iiiiiiiniiniiininiiiiiiiiii'iiiiiiniiiiiniiiiiiiniiniiiiiiiininiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiini"iininiiiini'!niiiiiiiniiiii:iiiiiniiiiiniiiniii
I De Spion vai
n den Tsaar
HET TASCHJE i
ELK WAT WILS
DeGevoeligheidvan Parels
DEHOOGE HAK
Moppentrommel
VOOR
Niet altijd ben ik miiiionnair ge
weest," zei Pikton, een Voornaam
Amerikaansch petroleumkoning, ter
wijl hij met vinger en duim een sigaar
uit een sierlijk met goud bestikten
sigarenkoker van zwaar leder haalde.
„Toen ik mijn „eerste geniaal plan"
wilde verwezenlijken, bezat ik juist
twintig dollars. Langen tijd had ik moe
ten tobben en wroeten om ze bij elkaar
te krijgen, de grootste opofferingen
had ik er mij voor moeten getroos
ten. Maar ik wilde ze nu eenmaal heb
ben sinds lang was ik mijne toekomst
op deze twintig dollars aan het opbou
wen. Ik kocht dus jas en broek, een
hoogen hoed en een paar lakschoenen.
Want naar mijne overtuiging was een
net en fatsoenlijk voorkomen het eerst
noodzakelijke in de wereld. Ik verliet
dus het kantoor waar ik twee jaar in
dienst geweest was en de boter niet
op mijn brood verdiend had, en koos het
beroep van makelaar in 't klein.
Het was een gevaarlijke onderne
ming 1 Doch daar ik niets bezat, had
ik ook niets te verliezen. Ik kon in geen
geval armer worden dan ik was.
Ik verdiende bitter weinig en leed hon
ger als een marmotje in den winter. Het
kwam zoover, dat ik mijn kamerhuur
niet meer kon betalen en door den huis
eigenaar op straat gezet werd.
Daar stond ik nu Ik had geen cent
op zak en had zelfs geen horloge of ring
om te gelde te maken. Ik durfde er niet
aan denken vijf of tien dollars te leen
te vragen, want dit zou mij alle prestige
doen verliezen en mij in een slag onmo
gelijk maken. Mijn elegant costuum
mocht ik evenmin verkoopen, want
het was mijn voornaamste hulpmiddel,
waarop ik al mijne hoop gevestigd had.
Het was de 27e der maand. Den eer
sten der volgende had ik een gering ma
kelaarsloon te ontvangen. Dat was nog
drie dagen vasten. Bah, zoolang zou ik
het wel uithouden
Het ging echter niet zoo gemakkelijk
als ik wel gedacht had. Ik dwaalde zes
en dertig uren lang op de boulevards,
elk oogenblik vreezende als landlooper
te worden opgepakt. Den tweeden mor
gen deed ik achter een houten schut
ting een schoone boord en andere
manchetten aan, die ik vast in elkaar
gerold in de achterste zakken van mijn
jas steeds bij mij droeg, 's Middags
ik verging van hongertrok ik mijn
hoed diep over de oogen en ging naar
een liefdadigheidsinstelling voor arme
menschen soep en brood halen, nog
altijd ten prooi aan de grootste vrees
dat men mij als vagebond zou oppak
ken of dat ik een bekende zou ontmoe
ten. Een long, hoopvol makelaar in
een volksgaarkeuken. Om zeven uur des
avonds wandelde ik in de Greet Dar
ring straat buiten de stad en vond daar
in het stof een gouden handtaschje. Ik
raapte het op en maakte het kalm
open. Een klein gouden handspiegeltje,
een poeierkwastje, een doosje, een gou
den beurs met driehonderd dollars en
nog eenige andere kleinigheden Ik
had er als makelaar verstand van de
waarde van verschillende zaken te be
palen, het taschje vertegenwoordigde
naar mijne meeningongeveer twee
duizend dollars waarde.
Niemand had mij gezien. Het was
eenzaam en stil in de straat, want ze
was pas aangelegd en alle werklieden
waren naar huis. Toch kwam het niet
in me op, ook maar een enkel oogenblik
te denken mijn vondst te behouden. O
neen, ik poch niet op mijn deugd, maar
stejen ligt nu eenmaal niet in mijn
aard Doch ik rekende op een beloo
ning. ,,De dame die het taschje verlo
ren heeft," zei ik tot me zelf, „zal spoe
dig haar verlies bemerken en aangifte
doen op 'net dichtstbijzijnde politie
bureau. Ik zal er vlug heengaan. Hoogst
waarschijnlijk is ze nog daar en tien
dollars zal wel het minste.
Tien dollars Kost en inwoning op
'sen zolderkamertje voor één dollar per
a'ag. Ik was gered.
Een politieagent wees mij den weg.
Ik liep zoo vlug mogelijk door. Doch
niemand had naar het taschje ge
vraagd. Wat nu Ik kon geen weken en
maanden wachten om na verjaring de
rechtmatige eigenaar van mijh kostbare
vondst te worden.
Vandaag nog moest ik de belooning
hebben Ik begon er spijt va te krij
gen dat ik het taschje zoo vlug had afge
geven, want ik vond het vervelend
en niet overeenstemmend met mijne
waardigheid om daar te wachten.Ik wil
de mij verwijderen, toen er plotseling
een dame buiten adem binnengestormd
kwam.
Het was, ik zag het dadelijk, de dame,
die het taschje verloren had. Want ze
was opgewonden, verhit, heel en al in de
war.
Ze-liep tot vlak voor den wacht
meester, die heel flegmatiek zijn pro
tocol opmaakte.
„Mijnheer, ik heb een gouden hand
taschje verloren, of anders ben ik besto
len...."
Daarna gaf ze een beschrijving van
taschje en inhoud.
„Het werd daar juist gedeponeerd
De politieagent reikte haar het tasch
je over.
„Goddank," riep de dame met een
zucht van verlichting.
Daarna opende zij het gouden
beursje, haalde er 50 dollars uit en zei
„Geef dat als belooning aan den eerlij
ken vinder
De wachtmeester wees naar mij en
zei
„Deze heer heeft uw taschje gevon
den!"
De dame hield nog altijd de vijftig dol
lars in haar hand. Mijn hart dreigde uit
de borstkas te springen. Ze keek mij
aan en werd verlegen. Ze liet een „o"
van blijde verrassing hooren, en op
haar gelaat las ik een uitdrukking van
vreugde, omdat ze nu ook de vijftig
dollars nog houden kon. Immers ze
kon toch aan zoo'n fijn gekleeden jon
gen man met hoogen hoed en lakschoe
nen en slobkousen geen geld aanbieden.
Pralerij stak ze het geld weer in het
beursje, reikte mij de hand en zei
„Duizendmaal dank, mijnheerHet
taschje is voor mij van zeer groote
waarde en dank zij uwe goedheid
„Maar mevrouw, zonder dank...."
„Nogmaals dank
Daarmee verliet ze het vertrek. Ik
wilde haar naloopen, haar toeroepen
„Maar ik sterf van honger 1 Geef mij
het geld De helft maar 1 Neen, het
vierde gedeelte...."
„Nu, en
„Ik durfde het niet te wagen. Ik
zou me hebben kunnen compromittee-
renó! En ik heb gevast tot den eersten
der maand. Geen kruimel brood is er
over mijn tong gekomen
De meeste menschen, aldus „Natu-
ra," weten niet hoe zij parels moeten be
handelen om haar den mooien zachten
glans te doen bewaren.
Voor de gevoeligheid der parels legt
het stervende parelsnoer, welk in het
Louvre in een étui van rood fluweel
wordt bewaard, 'n sprekend getuigenis
af. De roode kleur van het fluweel be
vat scheikundige bestanddeelen, die het
schemerend paarlemoer hevig aangrij
pen. Daarom hebben de juweliers hoofd
zakelijk étuis van wit leer laten vervaar
digen om het indringen van bijtende
kleurstoffen in den glans der parels te
verhoeden. Vele vrouwen weten echter
nog niet, dat de parels nog mooier wor
den door ze voortdurend te dragen öp
haar huid. De menschelijke warmte is
noodzakelijk voor de parel; zij voedt
haar als het ware. Haar glans wordt
daardoor verhoogd, haar kleur meer ge
lijkmatig. Zeer schadelijk is 't voor
haar, wanneer het snoer afgelegd wordt
op e«n marmeren of glazen plaat. De
parels schrikken als het ware van deze'
snelle afkoeling en krijgen barstjes.
Merkwaardig blijft het, dat de parel
ziek wordt wanneer zij dikwijls met het
lichaam van een teringlijder in aanra
king komt. Zoo stierf een jonge vrouw
aan deze ziekte en de parels, welke zij
achter liet, werden aan den juwelier
ter keuring gegeven. Zij vertoonden
vlekken van grauwe kleur. De juwelier
kraste de ziekteplaats weg, die juist
als bij een hollen tand in de diepte weg
schoot, en plombeerde ze. Maar waar
deloos waren ze toch geworden.
In „Voor de huisvrouw" wordt ge
waarschuwd voor de hooge hak. Wie
meent, wordt gezegd, dat hier overdre
ven wordt, ga maar eens even op de
teenen loopen om zich zelf van den
stand van den voet bij het dragen van de
hooge hak (tot 8 c. M.) te overtuigen.
Men kan dan nog meer opmerken van
den waren druk op het voorgedeelte
van den voet en de stijfheid van het
enkelgewrichtde kuitspieren blijven
voortdurend gespannen, evenals de dij
spieren, de knieschijf wordt opgetrok
ken.
Deze ongezonde, onnatuurlijke
toestand kan ernstige gevolgen hebben
wanneer men het dragen van hooge
hakken lang volhoudt.
De aderen van de onderste ledema
ten worden door het gespannen houden
der kuiten en die spieren als het ware
dichtgesnoerd en daarmede het terug
vloeien van het aderlijk bloed naar het
hart zeer bemoeilijkt. Worden regel
matig de spieren afwisselend gespan
nen en weer ontspannen, zooals dit bij
het loopen op een schoen met matig
hooge hak gebeurt, dan volgen druk
en vrijlaten van de vaten ook regel
matig op elkaar en heeft er een soort
zuiging van het bloed naar het hart toe
plaats op de manier als het water in
een bloemspuitje wordt opgetrokken.
Al ondervinden jonge meisjes geen en
kel nadeelig gevolg van het dragen van
ihaar dwaashooge hakken, onfeilbaar
wordt toch de kiem gelegd voor zich
later ontwikkelende verschijnselen van
gestoorden bloedsomloop in de beenen
waarvan ook de bekken- en
buikorganen de nadeelige gevolgen
zullen ondervinden. Dr. Kahn zegt
dat chronische stuwingen en ontstekin
gen van allerlei soort in de bekkenor
ganen met al het vrouwenlijden en leed,
dat deze met zich medebrengen, het
gevolg kunnen zijn van de fatale, 8 c. M.
hooge-hakken-mode, vooral nu deze
niet enkel seizoenen, maar reeds jaren
aanhoudt.
Velen willen niet gewaarschuwd
worden, laten zich niet ongerust maken
over een lichaamstoestand, die zich
naar zij vertrouwen bij hen nooit zal
voordoen. Laten die zorgeloozen dan
eens onbevooroordeeld en telkens weer
haar geestverwante zusjes gadeslaan
en opmerken, hoe slecht haar houding
is. De meerderheid loopt met vooruit
gestoken hoofd,gebogen wervelkolom,
smalle platte borstkas, buik vooruit
(alhoewel menigmaal niet zichtbaar,
omdat het corset dit belet), kromme
knieën, wankelende enkels.
Iets uit den
GEEN WONDER!
„Hoe oud is je kleine broertje?"
vroeg Jan aan Jansje, die met een
baby wandelde.
„Precies 'n jaar," antwoordde Jans.
„Pfu!" riep Jan, „ik heb 'n hond
die óók precies 'n jaar is, en die loopt
tweemaal zoo goed als je broertje!"
„Dat zal wel," vond Jans, „die heefi
ook tweemaal zooveel beenen!"
ANTWOORD.
Jansen had rood haar. Pietersen had
heelemaal geen haar. Jansen wou Pie-
tersen plagen. Jansen sprak: „Hoe ben
jij je haren toch kwijtgeraakt?"
,,'t Was róód," zei Pietersen, „toen
la. 't maar uitgetrokken."
EEN EPICURIST.
Moeder. Waarom eet je je appel niet
op, Wim
Wim. Ik wacht op Jphan.
Moeder. Wou je hem ook een stuk
je geven, dat is braaf.
Wim. Neen, maar als hij er bij toe
kijkt, smaakt de appel nog lekkerder.
EEN' SLIMMERD.
Knecht van een rijken heer: Voor
'n gulden postzegels.
Beambte: Van 5, io, 20 of 50 cerrt?
Knecht: Geef u ze maar van 50
cent, want meneer houdt niet van die
goedkoope dingen!
ZEER JUIST.
Patiënt. „Dokter, ik verbeeld me dat
ik rheumafiek heb."
Dokter. „Als je die hadt, zou je je
het niet verbeelden, dan wist je het
wel."
LOOPEND.
Bij den Kleermaker. „Mijn vriend
Sanders heeft' hier eene loopendo reke
ning, niet waar?"
„Juist, mijnheer! We zijn juist de
zer dagen weer aan het loopen om ons
ge'd te krijgen!"
GEMOEDELIJK.
„Jan, hier hebt ge zeven stuivershaal
voor on3 twee worsten, een van een dub
beltje en een van een kwartje"
Nadat Jan de worsten heeft gehaald,
zegt de luitenant: „Die worst smaakt
mij vandaag in het geheel niet!"
„Met uw verlof, luitenant, u moest
ook niet op een paar stuivers kijken;
neem ook eene worst van een kwartje,
want waarlijk, die van een dubbeltje
deugt niet."
KUNST.
A. Weet gij wat kunst is?
B. Ja, van u geld ter leen te krijgen.
T KON ER AF.
Vrouw. Mannetje, vandaag ga je toch
mee om een mantel te koopen?
Man. Heb je dan wat gespaard?
Vrouw. Ja, het geld voor de tram.
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEID.
Rechter. Gij hebt dertig horloges ge
stolen. Hebt gij ook nog iets te zeg
gen, dat voor eene verzachtende omstan
digheid zou kunnen pleiten
Beschuldigde. Ja, mijnheer de rechter,
ik heb bij het verkoopen der uurwerken
slechts en-grosprijzen gekregen.
BUITEN.
Een kleine jongen ging van Amster
dam uit naar buiten en bezocht eene
boerderij. Daar kreeg hij een groot glas
nseïfc.
„Wel jongen, vind je het niet lek
ker?" vroeg zijn mama.
„Oh, heerlijk mama, ik wou wel, dat
onze melkboer ook eene koe had."
SCHRANDERE VRAAG.
'n Meisje van buiten zag, hoe in
'n boomgaard de vruc.htboomen ver
sierd werden met 'n ring van teer. Ze
vroeg waar dat voor diende, en ont
ving de noodige inlichtingen: anders
kropen de insecten langs den stam
naar boven!
'n Paar weken later was ze met
haar moeder in "Re stad, en daar zag
ze een heer met een rouwband om
den arm.
„Moeder," vroeg ze, „mogen ze nu
langs den anderen arm wèt naar bo
ven kruipen?"
EVEN GEK.
Een boer kocht in de stad een
stallantaarn. De winkelier wou graag
nog meer zaken doen, en vroeg:
„Moet je niet een fiets koopen?
Die worden weer goedkooper: 'k kan
je een prachtige leveren voor f 150."
„Geen kleinigheid!" roept de boer
uit, „daar heb ik haast een koe voorl"
„Jawel," merkt de winkelier op,
maar 't zou !och wel 'n beetje gek
staan, als je op een koe van hier naar
't postkantoor reed!"
„Och," zegt de ander, „niets gekker
dan dat ik 'n fiets ging staan melken!"
NUMMER 14 EERSTE JAARGANG 1921
i;illllll!ll)llllll!lillllllllllllll!IIIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllll!ll!lllil!lllllilllllllllilllllllllllllllllll!ll!llillllllllllf!ltl!lllll||||||||i||||
is
v
De officier liet den vreemdeling
binnengaan in het kleine vertrek, dat
hij zelf gewoonlijk gebruikte.
„Neem plaats," zeide hij, „en wacht
een oogenblik op mij. Ik zal u aan
iemand voorstellen, die u schijnt te
kennen."
De vreemde wierp een wantrou
wenden blik op Birjensko, maar ant
woordde niet. Deze bleef in de deur
staan en riep een soldaat, gaf hem op
fluisterenden toon een bevel en onmid
dellijk drongen twee kozakken van
reusachtigen lichaamsbouw, de bajo
net op het geweer, het gebouw binnen.
De vreemdeling maakte een bewe
ging, die de luitenant begreep.
Hij greep snel een revolver, die op
de tafel lag en zette den vreemdeling
den loop op de borst.
siAls ge u beweegt, zijt ge een kind
des doods 1"
De andere verbleekte.
„Maar, mijnheer," stamelde hij,
„Dat is een onwaardige behandeling."
Op dit oogenblik ging de deur open.
en Nicolaï Souyeff verscheen, vooraf
gegaan door twee soldaten.
Toen de knaap den vreemdeling
gewaar werd, slaakte hij een kreet,
en zich snel naar den luitenant keeren-
de, riep hij met verontwaardiging in
stem en gelaat
„Luitenant, dat.is hij, dat is de
verrader, de spion, dien ik heb laten
gevangen nemen, daar in de Alexander-
schans. Hij die mij heeft bestolen,
nadat hij meende mij gedood te hebben
in de Chineesche graftombe. Luite
nant, laat.hem doorzoeken, hij heeft
mijn papieren."
Op bevel van den officier maakten
zich twee man van den valschen bode
meester, doorzochten zijn kleeren en
vonden een pakje papieren in een los
sen zak, die op zijn borst verborgen
was.
De luitenant nam ze aan en door
bladerde ze. Het Was de depeche van
Stoessel. De naam van Nicolai Souyeff
was uitgekrabd maar het was gemakke
lijk als men nauwkeurig zocht, de in
drukken der letters terug te vinden.
„Herkent gij dezen knaap," vroeg
de officier.
„Neen
„Leugenaar," riep de kleine held,
die zijn verontwaardiging niet kon
bedwingen. „Verrader Eerlooze Je
draagt toch op je gezicht het onuit-
wischbaar merk van mijn tanden.
Heb je misschien de graftombe bij
den heuvel vergeten en den vuistslag,
waarmede je meende mij gedood te
hebben. Ellendeling 1"
„Het was deze beet, die je gered
heeft," verklaarde Birjensko. „Op het
oogenblik, dat je zou worden opgehan
gen, herinnerde ik mij, dat ik den vori-
gen dag een zoogenaamden boodschap
per had gezien die een vreemde wond
in het gelaat had. En ik meende dat
het rechtvaardig was alvorens je te
doen sterven, te onderzoeken of je de
waarheid gezegd hadt."
„Dank u luitenant," riep de knaap
If
i
weenende en zich in de armen van zijn
redder werpende. „O, ik ben weer de
vriend van Stoessel geworden en zijn
gezant bij Kouropatkine. Al die ver
moeienissen, al die gevaren zijn dan
toch niet verloren. O, mijn moeder 1"
En hij glimlachte weer triomfante
lijk. Men knevelde den verrader, die
niets meer tot zijn verdediging had te
zeggen en zich wrong in de koorden
waarmee hij gebonden was.
Buiten klonken jubelkreten. De sol
daten juichten den kleinen held toe,
dit kind met zulk een verheven moed,
en dat een eerloozen dood zoo nabij
was geweest. Maar Nicolai greep de
hand van zijn redder.
„Luitenant, ik wilde u iets vragen,"
sprak hij.
En toen hij met dezen alleen was,
vroeg hij hem met tranen in de oogen
„Luitenant, het is zoo verschrikke
lijk te worden opgehangen. Zou men
hem geen genade kunnen schenken
Hij was diep bewogen. De gedachte
emand zoo te zien sterven, hij mocht
dan schuldig zijn aan verraad had
zijn hart getroffen. En hij vroeg het
leven voor hem, die hem koelbloedig
den vreeselijken dood had willen doen
ondergaan
De luitenant deed hem echter be
grijpen dat het onmogelijk was
„Verraders," aldus verklaarde hij,
„zijn de ergste vijandenzij raken
als van achte# en werken in het duister.
Het zijn lafaards, die zelf den dood
vreezen, maar die hun eigen landge-
nooten ten verderf brengen. Als men
hen vrijliet, zouden zij hun werk weer
opnieuw beginnen. Het zijn boos
wichten, die men onschadelijk moet
maken."
De knaap zweeg. Hij begreep, dat
medelijden niet bestaan kan, wanneer
het gaat om het welzijn des lands; dat
barmhartigheid groot en goed is op
zijn tijd, maar op beslissende oogen-
blikken en tegenover zulke schuldigen
het een pure dwaasheid zou zijn.
„Maar doet men zonder medelijden
verraders hun gerechte straf ondergaan
men kan nooit te veel eer bewijzen aan
dapperen zooals gij."
Luitenant Birjensko wilde dat men
hem meenam naar Ta-phe-Kiao, om
aan het regiment den werkelijken bode
van den Tsaar voor te.stellen en tegelijk
den onwaardigen bezitter van den roem
den aan de Japanners verkochten ver
rader. Deze werd met het opschrift,
dat voor Nicolai had moeten dienen,
op de borst, te midden van diegenen
gebracht, die den vorigen dag hem had
den ontvangen als den roemrijken bood
schapper van den Tsaar.
De kolonel teekende onmiddellijk
het bevel tot executie van den verrader
en ditmaal waren de Russische solda
ten voorzichtiger dan. die van de
Alexander-schans om den gevaarlijken
gevangene niet te laten ontsnappen.
De verrader werd opgehangen tus-
schen hemel en aarde en was nu voor
goed onschadelijk gemaakt. De eer
looze had zijn misdaden gebost en zijn
lijk slingerde somber in de lucht, ge
merkt met de onteerende woorden
„Verrader van Rusland."
's Avonds had Nicolai zijn eigen klee
deren weer aangetrokken, hij werd
door de soldaten gevierd en toege
juicht en ging eerst laat naar het sta
tion om den trein naar Liao Jang te
nemen.
Zijn redder, luitenant Birjensko,
vergezelde hem. Toen het uur van ver
trek was gekomen, wierp de knaap
zich aan zijn hals, omhelsde hem als
een ouderen broer en dankte hem nog
maals en nogmaals. En toen de trein
wegreed, hoorde de kleine held van
Port Arthur nog de kreten en toejui
chingen der soldaten, die hem naklon
ken op dit laatste gedeelte van zijn
roemrijken tocht.
XII
Rondom Liao-Jang was epn verba
zende opeen'nooping van alles wat voor
den oorlog noodig wasmenschen,
paarden, kanonnen, fouragewagens,
tenten, schansen en forten. Het was een
monsterachtige chaos, den toekomsti-
gen vreeselijken veldslag voorspellende,
die zonder voorbeeld zou zijn in de ge
schiedenis.
Toen Nicolai uit den trein stapte,
zoo klein onder al deze groote dingen,
werd hij door een vreemd gevoel aan
gegrepen en de vraag rees op in zijn gees
„Hoe in deze uitgestrektheid gene
raal Kouropatkine te vinden, den man
zonder gelijke, van wien hij had hooren
spreken als van de fabelachtige reuzen
uit de mythologie 1
Stellig zouden geheele regimenten
zijn woning omringen zijn verbeelding
toonde hem een massa soldaten, die
zich voor het paleis bewogen, kozakken
met lange lansen, Siberische jagers,
huzaren van de gardeeen geheel le
ger belast met de bewaking van het
kostbare leven van den man, die in
zijn hand het lot van het rijk hield.
Eén zaak verwonderde hem. Dat
was de kalmte en rust, die in de stad
heerschtenuitgezonderd de bewe
ging die de soldaten op marsch teweeg
brachten, had de plaats he{ rustige
aanzien van een stad in vollen vrede.
De winkels waren vol koopers, de markt
wemelde van bezoekers. Overal hoor
de men gezang en vroolijke stemmen,
die getuigden van opgewektheid en
vreugde. Men zou niet gezegd hebben,
dat in de vlakte bij Feng-Hoang-
Tcheng achter de bergen het leger van
Kouroki zich ordende in geweldige
legerscharen, zijn proviandeering be
spoedigde, kanonnen bijeenbracht en
zich aldus voorbereidde op een aanval,
waarin drie honderd duizend man zich
in slagorde zouden scharen. Men wist
het intusschen, maar de Russische hel
denmoed is overal dezelfde. Werd
nie* in het belegerde Port Arthur,
dat onder bommen bedekt werd, dage
lijks nog de militaire muziek gehoord
op het plein voor het gouvernements
huis, tweemaal daags zelfs Allen wa
ren bezield met den "moed, die met het
gevaar aangroeide, allen waren met
den dood vertrouwd geworden door
de gewoonte.
Nicolai Souyeff. die geen weg meer
wist In dezen doolhof, al sloeg zijn
hart sneller bij het denkbeeld, eindelijk
te zijn gekomen aan het doel van zijn
zending, volgde een laan met boomen
begroeid, die hem naar het midden
der stad moest voeren.
Hij oordeelde het evenwel raadzaam
naar den weg te vragen en daarom stap
te hij manmoedig op een voorbijgaan-
den soldaat toe, plaatste zich recht
vóór hem en met de hand aan de muts
vroeg hij „Wilt u mij even zeggen,
als het u belieft, waar ik moet heengaan
om bij den generaal te komen
„De generaal Denk je dan, kleine
baas, dat men dien zoo gemakkelijk
kan naderen
„Het moet," verklaarde de jonge
Souyeff, ,,ik moet hem spreken, ik ben
een koerier van den Tsaar."
De soldaat ging een stap achteruit
„Een koerier van den Tsaar."
„Ja," sprak hij eenvoudig. „Ik breng
depeches uit Port-Arthur."
„Dus je wilt generaal Kouropatkine
spreken," vroeg de soldaat, nog niet
van zijn verbazing bekomen.
„Ja, en liefst spoedig."
„Kijk, sprak de ander, op een witte
tent wijzende, bij het station, „daar
woont hij."
„Daarriep Nicolai.
„Ja, in een wagon, dien hij dag en
nacht niet verlaat. Hij werkt daar,
slaapt daar, eet daar. Ja, hij is. een
generaal, he
„Net ab Btpessel," sprak de knaap
fier.
De soldaat reikte Nicolai deBhand
en deze wendde zich naar de aange
wezen woning.
Er stonden maar twee schildwachten
bij den waggon, waar de officieren uit
en ingingen.
Voortdurend werden bevelen wegge
bracht en berichten ontvangen, aan
gebracht door ruiters en wielrijders.
Dat was het middelpunt van het
krachtige leven, het hart der verdedi
ging, het hoofd dat dacht voor al het
volk en welks plannen de nationale
zelfstandigheid en den triomf der
Russische wapenen moesten verzeke
ren.
Toen de schildwachten den knaap
vrijmoedig de grens zagen overschrij
den, tot waar het gewone volk mocht
komen, riepen zij hem toe, dat hij
moest heengaan.
„Ik moet den generaal spreken,"
riep Nicolai.
Een officier, die voorbij kwam, nam
hem bij den arm.
„Mijnheer de officier," sprak de klei
ne held onbeschroomd, „ik moet der
generaal spreken."
„Ben je dol, kereltje
„Neen, ik ben koerier vandenTsaa
en kom uit Port Arthur."
De andere keek hem scherp aan,
las in zijn heldere oogen een ontembare
geestkracht en bedacht, dat in den
oorlog alles mogelijk was.
„Laat mij uw paspoort zien," vroeg
hij hem.
De knaap haalde uit een geheime
bergplaats de kostbare papieren er
toonde het zegel van Stoessel.
De officier zag den knaap een oogen
blik aan en sprak toen met een wei-
willenden blik, waarin zelfs menige
bewondering was te tezen
„Volg mij."
Voor den v/aggon bleef Nicolai staan
wachten, terwijl zijn gids, een kapitein
Cj li';»l!t!ïï! !«!l!!:i! -«.ijü;: frtftnmdhn. ..illjit. .iillli.. Hjllh.
I«■■rmreaaa—nm»
DE HUISKAMER
^,.llll)w,>dllli.lilll)lM.ilHlh..iltllti.ii»llli»..)tllll>M;ljlllt.!il!!jlWiilllllptMlljl;.,i{ljlli,.iljllli
ij!!!!]!! HilllilïilllllïIïüïlilïÜtJili—li '-iïllilli JiiiiïïU ülllliÜülÜill!
ir
i iljili» «tijptr. Mïqiio ni( jj;r. «ijjjiü :;ijjfir« üijjiü'nHjiïr.