de kin
deren daarom ontvingen.
Mies draalde even en keek haar broer
aan, die met 'n blos van opgewonden
vreugde nu opstond.
„Geachte dames en heeren, en in 't
bijzonder gij, hoog-vereerde jubilaris,"
begon hij theatraal, maar toen scheen
een ontroering te komen in zijn stem
en gooide hij 't er uit in gulle vreugde
„Vader en moeder, ge moogt trotsch
zijn op onze Mies. Ze heeft in stilte ge
werkt en haar talent verborgen, maar
nu heeft zij 'n prachtige aanmoediging
gekregen. Haar letterkundige bijdragen
zijn alle aangenomen en vandaag heeft
ze haar eerste honorarium ontvangen
Verbaasd en aangedaan tuurde Mul
ders in 't Roomsche tijdschrift, dat Mies
blozend voor hem openspreidde. Hij
las„Het rijke, jonge leven, Novelle
van Mies Mulders," en toen hij verder
keek, ontmoette hij den naam van Jo
han Weemer, den held van 't verhaal
en las hij met één blik den brief, die de
zen dag zooveel onrust verwekt had
Toen zag hij zijn vrouw aan, die naast
hem was komen staan en tranen in de
oogen had, hij slikte eens cm zijn ont
roering weg te krijgen en zijn dochter
tot zich trekkend zei hij zacht
„Dat had ik niet verwacht kind....
zóó'n verjaardag.... 't is de mooiste
van mijn leven, dien vergeet ik nooit
meer 1"
estteoseoeseatefioetoMeeao
(Vervolg).
II
„Het kan een paar dagen geleden
zijn," hervatte vrouw Juta, „dat ik den
jongen Sigurd ontmoette. De brave
jongen was een weinig opgewonden,
want naar hij mij vertelde, is hij bijna
gereed met zijn proefstuk. Daarvan
hangt zijn opneming als gezel af, en de
oude smid Hans Kerstensen, is bij al
zijn liefde- voor zijn kleinzoon, een zeer
strenge leermeester voor hem. Hoe
het kwam, weet ik zelf niet recht, maar
het gesprek kwam op u, Margaretha. En
ik wil het u wel bekennen" ging de huis
houdster een weinig verlegen voort,
„ik vertelde Sigurd van uw dagelijksche
morgenwandeling, waarop ik u niet al
tijd kan vergezellen, of zelfs maar het
oog houden kan.
Daarom verzocht ik den trouwen Si
gurd, om gedurende den korten tijd
dat de lieden van 's konings gevolg op
het eiland zijn, op dat vroege uur in het
geheim een wakend oog op u te houden
Hij beloofde mij dit en toen was ik ge
rust en ook gij, mijn kind, kunt gerust
zijn. want zoo zeker als ik ben. dat Si
gurd Holmberg In het boschje nabij
het strand verborgen uw gaan en ko
men langs het strand bewaakt, tot het
schip des konings weer het anker heeft
gelicht, zoo ben ik ook overtuigd, dat
geen andere hand dan de zijne de vrome
bloemenhulde heeft gebracht, want
alleen een rein en edel hart kan zulk
een hulde bedenken." Innerlijk bewogen
had het jonge meisje de woorden der
oude vrouw aangehoord toen stond
zij op en verborg haar hoofd aan de
borst der oude vrouw. „Ik vermoedde
het," sprak zij zacht,
Een lange pauze ontstond. In de
oogen der oude vrouw, die liefdevol
op het meisje bleven rusten, lag de uit
drukking van een geheime angst. Zij
had in het hart van Margaretha gele
zen evenals in de ziel van den jongen
man, over wien zij sprak, en zij had
daarover hare eigene gedachten ge
had. Ondanks alle schoone eigenschap
pen naar lichaam en geest, die den jon
geling sierden, was hij toch niets meer
dan - een smid. En toch wilde zij niet
met ruwe hand in het zoete geheim der
jongelieden ingrijpen, te meer wijl zij de
eerlijkheid van Sigurd volkomen ver
trouwde. Echter rijpte in deze oogen-
blikken bij haar het besluit, met den
kleinzoon van Hans Kerstensen een
ernstig woord te spreken en zoo noodig
ook met den ouden meester zelf. Si
gurd Holmberg moest weg van Born-
holnm, hij moest de wijde wereld in
wie kon weten wat er nog gebeuren zou.
Menig gezel was als kind van eenvoudi
ge ouders uit zijn land naar den vreem
de getrokken en in rijkdom en eer terug
gekeerd.
Een kloppen op de deur maakte aan
het samenzijn der beide vrouwen, zoo
nauw aan elkaar verbonden ondanks
verschil in stand en leeftijd, een einde.
Een bediende kwam vrouw Juta roe
pen om met den slotheer over huiselijke
zaken te beraadslagen. „Het betreft de
toebereidselen voor den laatstèn ko
ningsmaaltijd in het slot," zei de huis
houdster, „wij verwachten gasten en de
maaltijd moet onzen heer eer aandoen.
En ook gij, mijn kind, moet ter
eere van den hoogen gast met bijzonde
re zorg uv/ toilet maken niet voor niets
heeft de oude heer uw kasten met prat h-
tige kleederen en kostbare sieraden op
gevuld."
„Gij weet, goede moeder Juta, even
als mijn edele weldoener zelf, dat een
eenvoudige japon, slechts met een enke
le bloem gesierd, mijn liefste toilet is,"
zei Margaretha. „Maar toch wil ik heden
mijn beste kleederen en kostbaarste sie
raden aanwenden, om mijn vaderlijken
weldoener genoegen te doen en zijn ko
ninklijken gast te eeren. Maar te voren
wilde ik er is nog tijd genoeg de
arme zieke visschersweduwe de inge
maakte vruchten brengen, die ik haar
bij mijn bezoek heb beloofd."
„Dat kan toch een bediende of een
der dienstmeisjes wel bezorgen," wierp
vrouw Juta op.
„Toch niet, moeder Juta," antwoord
de het jonge meisje. „Hebt gij mij zelf
niet gezegd, dat een gave zelf gebracht
en vergezeld van eenige vriendelijke
troostwoorden, voor de armen en zie
ken een dubbele weldaad is 1 En bij den
terugkeer neem ik den korteren strand
weg. Ik zou niet aan den vroolijken
maaltijd willen deelnemen met de kwel
lende gedachte, dat de brave oude
vrouw, voor wie elke dag de laatste kan
zijn, zich juist op haar laatsten levens
dag door mij vergeten zou achten."
Als zegenend voer de hand der oude
vrouw over het hoofd der jonkvrouw
hare stem verried innerlijke ontroering
toen zij antwoordde „Ga dan, in 's
Hemelsnaam 1"
Margaretha Hansen keerde van haar
ziekenbezoek naar het slot Sture terug.
Het goedhartige jonge meisje was ver
heugd dat zij het niet uitgesteld had
want de visschersweduwe, die den vol
genden dag niet meer zou beleven, had
haar jonge weldoenster nog herkend
en Gods zegen over baar jeugdig hoofd
afgebeden. Diep bewogen en met ernsti
ge gedachten vervuld, schreed Marga
retha lar<r v>et stille strandpad, dat
zijwaarts d langs een gemakke-
'lljk pad in het boech voerde. Zij had nog
een klein eind weegs te gaan om den in
gang van het slotpark te bereiken. Toen
zij echter het smalle pad insloeg, kwam
haar iemand tegemoet, bij wiens aan
blik haar onbewust een lichte blos de
wangen kleurde. Een Siegfriedverschij-
ning geleek de ongeveer twintigjarige
jonge man, die haar weg kruiste hoog
en slank van gestalte, de dichte, licht
blonde haren een weinig gekruld, met
frisch, jeugdig gelaat, waaruit de licht
blauwe oogen vroolijk de wereld in ke
ken, moest Sigurd Holmberg, de klein
zoon van den ouden Kerstensen, ieders
aandacht trekken. Het was dan ook
geen wonder, dat zijne gestalte zelfs
koning Christiaan bij een vluchtige
ontmoeting opgevallen was.
Er sprak kracht uit zijn trekken, wel
licht zelfs ongebreidelde kracht, en bo
vendien een snel opbruisend bloed,
maar te gelijk had zijn gelaat een uit
drukking van adel en goedhartigheid,
die vertrouwen en sympathie moesten
wekken. En deze uitdrukking werd bij
zonder levendig, toen hij het jonge
meisje bemerkte, dat bij zijn nadering
bleef staan en hem schuchter de hand
reikte.
„Gij hebt mij een aardige, fijngevoel-
de verrassing bereid, Sigurd," aldus
nam Margaretha het woord, „en ik
dank u daarvoor recht hartelijk. „Ge
behoeft het niet-te ontkennen," voegde
zij glimlachend er bij toen de jonge man
zich onwetend wilde houden.,, Vrouwe
Juta heeft u verraden en mij ook meege
deeld, dat ge in het geheim, tijdens het
verblijf van 's konings gevolg in het
slot, bij mijn wandeling in den vroegen
morgen over mij gewaakt hebt."
„Uw dank maakt mij verlegen, edele
jonkvrouw," antwoordde Sigurd. „Wat
kan ik, arme smidsgezel, doen om de
goedheid en vriendelijkheid te vergel
den, die ge mij betoont, en mij de wel
willendheid waardig te maken, die heer
Hendrik, Sture mij bewijst
„Hebt gij dan niet het pleegkind van
den goeden ouden slotheer, dat hem bij
na gelijk een dochter aan het hart ligt,
ridderlijk in het gevaar beschermd,"
hernam Margaretha, „en zou het
geen zondige hoogmoed zijn u te verloo
chenen? En dan," onwillekeurig klonk
een warme toon in de woorden van^ het
jonge meisje, „verdient gij het soms
niet, dat men u hoogacht O noem
u zelf niet een armen smidsgezel," ging
zij ijverig voort, „is uw grootvader niet
in aanzien op het eiland en gij zelf ook
O, Sigurd, beter een eerzame smid, tot
wien men met achting en vertrouwen
kan opzien, dan een jonker, die ruw en
slecht is in zijn hart," besloot Margare
tha veelbeteekend.
Ik weet van wien gij spreekt, edele
jonkvrouw," hernam Sigurd, „en ik
weet van Jonker Jens meer dan gij
denkt en waarmede ik uw ooren vol
strekt niet zou willen beleedigen. Hij
beschouwt mij met een trotsch, afgun
stig oog en zoekt twist met mij te krij
gen, zooveel hij maar kan, ik echter ga
hem zooveel mogelijk uit den weg. Mijn
grootvader verlangt dit en ik doe het
gaarne. Ik zou niet met mijn warm
bloed in een ernstigen strijd met jonker
Jens willen geraken, zoolang ik nog op
Bornholm ben."
Een plotselinge bleekheid vloog over
het gelaat van Margaretha. „Wat zegt
gij daar,.Sigurd," vroeg zij, met moeite
het beven harer stem beheerschende.
„Wilt gij weg van hier
„Ik moet edele jonkvrouw,|antwoord-
de hij en ook uit zijn eigen woorden
sprak een zekere aandoening. „Of het
mij zwaar valt, van hier te schelden,
waar mijn hart met krachtige vezelen is
vastgeworteld. O, vraag dat niet
God alleen weet het. En ook vind ik
het hard den ouden man alleen te laten,
maar het kan niet anders of ik zou
ellendig te gronde gaan."
Of Margaretha begreep, wat Sigurd's
hartstochtelijke woorden beteekenden
Haar gelaat werd nog bleeker, spra
keloos sloeg zij de oogen neer.
„Ik heb mijn proefstuk geleverd,"
ging Sigurd voort, „en ik denk zoo,
dat het mij goed gelukt is. De oude man
is alti/' -.naarzaam met zijn l(ff, doch
hij hc: rnijn werk geprezen."
;,En wanneer" kwam het met moeite
van Margaretpa's lippen, „wanneer
denkt gij Bornholm te verlaten, en
waarheen gaat de reis
„Ik heb vooraf nog een ernstig on
derhoud met mijn grootvader te voe
ren," antwoordde Sigurd, „maar an
ders, zoo spoedig mogelijk. En waar
heen Dat weet ik zelf niet. Mij is het
soms te moede, als moest ik de wijde
wereld in, waar de strijd is voor een
rechtvaardige zaak, waar roem en
rijkdom mij wenken, waar geen
-jonkertrots met minachting op den
smidsjongen neerziet, en" - nauwe
lijks de bedoeling zijner woorden be
wust, kwam het uit den mond van den
jongeling -—„waar ik vergeten kan,
neen, niet vergeten," verbeterde hij
zichzelf, „maar uitdooven, wat hier
mijn ziel vervult met vreugde en wee
moed gelijk. Het liefst ging ik reeds
morgen."
„Ge komt toch zeker nog afscheid
nemen in het slot," zei Margaretha na
een oogenblik gezwegen te hebben,
„niet waar, ge zult toch niet heengaan,
zonder vaarwel
„Als gij het wenscht, edele jonk
vrouw, dan kom ik op het slot," ant
woordde de smid. „Maar als ge mij
een genoegen zoudt willen doen, waar
aan ik mijn leven lang zou denken, een
geluk, dat mij tot een talisman zou zijn
tegen alle booze gedachten en daardoor
een prikkel tot het goede om uwentwil
Gij kunt het," voegde hij na eenige
oogenblikken er nog bij.
„Wat wenscht gij dan van mij, Si
gurd," vroeg Margaretha weifelend,
„ik ken u, het zal niets verkeerd zijn."
„Op die gewijde plaats, waar gij uw
gebed tot den Hemelschen Vader op
zendt, waar de lieve Moeder Gods in
haar beeltenis op u neerblinkt, daar
wensch ik u vaarwel te zeggen, vaar
wel voor het leven," verklaarde Sigurd.
„Wees niet bevreesd, edele jonkvrouw,"
viel de jongeling zichzelf in de rede,
toen hij de afwerende beweging van het
jonge meisje zag. ,,'t is geen geheime
samenkomst, die ik verlangdaarvoor
zou ik mij schamen, u dit te vragen.
Neen, onder het oog der waardige
vrouwe Juta, wier moederlijke zegen de
waarde van uw afscheidswoord zal
verhoogen, wenschte ik u den laatsten
groet te brengen en dien ook van u te
ontvangen."
Een oogenblik spiegelde zich de in
wendige tweestrijd op het gelaat van
het jonge meisje afmaar terstond
daarop was zij besloten, „zooveel is
mij den jongeling waard, wien ik mijn
leven te danken heb, waarvoor hij het
zijne waagde, dat ik uw wensch ver
vullen zal, Sigurd. - Als onze goede
vrouwe Juta het goedkeurt en mij wil
begeleiden," voegde zij er bij.
„Morgen tegen den middag verlaat
de koning Bornholm," ging zij voort.
„Dat zal een haasten en gewoel in het
slot geven, waarin men de oude vrouw
en mij niet missen zal, als wij het huis
voor een korten tijd verlaten. Vindt
vrouwe Jutl. het goed, dan zullen jprij
te elf uur in onze geliefde grot zijn.
Daar kunt ge ons wachten. Voor de
oogen van de reinste van ons geslacht
mag ik u, die van ons scheiden gaat
den afscheidsgroet brengen. God zij
met u, Sigurd Holmberg."
Zij neeg het hoofd tegen den jongen
man en wendde zich om tot het aanne
men van den terugweg. Met schitte
rende oogen zag de jonge man haar na
hij voelde het zoo niet haar oog,
haar rein jonkvrouwelijk hart zag naar
hem om.
En toch ontwrong het zich aan zijn
geprangde borst als een diepe zucht
„Scheiden," en zoo klonk het ook zoo
luid voor hem in de stille eenzaamheid.
Als een schaterlach klonk het achter
hem, slechts weinige schreden van
hem verwijderd verhief zich als uit den
grond gerezen de hatelijke verschijning
van Niels Pedersen, den hofmeester
van het slot. Hij moest geheel onhoor
baar over den met mos bedekten grond
naderbij gekomen zijn en stapte nu
schijnbaar zonder Sigurd te bemerken
verder. Of hij vernomen had, wat tus
schen het jonge paar verhandeld was
Wie kon het uit het gelaat van den
man lezen, dat nooit van uitdrukking
veranderde, behalve wanneer hij zich
bevond in het edele gezelschap van
de weinige hem gelijkgezinde personen.
De beide mannen wisselden een korten
bijna onhoorbaren groet en gingen
huns weegs, Sigurd Holmberg naar
de smederij zijns grootvaders, die aan
den strandweg gelegen was.
Door een breede poort kwam men
dadelijk in de groote ruimte, waarvan
een der wanden geheel werd ingenomen
door den grooten vuurhaard. Daar
naast stond het kolossale aambeeld
en op een eiken tafel lagen de hamers
en de overige voor het handwerk be-
noodigde werktuigen. Het vuur in de
smidse was uitgedoofd, want de aan
wezigheid des konings op het eiland
was een feest voor de bewoners, en er
werd dan ook niet gearbeid. Eén werk
was er in de smidse van Kerstensen
toch gedaan in die dagen en juist den
vorigen dag gereed gekomen 't was
het proefstuk van Sigurd Holmberg,
dat hem de opneming in het smidsgilde
waardig zou maken. En dit was geschied
Wat de krachtige arm van den jongen
smid aan den haard en het aambeeld
had voortgebracht geleek eer een kunst
werk dan een proefstuk.
Op een houten stelling stond tegen
een wand een scheepsanker, glad als
een spiegel over de geheele oppervlakte
gepolijstkunstig in staal gedreven
zeerozen versierden de vergulde spitse
punten en om hetN anker heen zich
slingerend, vertoonde zich een vrome
spreuk.
Hans Kerstensen, de smid, was al
leen te huis. De tweede gezel en de leer
jongen hadden vrijaf gekregen en de
oude meester stond aan den ingang
der smederij en genoot van den. war
men zonneschijn, waarvan de" stralen
het ongedekte hoofd van den ouden
man als met een aureool omkransten.
Een oude man was hij, maar ongebogen
was de reusachtige gestalte, die zijn
kleinzoon van hem scheen te hebben
geërfd. Het als uiterst gegoten donker
bruine gelaat was baardeloos, maar
sneeuwwit haar viel in rijken overvloed
van zijn hoofd en gaf hem een
eerwaardig patriarchaal voorkomen, i
Het was den weinig spraakzamen
ouden man vreemd de gevoelens van
zijn hart in woorden te uiten, maar
toch rustt* zijn oog met zichtbaar wel
gevallen op Sigurd, toen de jongeling
de smederij had bereikt en zijn groot
vader groette daarna echter richtte
hij een langen, scherpen blik op zijn
kleinzoon en zeide :„Gij bleeft lang
uit, Sigurd, en mij dunkt gij weet,
dat ik het versta in het gelaat der men-
schen te lezen en vooral in het uwe dat
mij van uw jeugd bekend is mij
dunkt, er is u dezen morgen iets bij
zonders gebeurd."
„Ja, grootvader," bevestigde Sigurd,
„gij hebt u niet vergist. Eigenlijk niets
bijzonders, maar uit dat, wat mij ter
oore kwam, is in mijn ziel tot volko
men helderheid gekomen, wat ik reeds
lang daarin heb gedragen, waarmede
ik heb geworsteld en gestreden. En nu
is het beslist."
De oude man keek hem van ter zijde
aan, een schaduw vloog over het breede,
ongerimpelde voorhoofd van den ouden
smid.
„Ik zou gaarne een ernstig woord
met u spreken, grootvader," ging
Sigurd voort, „er is niemand In huis
en wij zullen ongestoord zijn, wilt ge
mij aan hooren
Hans Kerstensen wendde zich vna
den drempel naar het Inwendige zijner
woning. „Kom," zeide hij, zijn klein
zoon voorgaande.
Sigurd volgde zijn grootvader door
de werkplaats in het gemeenschappe
lijke woonvertrek. Dit was een groote
kamer met een houten lambriseering
in het rond, die in zijn eenvoudige in
richting, vrij van alle boersche lomp
heid een recht gezelligen Indruk maakte.
De oude smid zette zich neer in een
met leeder bekleeden leuningstoel, zijn
gewone zitplaats, terwijl hij zijn klein
zoon een kunstig gesneden houten
zetel In zijn nabijheid wees. „Nu kunt
gij uitspreken, wat u op het hart ligt,
ik luister," zeide hij kortaf.
„Ik ben u grooten dank schuldig,
grootvader." begon de jongeling, „zoo
lang rk denken kin; zijt ge mjn do-
schermer en verzorger geweest. Door
uw voorbeeld hebt ge mij geleerd zoo
wel als door uw woord en aan u zelf
moest ik denken, als ge mij verhaaldet
van de groote mannen van voorheen.
Naar lichaam en geest gaaft ge mij een
opvoeding ver boven den nederigen
stand van een smid. En een geheim
vermoeden zegt mij, dat uw wil en uw
handelen omtrent uw kleinzoon niet
zonder bijzondere reden was, dat ge
niet het plan hadt hem voor altijd met
dat, wat hij geleerd en nagestreefd
heeft, als eenvoudigen smid aan de
eng begrensde omgeving van dit eiland
te binden."
Sigurd hield even op, als verwachtte
hij een antwoord, maar de meester
bleef zwijgen.
„Met lust en ijver bekwaamde ik
mij in het handwerk, dat u zelf tot eer
strekt," ging Sigurd voort, „want het
staalt de krachten eens mans. Aan den
jongen Siegfried der sage moest ik
vaak denken, als ik aan het vuur en het
aambeeld bezig was, en wonderlijke
gedachten gaan iemand door het hoofd,
wanneer de heldere vonken in het rond
vliegen. Maar ook om uwentwil, groot
vader, om u vreugde en eer te ver
schaffen, heb ik mij rusteloos beijverd
ons handwerk te leeren. Nu heb ik mijn
proefstuk als gezel vervaardigdin de
werkplaats staat het door mij gesmede
anker en gij hebt mij plechtig volgens
het oud gebruik tot gezel verheven."
.„Ge zoudt meester kunnen zijn,*'
verklaarde Kerstensen.
De blauwe oogen des jongelings
schitterden van blijde vreugde.
„Dank, grootvader, voor deze uit
spraak," zei hij. „Ik ben er trotsch
op uw lof verdiend te hebben laat mij
nu een niet mindere gunst verwerven
uw vertrouwen."
De smid werd onrustig. „Meent gij,
dat ik u iets te verbergen heb," vroeg
hij.
„Neem mij niet kwalijk, als ik mij
vergis, grootvader," hernam Sigurd.
„Op iedere vraag hebt ge mij sinds
mijn kindsche jaren geregeld antwoord
gegeven. Slechts over een ding gleedt
gij steeds met voordacht heen en toch
is het een der gewichtigste, der hoog
ste, die in het menschelijk leven voor
komen. Ik weet zoo weinig van mijn
ouders."
„Ze zijn dood beiden dood,"
antwoordde de smid met donkeren
blik. „Uw vader stierf nog een jaar
vroeger dan uw moeder, mijne dochter.
Zij ligt in een ver verwijderd oord be
graven en had nog juist den tijd mij aan
haar sterfbed te roepen. Aan mijn hoede
vertrouwde zij haar eenig kind toe.
Wat ik haar toezegde in het droevige
uur van scheiden ik geloof het vol
bracht te hebben en zal ook in de toe
komst mijn woord gestand doen."
„Daar ben ik zeker van," bevestigde
Sigurd, „^laar van mijn vader zou ik
iets willen weten, grootvader," bad
hij nog dringender. „Was hij ook smid,
of tot welken stand behoorde hij an
ders?"
De meester keek zeer ernstig. „Gij
spraakt van een besluit, dat sedert uw
heengaan en terugkeer dezen morgen
in uw ziel tot rijpheid kwamstaat
deze vraag daarmede in verband
„Ja, grootvader," luidde het ant
woord van den jongeling, „ja 1 Maar
word niet boos, grootvader, gel«>f niet,
dat het gebrek aan eerbied of liefde is,
dat mij het leven aan uw zijde doet
vluchten, als ik u zeg, wat ik als een
dringende noodzakelijkheid gevoel.
Grootvader, ik kan niet langer hier op
Bornholm blijven laat mij heengaan
in de wijde, groote wereld."
Tegen verwachting bleef de grijsaard
bedaard, het was als kwam het den
ouden man niet onverwacht, wat hij
nu uit den mond van zijn kleinzoon
vernam.
„Is u de plaats te eng geworden,
waar uw jeugd tot den mannelijken
leeftijd rijpte," vroeg hij. „Wilt gij
luchtkasteelen najagen, die u glans en
goud en eer schijnen.te beloven, Si
gurd Ach, het zijn beckiegelijke nevek
beelden, die u lokken. Ik wil u niet voo»
altijd aan dit eiland ketenen met zijn
enge grenzen, maar thans wil ik u nog