i;iininiiiiiiiiii?iii8iiniiniiiii8iiieiiinii8iiniiiniiiiinissiiiiinnii8ifHi»iiiii3iiiiiyiigiisn8i8iiiiiiiiiLii8iiisiiiiiaiiginiiinasyyi :mia Moppentrommel IIH§1131ll!ll!119!§U3if9IIIff,IgUliIliIII§a§!8II!lI!iIlI!l!!92l989ni!!!l!!nSI9IBSI!l!S§!lS8inS!IFn!Ei3gggi!§§SIPyilil!i;!!31i§li liy!II5iBIl!i2i8llill VOOR elk uur van den dag kunnen ontvan- gen. Galaor maakte een diepe buiging en verdween in de bocht van de laan. „Het schijnt dat men veel belang in mij stelt," zei Levrault, heel familiair den arm van den notaris nemende. „Binnen acht dagen zal de aristo cratie van heel den ontrek zich in uw kasteel verdringen. Ge zult in uw ver trekken de namen hooren uitspreken van de meest roemrijke families, maar vergeet vooral niet dat de meest roem rijke van alle vicomte de Montflanquin is." „Ja, dat weet ik. Is hij geen afstam meling van de Boudewijnen en de Lusignans „Zooals u zegt, mijnheer.'' „Het zal voor mij een ongekende eer zijn hem de hand te mogen drukken." „En wat meer is, hij kon de eerste van zijn geslacht wel zijn. Want ik heb nooit een man met zulk een edel hart gezien. Geheel belangeloos heeft hij den steun van zijn luisterrijken naam toegezegd aan de nieuwe woning. Weet u wat er tusschen den koning en Mont flanquin gezegd is, toen hij zich voor de eerste maal aan het hof vertoonde Levrault was één oor, Laura, die vooruit ging, vertraagde den pas. „Het is een gebeurtenis, die waard is in de geschiedenis vermeld te worden. Vicomte de Montflanquin heeft het mij meer dan eens verteld. De voor stelling had plaats in de troonzaal in tegenwoordigheid van de prinsen, de prinsessen en de voornaamste hoog- waardigheidsbekleeders van den staat. „Sire," zei de Montflanquin, „ik schaar mij geheel onder het vaandel uwer dynastie,. Ik ben echter zoo vrij Uwe Majesteit een voorwaarde te stellen." Bij deze woorden fronste de koning de Wenkbrauwen en zei„Vicomte Gas- pard de Montflanquin, wij stellen zelf voorwaarden en kunnen er geen aanne men. Desniettegenstaande sta ik u toe te spreken, de eer die u ons bewijst is te groot." „Sire," antwoordde de vicomte, „ik stel de voorwaarde dat Uwe Majesteit niets voor mij zal doen en dat het mij toegelaten zal zijn even arm te blijven als vroeger." „Dat is mooi," zei Laura. „Te mooi," voegde Levrault er bij. J.Wat antwoordde de koning daarop „De koning opende de armen en omhelsde den vicomte. Het is niet noodig, dat ik u zeg, dat zijn oogen met tranen gevuld waren." „We zullen niets voor u doen," zei hij vol goedheid, „omdat ge het zelf verlangt. Ge zult niets zijn, zelfs ni.et eens pair van Frankrijk. Maar wat ge ook voor uw familieleden, of voor uw vrienden ooit zult vragen, dat zal ik u geven, edel jongmensch." Heeft de koning dat gezegd," riep Levrault uit. „Ja, en het waren geen in de lucht gesproken woorden. Hoewel hij door de revolutie geruïneerd is en terugge trokken leeft op het kasteel van zijn voorouders, dat hij slechts nu en dan verlaat om zich naar de Tuilerieën te begeven, of om met de prinsen te Chan- tilly te gaan jagen, hoewel hij zeer bescheiden leeft en haast geen vaderlijk erfdeel heeft, is de vicomte de Mont flanquin de invloedrijkste en de mach tigste man van het land. Ik ken meer dan een hooggeplaatste, die zijn positie aan hem te danken heeft. Meermalen heeft hij mij een prefectuur aangeboden, want zooals ik u reeds gezegd heb, mag hij mij gaarne lijden. Onlangs heeft hij me gezegd j olibois, ge zijt niet op de plaats waar ge thuis hoort." Maar aan gezien mijn politieke beginselen niet met die der tegenwoordige regeering strooken, heb ik altijd geweigerd." „Inderdaad, Jolibois, ik heb altijd gedacht dat u een zwak voor de repu bliek had. .Heeft de vicomte een groot huishouden „De vicomte de Montflanquin is niet getrouwd," antwoordde Jolibois. Na eenige oogenblikken stilte, ge durende welke Jolibois de oogen van Levrault zag opschitteren, hernam de notaris Vicomte de Montflanquin zal ook nooit trouwen." „Onmogelijk," riep Levrault vol verbazing uit. „En waarom niet," vroeg Laura glimlachend. „Is hij misschien in de orde der Malthezer ridders getreden „Neen, toch niet, dat is een heele ge schiedenis. Ik zal probeeren ze u te vertellen. Vicomte Gaspard de Mont flanquin beminde op twintigjarigen leeftijd een meisje, dat edel en even mooi was als u. Ze heette F^rnande Edmée de Chanteplure. Allen die haar gekend hebben zijn het er over eens dat er nooit een liever kind op aarde is geweest. Gaspard aanbad haar en ook zij had Gaspard innig lief. Daags voordat hun huwelijk zou gesloten worden wandel den zij met markies en markiezin de Chanteplure aan de boorden van de Sévre. Fernande en haar moeder gin gen voorop, Gaspard en de markies volgden. Plotseling hoorde men vreese- lijke angstkreten. Gaspard snelt toe en wat ziet hij Mevrouw de Chante plure stond handenwringend aan den oever der rivier waarin Fernande wan hopig tegen de haar meesleurende gol ven vocht. Ze had een bloem willen plukken, haar voet was uitgegleden en ze was in het water gevallen. De steike stroom trok haar mee en dreigde haar in de sluizen van een watermolen te storten. Gaspard aarzelt geen oogen- blik, springt in het water, zwemt naar het meisje toe en slaagt er in haar te grijpen. Met bovenmenschelijke krach ten brengt hij haar bewusteloos op het droge. Helaas, Fernande zou niet meer tot het leven terugkeeren. De dood had reeds zijn zegel op haar lippen gedrukt. Ge kunt u gemakkelijk de droefheid van den markies en de markiezin voor stellen. Gaspard was wanhopig.Geknield voor zijn verloofde, nam hij den Hemel tot getuige dat hij haar getrouw zou blijven. En Gaspard heeft woord ge houden." „Waarlijk een aandoenlijke geschie denis," zei Laura. „Het lijkt wel een held uit een roman." „Zooals ik u reeds gezegd heb, juf frouw, zijn er geen twee menschen in Frankrijk te vinden, die zoo'n edel karakter hebben als hij." „Kom, kom," onderbreekt Levrault, „er za! wel eens een dag komen, dat de vicomte zijn belofte vergeet." „U kent hem niet," hernam Jolibois. „Hij heeft de schitterendste partijen van de hand gewezen, want u zult wel begrijpen dat de gelegenheid hem niet ontbroken heeft. Hij heeft ze alle af gewezen." „Maar dat is dwaasheid, Jolibois. Ook ik heb een meisje zien sterven dat ik liefhad, maar dat heeft me niet belet met mevrouw Levrault te trou wen. De vicomte is niet redelijk." „Ja, ook ik ben van die meening. Als mensch moet ik Gaspard bewon deren, maar als notaris moet ik zijn gedrag afkeuren. Zooveel als in mijn vermogen ligt, spoor ik mijn klanten steeds aan om in het huwelijk te treden Onlangs heb ik hem nog gezegd, dat hij veel beter zou doen te trouwen. Maar hij antwoordde mij J olibois, met de levenden kan men breken, maar met de dooden niet." „Kom kom," herhaalde Levrault, „hij zal moeten trouwen. Hoe oud is hij „Hoogstens achtentwintig jaar, ofschoon hij er wel wat ouder uitziet. De moeilijkheden des levens hebben hun stempel op zijn aangezioht gedrukt en hem een mannelijk voorkomen gege ven. Hij is schoon, droevig en trotsch.Ik ken menschen, die hem leelijk vonden, maar dat zijn lieden uit de lagere volks klasse zonder eenig schoonheidsgevoel. Zijn sombere blik, de adel zijner trek ken, de gratie zijner manieren en de correctheid van zijn houding trekken iedereen aan. Wat mij betreft, ik moet dikwijls lachen om dat adellijk bloed, ik neem geen andere aristocratie aan dan die van het verstand Maar wanneer ik vicomte de Montflanquin zie, ben ik verplicht te bekennen, dat adel toch geen ijdel woord is." Aldus pratende, gingen ze terug naar binnen. Laura keek even in den salon en trok zich toen op haar kamer terug. J olibois zou 's-morgens heel vroeg vertrekken, want hij had thuis nog dringende zaken af te handelen. Het overige van den avond werd be steed om de bijgebouwen van la Tré- lade af te zien. Alle instructies die Levrault aan zijn notaris gegeven had, waren getrouw nagekomen. Zijn huis was waarlijk weelderig ingericht. Tien vurige paarden stonden hinnekend in de paardestallen een coupé, een koets en een gewoon rijtuig daarnaast in de remise. De hondenhokken wemelden van honden de antichambre van la keien en de keukens van koks en keu kenmeisjes. Meer dan eens gaf Levrault zijn dankbaarheid aan Jolibois, die met den hoed in de hand in eerbiedige houding naast hem liep, te kennen. ,,'t Is goed, Jolibois, 't is goed," her haalde hij van tijd tot tijd, hem vrien delijk op den schouder kloppende. Hoewel het uiterlijke van het kasteel niet meeviel en hij er veel liever torens en schietgaten en andere versterkingen aan gezien had, kon hij toch niet nala ten den ijver van zijn notaris te be wonderen. 's-Anderendaags 's-morgens verliet -J olibois rees vroeg la Trélade. Hij wreef zich genoeglijk de handen en was zoo blij als een vos, die uit een kippen hok komt en zich den baard nog aflikt. III. De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen Levrault wakker werd. Hij sprong uit zijn bed, liep naar het ven ster en zocht overal tevergeefs naar de twaalf kasteelen, die hij Jolibois be steld had. Hij zag alleen eenige laken fabrieken van Chollet waarvan de hooge schoorsteenen boven de boomen uitkwamen. Er kwam een sombere uit drukking op zijn gelaat, zijn nuchter verstand kreeg langzamerhand de over hand. De vallei, waarin zijn kasteel stond, was tamelijk smal en 't was dus rede lijkerwijs onmogelijk, dat hij een ruim uitzicht had op zooveel naburige kastee len. Een kleingeestig man zou er iets kwetsends in gevonden hebben, dat het eenige uitzicht langs den kant der lakenfabrieken aan de boorden van de Sèvre was, maar Levrault, die een der koningen van de lakenindustrie ge weest was, zou zich nooit voor zijn oud beroep schamen. Hij hield zich niet lang met deze gedachte bezig, want beneden zag hij een interessant schouw spel. Zijn bedienden gingen af en aan, zijn honden, die door twee dresseurs werden geleid, blaften de lucht vol blijde geruchten, zijn paarden kwamen terug van de wandeling, zijn tuinlieden schoffelden de paden en begoten de bloem- en grasperken. Pauwen pronk ten met hun weelderige waaiervormige staarten op de treden van het terras, zwanen dreven statig op den vijver. Bij het zien van dit alles overstelpten trots en vreugde zijn hart. Het scheen hem toe, dat alle geluiden, het gezang der vogels, het geruisch van den wind, het gebruis van den waterval, het geschreeuw der pauwen, het gekir der duiven, het gekakel der kippen, het gehinnik der paarden en het geblaf der honden samensmolten tot een lof lied, dat hem toezong :„Mijnheer Le vrault is driemaal millionair." Iets n<f den Gast. Hoe gaat het, kastelein? Kastelein. Dank u, niet slecht, maax met de oogen gaat het niet best; van u bijvoorbeeld, heb ik in twee maanden geen geld gezien. DIEVENGEPEINS. „Onze stad wordt hoe langer hoe onveiliger.alweer dertig nieuwe po- l;tie-amites" a^mzesteld'" 'T LOT VAN MENIGE VERMANING! De onderwijzeres wou haai- leer lingen sterken in de deugd van geduld. Ze gebruikte daarbij 'u plaat waarop 'n kleine jongen aan den oever van een snellen vliet zat te hengelen. „Zie je dien jongen?" vroeg ze. „Hij wil visch vangen. Maar 't kan wel eens héél lang duren eer de visch bijt. Hij moet geduld hebben." En zoo praatte ze nog een kwartiertje door over geduldig-zijn. Toen vond ze 't tijd om door vragen te onderzoeken, oï haar leerlingen 't gehoorde begre pen hadden. „Dus, kan nu iemand me zeggen, w;it we noodig hebben als we gaan visschen?" „Wormen!" riep de klas, als uit één mond. VERRASSENDE ONTDEKKING. Een jonge man kwam in 'n hoeden winkel en vroeg naar 't laatste model Amerikaansche vilfhoeden. 't Was een lastige klant, want al spoedig was de heele toonbank met hoeden bedekt, die hij bekeken, of gepast, maar af gekeurd had. Eindelijk nam de win kelier er een hoed uit, 'n bruinen, wreef dien wat op met z'n mouw, en zei: „Dit is eigenlijk de meest gezochte kleur voor dit seizoen, meneer. Zoudt u dien niet eens oppassen?" De klant zette 't hoofddeksel op en bekeek zichzelf aandachtig in den spiegel. „Is dit werkelijk 't nieuwste model?" vroeg hij. „De sjiekste hoed dien ik in m'n winkel heb, meneer, was 't antwoord. „En hij staat u prachtig en schijnt goed te passen ook!" „J3, hij zit me uitstekend. Dus u zoudt me dezen hoed aanraden?" „Zonder twijfel, meneer..,, dat is de hoed voor u." „Ja, dat dunkt me toch ook. Dan zal ik toch maar geen nieuwen koo- pen. 't Was de hoed, waarmee de klant den winkel was binnengekomen. MONOLOOG. Kleermaker (met een brief in de hand). Zoo, zoo, de heer Van Bommelen, mijn nieuwe klant, wil tien percent van mijn rekening aftrekken. Laat ik nu niet vergeten op de volgende rekening twaalf percent bij te voegen. BLUF. Een passagiersboot wordt op zee door een hevigen storm overvallen. „Als dat weer niet heel spoedig bedaart, zal ik een gedeelte van de lading moeten overboord werpen," sprak de kapitein. „Dat is onnoodig," antwoordde een der passagiers, luitenant Sabelmeijer, „ik zal mijn portemonnaie wel in zeo wer pen". ZEEK AANGENAAM. r Reiziger (die zich bij een dorpsbar bier la-jt scheren). Hoor eens, beste vriend, uw zeep heeft vandaag een in- famen geur. Barbier. Ja, als men twee lijken ge schoren heeft, kan de zeepkwast niet naar reseda ruiken. UIT EEN PRUISISCHE KAZERNE. Sergeant (tot een recruut). Kerel je staat zoo scheef als de toren van 3?isa; kom je uit die streek? Recruut. Neen, sergeant, uit Baden- Baden. Sergeant. En stotteron doet de kerel ook aL OP SCHOOL. Onderwijzer. Piet Zwamneus vervoeg jij het werkwoord slachten. Piet. Ik slacht, ik slachtte, ik heb ge slacht, ik had geslacht.... Onderwijzer. Nn, de toekomende tijd, ik zal.... Piet. Ham eten. ZEER JUIST. Gast Hoe komt het toch, kellner, dat de porties hier zoo klein zijn? Hierover in de„Gonüen druif" zijn ze veel groo- ter. Kellner. Zo nemvi daar zeker meer vleesch. NUMMER 16 EERSTE JAARGANG 1921 J CHARTREUSE Het sloeg drie uur in de wachtkamer van den politiecommissaris. Drie uur in den nacht. Het rumoerige stadsleven het geraas op straten en pleinen was langzamer hand uitgestorven. Nu en dan rolde er nog een late auto over de straatkeien en ratelde er een rijtuig met kletterende wielen voorbij het politiebureau. Een oogmblik kwam dan de straat vol zwellende geruchten, die langzaam ver minderden in uitstervend gedruisch. Het was het uur, waarop de ridders van den nacht uit hun schuilhoeken te voorschijn kwamen en de meeste misdaden plaats grepen. Dezen nacht echter scheen er zeer weinig aan de hand te zijn. Sedert meer dan een uur had de telefoonbei niet meer gerinkeld en was er geen enkele beambte binnengekomen, die den chef der politie met rapporten kwam lastig vallen. Reeds wilde de commissaris, die zoo juist zijn naam onder een der stukken van den ijverig voortwerkerenden poli- tiesecretaris gezet had, zich behaaglijk op 'n rustbed neerleggen, toen hij in de gang slepende stappen hoorde naderen. De deur ging open en er verscheen een agent van politie. „Mijnheer de commissaris," rappor teerde hij in voorgeschreven houding. „Ik heb in mijn wijk In de Waterloo straat een bewusteloozen man gevon den met een wonde aan het hoofd. Ik heb aanstonds assistentie gevraagd en heb den bewustelooze met behulp mijner collega's van Hamer en Pintroe opgenomen en weggedragen." „Waar is hij," onderbrak de com missaris. .Buiten, mijnheer de commissaris." „Heeft hij zijn naam genoemd „Neen." „Goed, ik kom." Politiecommissaris Bertram knoopte zijn uniform langzaam dicht en volgde den beambte in de kale, witgekalkte kamer daarnaast, waar op een planken rustbed een man lag uitgestrekt. „Licht bij," zei hij. Een der beambten haalde een elec- trisch zaklantaarntje te voorschijn en liet het licht op het gelaat van den be wustelooze vallen. Aan de gelaatstrekken, aan de klee ding en heel de houding van het lichaam kon men zien dat men met iemand van goede familie te doen had. De oogen waren'gesl ten n een z vare, moeizame ademhaling deeü de borst onstuimig op en neer gaan. „Koud water en zeep," gebood de politie-commissaris. Een beambte snel de toe en begon gezicht en handen van den vreemdeling te reinigen. Daarna nam de politiecommissaris het elec- trisch lichtje en liet het opnieuw in het gelaat schijnen. „Als ik me niet vergis," mompelde hij, „heb ik dit gezicht meer gezien. Maar op het oogenblik weet ik niet te zeggen waar en Zichzelf onderbrekend, beval hij j „Neem den doek af, Hamer, ik wil de wonde zien. Wanneer het een ernstige wonde is, moeten wij een dokter ont bieden.", Voorzichtig knoopte de beambte den zakdoek, dien hij een half uur geleden zelf om het hoofd van den verwonde gebonden had los, en wiesch ook het dikke geronnen bloed, dat aan de haren kleefde, met water weg. Toen hij de wonde zelf met karbol- water reinigde, kwam er een pijnlijke trek op het gelaat van den vremdeling, die de oogen even opsloeg. Natuurlijk had de commissaris toen de fletse oogen gezien en hij riep uit :„Drommels, maar dat is ex-luite- nant Ripet." Had de gewonde dezen uitroep ver staan, of herkende hij op zijne beurt den commissaris Hij wierp een droe- vigen blik op het gelaat van den com missaris en sloeg toen de oogen neder „Laat ons alleen," beval Bertram. „De secretaris houde zich gereed om onmiddellijk binnen te komen wanneer ik hem roep." De beambten verdwenen en Bertram bleef met den luitenant alleen. „Ripet," zei hij, „hoe gaat het u en hoe komt ge hier „Ah, kent u me nog" vroeg de andere aarzelend. „Natuurlijk, wanneer men zoolang in 't zelfde regiment geweest is „Ja, ja, ik begrijp u," antwoordde Ripet en probeerde overeind te komen. Hij viel echter met een diepen zucht weer terug. „Houd u kalm, kerel, en blijf rustig liggen," zei Bertram. ,,U is zeer zwak. Maar wat is er gebeurd U is gewond, bent u aangevallen Vertel me eens „Neen, neen," antwoordde de ander, „aangevallen ben ik niet. Voor zoover ik tenminste weet niet. Ik moet ergens gevallen zijn't is me ook hetzelfde .een wonde meer of minder. Wat geeft dat voor een kerel als ik ben En weer sloeg hij zijn oogen, die den commissaris hadden aangekeken, neder. Eenige oogenblikken was het stil in de kale kamer van het politiebureau. Toen begon de commissaris opnieuw te vragen. „Vertel me alles wat uitvoeriger, Ripet. We zijn toch oude kameraden weliswaar heb ik u sinds die geschie denis met de regimentskas uit het oog verloren, doch ik mag je wel lijden. Ik ben immers politie-commissaris en voor een klein geruchtje niet ver vaard. We komen hier zooveel tegen en elkeen begaat al eens een misstap in zijn leven. Vertel me eens wat van uw leven. Ik spreek thans niet als beambte, maar als mensch tot mensch „Ja ja, als mensch tot mensch," antwoordde de gewonde zachtjes. Zich daarna op een elleboog oprichtende zei hij langzaam Ik kan haast niet pra ten M'n keel is te droog, mijn tong kleeft aan mijn verhemelte. Hebt ge niet wat te drinken voor me, Bertram „Wacht even," zei de commissaris, ,,lk heb nog een flesch beste chartreuse' jat zal u goed doen en opbeuren." Meteen verliet hij de kamer, terwijl de gewonde hem met minachtenden blik nakeek. En hij kon zich niet weer houden halfluid te mompelen :„Char- treuse, ja ja, chartreuse. Dat is het. Dat is de drank dien de duivel heeft uitgevonden om mij In het verderf te storten, ja ja, chartreuse." Bertram kwam spoedig terug met een flesch en een glas terug. Hij schonk een vol glas in en reikte het aan zijn vriend toe. Deze ledigde het glas in één teug, liet het nogmaals vullen en dronk het opnieuw ineens uit. De flesch was half leeg. „Schei uit, 't is nu genoeg," zei Bertram tot den luitenant, die het glas weer vooruitstak. Bertram zette de flesch op den grond. „Ja ja," sprak Ripet, die thans wat bijgekomen was en zich half opgericht had. „Ja ja, het is ver met me gekomen, Bertram. Ik zit reeds op het politie bureau e n ben als een schooier op de straat opgeraapt. Ge hebt me daar juist herinnerd aan de regimentskas die ik gestolen had om mijn schulden te betalenGoed, dat is aan het licht gekomen en ik werd gestraft. Men heeft mij nog heel genadig behandeld, anders was ik ongetwijfeld ook in de gevangenis terecht gekomen. Doch mijn naam was geschandvlekt. Mijn familie en mijn kameraden wilden niets meer van mij hooren. Wilt ge weten, Bertram hoe ik geprobeerd heb mij door het leven heen te slaan Voor kellner en straatveger had ik geen zin en geen aan leg. Voor reiziger in sigaren en wijn was ik evenmin geschikt. Sprekende tot u als mensch tot mensch, wil ik u zeggen wat ik deed. Ik speelde en dronk. Ik hield me op in bier- en wijn huizen en probeerde de daar toevallig verblijvende óningewijden en sukkels af te troggelenmet den dobbel- beker en de kaartEen schelmen leven was heten nu is het gedaan..' „Hoezoo „Hoezoo Men heeft mij betrapt en men heeft mij er uit geworpen..Ik spreek tot u als mensch en ik hoop dat u me aanhooren zult als mensch, niet als politiedienaar. Ik speelde valsch, ben nu uitgespeeld. Men kent mij over alen vanavond „Ja, vanavond," vroeg de commis saris nieuwsgierig. „Ben ik aan de laatste acte van mijn treurig levensdrama gekomen. U, Bertram, hebt een eerlijk beroep ge vonden, de anderen zijn deels deftige menschen als u, deels verongelukte levens als ik..Vanavond waren wij bij.... 't is misschien beter dat ik u niet zeg waar we waren .waren wij in een club. Daar werd, zooals het op dergelijke plaatsen gebeurt, gespeeld en gebrast. Het spel en de drank, de kaar ten en de glazen zijn dingen die men altijd te zamen vindt. Chartreuse ja, mijn geliefkoosde drank was char treuse." „Ter zake, Ripet," zei de commis saris, die niets van de phantasiën van den luitenant wilde weten, „wat ge beurde er in de club „Spel en drank. Ik had pech. Eenige dagen geleden had ik groote sommen gelds gewonnen, had ik mij opnieuw geïnstalleerd en mij allerlei luxe-arti kelen aangeschaft nieuwe kleeren. nieuwe meubels Vanavond speelde ik zeer grof. De fortuin was me niet gunstig maar ik lachte met het geluk. Een der spelers hield me streng in het oog en riep plotseling :„Valsche spe IerToen ontstond er een helsch lawaai We raasden als wilden. Een der beschonken kerels sloeg mii met een bronzen luchter op het hoofd.... en t oen ik ontwaakte hadden mij de po litieagenten uit een der straatgoten opgeraapt „En nuv/at gaat ge nu begin nen," vroeg Bertram. „Geef me nog maar een glas, ik kan niet meer," smeekte Ripet. t Zal u geen goed doen, vriend. Ik zal liever een dokter laten komen» Wacht, ikzaj even telefoneeren." De commissaris stond op en ging naar de telefooncel. Een oogenblik keek Ripet zijn vriend met waterige oogen na. „Ja, ^wat nu, wat gaat ge nu be ginnen," mompelde hij voor zich heen. „Chartreuse," fluisterde hem de duivel in het oor. En hij stak zijn arm uit naar de flesch, die door den nalatigen Ber tram op den vloer gezet was, ontkurkte ze, zette ze aan zijn mond en dronk met haastige teugen. Een weinig later zonk hij achterover neer, terwijl de flesch kletterend op den vloer viel Een half uur later sloot de politie commissaris Bertram het dictaat, dat hij aan zijn haastig schrijvenden secre taris had voorgezegd, met de woorden „Toen ik uit de telefooncel terug kwam, vond ik een lijk. Ripet had zich doodgedronken. Ik heb den indruk gekregen dat de ongelukkige niet met het volle bewustzijn handelde, toen hij de flesch chartreuse leegdronk. Hij had me kort te voren nog verklaard dat hij vóór de vechtpartij een groote hoe veelheid sterken drank had gedron ken, vooral chartreuse..,...'" I GOUD EN ADELDOM 1. De menschelijke dwaasheid is on verbeterlijk zelfs Molière heeft nie mand beter gemaakt. Levrault was rijk geworden in een manufactuur-, winkel op de Lijnwaadmarkt. Toen hij zich uit zijn zaken teruggetrokken en zich in een mooi heerenhuis gevestigd had, bracht hoogmoed en de eerzucht hem het hoofd op hol. Het schijnt wel dat het geld op sommige personen een even opwindende uitwerking heeft als de wijn. Toen hij zich de gelukkige be zitter van drie millioen kon noemen, bemerkte deze, door een duizeling over vallen man, dat de rijkdom, dien hij steeds als zijn eenig groote levensdoel had beschouwd, niets anders dan het punt van uitgang naar dat groote levensdoel was. Hij had er behoefte aan nieuwe gezichtspunten te openen, het klein-burgerlijk achterlijk bestaan, waarin hij tot hiertoe geleefd had, te ontvluchten en de schitterende sferen, waarvoor hij zich geboren voelde als een pas ontpopte vlinder tegemoet te vliegen. Aanvankelijk waren zijn gedachten en plannen heel vaag omlijnd, schuchter en bedeesd in zijn geest opgekomen. Spoedig echter hadden ze vasten vorm gekregen en zich tot duizelingwekKende proporties ontwikkeld. Hoewel de aristocratie te dien tijde zoo goed als afgedaan had, waren er toch nog verschillende menschen, die zich door adellijke titels aangetrokken voelden. Levrault streefde er boven dien naar, in de politiek te komen en fWnrrit nervnlnH l^l'i1» III NJLBiU vv ÖIALl IUuM. Jt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7