iiiiiüHiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiuiiiiiiiiimmiiiiiiiimmiiimmimiimijiiiiiiiiiiiiiiiii Moppentrommel IIIIIIIIIIBIIISI!UI!IIIIl!S!SI!IIIIllEIIII!!lfIlllllllllliIIIIIIII8IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII8IiIII!IIII(,('!IillIilll!IfllI9!!3lil8iiIIIKIIIIillllllllllllllIIIIIII Het verdwenen Testament f ;,Zie dezen brief." Het papier vertoonde aan net, hoofd het zegel van het gouvernement van Port-Arthur. De weinige regelen in klein schrift waren zeer duidelijk en welsprekend „De vijand moet weer op een valsch spoor worden gebracht. Deze brief moet dezen nacht aan een J apansch sol daat worden gebracht. Om uw leven, dat kostbaar is voor het vaderland, niet in de waagschaal te stellen, moet ge gebruik maken van een persoon van goeden wil, moed en koelbloedigheid. De kleine Souyeff zou u van groot nut kunnen zijn. Zoek hem over te halen en als hij toestemt, geef ik u volmacht hem voor dit vaderlandslievend werk te gebruiken. Moed en succes 1 Borinoff, kapitein van den generalen staf. Nicolai overwoog eenige ooge blikken- Twijfel scheen niet meer mogelijk deze man was zeker door den gouverneur ge zonden. Hij had iemand noodig tot hulp en hij was het, hoe klein ook, dien men had gekozen voor deze roemrijke zending. En bovendien, daar dacht hij nu aan de brief met gelukwenschen, die hij dien dag had ontvangen, getee- kend door Stoessel zelf, moest die hem niet op deze gebeurtenis voorbereiden „Ge zijt een ware Rus, zeide de gene raal tot hem, „en ge hebt een heldhaf- tigen moed getoond. Weldra zal ik u noodig hebben voor een gevaarlijke onderneming. Dit uur was nu gekomen; zonder twij fel had men het verhaast. „Zijt gij besloten, Nicolai Souyeff," vroeg de onbekende. „Ja," sprak de knaap fier. „Ik dank u in naam van Rusland," zei de vreemdeling, „uw moeder kan trotsch op u zijn. Ga naar uw huis, neem wat ge noodig hebt en kom dan hier terug, zoo spoedig gij kunt. Haast u. De nachten zijn kort en de brief moet op zijn bestemming zijn vóór de dag aanbreekt. Zoo wil het de generaal." De knaap vertrok en de vreemde bleef alleen in het kleine huis achter. Wat Nicolai gehoord had, had hem een weinig in de war gebracht, den kleinen dappere. Hij had wel begrepen, dat het ging om valsche tijdingen aan de Japanners over te brengen en dat hij daarvoor stoutmoedig moest zijn. Maar enkele dingen waren hem toch onver klaarbaar gebleven. Waarom was deze man gemaskerd Waarom vooral had hij hem reeds da delijk over geld gesproken Was het dan gewoonte offervaardigheid en moed te betalen Hij voor zich had altijd gemeend, dat zijn vaderland dienen een roemrijke daad was en dat deze niet met goud was te beloonen. Hij had zijn stap vertraagd. Wonder lijke gedachten doorkruisten zijn brein en een vreemd gevoel beklemde hem het hart tot verstikkens toe. Was het de gedachte een daad van dolle stout heid te volvoeren Hij begreep name lijk wel, dat deze zending, met geest drift aangenomen in een lofwaardige opwelling van edelmoedigheid, zeer ge vaarlijk was. Ze zou hem misschien het leven kos ten. Neen, de vrees voor het gevaar deed hem niet sidderen, den heldhaftigen knaap. Wanneer men een bom met de handen kan aangrijpen, als die op het punt is te ontploffen, dan kan men zich ook wagen in het leger van den vijand. Wat was het dan, dat hem veront rustte Zie, daar slaat hij de breede straat in, die naar het paleis van den gouverneur leidt. Dat was niet de weg naar zijn huis en toch ging hij met vasten tred voor uit. Hij kende de stad en kon zich niet vergissen. Waar gaat hij heen Reeds is hij bij de kazerne der artillerie, waarnaast zich de geschutgieterij bevindt. Hij gaat dicht langs den muur dezer sombere gebouwen, slaat aan het einde den hoek om en verdwijnt. Het was een half uur na middernacht. Voor zijn bed, waarboven eenige af beeldingen van heiligen hingen, lag Nicolai geknield in een stil gebed, waar in hij zijn hart voor God uitstortte. Hij bad voor zich zelf en voor zijn moeder en meende dat zijn ongehoor zaamheid geen zonde zou zijn omdat het groote, heilige Rusland- hem riep. Zie hem daar bij de gesloten deur kort bij de plaats, waar zij rustte, die voor hem alleen leefde. Zou hij binnen treden voor een misschien laatst vaar wel Want morgen en wellicht de vol gende dagen kunnen voorbijgaan vóór hij terugkeert als hij ooit terugkeert Hoewel de agent van Stoessel slechts heeft gesproken van dezen nacht. Maar alles is veranderd. Dat er een uur verliep tusschen zijn vertrek uit de smalle straat en zijn thuiskomst, had een zeer ernstige reden. Waarom heeft hij zich zoo verlaat Waarheen is hij gegaan toen hij bij de kazerne den hoek omging Dat is zijn geheimHij wacht, hij Weent.... de moedige knaap! Moet hij binnentreden om zijn moe der een afscheidskus te i, om haar zijn liefde te tooner. tevens te zeggen: ik vertrek, he vaderland vraagt het Neen, want dit zou dubbel smartelijk zijn. Als God het wil, zal hij, na zijn zending volbracht te hebben met roem en eer overladen terugkomen. Hij was sterk, hij vermande ich, keek een oogenblik naar de gedoten deur en daarna drukte hij een kus daar op, een fscheidskus voo' rijn moeder en afluisterde„Vaarwel;" Toen ging hij fier op deze zelfover winning, manmoedig, stout,het hart vol van den droom die eindelijk zou ver vuld worden, het hoofd reeds vol van de vooruitzichten op hetgeen hij voor Rus land zou mogen doen, naar beneden en stapte over den drempel. Hij dacht aan Iwan die een verrader was aan diens moeder, een martelares.... aan Cecile, die ook soldaat wilde zijn. Hij vertrekt met een verlicht art, want nu nu weet hij alles. Hij is be last met een gewichtige zending, een vreeselijke en gevaarlijke onderneming, waartce hij zoo pas het bevel heeft ont- vangen in naam van zijn vader. Want hij heeft dezen nacht den gou verneur gezien en het is voor hem d t hij gaat, niet voor den ander. V. „Ben je klaar „Ja," antwoordde Nicolai, wien een lichte ontroering ondanks zich zelf deed beven. „Heb je met niemand over onze samenkomst gesproken," vroeg de vreemde, die nog steeds gemaskerd was. „Neen." Ze waren in het kleine sombere huis, welks drempel Nicolai drie uren tevo ren had overschreden. Maar de knaap voelde zich kalm, gerust en gehard. De twijfel, die hem vervuld had, was ver dwenen. „Je bent een dappere jongen," zeide de man tot hem,terwijl hij zijn laarzen aantrok. „Je hebt je vaderland zeker zeer lief Wees gerust, wij gaan den Japanners kostelijke berichten brengen. Heb je. honger?" „Neen," mompelde de knaap. „Of dorst?" „Ook niet." „Ga zitten, kleine man en wacht mij even. Ik ben in een minuut terug. Ik moet nog de laatste toebereidselen treffen." Hij ging in een aangrenzend vertrek, waarvan hij de deur zorgvuldig sloot. Een oogenblik daarna drongen de klan ken van een gesprek tot Nicolai door. „Die man is hier dus niet alleen," dacht hij. „En mij verzocht hij zoo drin gend het geheim te bewaren Allerlei gedachten kwamen den knaap in het hoofd. Het gesprek in de kamer daarnaast duurde voort. Soms was 't stil, dan verhieven zich de stem men, zoodat men de bevelende stem van den een kon vernemen tegenover den protesteeren den toon van een ander. Terwijl hij daar achter in het donker wachtte, kregen verontrustende ge dachten in hem de overhand. Plotseling werd de deur opengewor pen een lichtstraal viel in het vertrek en wekte den knaap uit zijn mijmering. „Ben je klaar," vroeg de vreemde. „Ik ben klaar," sprak de kleine sol daat op fermen toon. Hij stond op, trok zijn ceintuur rech ren wierp op zijn gezel een fleren, bijna uitdagenden blik. „Laten wij gaan heb je de papieren? „Ja." Voorzichtig opende de agent de deur. Nicolai wilde over den drempel stap pen, toen de ander hem terughield „Ik hoor wat," zei hij, „kom binnen." Zware regelmatige stappen klonken op het plaveisel. ,,'t Is een patrouille zij behoeven ons niet te zien." „Wat komt dat er op aan," vroeg Nicolai stout. „U laat hen het bevel schrift van den gouverneur zien." „Dat baat niet, de zending is geheim De stem van den agent klonk onze ker. Voor de tweede maal keek Nicolai hem in het gelaat. Er schoot een straal van woede uit de oogen van den vreem de, en hij balde de vuisten van onge duld. Eindelijk was het geluid der voet stappen weggestorven. De deur werd geopend. Met steelschen blik onderzocht de vreemde de donkere straat. „Laten wij ons haasten," zei hij. Zij vertrokken. Onwillekeurig wendde Nicolai den blik naar de wijk waar hij woonde. Daar sliep op het oogenblik zijn moeder Hij onderdrukte echter zijn ontroering, terwijl hij een woord fluisterde, dat een geheimzinnigen invloed op hem scheen uit te oefenen. „Ben je bekend in de omstreken," vroeg zijn gids. „Aan één kant maar," antwoordde hij, „bij het bastion Alexandra." „Nu,'laten wij daarheen gaan. Houd den brief zorgvuldig onder je blouse ver borgen, begrijp je. Je krijgttien goud stukken bij je terugkomst." „Ja-" Door de stille, donkere straten schre den de knaap en de man naar de wallen. Het sloeg één uur. Ze spraken weinig. „We moeten hier niet praten," zei de gemaskerde onbekende. „Onbeschei den ooren konden ons beluisteren." (Wordt vervolgd.) Iets uü den GEOGRAPHISCHE LIGGING. Juffrouw. Ziezoo, kinderen, nu wil ik eens zien of jelui eergisteren goed oplettend bent geweest. Jij Jenny, zeg jij mij eens: waar ligt Enkhuizen? Jenny. Aan de stoomboot, juffrouw. IN DEN DIERENTUIN. Reiziger. Wat kost zoo'n nijlpaard wel? Oppassser. Zoo ongeveer 800 gulden. Reiziger. Maar en gros? UITERSTEN. Vrouw. Wat! éen onnnoozel talinkje breng je mee van de jacht? Man. Ja vrouw, struisvogels loopen hier nu eenmaal niet rond! MAJESTEITSSCHENNIS. Een zeer middelmatig acteur beroemde in een gesprek met een kunstbroeder er zich op, dat hij eens voor „Koming Laer" had gespeeld. En heeft men u toen niot vervolgd wegens majesteitsschennis? vroeg de ander. Nu, jij schijnt ook verschrikkelijk dorst te hebben! Kan dat anders P Men zit hier opeen gepakt als haringen! OOK EEN COMPLIMENT. „Nu vraagt de huisvrouw aan haar gast, na het diner, „hoe heeft hot u gesmaakt? Ik heb namelijk zelf gekookt." „Mijn compliment", antwoordt de gast, vik heb het niet kunnen proeven". NAÏEF. Moeder. Zeg cons, Hans, bij wie eet jo liever bij je grootmama of bij je ma ma? Hans. Raad u eens, moe. Moeder. Nu, ik raad bij je mama. Hans. ell u nog eens, moe? p RUSSISCH, In de wachtkamer van het lokaal der militaire commissie in eene Russi sche stad zaten twee huisvaders, be zorgd over het lot hunner zoons, waar over de commissie zou beslissen. „Ik ben in verlegenheid," zei de eene, „wat ik aan de commissie zal antwoorden, als zij mij naar den leef tijd van mijn zoon vraagt. Maak ik hem jonger dan hij is, dan wordt hij naar school gestuurd; geef ik zijn leef tijd te hooig aan, dan moet hij onder de soldaten. Wat zal ik doen?" „Wat dunkt u," antwoordde de an der, „als je aan de commissie zijn wa ren leeftijd opgaf?" Verbaasd keek de eerste hem aan en zei toen: „Dat is een goede inval; daar heb ik nog niet aan gedacht OMSCHREVEN, Mevrouw A. Wat hoor ik, hebt ge uwe dienstmaagd de huur opgezegd? Mevrouw B. Ja. Mevrouw A. En waarom, als ik U vragen mag? Mevrouw B. Zij werkte goed en veel, ze heeft echter het vreeselijke talent altijd datgene te vinden, wat nog niet verloren was. AANNEMELIJK DUEL. Student (tot den restauratie-houder), Zeg eens mijnheer, u heeft mij gisteren zeer beleedigd; dat eischt eene bloe dige voldoening. Restauratie-houder. Die zal u heb ben, mijnheer, ik zal u onmiddellijk een portie Engelsche biefstuk laten brengen. EEN SNUGGERE. Op een examen van de leerlingen eener landbouwschool werd de waag gesteld: Wanneer :s het de beste tijd om gerst te zaaien? Drie dagen voor een flanken regen, was het antwoord van een der landbouwers in spe. EEN WENK. A. Drommels, wat hebben we el kaar in langen tijd niet gezien. B. Zeker, sinds de laatste honderd gulden niet meer. BIJ DE INSPECTIE. Generaal. Zijt gij met den kost te vreden. Soldaat. Ja, Generaal. Generaal. Genoeg te eten? Hm en krijgt niet de eene te groote en de andere te kleine portie? Soldaat. Groote krijgt niemand, Ge neraal. KOELBLOEDIG. 1 Schuldeischer (driftig). Als Ik nu nog eens terug moet komen en mijn geld ook dan niet krijg, dan..., dan Heer. Maar, beste vriend, ik dwing je immers niet om nog eens terug te komen. SNELLE PROMOTIE. Wel, beste vriend, het verheugt me je te zien. Ben je al lang uit Indië terug? Je ziet er kostelijk uit. Ik herinner me nog levendig, dat je als luitenant vertrok. En mag ik je vragen, wat je op 't oogenblik doet? Ex-luitenant. Ik ben Generaal. Wel, goede hemel! Dat noem ik promotie Ex-luitenant. Pardon, laat mij uit spreken. Ik ben gcneraal-agent voor Nederland in de nieuwste soort scheer zeep. WAT EEN VRAAG OOK. Oude heer (tot een klein kereltje, dat zijn gekneusde knie betast) Viel je naar boneden ventje? Ventje: Neen! Ik viel naar boven en sloeg togen een wolk! OPGERUIMD. In een lesje op Bohool komt voor de zin: „Opgeruimd ging de man met zijn gezin tor tafel". O, Wanneer is iemand opgeruimd? Kees: O als hij lollig is, mijnheer. O: Goed .Wie weet het beter? Jantje steekt zijn vinger op. O.: Zoo Jan, weet Jij 'tP Jantje: Ja, mjjnhcor, als hij dood Sr* NUMMER 10 EERSTE JAARGANG 1921 oeoooooooooooooooooooooooe ooooooooooooooooeoo ooooooo „Zoo'n arme meid, hè", zelden de menschen tot elkander, „zóólang heeft ze voor die oude tante gezorgd, haar verpleegd tot het laatste toe, en dat zelfzuchtige mensch heeft er nog niet eens aan gedacht, haar ook maar iets te vermaken van al haar geld „Ja, 't Is erg gierig", bevestigde een ander. „Iedereen had wel gedacht dat de goede Suzanne universeele erfgename zou zijn van juffrouw ten Arend en in plaats daarvan niets, heelemaal niets „Maar heeft ze dan in de laatste dagen misschien twist gehad met haar tante „Weineen, Marie de meid, heeft mij stellig en vast verzekerd, dat ze de oude tang ik bedoel de oude juffrouw tot het laatste oogenblik toe met de meeste zorg en liefde om ringd en al haar luimen met het groot ste geduld verdragen heeft 1" „En hoe komt het dan nu, dat ze van heel de rijke erfenis niets krijgt „Hoe dat komt Nog al duidelijk er is geen testament. Ze hebben over al gezocht, maar nergens is iets te vinden en je weet, de notaris van juffrouw ten Arend is er van door en zijn zaken zijn heelemaal in de war". „Zoo, en wie krijgt nu dat geld en goed „Ja, dat is juist de kwestie. Suzanne is eigenlijk geen familie van juffrouw ten Arend, al noemde ze haar tante, en nu komt haar neef, je weet wel, die ten Arend die op den Singel woont, voor de heele erfenis op". „En is daar nu niets aan te doen?" „Weineen mensch, natuurlijk niet. Maar schande is hetDie kerel, die pas in de allerlaatste dagen zich wat om het zieke mensch bekommerd heeft. Toen hij merkte dat er wat te halen was toen kwam hij wel 1" Zoo duurden de gesprekken voort, en de erfgenaam van juffrouw Arend 's bezittingen werd allesbehalve mensch beoordeeld ofschoon hij het toch eigenlijk niet helpen kon dat zijn tante voor de toekomst harer trouwe ver pleegster zoo slecht gezorgd had. Zelfs had hij Suzanne terstond aan geboden bij hem thuis te komen lo- geeren en zijn dochters gezelschap te houden, in afwachting dat het jonge meisje beslissen zou wat ze in de toe komst moest gaan beginnen. Maar Suzanne had geweiger,d en vreemd genoeg had ze ook de drieduizend .gulden, die hij haar uit de nalatenschap zijner tante edelmoedig aanbood en v/elke hij een haar rechtens toekomen de belooning noemde, afgewezen. „Juffrouw ten Arend was altijd heel goed voor haar geweest", had ze ge zegd, „en ze had zich ook nu in het minst niet over haar „tante" te be klagen. Ze had immers de zieke niet verpleegd om daarvoor met een klei ner of grooter legaat beloond te wor den 1" „Waarom heb je toch eigenlijk die drieduizend gulden niet aangenomen, Suzanne", vroeg haar Charles, toen ze eenige weken na het overlijden van juffrouw ten Arend op een Zon dagmiddag een singeltje rondwandel den. 't Is niet voor mij dat ik het zeg, dat weet je wel, maar dan had je nu niet dadelijk een betrekking hoeven te zoekenje hadt dan rustig ergens in pension kunnen gaan, totdat we trouwen kunnen". „Hoor eens Charles", sprak het meisje, „heb nu maar geen medelij den met mij omdat ik werken moet. Dat is zoo erg niet en wat het ver lies van dat geld betreft, ik ben daar voor meer dan beloond door de ze kerheid, dat ik als arm meisje je even veel waard ben dan als erfgename van tante ten Arend." „Maar kind," klonk het verwijtend, „was daar dan nog bewijs voor noodig „Neen vent," sprak Suzanne heel hartelijk, „maar toch het deed me zoo s oed. En wat nu dat van die drie duizend gulden betreft, daar moet je niet meer naar vragen. Ge weet dat ik geen geheimen voor je heb, en later Zal ik je ook alles vertellen, maar nu kan ik het nog niet". ,,'t Is goed lieve", was het antwoord, „laten we dan maar over wat anders praten, hè En dien middag viel over heel de erfeniskwestie geen woord meer. Charles van der Dorp was een jong koopman, die er wel komen zou, maar wiens zaken nog heel hard werken vorderden om tot bloei te komen. Het zou hem heel goed te stade zijn geko men, als Suzanne die een dochter was van een overleden vriend zijns vaders van de oude juffrouw ten Arend geërfd had. Dat erkende hij voor zichzelf ronduit, maar met de hand op het hart kon hij verzekeren, dat hij er zijn verloofde niets minder om liefhad, nu ze van haar arbeid moest leven. Alleen die kwestie van de drie duizend gulden dat was den practischen koopman wat te machtig. Zou daar iets achter zitten „Wel Marie, hoe bevalt het u hier nu" vroeg mevrouw ten Arend aan de trouwe dienstbode, die na het over lijden der oude juffrouw bij den ge lukkigen neef-erfgenaam in dienst ge treden was. Het had algemeen verbazing ge wekt, dat Marie die, zooals men al gemeen wist er warmpjes in zat nog een nieuwen dienst had aangeno men, maar men beschouwde haar als een soort familiestuk, dat eigenlijk zoo'n beetje bij de erfenis paste en zij zelf was met een zekere graagte- op het aanbod van mevrouw ten A- rend ingegaan. „Nu mevrouw", antwoordde ze thans op de belangstellende vraag van haar nieuwe meesteres, „zoo rus tig als bij de oude juffrouw is het hier natuurlijk niet. En dan, daar deed ik alles alleen, en daar raakt een mensch ook aan gewoon". „Wat zeg je er wel van, dat Suzanne die drie duizend gulden niet heeft willen aannemen, die mijn man haar toch zoo gul aanbood," babbelde me vrouw, die volstrekt niet trotsch was en graag een praatje met haar dienst boden maakte. „Ik vond het erg royaal van mijnheer gepresenteerd", antwoordde Marie met een eigenaardigen nadruk in haar woordep, die intusschen de goede dame geheel ontging. Maar een goed verstaander zou zeer goed begrepen hebben dat Marie bedoelde hl te royaal. „Nu ja, maar dat is geen antwoord op mijn vraag," klonk het eenigszins ongeduldrg. „Suzanne had toch van familie dat geld best kunnen aanne men en verdiend had ze het aan tan te zeker wel". „Dat staat vast, en ik begrijp er dan ook niets van dat mijn goede mees teres zoo ondankbaar jegens haar trou we verpleegster geweest zou zijn. Maar wat ze van de oude juffrouw zeker had mogen verwachten, kon Suzanne van mijnheer hier niet aannemen zon der verplichting te maken en Suzan ne, dat weet u ook wel, is erg onafhan kelijk, mevrouw." „Ja, ze draagt het hoofd nogal hoog, en ze had het geld toch zoo goed kun nen gebruiken, terwijl wij het wel kun nen missen", meende mevrouw. „Om u de waarheid te zeggen, viel het mij van mijnheer erg mee, want gewoon lijk houdt hij den boel liever wat bij elkaar, en daarom had Suzanne zijn edelmoedigheid wel dubbel mogen waardeeren". „Ja mevrouw, dat is nu eenmaal niet anders", zuchtte Marie. „De jon gelui moeten dan nog maar een beetje wachten met trouwen, ofschoon ze allebei beter verdiend hadden. En u zegt, dat het u van mijnheer ook zoo verbaasde", ging ze met een slimme uitdrukking in haar kleine oogjes ver der. „Waarom ik óók," klonk het nu toch eenigszins argwanend. „O mevrouw", sprak de dienstbo de, nu eenigszins verlegen, „de heele stad spreekt er van. Niemand had het verwacht". Mevrouw was ontsfemd over den loop, dien het gesprek genomen had. „Is mijn man dharom misschien sinds den dood van tante zoo somber gestemd", vroeg ze. „Hij begint er ook hoe langer hoe slechter uit te zien, maar geen wonder ook, want nergens heeft hij zoo'n hekel aan als dat er over hem gesproken wordt. Hij gaat maar liefst ongemerkt zijn gang." „Maar laat u dan den dokter niet komen, mevrouw, als mijnheer er zoo slecht uitziet", vroeg Marie met een onderzoekenden blik op mevrouws gelaat. „Dat wil mijnheer volstrekt niet hebben, was het antwoord. „Hij zegt dat het komt door onaangenaamheden in zaken, en dat die dokter daar toch niets aan doen kan. Maar al sinds dagen slaapt mijnheer slechtik kan 's-nachts niet wakker worden of hij zit op en mompelt in zichzelven al lerlei dingen, waar ik niets van begrijp. Ja, die zaken zijn nare dingen, Ma rie. En nu gaan de onze nog zoo goed, wat zal het dan niet zijn bij de menschen, die bepaald met tegenspoed en geldgebrek te kampen hebben." „Neen, van geldgebrek zal meneer wel heelemaal geen last hebben," lachtte Marie ietwat gedwongen. Mevrouw maakte een einde aan het gesprek. Ze vond de dienstbode nu toch wel wat hl te vrij. Maar dat had men, als de meiden zoo lang bij een oude juffrouw geweest waren, over wie ze den baas speelden. Dan durf den ze op het laatst maar alles te zeg gen of liever ze deden dat haast vanzelf. Neen, ze had zich alweer door haar goedheid tot al te groote vertrouwelijk heid laten verleiden, een volgende maal zou ze toch wat oppassen. „Hebt ge gehoord dat Ten Arend er een poosje geleden zoo slecht vóór gestaan heeft", zei Charles een poosje later tot zijn meisje. „Neen", sprak Suzanne, „hoe zou ik dat weten. Gij kooplui hoort zoo gauw wat slechts van eikaars zaken." „Ja maar, 't is geen loos geruöht", hernam de jonge man, „uit de meest vertrouwbare bron heb ik vernomen, dat hij verloren geweest was, indien de erfenis der oude juffrouw Ten A- rend hem niet te rechter tijd zijn kas was komen stijven". „Nu, dat is dan heel gelukkig voor hem", antwoordde Suzanne die lie ver niet over dit onderwerp scheen te spreken. Charles merkte dat wel, maar hij was te verstandig om er zich geraakt over te toonen. „Zeg lieve", zei hij hartelijk, ,als, ge liever hebt dat ik over die dingen in het geheel niet spreek, moet ge het maar ronduit zeggen, hoor. Dan zal ik dat onderwerp heelemaal niet meer aanroeren". Suzanne keek hem met haar lieve oogen even heel hartelijk aan. Toen scheen ze eensklaps een besluit te nemen, dat haar moeite kostte, en eenigszins aarzelend zei ze„Hoor eens, Charles, 't is misschien heele maal niet mooi van me om geheimen voor u te hebben, en ik zal u dan ook maar alles vertellen. Dan zult ge ook begrijpen, waarom ik van neef ten A- rend die drie duizend gulden niet heb willen aannemen". Charles wilde haar betuigen, dat ze hem niet behoefde te vertellen wat ze wist, dat ze gerust geheimen voor hem hebben mocht, als het dingen be trof die ze liever aan niemand wilde zeggen, maar Suzanne viel hem ln de rede. „Neen", zei ze. „ik weet dat het niet goed en heel akelig is, als ik iets heb, dat ik u zelfs niet vertel. Bovendien is het mijn geheim al niet alleen meer, de oude Marie weet er ook van. Laat ik u dus alles maar vertellen. Maar beloof me te voren, dat ge, wanneer ge alles weet, in deze zaak niets zult doen wat ik niet graag hebben zou". Die laatste woorden gingen verge zeld van zulk een lieven blik, dat Char les wel een barbaar had moeten zijn om niet alles te beloven wat zij wensch- te. „Nu dan", begon Suzanne, „toen tante nog maar pas dood was den eigen middag kwam onze oude Ma rie de sterfkamer binnen, waar de kachel nog brandde. En tot haar ver bazing bemerkte ze duidelijk de lucht van verbrand papier, terwijl in de kachel nog een paar kleine v.erkoolde stukjes te zien waren. Op dat oogenblik dacht ze er verder niet over na maar toen er nader hand heelemaal geen testament te vinden was, begon ze argwaan te krij gen en vertelde mij alles. Tante was veel te voorzichtig en te secuur op geldzaken om niet alles wat haar erfe nis betrof, nauwkeurig geregeld te hebben, zei Marie en ze verklaart ook zek o weten, dat het nooit tante's bed ling is geweest, al wat ze bezat aan haar neef Ten Arend achter te laten. „En het ergste is" ging Suzanne na een oogenblik van aarzeling voort, „dat Ten Arend het laatst van allen de sterfkamer verlaten heeft en daar veel langer gebleven is dan <k of de anderen". is MM'."'."! DE HUISKAMER O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7