Dit nummer bestaat uit twee bladen. - Eerste blad
"Het noodweer van Zondag.
Een Katwijker logger nabij paai 10 te
Noordwijk op het strand geslagen.
Alien gered.
DA1WIAATJES
MAANDAG 7 NOVEMBER 1921
44ste JAARGANG No. 13983
PER KWARTAAL - I 3.25
PER WEEK i'iuA tol?,/
FRANCO PER POST PER KWART. BIJ VOORUiTBET ALING
In het stormweer per
Een onderhoud met een
Het zand stoof de auto in.
De hinderpaal.
auto naar Noordwijk.
paar schipbreukelingen.
NASSAULAAN 49, HAARLEM. TELEFOON 1426, 2741 EN 1748.
POSTREKENING No. 5970.
ADVERTENTlËN 35 CENTS fER KEGEL.
Bij CONTRACT BELANGRIJKE KORTING.
Twee verslaggevers aan het
prikkeldraad.
Met ons drieën aan het strand.
w'e verlieten dankbaar de politie,
oor wie een woord van welgemeenden
ank voor haar welwillend gegeven
dichtingen hier ongetwijfeld op zijn
laats is.
Het was zoo stikdonker, dat ik
ijna tegen een muur opgeloopen was,
etgeen me een aardige herinnering
aan mijn bezoek 'te Noordwijkerhout
ad kunnen bezorgen. Ouze ntede-
/erker greep mij nog bijtijds en we
wamen gelukkig heelhuids in het
Hof van Holland", waar de anderen
>ns wachtten. Daar hoorden we vait
en bezoeker, dat een der geredden
'cht bij woonde. Die gelegenheid
as te schoon en met ons drieën, de
eekenaar, de medewerker en ik, trok-
en we er weer op uit. Onze andere
netgezellen bleven heerlijk in het
warme café zitten. Wij mochten
•verken
Jan vertelde ons alles, wat wij
wilden weten.
Het gestrande schip was de haring-
logger Katwijk 127 „Minister Cort
van der Linden". Het behoorde toe
aan de reederij N. P. Parlevliet te
Katwijk-aan-Zee. Het was een houten
logger, wel een goed schip, doch ver
geleken bij de moderne loggers, welke
van ijzer of staal zijn, slecht. Ongeveer
vier weken geleden was men uitge
varen, om onder de Engelsche kust
haring te gaan vangen. Het schip
kon 28 ast haring „onder de luiken"
bergen. 21 last had men gevangen,
waarna men besloot, huiswaarts te
keeren, d. w. z. men wilde naar IJmui
den, om de haring te lossen. Dit wordt
of aldaar of te Hoek van Holland ge
daan.
In den nacht van Zaterdag op Zon
dag was men reeds door den hevigen
wind blijven „steken". Zondagmid
dag omstreeks een uur woeien alle
zeilen stuk. Toen probeerde men te
ankeren. Het eerste anker hield echter
niet, het tweede brak af. Hulpeloos
dreef men rond, steeds verder uit den
koers, en, alsof het zoo wezen moest,
in de nabijheid van der mannen woon
plaats werd het schip op den kant ge
worpen. De bemanning klom in de
mast, waarbij de schipper J. Vink en
de 13-jarige Machiel Smit, die zijn
eerste reis deed, in het want verward
geraakten. De schipper wist, dat Ma
chiel een uitstekend zwemmer was
en raadde hem aan, te trachten zwem
mend de kust te bereiken. Hij sneed
het want door, waarin Machie! ver
ward zat en wierp hem overboord.
Na eenigen tijd besloten de meesten,
hem te volgen. Alleen de drie mannen
Hoek bleven achter. Van den Berg
veronderstelde, dat zij niet goed
durfden. Om zoo min mogelijk in hun
bewegingen belemmerd te worden,
trokken de mannen hun kleeren uit.
Een hunner hield zijn oliejas aan, met
een touw stevig dicht gebonden. Wat
die mannen, bijna geheel ontkleed,
in het ijskoude water doorstaan heb
ben, laat zich niet beschrijven
Met een huivering kan men er slechts
aan denken
Jan v. d. Berg was reeds spoedig op
de kust geland. Bij zijn zwemtoch t
had hij zijn beide klompen en een
kous nog verloren. Een kous fladderde
nog een beetje om zijn been, terwijl
hij verder niets droeg dan een onder
broek. Den anderen mannen verging
het niet beter. Eenigen, waaronder de
schipper, hadden water binnenge
kregen. Een jongen, die toevallig daar
aan het strand was, waarschuwde eer
nabijwonenden beambte van de Duin
waterleiding, Klinkenberg geheeten,
die de schipbreukelingen per brik en
toegedekt met eenige zakken, naar
hun respectievelijke woonhuizen, te
rugbracht. Zij behoorden allen thuis
in Noordwijk-aan-Zee en Noordwijk-
Binnen.
Wet schip was omstreeks vier uur
geeerand.
De negen geredden waren de schip
per J, Vink, M. Smit, N. Zonneveld,
Jaap v.d. Berg, Jan van den Berg L.zn.
J. Plug, J. Corbee, A. v. d. Voet en
D. van3 Kampen. Den laatste had
v. d. Berg niet op het strand gezien,
maar van anderen had hij gehoord,
dat ook Van Kampen aan land geko
men was. Van den Berg meende dan
ook wel stellig, dat ook Van Kampen
gered was.
Wij vroegen nog, of de drie anderen,
die op het schip gebleven waren, nog
gevaar liepen.
Storm Zondag
Dat was me een Zondagmiddag
gisteren!....
't Leek wel of de „elementen sa
menspanden" en velen werd het
bang te moede. En als ze niet dachte»
aan gevaren voor eigen huis, dan
peinsden ze aan „de menschen oii
zee". Want, nietwaar, al wonen wij
n de stad, de zee is zoo dichtbij ei
we kennen van zoo nabij het onheil,
dat zij dikwerf brengen kan.
En nu gierde de storm uit het Wes,
ten en Noord-Westen en hij joey
met plassende stralen het water ui|
de lucht tegen de ruiten, zoodai
menigeen het hoofd schudde als hij
die mooie Maris-luchten zag zwart ea
zwaar van regen met wit en blauw,
geplekte lichtvlakken hier en daar ii
scherp contrast
Dreinend deinde de regen over d<s
verlaten straten, die glimmend va»
slijmerige nattigheid wijd-open lagen ei
stil en naargeestig, waarlangs alleen
de enkele nog niet gestrande trar»
rinkelbellend voortschoof, en de ee»
of andere mismoedige voetganger, dii
uit moést en niet thuis kón blijven,
En uur na uur verliep en de nare
natte vochtigheid greep u aan overa
als in een vunzigen kelder, van boven
en van onder, van vóór en van achter
en terzij
Miezerig scholen we bij elkaar, ii
het trieste halfdonker van den grau.
wen regen-storm-dag, die geendaj
meer worden wilde en we keken naai
de grijze lucht en we luisterden naai
den storm, met het onweer en we dach
ten aan wie in gevaar konden verkee>
ren
Totdat des avonds de storm niet
bedaarde, maar het nieuws uit Haar
lem tot ons doordrong dat, Gode zij
dank, geen groote ongelukken hiel
waren gebeurd, maar daar op zee.
bij Zandvoort.. verkeerde een schi
iri nood..
De „K. W. 127".
Bij den geredde, Jan van den Berg
geheeten, aangekomen, werden we
uiterst welwillend ontvangen. De ge
redde zag er niets verschrokken uit,
integendeel, hij leek eerder van een
bruiloft, dan van een vergaan schip
af te komen, merkte een op.
Volgens Jan en eenige vrienden,
lie hem wrren komen bezoeken, wel.
Het was bijna zeker, dat het schip
uit elkaar zou slaan en dan was er
zeker groot gevaar voor de drie ach
tergeblevenen. Jan meende echter
•ezien te hebben, dat de reddingsbn-
J. J. WEBER ZOON,
Opticiens Fabrikanten.
Koningstraat 10 Haarlem.
gade bezig was, de achtergeblevene
door middel van een lijn op het stran
te trekken.
Onder zijn verhaal moest Jan voc
zijn moeder telkens iets gebruiken
een glas warme melk, een glaasj
cognac, en dergelijke, om hem wart
te houden. Inde kleine kamer ware"
we met twaalf k dertien man. De ki
mer was zóó klein, dat we ons vei
wonderden, dal al die menschen c
nog een plaats konden vinden. D
buitengewone gemoedelijkheid d«
menschen trof ons echter zeer.
Na eenige welgemeende dankwooi
den, stapten we op en hoopten, n
gauw naar Haarlem terug te kunne
gaan. Maar het was anders beschoren
Teruggekomen in het „Hof va
Holland", troffen we daar den vadf
van den dertien-jarigen Machiel Sm:
aan, die op de een of andere wijze er d
lucht van had gekregen, dat er „kran
tenmenschen" op het dorp waren ge
komen en ons verzocht, mee nra
zijn huis te gaan, om even met Ma
chiel te praten. Eerst hadden we e
niet veel ooren naar we wisten alle
reeds, het was al zoo laat (reeds el
uur), maar de vader hield aan en w
gingen mee. Door nauwe straatjes
waar je bijna geen hand voor oogei
kon zien, werden we meegevoerd
We struikelden over losse steenen et
waarschijnlijk (want zien konden w
het niet) afgewaaide dakpannen. Heel
plassen water moesten we doorwaden
waarbij het water om onze ooren spat
te. Maar eindelijk waren we er da.
toch. Een kamer, nog kleiner dan h
Van den Berg, waarin gelukkig nie
zoo veel menschen waren. Maar ooi
hier heerschte de ware, gezellige ge
moedelijkheid, welke soms tot inti
miteit oversloeg.
De kleine Machiel wien men he
ook niet aanzag dat hij pas een schio
breuk meegemaakt had, hij zag alleei
wat bleek, vertelde ons, hoe hij vat
school gegaan was, omdat hij altijl
DE ABONNEMENTSPRIJS BEDRAAGT VOOR HAARLEM EN AGENTSCHAPPEN:
I 3.0/ /<j
Zondagavond zes uur.
Daar gaat de schel van de telefoon.
„Hlallo wie daar?"
O, u spreekt met de „Nieuwe ïïaar-
lomsche Courant." Er ia te Noordwijk
een schip in nood. Wij gaan er met de
mmio naar toe. Kunt u mee er heen
gaan
Ik herken de stem van den teekenaar
van onze courant. Een schipbreuk! Daar
moet ik bij zijn. En onmiddellijk ant
woord ik: „In orde! Kom me maar
Ihalen."
„Half zeven zijn we bij u," is 't ant
woord.
Gauw een paar boterhammetjes inge
pakt... je kunt niet wetenhet mocht
eens laat worden.
Kuim half zeven kwam de auto voor.
Een open auto, weliswaar goed afge
sloten met zeildoek, maar toch nog niet
goed genoeg, om allen regen en wind
buiten te sluiten.
We waren met ons zessen. In kalm
faartje ging de auto voort. Ik infor
meerde natuurlijk eerst hoe het bekend
was geworden, dat er te Noordwijk een
schip gestrand was. En onze teekenaar
vertelde:
„Van middag ging ik de stad in, om
te zien, of er hier en daar nog een
aardig schetsje was te maken van een
of andere schade, door den storm ver
oorzaakt.
Daar loop ik een lid van een fa
milie tegen het lij die per auto van
Zandvoort gekomen was. Hij vertelde
mij, dat een schip, waarschijnlijk een
Duitecho schoener, nabij Zandvoort gesig
naleerd was. Het kon echter niet lan
den en wa3 afgedreven naar Noordwijk,
waar het, volgens geruchten, gestrand
Onze teekenaar had toen spoedig de
personen aangeklampt, die voor een auto
tochtje naar Noordwijk noodig waren
en zoo zaten we dan bij elkaar. Heel
gezellig; zoo nu en dan blies een flinke
rukwind in den wagen of geeselden eeni-
ge hagelvlagen onze arme gezichten.
Ondertusschen schoten we al goed op.
Heemstede was jreeds achter den rug,
Bennebroek was reeds halverwege ge
passeerd. Het viel bijzonder op, hoc wei
nig versperd de wegen waren. Bladeren,
takjes en takken lagen genoeg ver
spreid, doch een boom dwars over den
weg, welke dus een leelijke hinderpaal
voor ons zou geweest zijn, troffen we
niet.
Al maar voort g n het. Reeds had
den we Hillegom achter ons liggen en
suisden op Lisse aan. De buitenwegen
waren mooi droog gewaaid, doch de stra
ten in de verschillende dorpen leken
soms wel miniatuur-meertjes.
Dicht bij Piet Gijzenbrug waaide een
minder aangename verrassing de auto
binnen. Het zand der duinen was over
den rijweg gewaaid en stoof in groote
stofwolken voort. We kregan in den wa
gen ruimschoots onze portie er van.
«cond, oogen, neus en ooren kwamen
voi, zelfs werden onze zakken er mee
gevuld. Een onzer haalde er handjesvol
uit. Nauwelijks waren we hiervan eenigs-
zins bekomen) of bij het station Piet
Gijzenbrug moesten we p'.o sei n - s oppen.
Een telegraafpaal hing schuin over den
weg.
»io
tVo zaten in spanning. Geen minuut
i ht verloren gaan! Zouden we kun-
pas eeren? Zou de wagen er onder
kunnen gaan? Een paar spoor-
^tebten met zwaaiend® Uch'.en kwamen
„Zouden we kunnen passeeren?" was
direct onze vraag.
„Ja, mijnheer," klonk het antwoord,
dat een pak van on3 hart nam, „als je
maar voorzichtig doet."
Daar zorgden we wol voor. We scho
ven netjes onder don paal door en voort
ging het weer, naar Noordwijk toe.
Licht hadden we niet in de auto,
enkele aanteekeningen moesten toch ge
maakt worden.... bleef niets anders over
dan schrijven op den tast. Nu, het is
tamelijk goed gegaan.
Nu en dan sprong 'n schuwe haas voor
bij onze auto, om direct in het kreu
pelhout langs den weg te verdwijnen.
Nabij Noordwijkerhout versperde een
groote chaos takken en bladeren onzen
weg... we reden er doorheen. Een klein
keffertje blafte nijdig de voorbijstuivende
auto na, als om te protestoeren togen
het verstóren der rust van het landelijke
N oord wij kerhout.
Het dorp zelf kwamen we niet door,
want we hielden de buitenwegen. Dan
even stoppen, om den weg naar Noord
wijk te vragen.
„Rechtuit, alsmaar rechtuit, dan kom
jo van zelf aan de zee."
Verder gaat het weer en na een
klein kwartiertje zijn we aan het strand
te Noordwijk aan Zee.
We stappen uit on loopen in de rich
ting van het strand. Ver behoeven we
•niet te gaan, het geheele strand is on-
dergeloopen. De zee staat tot aan den
voet van de duinen, heeft er zelfs
een stuk van weggeslagen. Wat bul
deren de woeste, kokende baren! Hoe
beuken zij die duinenrij! Wat huilt en
gilt de storm, een orkaan, angst
wekkend!
Ongelukkig zij, die op zee zijn! En
deze gedachte herinnert ons weer het
doel, waarvoor we gekomen zijn. Het
woeste, maar juist daardoor zoo indruk
wekkende spel van wind en golven had
het ons een oogenblik doen vergeten...
„Waar is het schip, dat in nood ver
keert?" viagen wij don enkelen Noord-
wijkers, die zich eveneens aan hot strand
bevinden4
Verbaasde blikken is het antwoord.
Een schip in nood! De goede menschen
vernemen van ons het eerst deze tijding.
Een groote golf bespoelt ons meer
dan ons lief is en doet ons een eind
terug vluchten. We turen zoover we
kunnen, of we soms noodseinen ziem.
liets, niets, alleen de lichten van de
vuurtorens van Scheveningen en IJmui-
».len werpen hun scherp licht ver uit.
Ontmoedigd staan we daar. Hebben
we dan deze reis, die heusch geen ploi-
ziertochtje was, dan voor niets onder
nomen
Een onzer verwijt den teekenaar: „Wat
heb je nu uitgehaald? Had eerst beter
geïnformeerd1"
En met de handen in zijn haar loopt
hij naar de auto terug. Wij volgen lang
zamer en de teekenaar verdeligt zich.
Hot bericht was uit de beste bron en
ook van andere zijden had hij van oen
schip in nood hooren spreken.
Wij twijfelen toch eenigszin3 aan het
„beste" van die bron. Werkeloos blijven
we evenwel niet. Da teekenaar en mijn
persoontje gaan een café binnen en vra
gen, of ze iets weten van een schoener,
welke in nood verkeert.
Ook hier verwonderde gezichten. Er
was niets van bekend. Maar als bet
zoo moest zijn, dan moost de kustwach
ter het weten.
„Wie is dat en waar woont hij vraag
ik haastig.
„Dirk Smit en hij woont daar en
daar."
De weg wordt zoo goed mogelijk aan
geduid. We gaan er op af, do teekenaar
voorop. Maar, och hemel! hij neemt zulke
groote stappen, dat ik hom niet bij kan
houden. Op den Noord-Boulevard word
:ik telkens door den storm een klein
beetje teruggedreven, als ik een paar
9tappen gedaan heb. Ik raak achter.
Straks verlies ik mijn me gezzol uit het
oog en wat dan? Ik grijp het houten
hek, dat langs de duinenrij staat, al»
steun. Au! het is met prikkeldraad om
wonden. Ik roep mijn metgezel toe,
te wachten. Hoort hij me? Ja, hij
wacht. Naderbij gekomen, grijp ik hom
vast en bemerk, dat h ij aan het prikkel
draad vast. zit. Zijn regenjas valt als
slachtoffer er van. We gaan verder
en bereiken het huis van den kustwaoh-
ter. We bellen aan en de vrouw des
huizes opent. Tot onze teleurstelling hoo
ren we, dat haar man niet thuis is. an
een in nood verkeerend schip i3 niets
bekend.
Zij vertelt ons, dat zij heel graag
voor ons IJmuiden of Sche.eningen op
zn» willen bollen, maar sinds des mid-
B»U REAUX:
dags één uur zijn alle leidingen langs
de kust verbroken. Van geen enkele
kustplaats wordt de oproep beantwoord.
Terwijl we daar zoo staan te praten,
komen onze andere metgezellen binnen-
loopen. Zij zijn met de auto gekomen,
hebben dus geen last van den orkaan
gehad. Een jongetje had hun op hun
vragen geantwoord, dat zij het besta kon
den imformeeren bij Jan van Kan, het
welbekende lid van de Noordwijksche
reddingsbrigade. Het jongetje ging hem
roepen, Van Kan kwam, ook hem was
niets bekend en allen gingen op weg
naar den kustwachter.
Daar stonden we nu met ons allen in
de nauwe gang. Van Kan was ook niets
bekend van een in nood verkeerend schip.
Juffrouw Smit trachtte nog es ver
binding te krijgen met andere kust
plaatsen, het lukte niet.
Een nieuwe bezoekster kwam binnen-
loopen en we kregen een relaas te hoo
ren van onheilen in Rotterdam. Onder
meer zou daar een heele rij pas gebouwde
huizen omgewaaid zijn.
Jan van Kan verzekert ons, dat er
zeker in de laatste 25 jaar niet zoo'n
orkaan heeft gewoed. Het was een ver
schrikkelijke Noord-Noord-Wester storm.
Toen de „President Van Heel" is ver
gaan, was de zee wel is waar ruwer,
maar de storm was lang zoo hevig niet.
Als er nu een schip in nood verkeerde,
kon men onmogelijk met de reddingsboot
in zee gaan. Men zou lijnen moeten
schieten en alleen op die wijze kunnen
trachten, de schipbreukelingen langs die
lijnen te redden.
'f hans zijn juist veel visschers in zee en
het is te vreezen, aldus Van Kan, dat er
velen op zee zullen blijven.
Jan van Kan, de teekenaar en ik beslui
ten dan, den kustwachter op te zoeken. De
anderen gaan met de aulo naar het zoc
even vermeld café.
Van Kan noodigt mc uit, hem een arm te
geven, „dan sta je steviger". Ik geef ge
hoor aan zijn raad en we tornen tegen dei
wind op.' Aan het strand is Smit echter niet
wel strandjutters, die, zooals Van Kan on
"ertelt, het strand opgaan, zoodra het wa
ter weggeloopen is en dan altijd wat vin
rlen. zooats een stuk hout, een plank, ce;
tonnetje of iets dergelijks. Wij gaan dai
nog even een paar plaatsen langs, waar d
kustwachter kan zijn, maar hij is niet U
vinden. We gaan dan ook naar het cafi
om een hartversterking te gebruiken en on
derwijl vertelt Van Kan ons, dat hij reeck
32 jaar aan de reddingsbrigade verbondci
is en verscheidene medailles gekregei-
hcefl Hij heeft heel wat gevaren door
staan en we gevoelen bewondering voor
den koenen man. Dan vertelt hij ons nofc
de volgende leuke scène:
Ken strandjutter rapporteerde Zaterdag
avond half 10 aan de politic, dat hij een
lijk op het strand gevonden had. Met der
gelijk aangiften verdienen de jutters 50
cent. Direct was naar een andere plaats
getelefoneerd, waar men ten antwoord gal-
dat men dadelijk een lijkkist zou maken en
deze zenden. Nu ging de politie naar het
strand en vond een doodenbruin-
vischDc lijkkist is spoedig afbe
steld
Maar we moesten verder. Van Kan raad
de aan, om te Noordwijkerhout in „Hel
Wapen van Noordwijkerhout", waar de
strandjutters altijd samen komen, nog eens
te informeeren, waarna we hartelijk af
scheid namen van den koenen zeeman.
Op weg naar Noordwijkerhout namen we
den verkeerden weg, d.w.z. den zooge-
naamden Boeren weg (Achterweg).
Den grooten weg konden we niet vin
ei-n. Bij een boer ging een onzer informee
ren maar hij kwam terug, wilde liever met
twee Je kan niet wetenzoo'n boer.
De chauffeur ging mee en de hoer wees
netjes den goeden weg.
Nabij de muziektent te Noordwijkerhout
stopten we, de teekenaar en ik stapten uit
en vroegen een voorbijganger naar „Het
Wapen van Noordwijkerhout". waar de
strandjutters- samen kwamen. Hij vertelde
ous. dat wij daar niet moesten zijn. dat
zij ergens anders samenkwamen. Hij bracht
ons er heen, we vonden er strandjutters,
maakten ons bekend en vertelden het doel
onzer reis De voorbijganger, dien wij aan
geklampt hadden, ontpopte zich nu als n
medewerker van de „Nieuwe Haarl. Cou
rant" te Noordwijkerhout. Beter konden
we het dus niet getroffen hebben. De
strandjutters wisten niets te vertellen. Een
had echter ook wel iets van een schip
breuk vernomen. Onze medewerker zou er
wel even op uitgaan, binnen 10 minuten
was hij terug. Ik vroeg toen. of ik van een
heel nuttige inrichting gebruik mocht ma
ken. Het mocht, men wees mij den weg,
leed een deur open en ik stondin den
tuin. Dat ik een lachbui van heb-ik-jou-
daar gehad heb, spreekt van zelf. In de
auto hebben we er nog pret over gehad.
Even daarna kwam onze medewerker te
rug met een tweeden persoon. Deze ver
telde ons, dat hij een brik met schipbreu
kelingen gezien had, rijdende in de richting
Noordwijk-Binnen. Waarschijnlijk werden
ze gebracht naar het hotel „Hof van Hol
land", want daarhoen werden schipbreuke
lingen altijd vervoerd.
Wij slapten weer in onzen wagen, onze
medewerker ook, om den weg te wijzen.
Aan het „Hof van Holland" gekomen, wist
men ons echter alleen te vertellen, dat er
wel schipbreukelingen in Noordwijk-Biu-
nen waren aangekomen, echter niet in het
hotel.
Ten einde raad gingen we naar de poli-
li: en vanaf dat oogenblik keerde de kans
voor. ons. Ons langdurig zoeken droeg ein
delijk vruchten: we kregen de inlichtingen
welke we hebben moesten.
We legitimeerden ons en vroegen, wat
er nu eigenlijk waar was van een schip
breuk. Do inspecteur wist ons niet meer
te vertellen, dan dat er een had plaats
gevonden. De rechercheur, die den ge-
eelen dag do wacht gehad had to
Noordwijk-aan-Zee, zou ons editor wel
licht meer kunnen verteelan. Deze was
op het bureau aanwezig en kwam ge
lukkig gauw bij ons. Hij vertelde ons
het volgende:
Tusschen paal 9 en 10, waarschijnlijk
op Noordwijksch grensgebied, doch dan
vlak tegen do Zandvoortsche grens aan,
was een logger gestrand, bemand met
ongeveer 9 personen. Schipper was J.
Vink Thzn. Omstreeks 12 uur des mid
dags waren de zeilen weggeslagen, waar
na men getracht had, het anker uit te
werpen. Beide ankers waren echter ge
broken. Later op den middag was het
schip toen op de kust geworpen. Vijf
man hadden zwemmende de kust weten
to bereiken, drie waren nog op het
schip, óéne, Dirk van Kampen werd
vermist. Nabij hot Haasveld waren zij
bij iemand b/nnengebracht ea per brik,
bedekt met zakken, naar hun woningen
te Noordsvij k-aan-Zoo en Noordwijk-Bin
nen vervoerd. Van den vermisten Van
Kampen werd vermoed, dat hij wel ge
red was. De drie, die nog aan boord
waren, waren de ongeveer 42-jarige
Willem Hoek, de omstreeks 32-jarige
Arie Hook en de 16-jarige Dirk Hoek,
ie eerste en de laatste vader en zoon.
Met deze gegevens waren we dolblij.
Nu was onze reis ten minste niet ver-
jeefsch geweest. Het was wel geen
Duitscho schoener, (Jan van Kan had
ons reeds verzekerd, dat dit een ver-
'-nsel moest zijn, want weten kon men
iet niet, daar er onmogelijk geseind had
cunnen worden), maar er had toch wer
kelijk een schipbreuk plaats gegrepen en
'e bijzonderheden haddon we nu te pak
ken.
O
O
Barometerstand: 755. Neiging: Vooruil