i;iininiiiiiiiiii?iii8iiniiniiiii8iiieiiinii8iiniiiniiiiinissiiiiinnii8ifHi»iiiii3iiiiiyiigiisn8i8iiiiiiiiiLii8iiisiiiiiaiiginiiinasyyi :mia
Moppentrommel
IIH§1131ll!ll!119!§U3if9IIIff,IgUliIliIII§a§!8II!lI!iIlI!l!!92l989ni!!!l!!nSI9IBSI!l!S§!lS8inS!IFn!Ei3gggi!§§SIPyilil!i;!!31i§li liy!II5iBIl!i2i8llill
VOOR
elk uur van den dag kunnen ontvan-
gen.
Galaor maakte een diepe buiging en
verdween in de bocht van de laan.
„Het schijnt dat men veel belang in
mij stelt," zei Levrault, heel familiair
den arm van den notaris nemende.
„Binnen acht dagen zal de aristo
cratie van heel den ontrek zich in uw
kasteel verdringen. Ge zult in uw ver
trekken de namen hooren uitspreken
van de meest roemrijke families, maar
vergeet vooral niet dat de meest roem
rijke van alle vicomte de Montflanquin
is."
„Ja, dat weet ik. Is hij geen afstam
meling van de Boudewijnen en de
Lusignans
„Zooals u zegt, mijnheer.''
„Het zal voor mij een ongekende eer
zijn hem de hand te mogen drukken."
„En wat meer is, hij kon de eerste
van zijn geslacht wel zijn. Want ik
heb nooit een man met zulk een edel
hart gezien. Geheel belangeloos heeft
hij den steun van zijn luisterrijken naam
toegezegd aan de nieuwe woning. Weet
u wat er tusschen den koning en Mont
flanquin gezegd is, toen hij zich voor de
eerste maal aan het hof vertoonde
Levrault was één oor, Laura, die
vooruit ging, vertraagde den pas.
„Het is een gebeurtenis, die waard
is in de geschiedenis vermeld te worden.
Vicomte de Montflanquin heeft het
mij meer dan eens verteld. De voor
stelling had plaats in de troonzaal in
tegenwoordigheid van de prinsen, de
prinsessen en de voornaamste hoog-
waardigheidsbekleeders van den staat.
„Sire," zei de Montflanquin, „ik schaar
mij geheel onder het vaandel uwer
dynastie,. Ik ben echter zoo vrij Uwe
Majesteit een voorwaarde te stellen."
Bij deze woorden fronste de koning de
Wenkbrauwen en zei„Vicomte Gas-
pard de Montflanquin, wij stellen zelf
voorwaarden en kunnen er geen aanne
men. Desniettegenstaande sta ik u
toe te spreken, de eer die u ons bewijst
is te groot."
„Sire," antwoordde de vicomte, „ik
stel de voorwaarde dat Uwe Majesteit
niets voor mij zal doen en dat het mij
toegelaten zal zijn even arm te blijven
als vroeger."
„Dat is mooi," zei Laura.
„Te mooi," voegde Levrault er bij.
J.Wat antwoordde de koning daarop
„De koning opende de armen en
omhelsde den vicomte. Het is niet
noodig, dat ik u zeg, dat zijn oogen met
tranen gevuld waren."
„We zullen niets voor u doen," zei
hij vol goedheid, „omdat ge het zelf
verlangt. Ge zult niets zijn, zelfs ni.et
eens pair van Frankrijk. Maar wat ge
ook voor uw familieleden, of voor uw
vrienden ooit zult vragen, dat zal ik u
geven, edel jongmensch."
Heeft de koning dat gezegd," riep
Levrault uit.
„Ja, en het waren geen in de lucht
gesproken woorden. Hoewel hij door
de revolutie geruïneerd is en terugge
trokken leeft op het kasteel van zijn
voorouders, dat hij slechts nu en dan
verlaat om zich naar de Tuilerieën te
begeven, of om met de prinsen te Chan-
tilly te gaan jagen, hoewel hij zeer
bescheiden leeft en haast geen vaderlijk
erfdeel heeft, is de vicomte de Mont
flanquin de invloedrijkste en de mach
tigste man van het land. Ik ken meer
dan een hooggeplaatste, die zijn positie
aan hem te danken heeft. Meermalen
heeft hij mij een prefectuur aangeboden,
want zooals ik u reeds gezegd heb, mag
hij mij gaarne lijden. Onlangs heeft hij
me gezegd j olibois, ge zijt niet op de
plaats waar ge thuis hoort." Maar aan
gezien mijn politieke beginselen niet
met die der tegenwoordige regeering
strooken, heb ik altijd geweigerd."
„Inderdaad, Jolibois, ik heb altijd
gedacht dat u een zwak voor de repu
bliek had. .Heeft de vicomte een groot
huishouden
„De vicomte de Montflanquin is
niet getrouwd," antwoordde Jolibois.
Na eenige oogenblikken stilte, ge
durende welke Jolibois de oogen van
Levrault zag opschitteren, hernam de
notaris Vicomte de Montflanquin zal
ook nooit trouwen."
„Onmogelijk," riep Levrault vol
verbazing uit.
„En waarom niet," vroeg Laura
glimlachend. „Is hij misschien in de
orde der Malthezer ridders getreden
„Neen, toch niet, dat is een heele ge
schiedenis. Ik zal probeeren ze u te
vertellen. Vicomte Gaspard de Mont
flanquin beminde op twintigjarigen
leeftijd een meisje, dat edel en even mooi
was als u. Ze heette F^rnande Edmée de
Chanteplure. Allen die haar gekend
hebben zijn het er over eens dat er nooit
een liever kind op aarde is geweest.
Gaspard aanbad haar en ook zij had
Gaspard innig lief. Daags voordat hun
huwelijk zou gesloten worden wandel
den zij met markies en markiezin de
Chanteplure aan de boorden van de
Sévre. Fernande en haar moeder gin
gen voorop, Gaspard en de markies
volgden. Plotseling hoorde men vreese-
lijke angstkreten. Gaspard snelt toe
en wat ziet hij Mevrouw de Chante
plure stond handenwringend aan den
oever der rivier waarin Fernande wan
hopig tegen de haar meesleurende gol
ven vocht. Ze had een bloem willen
plukken, haar voet was uitgegleden en
ze was in het water gevallen. De steike
stroom trok haar mee en dreigde haar
in de sluizen van een watermolen te
storten. Gaspard aarzelt geen oogen-
blik, springt in het water, zwemt naar
het meisje toe en slaagt er in haar te
grijpen. Met bovenmenschelijke krach
ten brengt hij haar bewusteloos op het
droge. Helaas, Fernande zou niet meer
tot het leven terugkeeren. De dood had
reeds zijn zegel op haar lippen gedrukt.
Ge kunt u gemakkelijk de droefheid
van den markies en de markiezin voor
stellen. Gaspard was wanhopig.Geknield
voor zijn verloofde, nam hij den Hemel
tot getuige dat hij haar getrouw zou
blijven. En Gaspard heeft woord ge
houden."
„Waarlijk een aandoenlijke geschie
denis," zei Laura. „Het lijkt wel een
held uit een roman."
„Zooals ik u reeds gezegd heb, juf
frouw, zijn er geen twee menschen in
Frankrijk te vinden, die zoo'n edel
karakter hebben als hij."
„Kom, kom," onderbreekt Levrault,
„er za! wel eens een dag komen, dat de
vicomte zijn belofte vergeet."
„U kent hem niet," hernam Jolibois.
„Hij heeft de schitterendste partijen
van de hand gewezen, want u zult wel
begrijpen dat de gelegenheid hem niet
ontbroken heeft. Hij heeft ze alle af
gewezen."
„Maar dat is dwaasheid, Jolibois.
Ook ik heb een meisje zien sterven dat
ik liefhad, maar dat heeft me niet
belet met mevrouw Levrault te trou
wen. De vicomte is niet redelijk."
„Ja, ook ik ben van die meening.
Als mensch moet ik Gaspard bewon
deren, maar als notaris moet ik zijn
gedrag afkeuren. Zooveel als in mijn
vermogen ligt, spoor ik mijn klanten
steeds aan om in het huwelijk te treden
Onlangs heb ik hem nog gezegd, dat hij
veel beter zou doen te trouwen. Maar
hij antwoordde mij J olibois, met
de levenden kan men breken, maar
met de dooden niet."
„Kom kom," herhaalde Levrault,
„hij zal moeten trouwen. Hoe oud is
hij
„Hoogstens achtentwintig jaar,
ofschoon hij er wel wat ouder uitziet.
De moeilijkheden des levens hebben
hun stempel op zijn aangezioht gedrukt
en hem een mannelijk voorkomen gege
ven. Hij is schoon, droevig en trotsch.Ik
ken menschen, die hem leelijk vonden,
maar dat zijn lieden uit de lagere volks
klasse zonder eenig schoonheidsgevoel.
Zijn sombere blik, de adel zijner trek
ken, de gratie zijner manieren en de
correctheid van zijn houding trekken
iedereen aan. Wat mij betreft, ik moet
dikwijls lachen om dat adellijk bloed,
ik neem geen andere aristocratie aan
dan die van het verstand Maar wanneer
ik vicomte de Montflanquin zie, ben ik
verplicht te bekennen, dat adel toch
geen ijdel woord is."
Aldus pratende, gingen ze terug
naar binnen. Laura keek even in den
salon en trok zich toen op haar kamer
terug. J olibois zou 's-morgens heel
vroeg vertrekken, want hij had thuis
nog dringende zaken af te handelen.
Het overige van den avond werd be
steed om de bijgebouwen van la Tré-
lade af te zien. Alle instructies die
Levrault aan zijn notaris gegeven had,
waren getrouw nagekomen. Zijn huis
was waarlijk weelderig ingericht. Tien
vurige paarden stonden hinnekend in
de paardestallen een coupé, een koets
en een gewoon rijtuig daarnaast in de
remise. De hondenhokken wemelden
van honden de antichambre van la
keien en de keukens van koks en keu
kenmeisjes. Meer dan eens gaf Levrault
zijn dankbaarheid aan Jolibois, die
met den hoed in de hand in eerbiedige
houding naast hem liep, te kennen.
,,'t Is goed, Jolibois, 't is goed," her
haalde hij van tijd tot tijd, hem vrien
delijk op den schouder kloppende.
Hoewel het uiterlijke van het kasteel
niet meeviel en hij er veel liever torens
en schietgaten en andere versterkingen
aan gezien had, kon hij toch niet nala
ten den ijver van zijn notaris te be
wonderen.
's-Anderendaags 's-morgens verliet
-J olibois rees vroeg la Trélade. Hij
wreef zich genoeglijk de handen en was
zoo blij als een vos, die uit een kippen
hok komt en zich den baard nog aflikt.
III.
De zon stond reeds hoog aan den
hemel, toen Levrault wakker werd. Hij
sprong uit zijn bed, liep naar het ven
ster en zocht overal tevergeefs naar de
twaalf kasteelen, die hij Jolibois be
steld had. Hij zag alleen eenige laken
fabrieken van Chollet waarvan de
hooge schoorsteenen boven de boomen
uitkwamen. Er kwam een sombere uit
drukking op zijn gelaat, zijn nuchter
verstand kreeg langzamerhand de over
hand.
De vallei, waarin zijn kasteel stond,
was tamelijk smal en 't was dus rede
lijkerwijs onmogelijk, dat hij een ruim
uitzicht had op zooveel naburige kastee
len. Een kleingeestig man zou er iets
kwetsends in gevonden hebben, dat
het eenige uitzicht langs den kant der
lakenfabrieken aan de boorden van de
Sèvre was, maar Levrault, die een der
koningen van de lakenindustrie ge
weest was, zou zich nooit voor zijn oud
beroep schamen. Hij hield zich niet
lang met deze gedachte bezig, want
beneden zag hij een interessant schouw
spel. Zijn bedienden gingen af en aan,
zijn honden, die door twee dresseurs
werden geleid, blaften de lucht vol
blijde geruchten, zijn paarden kwamen
terug van de wandeling, zijn tuinlieden
schoffelden de paden en begoten de
bloem- en grasperken. Pauwen pronk
ten met hun weelderige waaiervormige
staarten op de treden van het terras,
zwanen dreven statig op den vijver.
Bij het zien van dit alles overstelpten
trots en vreugde zijn hart. Het scheen
hem toe, dat alle geluiden, het gezang
der vogels, het geruisch van den wind,
het gebruis van den waterval, het
geschreeuw der pauwen, het gekir der
duiven, het gekakel der kippen, het
gehinnik der paarden en het geblaf
der honden samensmolten tot een lof
lied, dat hem toezong :„Mijnheer Le
vrault is driemaal millionair."
Iets n<f den
Gast. Hoe gaat het, kastelein?
Kastelein. Dank u, niet slecht, maax
met de oogen gaat het niet best; van
u bijvoorbeeld, heb ik in twee maanden
geen geld gezien.
DIEVENGEPEINS.
„Onze stad wordt hoe langer hoe
onveiliger.alweer dertig nieuwe po-
l;tie-amites" a^mzesteld'"
'T LOT VAN MENIGE VERMANING!
De onderwijzeres wou haai- leer
lingen sterken in de deugd van geduld.
Ze gebruikte daarbij 'u plaat waarop
'n kleine jongen aan den oever van
een snellen vliet zat te hengelen.
„Zie je dien jongen?" vroeg ze. „Hij
wil visch vangen. Maar 't kan wel
eens héél lang duren eer de visch bijt.
Hij moet geduld hebben." En zoo
praatte ze nog een kwartiertje door
over geduldig-zijn. Toen vond ze 't
tijd om door vragen te onderzoeken,
oï haar leerlingen 't gehoorde begre
pen hadden.
„Dus, kan nu iemand me zeggen,
w;it we noodig hebben als we gaan
visschen?"
„Wormen!" riep de klas, als uit
één mond.
VERRASSENDE ONTDEKKING.
Een jonge man kwam in 'n hoeden
winkel en vroeg naar 't laatste model
Amerikaansche vilfhoeden. 't Was een
lastige klant, want al spoedig was de
heele toonbank met hoeden bedekt,
die hij bekeken, of gepast, maar af
gekeurd had. Eindelijk nam de win
kelier er een hoed uit, 'n bruinen,
wreef dien wat op met z'n mouw, en
zei: „Dit is eigenlijk de meest gezochte
kleur voor dit seizoen, meneer. Zoudt
u dien niet eens oppassen?"
De klant zette 't hoofddeksel op
en bekeek zichzelf aandachtig in den
spiegel. „Is dit werkelijk 't nieuwste
model?" vroeg hij.
„De sjiekste hoed dien ik in m'n
winkel heb, meneer, was 't antwoord.
„En hij staat u prachtig en schijnt
goed te passen ook!"
„J3, hij zit me uitstekend. Dus u
zoudt me dezen hoed aanraden?"
„Zonder twijfel, meneer..,, dat is
de hoed voor u."
„Ja, dat dunkt me toch ook. Dan
zal ik toch maar geen nieuwen koo-
pen.
't Was de hoed, waarmee de klant
den winkel was binnengekomen.
MONOLOOG.
Kleermaker (met een brief in de hand).
Zoo, zoo, de heer Van Bommelen, mijn
nieuwe klant, wil tien percent van mijn
rekening aftrekken. Laat ik nu niet
vergeten op de volgende rekening twaalf
percent bij te voegen.
BLUF.
Een passagiersboot wordt op zee door
een hevigen storm overvallen. „Als
dat weer niet heel spoedig bedaart, zal
ik een gedeelte van de lading moeten
overboord werpen," sprak de kapitein.
„Dat is onnoodig," antwoordde een
der passagiers, luitenant Sabelmeijer, „ik
zal mijn portemonnaie wel in zeo wer
pen".
ZEEK AANGENAAM. r
Reiziger (die zich bij een dorpsbar
bier la-jt scheren). Hoor eens, beste
vriend, uw zeep heeft vandaag een in-
famen geur.
Barbier. Ja, als men twee lijken ge
schoren heeft, kan de zeepkwast niet
naar reseda ruiken.
UIT EEN PRUISISCHE KAZERNE.
Sergeant (tot een recruut). Kerel je
staat zoo scheef als de toren van 3?isa;
kom je uit die streek?
Recruut. Neen, sergeant, uit Baden-
Baden.
Sergeant. En stotteron doet de kerel
ook aL
OP SCHOOL.
Onderwijzer. Piet Zwamneus vervoeg
jij het werkwoord slachten.
Piet. Ik slacht, ik slachtte, ik heb ge
slacht, ik had geslacht....
Onderwijzer. Nn, de toekomende tijd,
ik zal....
Piet. Ham eten.
ZEER JUIST.
Gast Hoe komt het toch, kellner, dat
de porties hier zoo klein zijn? Hierover
in de„Gonüen druif" zijn ze veel groo-
ter.
Kellner. Zo nemvi daar zeker meer
vleesch.
NUMMER 16 EERSTE JAARGANG 1921
J CHARTREUSE
Het sloeg drie uur in de wachtkamer
van den politiecommissaris. Drie uur
in den nacht.
Het rumoerige stadsleven het geraas
op straten en pleinen was langzamer
hand uitgestorven. Nu en dan rolde er
nog een late auto over de straatkeien
en ratelde er een rijtuig met kletterende
wielen voorbij het politiebureau. Een
oogmblik kwam dan de straat vol
zwellende geruchten, die langzaam ver
minderden in uitstervend gedruisch.
Het was het uur, waarop de ridders
van den nacht uit hun schuilhoeken
te voorschijn kwamen en de meeste
misdaden plaats grepen.
Dezen nacht echter scheen er zeer
weinig aan de hand te zijn. Sedert meer
dan een uur had de telefoonbei niet
meer gerinkeld en was er geen enkele
beambte binnengekomen, die den chef
der politie met rapporten kwam lastig
vallen.
Reeds wilde de commissaris, die zoo
juist zijn naam onder een der stukken
van den ijverig voortwerkerenden poli-
tiesecretaris gezet had, zich behaaglijk
op 'n rustbed neerleggen, toen hij in de
gang slepende stappen hoorde naderen.
De deur ging open en er verscheen
een agent van politie.
„Mijnheer de commissaris," rappor
teerde hij in voorgeschreven houding.
„Ik heb in mijn wijk In de Waterloo
straat een bewusteloozen man gevon
den met een wonde aan het hoofd. Ik
heb aanstonds assistentie gevraagd en
heb den bewustelooze met behulp
mijner collega's van Hamer en Pintroe
opgenomen en weggedragen."
„Waar is hij," onderbrak de com
missaris.
.Buiten, mijnheer de commissaris."
„Heeft hij zijn naam genoemd
„Neen."
„Goed, ik kom."
Politiecommissaris Bertram knoopte
zijn uniform langzaam dicht en volgde
den beambte in de kale, witgekalkte
kamer daarnaast, waar op een planken
rustbed een man lag uitgestrekt.
„Licht bij," zei hij.
Een der beambten haalde een elec-
trisch zaklantaarntje te voorschijn en
liet het licht op het gelaat van den be
wustelooze vallen.
Aan de gelaatstrekken, aan de klee
ding en heel de houding van het lichaam
kon men zien dat men met iemand van
goede familie te doen had. De oogen
waren'gesl ten n een z vare, moeizame
ademhaling deeü de borst onstuimig
op en neer gaan.
„Koud water en zeep," gebood de
politie-commissaris. Een beambte snel
de toe en begon gezicht en handen van
den vreemdeling te reinigen. Daarna
nam de politiecommissaris het elec-
trisch lichtje en liet het opnieuw in het
gelaat schijnen.
„Als ik me niet vergis," mompelde
hij, „heb ik dit gezicht meer gezien.
Maar op het oogenblik weet ik niet te
zeggen waar en
Zichzelf onderbrekend, beval hij j
„Neem den doek af, Hamer, ik wil de
wonde zien. Wanneer het een ernstige
wonde is, moeten wij een dokter ont
bieden.",
Voorzichtig knoopte de beambte den
zakdoek, dien hij een half uur geleden
zelf om het hoofd van den verwonde
gebonden had los, en wiesch ook het
dikke geronnen bloed, dat aan de haren
kleefde, met water weg.
Toen hij de wonde zelf met karbol-
water reinigde, kwam er een pijnlijke
trek op het gelaat van den vremdeling,
die de oogen even opsloeg.
Natuurlijk had de commissaris toen
de fletse oogen gezien en hij riep
uit :„Drommels, maar dat is ex-luite-
nant Ripet."
Had de gewonde dezen uitroep ver
staan, of herkende hij op zijne beurt
den commissaris Hij wierp een droe-
vigen blik op het gelaat van den com
missaris en sloeg toen de oogen neder
„Laat ons alleen," beval Bertram.
„De secretaris houde zich gereed om
onmiddellijk binnen te komen wanneer
ik hem roep."
De beambten verdwenen en Bertram
bleef met den luitenant alleen.
„Ripet," zei hij, „hoe gaat het u
en hoe komt ge hier
„Ah, kent u me nog" vroeg de andere
aarzelend.
„Natuurlijk, wanneer men zoolang
in 't zelfde regiment geweest is
„Ja, ja, ik begrijp u," antwoordde
Ripet en probeerde overeind te komen.
Hij viel echter met een diepen zucht
weer terug.
„Houd u kalm, kerel, en blijf rustig
liggen," zei Bertram. ,,U is zeer zwak.
Maar wat is er gebeurd U is gewond,
bent u aangevallen Vertel me
eens
„Neen, neen," antwoordde de ander,
„aangevallen ben ik niet. Voor zoover
ik tenminste weet niet. Ik moet ergens
gevallen zijn't is me ook hetzelfde
.een wonde meer of minder. Wat
geeft dat voor een kerel als ik ben
En weer sloeg hij zijn oogen, die
den commissaris hadden aangekeken,
neder.
Eenige oogenblikken was het stil in
de kale kamer van het politiebureau.
Toen begon de commissaris opnieuw
te vragen.
„Vertel me alles wat uitvoeriger,
Ripet. We zijn toch oude kameraden
weliswaar heb ik u sinds die geschie
denis met de regimentskas uit het oog
verloren, doch ik mag je wel lijden.
Ik ben immers politie-commissaris
en voor een klein geruchtje niet ver
vaard. We komen hier zooveel tegen en
elkeen begaat al eens een misstap in
zijn leven. Vertel me eens wat van uw
leven. Ik spreek thans niet als beambte,
maar als mensch tot mensch
„Ja ja, als mensch tot mensch,"
antwoordde de gewonde zachtjes. Zich
daarna op een elleboog oprichtende zei
hij langzaam Ik kan haast niet pra
ten M'n keel is te droog, mijn tong
kleeft aan mijn verhemelte. Hebt ge
niet wat te drinken voor me, Bertram
„Wacht even," zei de commissaris,
,,lk heb nog een flesch beste chartreuse'
jat zal u goed doen en opbeuren."
Meteen verliet hij de kamer, terwijl
de gewonde hem met minachtenden
blik nakeek. En hij kon zich niet weer
houden halfluid te mompelen :„Char-
treuse, ja ja, chartreuse. Dat is het.
Dat is de drank dien de duivel heeft
uitgevonden om mij In het verderf te
storten, ja ja, chartreuse."
Bertram kwam spoedig terug met een
flesch en een glas terug. Hij schonk
een vol glas in en reikte het aan zijn
vriend toe. Deze ledigde het glas in één
teug, liet het nogmaals vullen en dronk
het opnieuw ineens uit. De flesch was
half leeg.
„Schei uit, 't is nu genoeg," zei
Bertram tot den luitenant, die het glas
weer vooruitstak. Bertram zette de
flesch op den grond.
„Ja ja," sprak Ripet, die thans wat
bijgekomen was en zich half opgericht
had. „Ja ja, het is ver met me gekomen,
Bertram. Ik zit reeds op het politie
bureau e n ben als een schooier op de
straat opgeraapt. Ge hebt me daar
juist herinnerd aan de regimentskas
die ik gestolen had om mijn schulden
te betalenGoed, dat is aan het
licht gekomen en ik werd gestraft. Men
heeft mij nog heel genadig behandeld,
anders was ik ongetwijfeld ook in de
gevangenis terecht gekomen. Doch mijn
naam was geschandvlekt. Mijn familie
en mijn kameraden wilden niets meer
van mij hooren. Wilt ge weten, Bertram
hoe ik geprobeerd heb mij door het
leven heen te slaan Voor kellner en
straatveger had ik geen zin en geen aan
leg. Voor reiziger in sigaren en wijn
was ik evenmin geschikt. Sprekende
tot u als mensch tot mensch, wil ik
u zeggen wat ik deed. Ik speelde en
dronk. Ik hield me op in bier- en wijn
huizen en probeerde de daar toevallig
verblijvende óningewijden en sukkels
af te troggelenmet den dobbel-
beker en de kaartEen schelmen
leven was heten nu is het gedaan..'
„Hoezoo
„Hoezoo Men heeft mij betrapt en
men heeft mij er uit geworpen..Ik
spreek tot u als mensch en ik hoop dat
u me aanhooren zult als mensch, niet
als politiedienaar. Ik speelde valsch,
ben nu uitgespeeld. Men kent mij over
alen vanavond
„Ja, vanavond," vroeg de commis
saris nieuwsgierig.
„Ben ik aan de laatste acte van mijn
treurig levensdrama gekomen. U,
Bertram, hebt een eerlijk beroep ge
vonden, de anderen zijn deels deftige
menschen als u, deels verongelukte
levens als ik..Vanavond waren wij
bij.... 't is misschien beter dat ik u
niet zeg waar we waren .waren wij
in een club. Daar werd, zooals het op
dergelijke plaatsen gebeurt, gespeeld en
gebrast. Het spel en de drank, de kaar
ten en de glazen zijn dingen die men
altijd te zamen vindt. Chartreuse
ja, mijn geliefkoosde drank was char
treuse."
„Ter zake, Ripet," zei de commis
saris, die niets van de phantasiën van
den luitenant wilde weten, „wat ge
beurde er in de club
„Spel en drank. Ik had pech. Eenige
dagen geleden had ik groote sommen
gelds gewonnen, had ik mij opnieuw
geïnstalleerd en mij allerlei luxe-arti
kelen aangeschaft nieuwe kleeren.
nieuwe meubels Vanavond speelde
ik zeer grof. De fortuin was me niet
gunstig maar ik lachte met het geluk.
Een der spelers hield me streng in het
oog en riep plotseling :„Valsche spe
IerToen ontstond er een helsch
lawaai We raasden als wilden. Een der
beschonken kerels sloeg mii met een
bronzen luchter op het hoofd.... en
t oen ik ontwaakte hadden mij de po
litieagenten uit een der straatgoten
opgeraapt
„En nuv/at gaat ge nu begin
nen," vroeg Bertram.
„Geef me nog maar een glas, ik kan
niet meer," smeekte Ripet.
t Zal u geen goed doen, vriend. Ik
zal liever een dokter laten komen»
Wacht, ikzaj even telefoneeren."
De commissaris stond op en ging
naar de telefooncel. Een oogenblik keek
Ripet zijn vriend met waterige oogen
na.
„Ja, ^wat nu, wat gaat ge nu be
ginnen," mompelde hij voor zich heen.
„Chartreuse," fluisterde hem de duivel
in het oor. En hij stak zijn arm uit naar
de flesch, die door den nalatigen Ber
tram op den vloer gezet was, ontkurkte
ze, zette ze aan zijn mond en dronk
met haastige teugen. Een weinig later
zonk hij achterover neer, terwijl de
flesch kletterend op den vloer viel
Een half uur later sloot de politie
commissaris Bertram het dictaat, dat
hij aan zijn haastig schrijvenden secre
taris had voorgezegd, met de woorden
„Toen ik uit de telefooncel terug
kwam, vond ik een lijk. Ripet had zich
doodgedronken. Ik heb den indruk
gekregen dat de ongelukkige niet met
het volle bewustzijn handelde, toen hij
de flesch chartreuse leegdronk. Hij had
me kort te voren nog verklaard dat
hij vóór de vechtpartij een groote hoe
veelheid sterken drank had gedron
ken, vooral chartreuse..,...'"
I GOUD EN ADELDOM
1.
De menschelijke dwaasheid is on
verbeterlijk zelfs Molière heeft nie
mand beter gemaakt. Levrault was
rijk geworden in een manufactuur-,
winkel op de Lijnwaadmarkt. Toen hij
zich uit zijn zaken teruggetrokken en
zich in een mooi heerenhuis gevestigd
had, bracht hoogmoed en de eerzucht
hem het hoofd op hol. Het schijnt wel
dat het geld op sommige personen een
even opwindende uitwerking heeft als
de wijn. Toen hij zich de gelukkige be
zitter van drie millioen kon noemen,
bemerkte deze, door een duizeling over
vallen man, dat de rijkdom, dien hij
steeds als zijn eenig groote levensdoel
had beschouwd, niets anders dan het
punt van uitgang naar dat groote
levensdoel was. Hij had er behoefte
aan nieuwe gezichtspunten te openen,
het klein-burgerlijk achterlijk bestaan,
waarin hij tot hiertoe geleefd had, te
ontvluchten en de schitterende sferen,
waarvoor hij zich geboren voelde als
een pas ontpopte vlinder tegemoet te
vliegen.
Aanvankelijk waren zijn gedachten
en plannen heel vaag omlijnd, schuchter
en bedeesd in zijn geest opgekomen.
Spoedig echter hadden ze vasten vorm
gekregen en zich tot duizelingwekKende
proporties ontwikkeld.
Hoewel de aristocratie te dien tijde
zoo goed als afgedaan had, waren er
toch nog verschillende menschen, die
zich door adellijke titels aangetrokken
voelden. Levrault streefde er boven
dien naar, in de politiek te komen en
fWnrrit nervnlnH
l^l'i1» III
NJLBiU vv ÖIALl IUuM.
Jt