iiiiiüHiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiuiiiiiiiiimmiiiiiiiimmiiimmimiimijiiiiiiiiiiiiiiiii
Moppentrommel
IIIIIIIIIIBIIISI!UI!IIIIl!S!SI!IIIIllEIIII!!lfIlllllllllliIIIIIIII8IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII8IiIII!IIII(,('!IillIilll!IfllI9!!3lil8iiIIIKIIIIillllllllllllllIIIIIII
Het verdwenen Testament f
;,Zie dezen brief."
Het papier vertoonde aan net, hoofd
het zegel van het gouvernement van
Port-Arthur. De weinige regelen in
klein schrift waren zeer duidelijk en
welsprekend
„De vijand moet weer op een valsch
spoor worden gebracht. Deze brief
moet dezen nacht aan een J apansch sol
daat worden gebracht. Om uw leven,
dat kostbaar is voor het vaderland,
niet in de waagschaal te stellen, moet
ge gebruik maken van een persoon van
goeden wil, moed en koelbloedigheid.
De kleine Souyeff zou u van groot nut
kunnen zijn. Zoek hem over te halen en
als hij toestemt, geef ik u volmacht hem
voor dit vaderlandslievend werk te
gebruiken. Moed en succes 1
Borinoff, kapitein van den generalen
staf.
Nicolai overwoog eenige ooge blikken-
Twijfel scheen niet meer mogelijk deze
man was zeker door den gouverneur ge
zonden. Hij had iemand noodig tot
hulp en hij was het, hoe klein ook, dien
men had gekozen voor deze roemrijke
zending. En bovendien, daar dacht hij
nu aan de brief met gelukwenschen,
die hij dien dag had ontvangen, getee-
kend door Stoessel zelf, moest die hem
niet op deze gebeurtenis voorbereiden
„Ge zijt een ware Rus, zeide de gene
raal tot hem, „en ge hebt een heldhaf-
tigen moed getoond. Weldra zal ik u
noodig hebben voor een gevaarlijke
onderneming.
Dit uur was nu gekomen; zonder twij
fel had men het verhaast.
„Zijt gij besloten, Nicolai Souyeff,"
vroeg de onbekende.
„Ja," sprak de knaap fier.
„Ik dank u in naam van Rusland,"
zei de vreemdeling, „uw moeder kan
trotsch op u zijn. Ga naar uw huis, neem
wat ge noodig hebt en kom dan hier
terug, zoo spoedig gij kunt. Haast u.
De nachten zijn kort en de brief moet
op zijn bestemming zijn vóór de dag
aanbreekt. Zoo wil het de generaal."
De knaap vertrok en de vreemde
bleef alleen in het kleine huis achter.
Wat Nicolai gehoord had, had hem een
weinig in de war gebracht, den kleinen
dappere. Hij had wel begrepen, dat
het ging om valsche tijdingen aan de
Japanners over te brengen en dat hij
daarvoor stoutmoedig moest zijn. Maar
enkele dingen waren hem toch onver
klaarbaar gebleven.
Waarom was deze man gemaskerd
Waarom vooral had hij hem reeds da
delijk over geld gesproken Was het
dan gewoonte offervaardigheid en moed
te betalen Hij voor zich had altijd
gemeend, dat zijn vaderland dienen
een roemrijke daad was en dat deze
niet met goud was te beloonen.
Hij had zijn stap vertraagd. Wonder
lijke gedachten doorkruisten zijn brein
en een vreemd gevoel beklemde hem
het hart tot verstikkens toe. Was het
de gedachte een daad van dolle stout
heid te volvoeren Hij begreep name
lijk wel, dat deze zending, met geest
drift aangenomen in een lofwaardige
opwelling van edelmoedigheid, zeer ge
vaarlijk was.
Ze zou hem misschien het leven kos
ten. Neen, de vrees voor het gevaar deed
hem niet sidderen, den heldhaftigen
knaap. Wanneer men een bom met de
handen kan aangrijpen, als die op het
punt is te ontploffen, dan kan men zich
ook wagen in het leger van den vijand.
Wat was het dan, dat hem veront
rustte
Zie, daar slaat hij de breede straat in,
die naar het paleis van den gouverneur
leidt. Dat was niet de weg naar zijn huis
en toch ging hij met vasten tred voor
uit. Hij kende de stad en kon zich niet
vergissen.
Waar gaat hij heen Reeds is hij bij
de kazerne der artillerie, waarnaast zich
de geschutgieterij bevindt. Hij gaat
dicht langs den muur dezer sombere
gebouwen, slaat aan het einde den hoek
om en verdwijnt.
Het was een half uur na middernacht.
Voor zijn bed, waarboven eenige af
beeldingen van heiligen hingen, lag
Nicolai geknield in een stil gebed, waar
in hij zijn hart voor God uitstortte.
Hij bad voor zich zelf en voor zijn
moeder en meende dat zijn ongehoor
zaamheid geen zonde zou zijn omdat het
groote, heilige Rusland- hem riep.
Zie hem daar bij de gesloten deur
kort bij de plaats, waar zij rustte, die
voor hem alleen leefde. Zou hij binnen
treden voor een misschien laatst vaar
wel Want morgen en wellicht de vol
gende dagen kunnen voorbijgaan vóór
hij terugkeert als hij ooit terugkeert
Hoewel de agent van Stoessel slechts
heeft gesproken van dezen nacht.
Maar alles is veranderd. Dat er een
uur verliep tusschen zijn vertrek uit
de smalle straat en zijn thuiskomst, had
een zeer ernstige reden.
Waarom heeft hij zich zoo verlaat
Waarheen is hij gegaan toen hij bij de
kazerne den hoek omging
Dat is zijn geheimHij wacht, hij
Weent.... de moedige knaap!
Moet hij binnentreden om zijn moe
der een afscheidskus te i, om
haar zijn liefde te tooner. tevens
te zeggen: ik vertrek, he vaderland
vraagt het Neen, want dit zou dubbel
smartelijk zijn. Als God het wil, zal
hij, na zijn zending volbracht te hebben
met roem en eer overladen terugkomen.
Hij was sterk, hij vermande ich,
keek een oogenblik naar de gedoten
deur en daarna drukte hij een kus daar
op, een fscheidskus voo' rijn moeder
en afluisterde„Vaarwel;"
Toen ging hij fier op deze zelfover
winning, manmoedig, stout,het hart vol
van den droom die eindelijk zou ver
vuld worden, het hoofd reeds vol van de
vooruitzichten op hetgeen hij voor Rus
land zou mogen doen, naar beneden en
stapte over den drempel. Hij dacht
aan Iwan die een verrader was
aan diens moeder, een martelares....
aan Cecile, die ook soldaat wilde zijn.
Hij vertrekt met een verlicht art,
want nu nu weet hij alles. Hij is be
last met een gewichtige zending, een
vreeselijke en gevaarlijke onderneming,
waartce hij zoo pas het bevel heeft ont-
vangen in naam van zijn vader.
Want hij heeft dezen nacht den gou
verneur gezien en het is voor hem d t
hij gaat, niet voor den ander.
V.
„Ben je klaar
„Ja," antwoordde Nicolai, wien een
lichte ontroering ondanks zich zelf deed
beven.
„Heb je met niemand over onze
samenkomst gesproken," vroeg de
vreemde, die nog steeds gemaskerd was.
„Neen."
Ze waren in het kleine sombere huis,
welks drempel Nicolai drie uren tevo
ren had overschreden. Maar de knaap
voelde zich kalm, gerust en gehard. De
twijfel, die hem vervuld had, was ver
dwenen.
„Je bent een dappere jongen," zeide
de man tot hem,terwijl hij zijn laarzen
aantrok. „Je hebt je vaderland zeker
zeer lief Wees gerust, wij gaan
den Japanners kostelijke berichten
brengen. Heb je. honger?"
„Neen," mompelde de knaap.
„Of dorst?"
„Ook niet."
„Ga zitten, kleine man en wacht mij
even. Ik ben in een minuut terug. Ik
moet nog de laatste toebereidselen
treffen."
Hij ging in een aangrenzend vertrek,
waarvan hij de deur zorgvuldig sloot.
Een oogenblik daarna drongen de klan
ken van een gesprek tot Nicolai door.
„Die man is hier dus niet alleen,"
dacht hij. „En mij verzocht hij zoo drin
gend het geheim te bewaren
Allerlei gedachten kwamen den
knaap in het hoofd. Het gesprek in de
kamer daarnaast duurde voort. Soms
was 't stil, dan verhieven zich de stem
men, zoodat men de bevelende stem van
den een kon vernemen tegenover den
protesteeren den toon van een ander.
Terwijl hij daar achter in het donker
wachtte, kregen verontrustende ge
dachten in hem de overhand.
Plotseling werd de deur opengewor
pen een lichtstraal viel in het vertrek
en wekte den knaap uit zijn mijmering.
„Ben je klaar," vroeg de vreemde.
„Ik ben klaar," sprak de kleine sol
daat op fermen toon.
Hij stond op, trok zijn ceintuur rech
ren wierp op zijn gezel een fleren, bijna
uitdagenden blik.
„Laten wij gaan heb je de papieren?
„Ja."
Voorzichtig opende de agent de deur.
Nicolai wilde over den drempel stap
pen, toen de ander hem terughield
„Ik hoor wat," zei hij, „kom binnen."
Zware regelmatige stappen klonken
op het plaveisel.
,,'t Is een patrouille zij behoeven ons
niet te zien."
„Wat komt dat er op aan," vroeg
Nicolai stout. „U laat hen het bevel
schrift van den gouverneur zien."
„Dat baat niet, de zending is geheim
De stem van den agent klonk onze
ker. Voor de tweede maal keek Nicolai
hem in het gelaat. Er schoot een straal
van woede uit de oogen van den vreem
de, en hij balde de vuisten van onge
duld.
Eindelijk was het geluid der voet
stappen weggestorven. De deur werd
geopend.
Met steelschen blik onderzocht de
vreemde de donkere straat.
„Laten wij ons haasten," zei hij.
Zij vertrokken.
Onwillekeurig wendde Nicolai den
blik naar de wijk waar hij woonde. Daar
sliep op het oogenblik zijn moeder
Hij onderdrukte echter zijn ontroering,
terwijl hij een woord fluisterde, dat
een geheimzinnigen invloed op hem
scheen uit te oefenen.
„Ben je bekend in de omstreken,"
vroeg zijn gids.
„Aan één kant maar," antwoordde
hij, „bij het bastion Alexandra."
„Nu,'laten wij daarheen gaan. Houd
den brief zorgvuldig onder je blouse ver
borgen, begrijp je. Je krijgttien goud
stukken bij je terugkomst."
„Ja-"
Door de stille, donkere straten schre
den de knaap en de man naar de wallen.
Het sloeg één uur. Ze spraken weinig.
„We moeten hier niet praten," zei
de gemaskerde onbekende. „Onbeschei
den ooren konden ons beluisteren."
(Wordt vervolgd.)
Iets uü den
GEOGRAPHISCHE LIGGING.
Juffrouw. Ziezoo, kinderen, nu wil
ik eens zien of jelui eergisteren goed
oplettend bent geweest. Jij Jenny, zeg
jij mij eens: waar ligt Enkhuizen?
Jenny. Aan de stoomboot, juffrouw.
IN DEN DIERENTUIN.
Reiziger. Wat kost zoo'n nijlpaard
wel?
Oppassser. Zoo ongeveer 800 gulden.
Reiziger. Maar en gros?
UITERSTEN.
Vrouw. Wat! éen onnnoozel talinkje
breng je mee van de jacht?
Man. Ja vrouw, struisvogels loopen
hier nu eenmaal niet rond!
MAJESTEITSSCHENNIS.
Een zeer middelmatig acteur beroemde
in een gesprek met een kunstbroeder
er zich op, dat hij eens voor „Koming
Laer" had gespeeld.
En heeft men u toen niot vervolgd
wegens majesteitsschennis? vroeg de
ander.
Nu, jij schijnt ook verschrikkelijk dorst
te hebben!
Kan dat anders P Men zit hier opeen
gepakt als haringen!
OOK EEN COMPLIMENT.
„Nu vraagt de huisvrouw aan haar
gast, na het diner, „hoe heeft hot u
gesmaakt? Ik heb namelijk zelf gekookt."
„Mijn compliment", antwoordt de gast,
vik heb het niet kunnen proeven".
NAÏEF.
Moeder. Zeg cons, Hans, bij wie eet jo
liever bij je grootmama of bij je ma
ma?
Hans. Raad u eens, moe.
Moeder. Nu, ik raad bij je mama.
Hans. ell u nog eens, moe?
p RUSSISCH,
In de wachtkamer van het lokaal
der militaire commissie in eene Russi
sche stad zaten twee huisvaders, be
zorgd over het lot hunner zoons, waar
over de commissie zou beslissen.
„Ik ben in verlegenheid," zei de
eene, „wat ik aan de commissie zal
antwoorden, als zij mij naar den leef
tijd van mijn zoon vraagt. Maak ik
hem jonger dan hij is, dan wordt hij
naar school gestuurd; geef ik zijn leef
tijd te hooig aan, dan moet hij onder
de soldaten. Wat zal ik doen?"
„Wat dunkt u," antwoordde de an
der, „als je aan de commissie zijn wa
ren leeftijd opgaf?"
Verbaasd keek de eerste hem aan
en zei toen: „Dat is een goede inval;
daar heb ik nog niet aan gedacht
OMSCHREVEN,
Mevrouw A. Wat hoor ik, hebt ge
uwe dienstmaagd de huur opgezegd?
Mevrouw B. Ja.
Mevrouw A. En waarom, als ik U
vragen mag?
Mevrouw B. Zij werkte goed en veel,
ze heeft echter het vreeselijke talent
altijd datgene te vinden, wat nog niet
verloren was.
AANNEMELIJK DUEL.
Student (tot den restauratie-houder),
Zeg eens mijnheer, u heeft mij gisteren
zeer beleedigd; dat eischt eene bloe
dige voldoening.
Restauratie-houder. Die zal u heb
ben, mijnheer, ik zal u onmiddellijk
een portie Engelsche biefstuk laten
brengen.
EEN SNUGGERE.
Op een examen van de leerlingen
eener landbouwschool werd de waag
gesteld: Wanneer :s het de beste tijd
om gerst te zaaien? Drie dagen voor
een flanken regen, was het antwoord
van een der landbouwers in spe.
EEN WENK.
A. Drommels, wat hebben we el
kaar in langen tijd niet gezien.
B. Zeker, sinds de laatste honderd
gulden niet meer.
BIJ DE INSPECTIE.
Generaal. Zijt gij met den kost te
vreden.
Soldaat. Ja, Generaal.
Generaal. Genoeg te eten? Hm
en krijgt niet de eene te groote en de
andere te kleine portie?
Soldaat. Groote krijgt niemand, Ge
neraal.
KOELBLOEDIG. 1
Schuldeischer (driftig). Als Ik nu
nog eens terug moet komen en mijn
geld ook dan niet krijg, dan...,
dan
Heer. Maar, beste vriend, ik dwing
je immers niet om nog eens terug
te komen.
SNELLE PROMOTIE.
Wel, beste vriend, het verheugt
me je te zien. Ben je al lang uit
Indië terug? Je ziet er kostelijk uit.
Ik herinner me nog levendig, dat je
als luitenant vertrok. En mag ik je
vragen, wat je op 't oogenblik doet?
Ex-luitenant. Ik ben Generaal.
Wel, goede hemel! Dat noem
ik promotie
Ex-luitenant. Pardon, laat mij uit
spreken. Ik ben gcneraal-agent voor
Nederland in de nieuwste soort scheer
zeep.
WAT EEN VRAAG OOK.
Oude heer (tot een klein kereltje,
dat zijn gekneusde knie betast)
Viel je naar boneden ventje?
Ventje: Neen! Ik viel naar boven en
sloeg togen een wolk!
OPGERUIMD.
In een lesje op Bohool komt voor de
zin: „Opgeruimd ging de man met zijn
gezin tor tafel".
O, Wanneer is iemand opgeruimd?
Kees: O als hij lollig is, mijnheer.
O: Goed .Wie weet het beter?
Jantje steekt zijn vinger op.
O.: Zoo Jan, weet Jij 'tP
Jantje: Ja, mjjnhcor, als hij dood
Sr*
NUMMER 10 EERSTE JAARGANG 1921
oeoooooooooooooooooooooooe
ooooooooooooooooeoo ooooooo
„Zoo'n arme meid, hè", zelden de
menschen tot elkander, „zóólang heeft
ze voor die oude tante gezorgd, haar
verpleegd tot het laatste toe, en
dat zelfzuchtige mensch heeft er nog
niet eens aan gedacht, haar ook maar
iets te vermaken van al haar geld
„Ja, 't Is erg gierig", bevestigde
een ander. „Iedereen had wel gedacht
dat de goede Suzanne universeele
erfgename zou zijn van juffrouw ten
Arend en in plaats daarvan niets,
heelemaal niets
„Maar heeft ze dan in de laatste
dagen misschien twist gehad met haar
tante
„Weineen, Marie de meid, heeft
mij stellig en vast verzekerd, dat ze
de oude tang ik bedoel de oude
juffrouw tot het laatste oogenblik
toe met de meeste zorg en liefde om
ringd en al haar luimen met het groot
ste geduld verdragen heeft 1"
„En hoe komt het dan nu, dat ze
van heel de rijke erfenis niets krijgt
„Hoe dat komt Nog al duidelijk
er is geen testament. Ze hebben over
al gezocht, maar nergens is iets te
vinden en je weet, de notaris van
juffrouw ten Arend is er van door
en zijn zaken zijn heelemaal in de war".
„Zoo, en wie krijgt nu dat geld en
goed
„Ja, dat is juist de kwestie. Suzanne
is eigenlijk geen familie van juffrouw
ten Arend, al noemde ze haar tante,
en nu komt haar neef, je weet wel,
die ten Arend die op den Singel woont,
voor de heele erfenis op".
„En is daar nu niets aan te doen?"
„Weineen mensch, natuurlijk niet.
Maar schande is hetDie kerel, die
pas in de allerlaatste dagen zich wat
om het zieke mensch bekommerd
heeft. Toen hij merkte dat er wat te
halen was toen kwam hij wel 1"
Zoo duurden de gesprekken voort,
en de erfgenaam van juffrouw Arend 's
bezittingen werd allesbehalve mensch
beoordeeld ofschoon hij het toch
eigenlijk niet helpen kon dat zijn tante
voor de toekomst harer trouwe ver
pleegster zoo slecht gezorgd had.
Zelfs had hij Suzanne terstond aan
geboden bij hem thuis te komen lo-
geeren en zijn dochters gezelschap te
houden, in afwachting dat het jonge
meisje beslissen zou wat ze in de toe
komst moest gaan beginnen. Maar
Suzanne had geweiger,d en vreemd
genoeg had ze ook de drieduizend
.gulden, die hij haar uit de nalatenschap
zijner tante edelmoedig aanbood en
v/elke hij een haar rechtens toekomen
de belooning noemde, afgewezen.
„Juffrouw ten Arend was altijd heel
goed voor haar geweest", had ze ge
zegd, „en ze had zich ook nu in het
minst niet over haar „tante" te be
klagen. Ze had immers de zieke niet
verpleegd om daarvoor met een klei
ner of grooter legaat beloond te wor
den 1"
„Waarom heb je toch eigenlijk die
drieduizend gulden niet aangenomen,
Suzanne", vroeg haar Charles, toen
ze eenige weken na het overlijden
van juffrouw ten Arend op een Zon
dagmiddag een singeltje rondwandel
den. 't Is niet voor mij dat ik het zeg,
dat weet je wel, maar dan had je nu
niet dadelijk een betrekking hoeven
te zoekenje hadt dan rustig ergens
in pension kunnen gaan, totdat we
trouwen kunnen".
„Hoor eens Charles", sprak het
meisje, „heb nu maar geen medelij
den met mij omdat ik werken moet.
Dat is zoo erg niet en wat het ver
lies van dat geld betreft, ik ben daar
voor meer dan beloond door de ze
kerheid, dat ik als arm meisje je even
veel waard ben dan als erfgename van
tante ten Arend."
„Maar kind," klonk het verwijtend,
„was daar dan nog bewijs voor noodig
„Neen vent," sprak Suzanne heel
hartelijk, „maar toch het deed me
zoo s oed. En wat nu dat van die
drie duizend gulden betreft, daar moet
je niet meer naar vragen. Ge weet
dat ik geen geheimen voor je heb,
en later Zal ik je ook alles vertellen,
maar nu kan ik het nog niet".
,,'t Is goed lieve", was het antwoord,
„laten we dan maar over wat anders
praten, hè
En dien middag viel over heel de
erfeniskwestie geen woord meer.
Charles van der Dorp was een jong
koopman, die er wel komen zou, maar
wiens zaken nog heel hard werken
vorderden om tot bloei te komen. Het
zou hem heel goed te stade zijn geko
men, als Suzanne die een dochter
was van een overleden vriend zijns
vaders van de oude juffrouw ten
Arend geërfd had. Dat erkende hij
voor zichzelf ronduit, maar met de
hand op het hart kon hij verzekeren,
dat hij er zijn verloofde niets minder
om liefhad, nu ze van haar arbeid moest
leven.
Alleen die kwestie van de drie duizend
gulden dat was den practischen
koopman wat te machtig. Zou daar
iets achter zitten
„Wel Marie, hoe bevalt het u hier
nu" vroeg mevrouw ten Arend aan
de trouwe dienstbode, die na het over
lijden der oude juffrouw bij den ge
lukkigen neef-erfgenaam in dienst ge
treden was.
Het had algemeen verbazing ge
wekt, dat Marie die, zooals men al
gemeen wist er warmpjes in zat
nog een nieuwen dienst had aangeno
men, maar men beschouwde haar als
een soort familiestuk, dat eigenlijk
zoo'n beetje bij de erfenis paste en
zij zelf was met een zekere graagte-
op het aanbod van mevrouw ten A-
rend ingegaan.
„Nu mevrouw", antwoordde ze
thans op de belangstellende vraag
van haar nieuwe meesteres, „zoo rus
tig als bij de oude juffrouw is het hier
natuurlijk niet. En dan, daar deed
ik alles alleen, en daar raakt een mensch
ook aan gewoon".
„Wat zeg je er wel van, dat Suzanne
die drie duizend gulden niet heeft
willen aannemen, die mijn man haar
toch zoo gul aanbood," babbelde me
vrouw, die volstrekt niet trotsch was
en graag een praatje met haar dienst
boden maakte.
„Ik vond het erg royaal van mijnheer
gepresenteerd", antwoordde Marie
met een eigenaardigen nadruk in haar
woordep, die intusschen de goede
dame geheel ontging. Maar een goed
verstaander zou zeer goed begrepen
hebben dat Marie bedoelde hl te royaal.
„Nu ja, maar dat is geen antwoord
op mijn vraag," klonk het eenigszins
ongeduldrg. „Suzanne had toch van
familie dat geld best kunnen aanne
men en verdiend had ze het aan tan
te zeker wel".
„Dat staat vast, en ik begrijp er
dan ook niets van dat mijn goede mees
teres zoo ondankbaar jegens haar trou
we verpleegster geweest zou zijn. Maar
wat ze van de oude juffrouw zeker
had mogen verwachten, kon Suzanne
van mijnheer hier niet aannemen zon
der verplichting te maken en Suzan
ne, dat weet u ook wel, is erg onafhan
kelijk, mevrouw."
„Ja, ze draagt het hoofd nogal hoog,
en ze had het geld toch zoo goed kun
nen gebruiken, terwijl wij het wel kun
nen missen", meende mevrouw. „Om
u de waarheid te zeggen, viel het mij
van mijnheer erg mee, want gewoon
lijk houdt hij den boel liever wat bij
elkaar, en daarom had Suzanne zijn
edelmoedigheid wel dubbel mogen
waardeeren".
„Ja mevrouw, dat is nu eenmaal
niet anders", zuchtte Marie. „De jon
gelui moeten dan nog maar een beetje
wachten met trouwen, ofschoon ze
allebei beter verdiend hadden. En
u zegt, dat het u van mijnheer ook zoo
verbaasde", ging ze met een slimme
uitdrukking in haar kleine oogjes ver
der.
„Waarom ik óók," klonk het nu
toch eenigszins argwanend.
„O mevrouw", sprak de dienstbo
de, nu eenigszins verlegen, „de heele
stad spreekt er van. Niemand had
het verwacht".
Mevrouw was ontsfemd over den
loop, dien het gesprek genomen had.
„Is mijn man dharom misschien
sinds den dood van tante zoo somber
gestemd", vroeg ze. „Hij begint er
ook hoe langer hoe slechter uit te
zien, maar geen wonder ook, want
nergens heeft hij zoo'n hekel aan als
dat er over hem gesproken wordt. Hij
gaat maar liefst ongemerkt zijn gang."
„Maar laat u dan den dokter niet
komen, mevrouw, als mijnheer er
zoo slecht uitziet", vroeg Marie met
een onderzoekenden blik op mevrouws
gelaat.
„Dat wil mijnheer volstrekt niet
hebben, was het antwoord. „Hij zegt
dat het komt door onaangenaamheden
in zaken, en dat die dokter daar toch
niets aan doen kan. Maar al sinds
dagen slaapt mijnheer slechtik kan
's-nachts niet wakker worden of hij
zit op en mompelt in zichzelven al
lerlei dingen, waar ik niets van begrijp.
Ja, die zaken zijn nare dingen, Ma
rie. En nu gaan de onze nog zoo goed,
wat zal het dan niet zijn bij de
menschen, die bepaald met tegenspoed
en geldgebrek te kampen hebben."
„Neen, van geldgebrek zal meneer
wel heelemaal geen last hebben,"
lachtte Marie ietwat gedwongen.
Mevrouw maakte een einde aan het
gesprek. Ze vond de dienstbode nu
toch wel wat hl te vrij. Maar dat had
men, als de meiden zoo lang bij een
oude juffrouw geweest waren, over
wie ze den baas speelden. Dan durf
den ze op het laatst maar alles te zeg
gen of liever ze deden dat haast
vanzelf.
Neen, ze had zich alweer door haar
goedheid tot al te groote vertrouwelijk
heid laten verleiden, een volgende
maal zou ze toch wat oppassen.
„Hebt ge gehoord dat Ten Arend
er een poosje geleden zoo slecht vóór
gestaan heeft", zei Charles een poosje
later tot zijn meisje.
„Neen", sprak Suzanne, „hoe zou
ik dat weten. Gij kooplui hoort zoo
gauw wat slechts van eikaars zaken."
„Ja maar, 't is geen loos geruöht",
hernam de jonge man, „uit de meest
vertrouwbare bron heb ik vernomen,
dat hij verloren geweest was, indien
de erfenis der oude juffrouw Ten A-
rend hem niet te rechter tijd zijn kas
was komen stijven".
„Nu, dat is dan heel gelukkig voor
hem", antwoordde Suzanne die lie
ver niet over dit onderwerp scheen te
spreken.
Charles merkte dat wel, maar hij
was te verstandig om er zich geraakt
over te toonen.
„Zeg lieve", zei hij hartelijk, ,als,
ge liever hebt dat ik over die dingen
in het geheel niet spreek, moet ge het
maar ronduit zeggen, hoor. Dan zal
ik dat onderwerp heelemaal niet meer
aanroeren".
Suzanne keek hem met haar lieve
oogen even heel hartelijk aan. Toen
scheen ze eensklaps een besluit te
nemen, dat haar moeite kostte, en
eenigszins aarzelend zei ze„Hoor
eens, Charles, 't is misschien heele
maal niet mooi van me om geheimen
voor u te hebben, en ik zal u dan ook
maar alles vertellen. Dan zult ge ook
begrijpen, waarom ik van neef ten A-
rend die drie duizend gulden niet heb
willen aannemen".
Charles wilde haar betuigen, dat
ze hem niet behoefde te vertellen wat
ze wist, dat ze gerust geheimen voor
hem hebben mocht, als het dingen be
trof die ze liever aan niemand wilde
zeggen, maar Suzanne viel hem ln
de rede.
„Neen", zei ze. „ik weet dat het niet
goed en heel akelig is, als ik iets heb,
dat ik u zelfs niet vertel. Bovendien
is het mijn geheim al niet alleen meer,
de oude Marie weet er ook van. Laat
ik u dus alles maar vertellen. Maar
beloof me te voren, dat ge, wanneer
ge alles weet, in deze zaak niets zult
doen wat ik niet graag hebben zou".
Die laatste woorden gingen verge
zeld van zulk een lieven blik, dat Char
les wel een barbaar had moeten zijn
om niet alles te beloven wat zij wensch-
te.
„Nu dan", begon Suzanne, „toen
tante nog maar pas dood was den
eigen middag kwam onze oude Ma
rie de sterfkamer binnen, waar de
kachel nog brandde. En tot haar ver
bazing bemerkte ze duidelijk de lucht
van verbrand papier, terwijl in de
kachel nog een paar kleine v.erkoolde
stukjes te zien waren.
Op dat oogenblik dacht ze er verder
niet over na maar toen er nader
hand heelemaal geen testament te
vinden was, begon ze argwaan te krij
gen en vertelde mij alles. Tante was
veel te voorzichtig en te secuur op
geldzaken om niet alles wat haar erfe
nis betrof, nauwkeurig geregeld te
hebben, zei Marie en ze verklaart ook
zek o weten, dat het nooit tante's
bed ling is geweest, al wat ze bezat
aan haar neef Ten Arend achter te
laten.
„En het ergste is" ging Suzanne
na een oogenblik van aarzeling voort,
„dat Ten Arend het laatst van allen
de sterfkamer verlaten heeft en daar
veel langer gebleven is dan <k of de
anderen".
is
MM'."'."!
DE HUISKAMER
O