iiiiiiiniiniiininiiiiiiiiii'iiiiiiniiiiiniiiiiiiniiniiiiiiiininiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiini"iininiiiini'!niiiiiiiniiiii:iiiiiniiiiiniiiniii I De Spion vai n den Tsaar HET TASCHJE i ELK WAT WILS DeGevoeligheidvan Parels DEHOOGE HAK Moppentrommel VOOR Niet altijd ben ik miiiionnair ge weest," zei Pikton, een Voornaam Amerikaansch petroleumkoning, ter wijl hij met vinger en duim een sigaar uit een sierlijk met goud bestikten sigarenkoker van zwaar leder haalde. „Toen ik mijn „eerste geniaal plan" wilde verwezenlijken, bezat ik juist twintig dollars. Langen tijd had ik moe ten tobben en wroeten om ze bij elkaar te krijgen, de grootste opofferingen had ik er mij voor moeten getroos ten. Maar ik wilde ze nu eenmaal heb ben sinds lang was ik mijne toekomst op deze twintig dollars aan het opbou wen. Ik kocht dus jas en broek, een hoogen hoed en een paar lakschoenen. Want naar mijne overtuiging was een net en fatsoenlijk voorkomen het eerst noodzakelijke in de wereld. Ik verliet dus het kantoor waar ik twee jaar in dienst geweest was en de boter niet op mijn brood verdiend had, en koos het beroep van makelaar in 't klein. Het was een gevaarlijke onderne ming 1 Doch daar ik niets bezat, had ik ook niets te verliezen. Ik kon in geen geval armer worden dan ik was. Ik verdiende bitter weinig en leed hon ger als een marmotje in den winter. Het kwam zoover, dat ik mijn kamerhuur niet meer kon betalen en door den huis eigenaar op straat gezet werd. Daar stond ik nu Ik had geen cent op zak en had zelfs geen horloge of ring om te gelde te maken. Ik durfde er niet aan denken vijf of tien dollars te leen te vragen, want dit zou mij alle prestige doen verliezen en mij in een slag onmo gelijk maken. Mijn elegant costuum mocht ik evenmin verkoopen, want het was mijn voornaamste hulpmiddel, waarop ik al mijne hoop gevestigd had. Het was de 27e der maand. Den eer sten der volgende had ik een gering ma kelaarsloon te ontvangen. Dat was nog drie dagen vasten. Bah, zoolang zou ik het wel uithouden Het ging echter niet zoo gemakkelijk als ik wel gedacht had. Ik dwaalde zes en dertig uren lang op de boulevards, elk oogenblik vreezende als landlooper te worden opgepakt. Den tweeden mor gen deed ik achter een houten schut ting een schoone boord en andere manchetten aan, die ik vast in elkaar gerold in de achterste zakken van mijn jas steeds bij mij droeg, 's Middags ik verging van hongertrok ik mijn hoed diep over de oogen en ging naar een liefdadigheidsinstelling voor arme menschen soep en brood halen, nog altijd ten prooi aan de grootste vrees dat men mij als vagebond zou oppak ken of dat ik een bekende zou ontmoe ten. Een long, hoopvol makelaar in een volksgaarkeuken. Om zeven uur des avonds wandelde ik in de Greet Dar ring straat buiten de stad en vond daar in het stof een gouden handtaschje. Ik raapte het op en maakte het kalm open. Een klein gouden handspiegeltje, een poeierkwastje, een doosje, een gou den beurs met driehonderd dollars en nog eenige andere kleinigheden Ik had er als makelaar verstand van de waarde van verschillende zaken te be palen, het taschje vertegenwoordigde naar mijne meeningongeveer twee duizend dollars waarde. Niemand had mij gezien. Het was eenzaam en stil in de straat, want ze was pas aangelegd en alle werklieden waren naar huis. Toch kwam het niet in me op, ook maar een enkel oogenblik te denken mijn vondst te behouden. O neen, ik poch niet op mijn deugd, maar stejen ligt nu eenmaal niet in mijn aard Doch ik rekende op een beloo ning. ,,De dame die het taschje verlo ren heeft," zei ik tot me zelf, „zal spoe dig haar verlies bemerken en aangifte doen op 'net dichtstbijzijnde politie bureau. Ik zal er vlug heengaan. Hoogst waarschijnlijk is ze nog daar en tien dollars zal wel het minste. Tien dollars Kost en inwoning op 'sen zolderkamertje voor één dollar per a'ag. Ik was gered. Een politieagent wees mij den weg. Ik liep zoo vlug mogelijk door. Doch niemand had naar het taschje ge vraagd. Wat nu Ik kon geen weken en maanden wachten om na verjaring de rechtmatige eigenaar van mijh kostbare vondst te worden. Vandaag nog moest ik de belooning hebben Ik begon er spijt va te krij gen dat ik het taschje zoo vlug had afge geven, want ik vond het vervelend en niet overeenstemmend met mijne waardigheid om daar te wachten.Ik wil de mij verwijderen, toen er plotseling een dame buiten adem binnengestormd kwam. Het was, ik zag het dadelijk, de dame, die het taschje verloren had. Want ze was opgewonden, verhit, heel en al in de war. Ze-liep tot vlak voor den wacht meester, die heel flegmatiek zijn pro tocol opmaakte. „Mijnheer, ik heb een gouden hand taschje verloren, of anders ben ik besto len...." Daarna gaf ze een beschrijving van taschje en inhoud. „Het werd daar juist gedeponeerd De politieagent reikte haar het tasch je over. „Goddank," riep de dame met een zucht van verlichting. Daarna opende zij het gouden beursje, haalde er 50 dollars uit en zei „Geef dat als belooning aan den eerlij ken vinder De wachtmeester wees naar mij en zei „Deze heer heeft uw taschje gevon den!" De dame hield nog altijd de vijftig dol lars in haar hand. Mijn hart dreigde uit de borstkas te springen. Ze keek mij aan en werd verlegen. Ze liet een „o" van blijde verrassing hooren, en op haar gelaat las ik een uitdrukking van vreugde, omdat ze nu ook de vijftig dollars nog houden kon. Immers ze kon toch aan zoo'n fijn gekleeden jon gen man met hoogen hoed en lakschoe nen en slobkousen geen geld aanbieden. Pralerij stak ze het geld weer in het beursje, reikte mij de hand en zei „Duizendmaal dank, mijnheerHet taschje is voor mij van zeer groote waarde en dank zij uwe goedheid „Maar mevrouw, zonder dank...." „Nogmaals dank Daarmee verliet ze het vertrek. Ik wilde haar naloopen, haar toeroepen „Maar ik sterf van honger 1 Geef mij het geld De helft maar 1 Neen, het vierde gedeelte...." „Nu, en „Ik durfde het niet te wagen. Ik zou me hebben kunnen compromittee- renó! En ik heb gevast tot den eersten der maand. Geen kruimel brood is er over mijn tong gekomen De meeste menschen, aldus „Natu- ra," weten niet hoe zij parels moeten be handelen om haar den mooien zachten glans te doen bewaren. Voor de gevoeligheid der parels legt het stervende parelsnoer, welk in het Louvre in een étui van rood fluweel wordt bewaard, 'n sprekend getuigenis af. De roode kleur van het fluweel be vat scheikundige bestanddeelen, die het schemerend paarlemoer hevig aangrij pen. Daarom hebben de juweliers hoofd zakelijk étuis van wit leer laten vervaar digen om het indringen van bijtende kleurstoffen in den glans der parels te verhoeden. Vele vrouwen weten echter nog niet, dat de parels nog mooier wor den door ze voortdurend te dragen öp haar huid. De menschelijke warmte is noodzakelijk voor de parel; zij voedt haar als het ware. Haar glans wordt daardoor verhoogd, haar kleur meer ge lijkmatig. Zeer schadelijk is 't voor haar, wanneer het snoer afgelegd wordt op e«n marmeren of glazen plaat. De parels schrikken als het ware van deze' snelle afkoeling en krijgen barstjes. Merkwaardig blijft het, dat de parel ziek wordt wanneer zij dikwijls met het lichaam van een teringlijder in aanra king komt. Zoo stierf een jonge vrouw aan deze ziekte en de parels, welke zij achter liet, werden aan den juwelier ter keuring gegeven. Zij vertoonden vlekken van grauwe kleur. De juwelier kraste de ziekteplaats weg, die juist als bij een hollen tand in de diepte weg schoot, en plombeerde ze. Maar waar deloos waren ze toch geworden. In „Voor de huisvrouw" wordt ge waarschuwd voor de hooge hak. Wie meent, wordt gezegd, dat hier overdre ven wordt, ga maar eens even op de teenen loopen om zich zelf van den stand van den voet bij het dragen van de hooge hak (tot 8 c. M.) te overtuigen. Men kan dan nog meer opmerken van den waren druk op het voorgedeelte van den voet en de stijfheid van het enkelgewrichtde kuitspieren blijven voortdurend gespannen, evenals de dij spieren, de knieschijf wordt opgetrok ken. Deze ongezonde, onnatuurlijke toestand kan ernstige gevolgen hebben wanneer men het dragen van hooge hakken lang volhoudt. De aderen van de onderste ledema ten worden door het gespannen houden der kuiten en die spieren als het ware dichtgesnoerd en daarmede het terug vloeien van het aderlijk bloed naar het hart zeer bemoeilijkt. Worden regel matig de spieren afwisselend gespan nen en weer ontspannen, zooals dit bij het loopen op een schoen met matig hooge hak gebeurt, dan volgen druk en vrijlaten van de vaten ook regel matig op elkaar en heeft er een soort zuiging van het bloed naar het hart toe plaats op de manier als het water in een bloemspuitje wordt opgetrokken. Al ondervinden jonge meisjes geen en kel nadeelig gevolg van het dragen van ihaar dwaashooge hakken, onfeilbaar wordt toch de kiem gelegd voor zich later ontwikkelende verschijnselen van gestoorden bloedsomloop in de beenen waarvan ook de bekken- en buikorganen de nadeelige gevolgen zullen ondervinden. Dr. Kahn zegt dat chronische stuwingen en ontstekin gen van allerlei soort in de bekkenor ganen met al het vrouwenlijden en leed, dat deze met zich medebrengen, het gevolg kunnen zijn van de fatale, 8 c. M. hooge-hakken-mode, vooral nu deze niet enkel seizoenen, maar reeds jaren aanhoudt. Velen willen niet gewaarschuwd worden, laten zich niet ongerust maken over een lichaamstoestand, die zich naar zij vertrouwen bij hen nooit zal voordoen. Laten die zorgeloozen dan eens onbevooroordeeld en telkens weer haar geestverwante zusjes gadeslaan en opmerken, hoe slecht haar houding is. De meerderheid loopt met vooruit gestoken hoofd,gebogen wervelkolom, smalle platte borstkas, buik vooruit (alhoewel menigmaal niet zichtbaar, omdat het corset dit belet), kromme knieën, wankelende enkels. Iets uit den GEEN WONDER! „Hoe oud is je kleine broertje?" vroeg Jan aan Jansje, die met een baby wandelde. „Precies 'n jaar," antwoordde Jans. „Pfu!" riep Jan, „ik heb 'n hond die óók precies 'n jaar is, en die loopt tweemaal zoo goed als je broertje!" „Dat zal wel," vond Jans, „die heefi ook tweemaal zooveel beenen!" ANTWOORD. Jansen had rood haar. Pietersen had heelemaal geen haar. Jansen wou Pie- tersen plagen. Jansen sprak: „Hoe ben jij je haren toch kwijtgeraakt?" ,,'t Was róód," zei Pietersen, „toen la. 't maar uitgetrokken." EEN EPICURIST. Moeder. Waarom eet je je appel niet op, Wim Wim. Ik wacht op Jphan. Moeder. Wou je hem ook een stuk je geven, dat is braaf. Wim. Neen, maar als hij er bij toe kijkt, smaakt de appel nog lekkerder. EEN' SLIMMERD. Knecht van een rijken heer: Voor 'n gulden postzegels. Beambte: Van 5, io, 20 of 50 cerrt? Knecht: Geef u ze maar van 50 cent, want meneer houdt niet van die goedkoope dingen! ZEER JUIST. Patiënt. „Dokter, ik verbeeld me dat ik rheumafiek heb." Dokter. „Als je die hadt, zou je je het niet verbeelden, dan wist je het wel." LOOPEND. Bij den Kleermaker. „Mijn vriend Sanders heeft' hier eene loopendo reke ning, niet waar?" „Juist, mijnheer! We zijn juist de zer dagen weer aan het loopen om ons ge'd te krijgen!" GEMOEDELIJK. „Jan, hier hebt ge zeven stuivershaal voor on3 twee worsten, een van een dub beltje en een van een kwartje" Nadat Jan de worsten heeft gehaald, zegt de luitenant: „Die worst smaakt mij vandaag in het geheel niet!" „Met uw verlof, luitenant, u moest ook niet op een paar stuivers kijken; neem ook eene worst van een kwartje, want waarlijk, die van een dubbeltje deugt niet." KUNST. A. Weet gij wat kunst is? B. Ja, van u geld ter leen te krijgen. T KON ER AF. Vrouw. Mannetje, vandaag ga je toch mee om een mantel te koopen? Man. Heb je dan wat gespaard? Vrouw. Ja, het geld voor de tram. VERZACHTENDE OMSTANDIGHEID. Rechter. Gij hebt dertig horloges ge stolen. Hebt gij ook nog iets te zeg gen, dat voor eene verzachtende omstan digheid zou kunnen pleiten Beschuldigde. Ja, mijnheer de rechter, ik heb bij het verkoopen der uurwerken slechts en-grosprijzen gekregen. BUITEN. Een kleine jongen ging van Amster dam uit naar buiten en bezocht eene boerderij. Daar kreeg hij een groot glas nseïfc. „Wel jongen, vind je het niet lek ker?" vroeg zijn mama. „Oh, heerlijk mama, ik wou wel, dat onze melkboer ook eene koe had." SCHRANDERE VRAAG. 'n Meisje van buiten zag, hoe in 'n boomgaard de vruc.htboomen ver sierd werden met 'n ring van teer. Ze vroeg waar dat voor diende, en ont ving de noodige inlichtingen: anders kropen de insecten langs den stam naar boven! 'n Paar weken later was ze met haar moeder in "Re stad, en daar zag ze een heer met een rouwband om den arm. „Moeder," vroeg ze, „mogen ze nu langs den anderen arm wèt naar bo ven kruipen?" EVEN GEK. Een boer kocht in de stad een stallantaarn. De winkelier wou graag nog meer zaken doen, en vroeg: „Moet je niet een fiets koopen? Die worden weer goedkooper: 'k kan je een prachtige leveren voor f 150." „Geen kleinigheid!" roept de boer uit, „daar heb ik haast een koe voorl" „Jawel," merkt de winkelier op, maar 't zou !och wel 'n beetje gek staan, als je op een koe van hier naar 't postkantoor reed!" „Och," zegt de ander, „niets gekker dan dat ik 'n fiets ging staan melken!" NUMMER 14 EERSTE JAARGANG 1921 i;illllll!ll)llllll!lillllllllllllll!IIIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllll!ll!lllil!lllllilllllllllilllllllllllllllllll!ll!llillllllllllf!ltl!lllll||||||||i|||| is v De officier liet den vreemdeling binnengaan in het kleine vertrek, dat hij zelf gewoonlijk gebruikte. „Neem plaats," zeide hij, „en wacht een oogenblik op mij. Ik zal u aan iemand voorstellen, die u schijnt te kennen." De vreemde wierp een wantrou wenden blik op Birjensko, maar ant woordde niet. Deze bleef in de deur staan en riep een soldaat, gaf hem op fluisterenden toon een bevel en onmid dellijk drongen twee kozakken van reusachtigen lichaamsbouw, de bajo net op het geweer, het gebouw binnen. De vreemdeling maakte een bewe ging, die de luitenant begreep. Hij greep snel een revolver, die op de tafel lag en zette den vreemdeling den loop op de borst. siAls ge u beweegt, zijt ge een kind des doods 1" De andere verbleekte. „Maar, mijnheer," stamelde hij, „Dat is een onwaardige behandeling." Op dit oogenblik ging de deur open. en Nicolaï Souyeff verscheen, vooraf gegaan door twee soldaten. Toen de knaap den vreemdeling gewaar werd, slaakte hij een kreet, en zich snel naar den luitenant keeren- de, riep hij met verontwaardiging in stem en gelaat „Luitenant, dat.is hij, dat is de verrader, de spion, dien ik heb laten gevangen nemen, daar in de Alexander- schans. Hij die mij heeft bestolen, nadat hij meende mij gedood te hebben in de Chineesche graftombe. Luite nant, laat.hem doorzoeken, hij heeft mijn papieren." Op bevel van den officier maakten zich twee man van den valschen bode meester, doorzochten zijn kleeren en vonden een pakje papieren in een los sen zak, die op zijn borst verborgen was. De luitenant nam ze aan en door bladerde ze. Het Was de depeche van Stoessel. De naam van Nicolai Souyeff was uitgekrabd maar het was gemakke lijk als men nauwkeurig zocht, de in drukken der letters terug te vinden. „Herkent gij dezen knaap," vroeg de officier. „Neen „Leugenaar," riep de kleine held, die zijn verontwaardiging niet kon bedwingen. „Verrader Eerlooze Je draagt toch op je gezicht het onuit- wischbaar merk van mijn tanden. Heb je misschien de graftombe bij den heuvel vergeten en den vuistslag, waarmede je meende mij gedood te hebben. Ellendeling 1" „Het was deze beet, die je gered heeft," verklaarde Birjensko. „Op het oogenblik, dat je zou worden opgehan gen, herinnerde ik mij, dat ik den vori- gen dag een zoogenaamden boodschap per had gezien die een vreemde wond in het gelaat had. En ik meende dat het rechtvaardig was alvorens je te doen sterven, te onderzoeken of je de waarheid gezegd hadt." „Dank u luitenant," riep de knaap If i weenende en zich in de armen van zijn redder werpende. „O, ik ben weer de vriend van Stoessel geworden en zijn gezant bij Kouropatkine. Al die ver moeienissen, al die gevaren zijn dan toch niet verloren. O, mijn moeder 1" En hij glimlachte weer triomfante lijk. Men knevelde den verrader, die niets meer tot zijn verdediging had te zeggen en zich wrong in de koorden waarmee hij gebonden was. Buiten klonken jubelkreten. De sol daten juichten den kleinen held toe, dit kind met zulk een verheven moed, en dat een eerloozen dood zoo nabij was geweest. Maar Nicolai greep de hand van zijn redder. „Luitenant, ik wilde u iets vragen," sprak hij. En toen hij met dezen alleen was, vroeg hij hem met tranen in de oogen „Luitenant, het is zoo verschrikke lijk te worden opgehangen. Zou men hem geen genade kunnen schenken Hij was diep bewogen. De gedachte emand zoo te zien sterven, hij mocht dan schuldig zijn aan verraad had zijn hart getroffen. En hij vroeg het leven voor hem, die hem koelbloedig den vreeselijken dood had willen doen ondergaan De luitenant deed hem echter be grijpen dat het onmogelijk was „Verraders," aldus verklaarde hij, „zijn de ergste vijandenzij raken als van achte# en werken in het duister. Het zijn lafaards, die zelf den dood vreezen, maar die hun eigen landge- nooten ten verderf brengen. Als men hen vrijliet, zouden zij hun werk weer opnieuw beginnen. Het zijn boos wichten, die men onschadelijk moet maken." De knaap zweeg. Hij begreep, dat medelijden niet bestaan kan, wanneer het gaat om het welzijn des lands; dat barmhartigheid groot en goed is op zijn tijd, maar op beslissende oogen- blikken en tegenover zulke schuldigen het een pure dwaasheid zou zijn. „Maar doet men zonder medelijden verraders hun gerechte straf ondergaan men kan nooit te veel eer bewijzen aan dapperen zooals gij." Luitenant Birjensko wilde dat men hem meenam naar Ta-phe-Kiao, om aan het regiment den werkelijken bode van den Tsaar voor te.stellen en tegelijk den onwaardigen bezitter van den roem den aan de Japanners verkochten ver rader. Deze werd met het opschrift, dat voor Nicolai had moeten dienen, op de borst, te midden van diegenen gebracht, die den vorigen dag hem had den ontvangen als den roemrijken bood schapper van den Tsaar. De kolonel teekende onmiddellijk het bevel tot executie van den verrader en ditmaal waren de Russische solda ten voorzichtiger dan. die van de Alexander-schans om den gevaarlijken gevangene niet te laten ontsnappen. De verrader werd opgehangen tus- schen hemel en aarde en was nu voor goed onschadelijk gemaakt. De eer looze had zijn misdaden gebost en zijn lijk slingerde somber in de lucht, ge merkt met de onteerende woorden „Verrader van Rusland." 's Avonds had Nicolai zijn eigen klee deren weer aangetrokken, hij werd door de soldaten gevierd en toege juicht en ging eerst laat naar het sta tion om den trein naar Liao Jang te nemen. Zijn redder, luitenant Birjensko, vergezelde hem. Toen het uur van ver trek was gekomen, wierp de knaap zich aan zijn hals, omhelsde hem als een ouderen broer en dankte hem nog maals en nogmaals. En toen de trein wegreed, hoorde de kleine held van Port Arthur nog de kreten en toejui chingen der soldaten, die hem naklon ken op dit laatste gedeelte van zijn roemrijken tocht. XII Rondom Liao-Jang was epn verba zende opeen'nooping van alles wat voor den oorlog noodig wasmenschen, paarden, kanonnen, fouragewagens, tenten, schansen en forten. Het was een monsterachtige chaos, den toekomsti- gen vreeselijken veldslag voorspellende, die zonder voorbeeld zou zijn in de ge schiedenis. Toen Nicolai uit den trein stapte, zoo klein onder al deze groote dingen, werd hij door een vreemd gevoel aan gegrepen en de vraag rees op in zijn gees „Hoe in deze uitgestrektheid gene raal Kouropatkine te vinden, den man zonder gelijke, van wien hij had hooren spreken als van de fabelachtige reuzen uit de mythologie 1 Stellig zouden geheele regimenten zijn woning omringen zijn verbeelding toonde hem een massa soldaten, die zich voor het paleis bewogen, kozakken met lange lansen, Siberische jagers, huzaren van de gardeeen geheel le ger belast met de bewaking van het kostbare leven van den man, die in zijn hand het lot van het rijk hield. Eén zaak verwonderde hem. Dat was de kalmte en rust, die in de stad heerschtenuitgezonderd de bewe ging die de soldaten op marsch teweeg brachten, had de plaats he{ rustige aanzien van een stad in vollen vrede. De winkels waren vol koopers, de markt wemelde van bezoekers. Overal hoor de men gezang en vroolijke stemmen, die getuigden van opgewektheid en vreugde. Men zou niet gezegd hebben, dat in de vlakte bij Feng-Hoang- Tcheng achter de bergen het leger van Kouroki zich ordende in geweldige legerscharen, zijn proviandeering be spoedigde, kanonnen bijeenbracht en zich aldus voorbereidde op een aanval, waarin drie honderd duizend man zich in slagorde zouden scharen. Men wist het intusschen, maar de Russische hel denmoed is overal dezelfde. Werd nie* in het belegerde Port Arthur, dat onder bommen bedekt werd, dage lijks nog de militaire muziek gehoord op het plein voor het gouvernements huis, tweemaal daags zelfs Allen wa ren bezield met den "moed, die met het gevaar aangroeide, allen waren met den dood vertrouwd geworden door de gewoonte. Nicolai Souyeff. die geen weg meer wist In dezen doolhof, al sloeg zijn hart sneller bij het denkbeeld, eindelijk te zijn gekomen aan het doel van zijn zending, volgde een laan met boomen begroeid, die hem naar het midden der stad moest voeren. Hij oordeelde het evenwel raadzaam naar den weg te vragen en daarom stap te hij manmoedig op een voorbijgaan- den soldaat toe, plaatste zich recht vóór hem en met de hand aan de muts vroeg hij „Wilt u mij even zeggen, als het u belieft, waar ik moet heengaan om bij den generaal te komen „De generaal Denk je dan, kleine baas, dat men dien zoo gemakkelijk kan naderen „Het moet," verklaarde de jonge Souyeff, ,,ik moet hem spreken, ik ben een koerier van den Tsaar." De soldaat ging een stap achteruit „Een koerier van den Tsaar." „Ja," sprak hij eenvoudig. „Ik breng depeches uit Port-Arthur." „Dus je wilt generaal Kouropatkine spreken," vroeg de soldaat, nog niet van zijn verbazing bekomen. „Ja, en liefst spoedig." „Kijk, sprak de ander, op een witte tent wijzende, bij het station, „daar woont hij." „Daarriep Nicolai. „Ja, in een wagon, dien hij dag en nacht niet verlaat. Hij werkt daar, slaapt daar, eet daar. Ja, hij is. een generaal, he „Net ab Btpessel," sprak de knaap fier. De soldaat reikte Nicolai deBhand en deze wendde zich naar de aange wezen woning. Er stonden maar twee schildwachten bij den waggon, waar de officieren uit en ingingen. Voortdurend werden bevelen wegge bracht en berichten ontvangen, aan gebracht door ruiters en wielrijders. Dat was het middelpunt van het krachtige leven, het hart der verdedi ging, het hoofd dat dacht voor al het volk en welks plannen de nationale zelfstandigheid en den triomf der Russische wapenen moesten verzeke ren. Toen de schildwachten den knaap vrijmoedig de grens zagen overschrij den, tot waar het gewone volk mocht komen, riepen zij hem toe, dat hij moest heengaan. „Ik moet den generaal spreken," riep Nicolai. Een officier, die voorbij kwam, nam hem bij den arm. „Mijnheer de officier," sprak de klei ne held onbeschroomd, „ik moet der generaal spreken." „Ben je dol, kereltje „Neen, ik ben koerier vandenTsaa en kom uit Port Arthur." De andere keek hem scherp aan, las in zijn heldere oogen een ontembare geestkracht en bedacht, dat in den oorlog alles mogelijk was. „Laat mij uw paspoort zien," vroeg hij hem. De knaap haalde uit een geheime bergplaats de kostbare papieren er toonde het zegel van Stoessel. De officier zag den knaap een oogen blik aan en sprak toen met een wei- willenden blik, waarin zelfs menige bewondering was te tezen „Volg mij." Voor den v/aggon bleef Nicolai staan wachten, terwijl zijn gids, een kapitein Cj li';»l!t!ïï! !«!l!!:i! -«.ijü;: frtftnmdhn. ..illjit. .iillli.. Hjllh. I«■■rmreaaa—nm» DE HUISKAMER ^,.llll)w,>dllli.lilll)lM.ilHlh..iltllti.ii»llli»..)tllll>M;ljlllt.!il!!jlWiilllllptMlljl;.,i{ljlli,.iljllli ij!!!!]!! HilllilïilllllïIïüïlilïÜtJili—li '-iïllilli JiiiiïïU ülllliÜülÜill! ir i iljili» «tijptr. Mïqiio ni( jj;r. «ijjjiü :;ijjfir« üijjiü'nHjiïr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 11