Dit nummer bestaat uit twee bladen. - Eerste blad "Het noodweer van Zondag. Een Katwijker logger nabij paai 10 te Noordwijk op het strand geslagen. Alien gered. DA1WIAATJES MAANDAG 7 NOVEMBER 1921 44ste JAARGANG No. 13983 PER KWARTAAL - I 3.25 PER WEEK i'iuA tol?,/ FRANCO PER POST PER KWART. BIJ VOORUiTBET ALING In het stormweer per Een onderhoud met een Het zand stoof de auto in. De hinderpaal. auto naar Noordwijk. paar schipbreukelingen. NASSAULAAN 49, HAARLEM. TELEFOON 1426, 2741 EN 1748. POSTREKENING No. 5970. ADVERTENTlËN 35 CENTS fER KEGEL. Bij CONTRACT BELANGRIJKE KORTING. Twee verslaggevers aan het prikkeldraad. Met ons drieën aan het strand. w'e verlieten dankbaar de politie, oor wie een woord van welgemeenden ank voor haar welwillend gegeven dichtingen hier ongetwijfeld op zijn laats is. Het was zoo stikdonker, dat ik ijna tegen een muur opgeloopen was, etgeen me een aardige herinnering aan mijn bezoek 'te Noordwijkerhout ad kunnen bezorgen. Ouze ntede- /erker greep mij nog bijtijds en we wamen gelukkig heelhuids in het Hof van Holland", waar de anderen >ns wachtten. Daar hoorden we vait en bezoeker, dat een der geredden 'cht bij woonde. Die gelegenheid as te schoon en met ons drieën, de eekenaar, de medewerker en ik, trok- en we er weer op uit. Onze andere netgezellen bleven heerlijk in het warme café zitten. Wij mochten •verken Jan vertelde ons alles, wat wij wilden weten. Het gestrande schip was de haring- logger Katwijk 127 „Minister Cort van der Linden". Het behoorde toe aan de reederij N. P. Parlevliet te Katwijk-aan-Zee. Het was een houten logger, wel een goed schip, doch ver geleken bij de moderne loggers, welke van ijzer of staal zijn, slecht. Ongeveer vier weken geleden was men uitge varen, om onder de Engelsche kust haring te gaan vangen. Het schip kon 28 ast haring „onder de luiken" bergen. 21 last had men gevangen, waarna men besloot, huiswaarts te keeren, d. w. z. men wilde naar IJmui den, om de haring te lossen. Dit wordt of aldaar of te Hoek van Holland ge daan. In den nacht van Zaterdag op Zon dag was men reeds door den hevigen wind blijven „steken". Zondagmid dag omstreeks een uur woeien alle zeilen stuk. Toen probeerde men te ankeren. Het eerste anker hield echter niet, het tweede brak af. Hulpeloos dreef men rond, steeds verder uit den koers, en, alsof het zoo wezen moest, in de nabijheid van der mannen woon plaats werd het schip op den kant ge worpen. De bemanning klom in de mast, waarbij de schipper J. Vink en de 13-jarige Machiel Smit, die zijn eerste reis deed, in het want verward geraakten. De schipper wist, dat Ma chiel een uitstekend zwemmer was en raadde hem aan, te trachten zwem mend de kust te bereiken. Hij sneed het want door, waarin Machie! ver ward zat en wierp hem overboord. Na eenigen tijd besloten de meesten, hem te volgen. Alleen de drie mannen Hoek bleven achter. Van den Berg veronderstelde, dat zij niet goed durfden. Om zoo min mogelijk in hun bewegingen belemmerd te worden, trokken de mannen hun kleeren uit. Een hunner hield zijn oliejas aan, met een touw stevig dicht gebonden. Wat die mannen, bijna geheel ontkleed, in het ijskoude water doorstaan heb ben, laat zich niet beschrijven Met een huivering kan men er slechts aan denken Jan v. d. Berg was reeds spoedig op de kust geland. Bij zijn zwemtoch t had hij zijn beide klompen en een kous nog verloren. Een kous fladderde nog een beetje om zijn been, terwijl hij verder niets droeg dan een onder broek. Den anderen mannen verging het niet beter. Eenigen, waaronder de schipper, hadden water binnenge kregen. Een jongen, die toevallig daar aan het strand was, waarschuwde eer nabijwonenden beambte van de Duin waterleiding, Klinkenberg geheeten, die de schipbreukelingen per brik en toegedekt met eenige zakken, naar hun respectievelijke woonhuizen, te rugbracht. Zij behoorden allen thuis in Noordwijk-aan-Zee en Noordwijk- Binnen. Wet schip was omstreeks vier uur geeerand. De negen geredden waren de schip per J, Vink, M. Smit, N. Zonneveld, Jaap v.d. Berg, Jan van den Berg L.zn. J. Plug, J. Corbee, A. v. d. Voet en D. van3 Kampen. Den laatste had v. d. Berg niet op het strand gezien, maar van anderen had hij gehoord, dat ook Van Kampen aan land geko men was. Van den Berg meende dan ook wel stellig, dat ook Van Kampen gered was. Wij vroegen nog, of de drie anderen, die op het schip gebleven waren, nog gevaar liepen. Storm Zondag Dat was me een Zondagmiddag gisteren!.... 't Leek wel of de „elementen sa menspanden" en velen werd het bang te moede. En als ze niet dachte» aan gevaren voor eigen huis, dan peinsden ze aan „de menschen oii zee". Want, nietwaar, al wonen wij n de stad, de zee is zoo dichtbij ei we kennen van zoo nabij het onheil, dat zij dikwerf brengen kan. En nu gierde de storm uit het Wes, ten en Noord-Westen en hij joey met plassende stralen het water ui| de lucht tegen de ruiten, zoodai menigeen het hoofd schudde als hij die mooie Maris-luchten zag zwart ea zwaar van regen met wit en blauw, geplekte lichtvlakken hier en daar ii scherp contrast Dreinend deinde de regen over d<s verlaten straten, die glimmend va» slijmerige nattigheid wijd-open lagen ei stil en naargeestig, waarlangs alleen de enkele nog niet gestrande trar» rinkelbellend voortschoof, en de ee» of andere mismoedige voetganger, dii uit moést en niet thuis kón blijven, En uur na uur verliep en de nare natte vochtigheid greep u aan overa als in een vunzigen kelder, van boven en van onder, van vóór en van achter en terzij Miezerig scholen we bij elkaar, ii het trieste halfdonker van den grau. wen regen-storm-dag, die geendaj meer worden wilde en we keken naai de grijze lucht en we luisterden naai den storm, met het onweer en we dach ten aan wie in gevaar konden verkee> ren Totdat des avonds de storm niet bedaarde, maar het nieuws uit Haar lem tot ons doordrong dat, Gode zij dank, geen groote ongelukken hiel waren gebeurd, maar daar op zee. bij Zandvoort.. verkeerde een schi iri nood.. De „K. W. 127". Bij den geredde, Jan van den Berg geheeten, aangekomen, werden we uiterst welwillend ontvangen. De ge redde zag er niets verschrokken uit, integendeel, hij leek eerder van een bruiloft, dan van een vergaan schip af te komen, merkte een op. Volgens Jan en eenige vrienden, lie hem wrren komen bezoeken, wel. Het was bijna zeker, dat het schip uit elkaar zou slaan en dan was er zeker groot gevaar voor de drie ach tergeblevenen. Jan meende echter •ezien te hebben, dat de reddingsbn- J. J. WEBER ZOON, Opticiens Fabrikanten. Koningstraat 10 Haarlem. gade bezig was, de achtergeblevene door middel van een lijn op het stran te trekken. Onder zijn verhaal moest Jan voc zijn moeder telkens iets gebruiken een glas warme melk, een glaasj cognac, en dergelijke, om hem wart te houden. Inde kleine kamer ware" we met twaalf k dertien man. De ki mer was zóó klein, dat we ons vei wonderden, dal al die menschen c nog een plaats konden vinden. D buitengewone gemoedelijkheid d« menschen trof ons echter zeer. Na eenige welgemeende dankwooi den, stapten we op en hoopten, n gauw naar Haarlem terug te kunne gaan. Maar het was anders beschoren Teruggekomen in het „Hof va Holland", troffen we daar den vadf van den dertien-jarigen Machiel Sm: aan, die op de een of andere wijze er d lucht van had gekregen, dat er „kran tenmenschen" op het dorp waren ge komen en ons verzocht, mee nra zijn huis te gaan, om even met Ma chiel te praten. Eerst hadden we e niet veel ooren naar we wisten alle reeds, het was al zoo laat (reeds el uur), maar de vader hield aan en w gingen mee. Door nauwe straatjes waar je bijna geen hand voor oogei kon zien, werden we meegevoerd We struikelden over losse steenen et waarschijnlijk (want zien konden w het niet) afgewaaide dakpannen. Heel plassen water moesten we doorwaden waarbij het water om onze ooren spat te. Maar eindelijk waren we er da. toch. Een kamer, nog kleiner dan h Van den Berg, waarin gelukkig nie zoo veel menschen waren. Maar ooi hier heerschte de ware, gezellige ge moedelijkheid, welke soms tot inti miteit oversloeg. De kleine Machiel wien men he ook niet aanzag dat hij pas een schio breuk meegemaakt had, hij zag alleei wat bleek, vertelde ons, hoe hij vat school gegaan was, omdat hij altijl DE ABONNEMENTSPRIJS BEDRAAGT VOOR HAARLEM EN AGENTSCHAPPEN: I 3.0/ /<j Zondagavond zes uur. Daar gaat de schel van de telefoon. „Hlallo wie daar?" O, u spreekt met de „Nieuwe ïïaar- lomsche Courant." Er ia te Noordwijk een schip in nood. Wij gaan er met de mmio naar toe. Kunt u mee er heen gaan Ik herken de stem van den teekenaar van onze courant. Een schipbreuk! Daar moet ik bij zijn. En onmiddellijk ant woord ik: „In orde! Kom me maar Ihalen." „Half zeven zijn we bij u," is 't ant woord. Gauw een paar boterhammetjes inge pakt... je kunt niet wetenhet mocht eens laat worden. Kuim half zeven kwam de auto voor. Een open auto, weliswaar goed afge sloten met zeildoek, maar toch nog niet goed genoeg, om allen regen en wind buiten te sluiten. We waren met ons zessen. In kalm faartje ging de auto voort. Ik infor meerde natuurlijk eerst hoe het bekend was geworden, dat er te Noordwijk een schip gestrand was. En onze teekenaar vertelde: „Van middag ging ik de stad in, om te zien, of er hier en daar nog een aardig schetsje was te maken van een of andere schade, door den storm ver oorzaakt. Daar loop ik een lid van een fa milie tegen het lij die per auto van Zandvoort gekomen was. Hij vertelde mij, dat een schip, waarschijnlijk een Duitecho schoener, nabij Zandvoort gesig naleerd was. Het kon echter niet lan den en wa3 afgedreven naar Noordwijk, waar het, volgens geruchten, gestrand Onze teekenaar had toen spoedig de personen aangeklampt, die voor een auto tochtje naar Noordwijk noodig waren en zoo zaten we dan bij elkaar. Heel gezellig; zoo nu en dan blies een flinke rukwind in den wagen of geeselden eeni- ge hagelvlagen onze arme gezichten. Ondertusschen schoten we al goed op. Heemstede was jreeds achter den rug, Bennebroek was reeds halverwege ge passeerd. Het viel bijzonder op, hoc wei nig versperd de wegen waren. Bladeren, takjes en takken lagen genoeg ver spreid, doch een boom dwars over den weg, welke dus een leelijke hinderpaal voor ons zou geweest zijn, troffen we niet. Al maar voort g n het. Reeds had den we Hillegom achter ons liggen en suisden op Lisse aan. De buitenwegen waren mooi droog gewaaid, doch de stra ten in de verschillende dorpen leken soms wel miniatuur-meertjes. Dicht bij Piet Gijzenbrug waaide een minder aangename verrassing de auto binnen. Het zand der duinen was over den rijweg gewaaid en stoof in groote stofwolken voort. We kregan in den wa gen ruimschoots onze portie er van. «cond, oogen, neus en ooren kwamen voi, zelfs werden onze zakken er mee gevuld. Een onzer haalde er handjesvol uit. Nauwelijks waren we hiervan eenigs- zins bekomen) of bij het station Piet Gijzenbrug moesten we p'.o sei n - s oppen. Een telegraafpaal hing schuin over den weg. »io tVo zaten in spanning. Geen minuut i ht verloren gaan! Zouden we kun- pas eeren? Zou de wagen er onder kunnen gaan? Een paar spoor- ^tebten met zwaaiend® Uch'.en kwamen „Zouden we kunnen passeeren?" was direct onze vraag. „Ja, mijnheer," klonk het antwoord, dat een pak van on3 hart nam, „als je maar voorzichtig doet." Daar zorgden we wol voor. We scho ven netjes onder don paal door en voort ging het weer, naar Noordwijk toe. Licht hadden we niet in de auto, enkele aanteekeningen moesten toch ge maakt worden.... bleef niets anders over dan schrijven op den tast. Nu, het is tamelijk goed gegaan. Nu en dan sprong 'n schuwe haas voor bij onze auto, om direct in het kreu pelhout langs den weg te verdwijnen. Nabij Noordwijkerhout versperde een groote chaos takken en bladeren onzen weg... we reden er doorheen. Een klein keffertje blafte nijdig de voorbijstuivende auto na, als om te protestoeren togen het verstóren der rust van het landelijke N oord wij kerhout. Het dorp zelf kwamen we niet door, want we hielden de buitenwegen. Dan even stoppen, om den weg naar Noord wijk te vragen. „Rechtuit, alsmaar rechtuit, dan kom jo van zelf aan de zee." Verder gaat het weer en na een klein kwartiertje zijn we aan het strand te Noordwijk aan Zee. We stappen uit on loopen in de rich ting van het strand. Ver behoeven we •niet te gaan, het geheele strand is on- dergeloopen. De zee staat tot aan den voet van de duinen, heeft er zelfs een stuk van weggeslagen. Wat bul deren de woeste, kokende baren! Hoe beuken zij die duinenrij! Wat huilt en gilt de storm, een orkaan, angst wekkend! Ongelukkig zij, die op zee zijn! En deze gedachte herinnert ons weer het doel, waarvoor we gekomen zijn. Het woeste, maar juist daardoor zoo indruk wekkende spel van wind en golven had het ons een oogenblik doen vergeten... „Waar is het schip, dat in nood ver keert?" viagen wij don enkelen Noord- wijkers, die zich eveneens aan hot strand bevinden4 Verbaasde blikken is het antwoord. Een schip in nood! De goede menschen vernemen van ons het eerst deze tijding. Een groote golf bespoelt ons meer dan ons lief is en doet ons een eind terug vluchten. We turen zoover we kunnen, of we soms noodseinen ziem. liets, niets, alleen de lichten van de vuurtorens van Scheveningen en IJmui- ».len werpen hun scherp licht ver uit. Ontmoedigd staan we daar. Hebben we dan deze reis, die heusch geen ploi- ziertochtje was, dan voor niets onder nomen Een onzer verwijt den teekenaar: „Wat heb je nu uitgehaald? Had eerst beter geïnformeerd1" En met de handen in zijn haar loopt hij naar de auto terug. Wij volgen lang zamer en de teekenaar verdeligt zich. Hot bericht was uit de beste bron en ook van andere zijden had hij van oen schip in nood hooren spreken. Wij twijfelen toch eenigszin3 aan het „beste" van die bron. Werkeloos blijven we evenwel niet. Da teekenaar en mijn persoontje gaan een café binnen en vra gen, of ze iets weten van een schoener, welke in nood verkeert. Ook hier verwonderde gezichten. Er was niets van bekend. Maar als bet zoo moest zijn, dan moost de kustwach ter het weten. „Wie is dat en waar woont hij vraag ik haastig. „Dirk Smit en hij woont daar en daar." De weg wordt zoo goed mogelijk aan geduid. We gaan er op af, do teekenaar voorop. Maar, och hemel! hij neemt zulke groote stappen, dat ik hom niet bij kan houden. Op den Noord-Boulevard word :ik telkens door den storm een klein beetje teruggedreven, als ik een paar 9tappen gedaan heb. Ik raak achter. Straks verlies ik mijn me gezzol uit het oog en wat dan? Ik grijp het houten hek, dat langs de duinenrij staat, al» steun. Au! het is met prikkeldraad om wonden. Ik roep mijn metgezel toe, te wachten. Hoort hij me? Ja, hij wacht. Naderbij gekomen, grijp ik hom vast en bemerk, dat h ij aan het prikkel draad vast. zit. Zijn regenjas valt als slachtoffer er van. We gaan verder en bereiken het huis van den kustwaoh- ter. We bellen aan en de vrouw des huizes opent. Tot onze teleurstelling hoo ren we, dat haar man niet thuis is. an een in nood verkeerend schip i3 niets bekend. Zij vertelt ons, dat zij heel graag voor ons IJmuiden of Sche.eningen op zn» willen bollen, maar sinds des mid- B»U REAUX: dags één uur zijn alle leidingen langs de kust verbroken. Van geen enkele kustplaats wordt de oproep beantwoord. Terwijl we daar zoo staan te praten, komen onze andere metgezellen binnen- loopen. Zij zijn met de auto gekomen, hebben dus geen last van den orkaan gehad. Een jongetje had hun op hun vragen geantwoord, dat zij het besta kon den imformeeren bij Jan van Kan, het welbekende lid van de Noordwijksche reddingsbrigade. Het jongetje ging hem roepen, Van Kan kwam, ook hem was niets bekend en allen gingen op weg naar den kustwachter. Daar stonden we nu met ons allen in de nauwe gang. Van Kan was ook niets bekend van een in nood verkeerend schip. Juffrouw Smit trachtte nog es ver binding te krijgen met andere kust plaatsen, het lukte niet. Een nieuwe bezoekster kwam binnen- loopen en we kregen een relaas te hoo ren van onheilen in Rotterdam. Onder meer zou daar een heele rij pas gebouwde huizen omgewaaid zijn. Jan van Kan verzekert ons, dat er zeker in de laatste 25 jaar niet zoo'n orkaan heeft gewoed. Het was een ver schrikkelijke Noord-Noord-Wester storm. Toen de „President Van Heel" is ver gaan, was de zee wel is waar ruwer, maar de storm was lang zoo hevig niet. Als er nu een schip in nood verkeerde, kon men onmogelijk met de reddingsboot in zee gaan. Men zou lijnen moeten schieten en alleen op die wijze kunnen trachten, de schipbreukelingen langs die lijnen te redden. 'f hans zijn juist veel visschers in zee en het is te vreezen, aldus Van Kan, dat er velen op zee zullen blijven. Jan van Kan, de teekenaar en ik beslui ten dan, den kustwachter op te zoeken. De anderen gaan met de aulo naar het zoc even vermeld café. Van Kan noodigt mc uit, hem een arm te geven, „dan sta je steviger". Ik geef ge hoor aan zijn raad en we tornen tegen dei wind op.' Aan het strand is Smit echter niet wel strandjutters, die, zooals Van Kan on "ertelt, het strand opgaan, zoodra het wa ter weggeloopen is en dan altijd wat vin rlen. zooats een stuk hout, een plank, ce; tonnetje of iets dergelijks. Wij gaan dai nog even een paar plaatsen langs, waar d kustwachter kan zijn, maar hij is niet U vinden. We gaan dan ook naar het cafi om een hartversterking te gebruiken en on derwijl vertelt Van Kan ons, dat hij reeck 32 jaar aan de reddingsbrigade verbondci is en verscheidene medailles gekregei- hcefl Hij heeft heel wat gevaren door staan en we gevoelen bewondering voor den koenen man. Dan vertelt hij ons nofc de volgende leuke scène: Ken strandjutter rapporteerde Zaterdag avond half 10 aan de politic, dat hij een lijk op het strand gevonden had. Met der gelijk aangiften verdienen de jutters 50 cent. Direct was naar een andere plaats getelefoneerd, waar men ten antwoord gal- dat men dadelijk een lijkkist zou maken en deze zenden. Nu ging de politie naar het strand en vond een doodenbruin- vischDc lijkkist is spoedig afbe steld Maar we moesten verder. Van Kan raad de aan, om te Noordwijkerhout in „Hel Wapen van Noordwijkerhout", waar de strandjutters altijd samen komen, nog eens te informeeren, waarna we hartelijk af scheid namen van den koenen zeeman. Op weg naar Noordwijkerhout namen we den verkeerden weg, d.w.z. den zooge- naamden Boeren weg (Achterweg). Den grooten weg konden we niet vin ei-n. Bij een boer ging een onzer informee ren maar hij kwam terug, wilde liever met twee Je kan niet wetenzoo'n boer. De chauffeur ging mee en de hoer wees netjes den goeden weg. Nabij de muziektent te Noordwijkerhout stopten we, de teekenaar en ik stapten uit en vroegen een voorbijganger naar „Het Wapen van Noordwijkerhout". waar de strandjutters- samen kwamen. Hij vertelde ous. dat wij daar niet moesten zijn. dat zij ergens anders samenkwamen. Hij bracht ons er heen, we vonden er strandjutters, maakten ons bekend en vertelden het doel onzer reis De voorbijganger, dien wij aan geklampt hadden, ontpopte zich nu als n medewerker van de „Nieuwe Haarl. Cou rant" te Noordwijkerhout. Beter konden we het dus niet getroffen hebben. De strandjutters wisten niets te vertellen. Een had echter ook wel iets van een schip breuk vernomen. Onze medewerker zou er wel even op uitgaan, binnen 10 minuten was hij terug. Ik vroeg toen. of ik van een heel nuttige inrichting gebruik mocht ma ken. Het mocht, men wees mij den weg, leed een deur open en ik stondin den tuin. Dat ik een lachbui van heb-ik-jou- daar gehad heb, spreekt van zelf. In de auto hebben we er nog pret over gehad. Even daarna kwam onze medewerker te rug met een tweeden persoon. Deze ver telde ons, dat hij een brik met schipbreu kelingen gezien had, rijdende in de richting Noordwijk-Binnen. Waarschijnlijk werden ze gebracht naar het hotel „Hof van Hol land", want daarhoen werden schipbreuke lingen altijd vervoerd. Wij slapten weer in onzen wagen, onze medewerker ook, om den weg te wijzen. Aan het „Hof van Holland" gekomen, wist men ons echter alleen te vertellen, dat er wel schipbreukelingen in Noordwijk-Biu- nen waren aangekomen, echter niet in het hotel. Ten einde raad gingen we naar de poli- li: en vanaf dat oogenblik keerde de kans voor. ons. Ons langdurig zoeken droeg ein delijk vruchten: we kregen de inlichtingen welke we hebben moesten. We legitimeerden ons en vroegen, wat er nu eigenlijk waar was van een schip breuk. Do inspecteur wist ons niet meer te vertellen, dan dat er een had plaats gevonden. De rechercheur, die den ge- eelen dag do wacht gehad had to Noordwijk-aan-Zee, zou ons editor wel licht meer kunnen verteelan. Deze was op het bureau aanwezig en kwam ge lukkig gauw bij ons. Hij vertelde ons het volgende: Tusschen paal 9 en 10, waarschijnlijk op Noordwijksch grensgebied, doch dan vlak tegen do Zandvoortsche grens aan, was een logger gestrand, bemand met ongeveer 9 personen. Schipper was J. Vink Thzn. Omstreeks 12 uur des mid dags waren de zeilen weggeslagen, waar na men getracht had, het anker uit te werpen. Beide ankers waren echter ge broken. Later op den middag was het schip toen op de kust geworpen. Vijf man hadden zwemmende de kust weten to bereiken, drie waren nog op het schip, óéne, Dirk van Kampen werd vermist. Nabij hot Haasveld waren zij bij iemand b/nnengebracht ea per brik, bedekt met zakken, naar hun woningen te Noordsvij k-aan-Zoo en Noordwijk-Bin nen vervoerd. Van den vermisten Van Kampen werd vermoed, dat hij wel ge red was. De drie, die nog aan boord waren, waren de ongeveer 42-jarige Willem Hoek, de omstreeks 32-jarige Arie Hook en de 16-jarige Dirk Hoek, ie eerste en de laatste vader en zoon. Met deze gegevens waren we dolblij. Nu was onze reis ten minste niet ver- jeefsch geweest. Het was wel geen Duitscho schoener, (Jan van Kan had ons reeds verzekerd, dat dit een ver- '-nsel moest zijn, want weten kon men iet niet, daar er onmogelijk geseind had cunnen worden), maar er had toch wer kelijk een schipbreuk plaats gegrepen en 'e bijzonderheden haddon we nu te pak ken. O O Barometerstand: 755. Neiging: Vooruil

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 1