Moppentrommel i
miMMIIIIIIIHIIIIIIillllll!'!llllllllimillllllllllll!lllllll!li:'ll!lllllll!IIMIIII!lll!i;illir
waarvan net raam noog open stona
hij sloop in gebukte houding nader en
vatte post naast het Venster, zonder
door de binnen zittenden opgemerkt
te zijn.
De luisteraar hoorde niets meer. de
stemmen zwegen geruimen tijd, en
juist wilde hij zich, ongeduldig ge
worden, weer zacht verwijderen, toen
een vrouwestem verzuchtte„Het is
het ergste voor de kinderen 1"
„Waarom," vroeg de man, en het
geluid van die stem joeg een siddering
door het lichaam van den vreemde. „Ze
zijn nog te klein, om goed te beseffen,
wat er gebeurt."
„Maar wat moet er van ze worden
„Dat weet ik ook niet."
„Het noodlot vervolgt ons 1"
„Soms denk ik
„Soms denk je," moedigde zij aan.
„Och neen, het was maar een in
vallende gedachte, waarvoor misschien
geen grond bestaat."
„Zeg mij toch-maar, wat je denkt I"
„Dat ik gestraft word om wat ik
aan Antoon misdeed."
„Aan Antoon Wat heb jij aan An
toon misdaan
„Wel," wond de vrouw zich op-, „wat
zeg je nu toch voor onzinnige dingen
Wat zou jij aan Antoon misdaan heb
ben Het was toch zeker jouw schuld
niet, dat hij een lichtmis en een door
brenger was 1 Was jij soms verant
woordelijk voor al het kwaad, dat hij
deed
„Neen, maar...."
„Och, hou op! Je bent triestig en
dat is geen wonder en daarom haal je
muizenissen in je hoofd 1"
Beiden zwegen opnieuwde luiste
raar dacht nu niet meer over weggaan,
hij bleef als vastgenageld staan, be-
geerig naar ieder woord, dat hij mo
gelijk nog over het aangeroerde onder
werp zou kunnen opvangen.
„En tóch misdeed ik zwaar aan An
toon," sprak de man eindelijk op be
slister toon dan tevoren, alsof hij gereed
was, zich tegen alle tegenspraak te
verzetten.
„Begin je nu weer
„Ja het laat mij niet met rust."
„Maar man, hoe kun je nu zoo aan
houden In plaats van liever aan de
toekomst te denken, aan wat we doen
moeten, om er weer bovenop te ko
men," hier brak een snik even haar
woorden af„zit je je af te martelen
met denken aan vroeger en jezelf wijs
te maken, dat je iets verkeerds hebt
gedaan Vraag maar aan wien je wilt
hier in het dorp naar Antoon Lammers
en allen, zullen je antwoorden, dat hij
een deugniet was, dat hij niet anders
verdiende dan door je vader wegge
jaagd te worden Ik begrijp ook vol
strekt niet, hoe je nu, na zooveel jaren,
op die oude geschiedenis terugkomt
,,'t Is misschien bijgeloovigheid van
mij
„Dat is het zeker," sprak de vrouw
geërgerd.
„Maar ik kan de gedachte niet van
mij afzetten, dat er meer zegen op
mijn werken gerust zou hebben, als
ik tegenover Antoon beter gehandeld
had
„Maar wat praat je toch Heb je
dan werkelijk iets verkeerds gedaan
tegenover hem," vroeg zij.
„Ja dat heb ik en dat drukt mij
twaar."
„Maar wat dan ?<Ik begrijp je niet."
„Niet één groot ding, maar veel
kleine dingen."
„Spreek dan toch duidelijker I"
„Dat is niet gemakkelijkik kan
het je niet anders uitleggen, dan dat
ik alles, wat hij deed, in vaders oogen
nog een beetje erger wist te maken;
in plaats dat ik mijn best deed, vader
milder yoor hem te stemmen, stookte
ik hem nog op neen, dat nu ook wel
niet precies, maar.... ja, of je mij nu
begrijpen wilt of niet.... ik kan het
niet duidelijker zeggen en ik kan ook
geen behaald voorbeeld noemen....
maar ik weet zeker, dat ik Antoon
twaad gedaan heb, heel veel kwaad."
„Dat was gemeen van je
„Ja, dat was het."
.Waarom deed je het
„Ikik was jaioerscn op hem
hij was zoo vroolijk, zoo knap, zoo in
tel bi] kameraden en bij de meisjes en
ik werd een stille, saaie jongen gevon
den en och, ik v/eet het niet meer."
„Heb je hem dan belasterd
„Neen, niet ronduit, maar...."
„Maar in 't geniep Je valt me te
gen."
„En, hoe het komt weet ik niet, ik
heb zoo'n gevoel, alsof onze voortdu
rende tegenspoed een straf voor mij is,
alsof het mij beter zou gaan, als ik aan
Antoon goed kon maken, wat ik hem
misdeed. Dóór, nu is het er uitNu
weet je het, maar je hoeft er mij geen
verwijten over te doen niemand kan
begrijpen, wat ik, sinds hij wegging,
onder dat alles geleden heb."
„Ik begrijp het nog niet goed. Ge-
cfde je vader dan maar alles, wat
hem over Antoon verteld werd
„Vader had mij altijd boven hem
voorgetrokken en ik maakte wel,
dat...."
„Neen neen," viel zij uit. „Ik wil er
niets meer van hooren 1 Wat een ge
knoei, wat een slechtigheid 1 En te
moeten hooren, dat mijn man zoo ge
meen gedaan heeftNeen neen, zeg
maar niets meer
De luisteraar hoorde droevig snikken.
„Alles ontvalt mij," klonk de door
tranen gesmoorde vrouwestem op
nieuw. „Alsof het nog niet erg. genoeg
met ons was 1"
De man bij het venster sloop weg
hij hoorde nog, hoe het raam met een
bons neergeschoven werd en omkijkend,
zag hij, dat het licht in de voorkamer
uitgedoofd werd blijkbaar begaven de
bewoners van het afgelegen huis zich
ter ruste.
Eenzaam en verlaten strekte de
straatweg zich uit. waarlangs de late
wandelaar de herberg weer opzocht,
waar hij voor den nacht een klein ka
mertje op den zolder betrekken zou
hij vond op de trap een brandend olie
lampje gereed staan, dat hij meenam,
om zich bij het zwakke schijnsel te ont-
kleeden.
Hij strekte zich uit op het harde,
maar zindelijke bed en trachtte den
slaap, die hem echter scheen te ont
vluchten, te vattenvele gedachten
en herinneringen warrelden in zijn hoofd
rondheel het verleden doemde op
voor zijn geesthij zag zich opnieuw
als v/ilde, ondeugende knaap in het
ouderlijk huis, hij hoorde opnieuw, hoe
zijn bedaard, gehoorzaam broertje hem
als voorbeeld werd gesteld en hij voelde
weer, hoe langzamerhand een wrok in
hjsm was gegroeid tegen het broertje,
dat geert kwaad kon doen in vaders
oogen en door de tegenstelling alles,
wat hijzelf misdeed, te erger deed schij
nen. En met de jaren was de verwij
dering tusschen hen beiden steeds toe
genomen.
O, hij ontveinsde zich niet, dat hij
een wilde, roekelooze knaap was ge
weest, die zijn ouders veel verdriet
had gedaan, maar als een eerlooze
weggejaagd te worden.... neen, dat
had hij niet verdiend! Hij had in al
die jaren nooit leeren begrijpen, wat
vader daartoe gebracht kon hebben.
En nu meende hij plotseling helder
te zien
Had hij niet uit den mond van zijn
braven broeder diens zelfbeschuldiging
beluisterd? Had hij niet met eigen
ooren vernomen, dat Steven's geweten
tegenover hem niet zuiver was
Onrustig wentelde hij zich heen en
weer.
Kon iemand er hem wel een verv/ijt
van maken, dat hij dorstte naar wraak,
dat het ongeluk van zijn broeder geen
leedwezen in hem opwekte, maar een
soort voldoening
En toch
Steven moest wel zeer veranderd
zijn, om zoo eerlijk aan zijn vrouw te
bekennen, dat hij hem, Antoon, on
recht had gedaan
Hem was het beter vergaan hij had
in den vreemde weliswaar hard moeten
werken, maar ook veel geld verdiend en
overgespaard met tegenstrijdige ge
voelens had hij den vaderlandschen
grond weer betreden hij wist. dat hij
in het stille dorpje, waar hii ceboren
was, zijn ovaers niet terug zou vinden,
maar toch trok hij er heen, niet gedreven
door genegenheid, maar door een vaag
verlangen, zich te wreken over het
vroeger geleden onrecht.
Een hooger macht scheen hem echter
reeds vóór geweest te zijnSteven was
ongelukkig en door tegenspoeden ver
volgd.
Waar bleef nu zijn verlangen naar
wraak
Het was alsof alle bitterheid van hem
wegvlood; hij wilde zich echter niet
zoo spoedig gewonnen geven en schroef
de zich telkens opnieuw op tot ge
voelens van wrok en haatdragendheid,
zijn betere natuur voerde strijd met de
lang opgekropte verontwaardiging in
hem.
Den volgenden dag was het alsof
een geheimzinnige macht hem onweer
staanbaar naar zijn ouderlijk huis
toetrok hij durfde het niet al te dicht
naderen, uit vrees, herkend te zullen
wordenhij doolde in de omgeving
rond, zich onzeker en ongelukkig voe
lend, zonder bepaalde plannen, aar
zelend of hij nog langer In het dorpje
toeven zou, of het opnieuw den rug
toekeeren.
Hij zag op den weg, dicht bij het
huis, een kleinen jongen staan, een
aardig, pittig kereltje.
„Hoe heet je, ventje," vroeg hij
vriendelijk.
„Antoon," antwoordde het kind,
zijn heldere oogen vrijmoedig naar den
vreemde opslaand.
„En hoe nog meer?"
„Antoon Lammers."
De man beschouwde met ontroering
het opgeheven kindergezichtje.
„Naar wie ben je dan wei genoemd
of weetje dat niet
„Naar mijn oome
„Waar woont die oome
„Héél ver weg," zong het kinder
stemmetje met een langen uithaal.
„Antoon," klonk een vrouwestem
vanuit het huis, „binnenkomen 1"
„J a moe," riep het kind terug.
Dag Antoon," groette de man, zijn
hand uitstrekkend.
Dag," antwoordde de kleine zijn
handje gevend.
„Zeg maardag oome
„Dag, oome
Vlug trippelden de zwart-gekouste
beentjes weg, het erf over en de naar
de keuken leidende treedjes op roer
loos staarde de man het verdwijnende
figuurtje na het geluid van naderende
voetstappen trof zijn oor, hij wendde
zich om en zag met een mengeling van
schrik en ontroering zijn broer Steven
vóór zich staan.
„Antoon
„Steven
Beide uitroepen klonken tegelijker
tijd op.
„Ga mee naar binnen," noodigde de
jongere broeder „het eten zal klaar zijn
en als je er genoegen mee wilt nemen..."
„We zijn niet als goede vrienden
gescheiden, Steven, maar...."
„Ik ben blij, dat ik je weerzie ik
heb je veel te vertellen en voor veel
vergeving te vragen."
„Dat weet ik."
„Weet je dat?"
„Ja."
„Hoe weet je dat dan
„Ik hoorde je gisteravond aan je
vrouw vertellen, dat je schuld voelt
tegenover mij."
„Dat doe ik zeker. Weet je ook
„Dat je er slecht aantoe bent
Ja, dat weet ik ook."
„Ik heb het verdiend."
„En ik heb je vergeving te vragen
voor al de haat- en wraakgedachten
tegen jou gekoesterd Wat dunkt je,
zullen we over het verleden verder
zwijgen
De ander knikte en een handdruk
bezegelde deze afspraak.
„Ik kan je helpen, Steven, ik heb
/eel geld verdiend."
„Dat zal dan je wraak zijn," ant
woordde ijn broer, het hoofd buigend
om een glinsteren den traan te ver
bergen.
Iels n't den
EENE AANBEVELENSWAARDIGE
RESTAURATIE.
Gast. Kellner, een tandenstoker
Kellner. Die is op 't oogenblik in
handen.
OVERDREVEN.
Acrobaat.... En dan zeg ik u, dat
ik op de koord dikwijls zoo hoog spring,
dat ik in de lucht uit verveling moet
geeuwen.
EEN VOORSTEL.
GeneesheerNeem hiervan dagelijks
drie poeders en onthoud u twee weken
van het drinken van bier."
Patiënt„Zou het dan niet even goed
zijn, dokter, als ik dagelijks zes poeders
nam en ééne week lang geen bier
dronk
VERSTROOID.
Professor Waar laat ik nu den sleu
tel van mijn koffer, opdat ik hem op
reis niet verlies Wachteen idee
ik zal hem in den koffer sluiten."
KINDERLIJK.
Jantje; „Pa, wat Is een kunste
naar
Vader„Als iemand bijvoorbeeld
goed schilderen kan."
Jantje „Maar als hij 't kan is het
immers geen kunst meer."
VOOR DE BALIE.
Rechter„Noem mij thans uw
medeplichtigen."
Beschuldigde„Pardon, mijnheer
de rechter, dat is een ambtsgeheim."
VERZACHTENDE OMSTANDIG-
HEID.
Verdediger „En dan mijne heeren,
wensch ik nog in herinnering te bren
gen, dat het de beschuldigde is, aan
v/ien wij zulk een juridiek belangrijke
verhandeling hebben te danken.
EERLIJK.
Schuldeischer „Nu zijt ge mij het
geld reeds een half jaar schuldig en ge
hebt mij beloofd het binnen drie maan
den te betalen. Ik vrees, dat ik het
nooit van u krijg."
Schuldenaar: „Hoe kunt ge zoo iets
denken Ik verzeker u, dat al zou ik het
geld moeten stelen, ik u als eerlijk man,
tot den laatsten cent zal betalen."
PRAKTISCH.
Student A. „Kerel, hoe kom je er
toe, om zoo'n grooten foliant uit de bi
bliotheek der hoogeschool te leenen
Ga je werken voor je examen
Student B. „Daar denk ik nog niet
aan, maar, zie je, dit boek heeft zoo'n
prachtigen leeren band en sinds ik mij
zelf scheer, gebruik ik het om er mijn
scheermes op te slijpen."
ONVERWACHTE UITWERKING.
Bruidegom. Kijk eens schat, ik heb een
lot in do loterij voor jo meegebracht.
Verbeeld jo dat do honderdduizond or
eens op viel.
Bruid. O, wat zou ik dan oen rnncio
partij kunnen doen.
LOGISCH.
Bedelaar. Een aalmoes, als hot u ba-
Iioft.
Heer. Wat! Ik hob je gisteren pas
wat gegeven en bon je daar nu al weer?
Bedelaar. Neem me niet kwalijk, maar
eten mijnheer en mevrouw ook niet allo
dagen om dezen tijd?
ENFANT TERRIBLE.
Goeden dag, Jantje.... Bon je zoo ver
legen? Kom, geef me kusje!
Ocb neen, tante Fever niet!
Maar waarom niet, Jantje?... Nu?...
Pa ia heeft gezegd, dat u in den
laatsten t';d ceno giftige tong heeA ge
kregen!
NUMMER 18
EERSTE JAARöANG 1921
üilflIIIIIII'MIIMIIIIIIIIIIH'lllllllllllillllllllll
mnmm
i;illlllllllllllli:illllllilHIIIIIIIIIUIIIIIIIIIII!llllllllllllllllllllllllllli:!llllllllllllllllll!lllllll(llMMIMIi;illllll!!ll!!|llil|||||||j||||||||||j
I GOUD EN ADELDOM
ui
Gaston kon een glimlach somtijds
niet onderdrukken. Ze probeerde een
oordeel over Montflanquin uit te lok
ken, doch op dit punt was Gaston even
gesloten als zijn moeder. Alleen toen
Laura de geschiedenis van juffrouw de
Chanteplure ophaalde, moest hij op de
'ippen bijten om het niet uit te gieren.
Eindelijk zagen ze in de verte de torens
van La Trélade boven de bosschen op
rijzen.
„Juffrouw," zei Gaston, die zich
liever niet op La Trélade vertoonde,
„daar is uw woning. Mijn opdracht is
volbracht,, wanneer u het goed vindt
zal ik hier terugkeeren."
Aan dit oor was Laura echter doof.
Ze had den markies noodig om iets
officiëels aan haar thuiskomst te geven.
Tevens wilde zij, dat La Rochelandier
iets van het luxueus ingerichte La
Trélade zag en er een voornamen indruk
van mee naar huis nam.
„Mijn vader zou het mij nooit ver
geven," zei ze, „wanneer ik u zoo zou
laten vertrekken. En ook op u zou hij
boos zijn, omdat gij u op een derge
lijke manier aan zijn dankbetuigingen
onttrekt. Ik heb op la Rochelandier
mogen uitrusten, thans is het uw
beurt even op La Trélade te rusten.
Mijn vader zal overgelukkig zijn met u
kennis te kunnen maken."
Gaston was niet gemakkelijk te
overreden en beiden waren nog volop
in dispuut, toen de paarden aan het
hek van het kasteel stilhielden.
Levrault had aan de houding van
Gaspard de Montflanquin bemerkt,
dat het groote oogenblik, waarop hij de
hand van zijn dochter zou vragen,
daar was. Inderdaad, de groot-in-
dustriëel had zich vast voorgenomen,
dat deze dag niet mocht eindigen zender
dat op zijn verwachtingen de kroon
werd gezet. Hij zou op een behendige
wijze bewerken, dat Gaspard slechts
zijn hand naar zijn millioenen en zijn
dochter behoefde uit te steken. Gaspard
had zich met opzet niet gehaast. Hij
begreep dat de vogel hem gebraden in
den mond zou vliegen.
Nadat de vicomte zich er van over
tuigd had dat Laura de richting van
Clisson insloeg en La Rochelandier
links liet liggen, was hij naar Levrault
in het park terug gegaan.
Levrault had heel den nacht zijn
operatieplan overlegd. Hij vertelde dat
het zijn eenigste verlangen was, zijn
dochter in Bretagne uit te huwelijken
en grocie bezittingen aan te koopen
in de buurt van La Trélade. Bretagne
was voor hem vol aantrekkelijkheden
Laura moest een man huwen van
adel, 't kwam er niet op aan of hij
arm of rijk was, als hij maar van adel
lijke afkomst was. Somtijds onderbrak
Levrault zichzelf om Gaspard te vragen
hoe hij er over dacht.
„Wat zegt ge er van Zijt ge het
niet met me eens Heb ik geen gelijk,
mijnheer de vicomte
De Montflanquin scheen weinig be
lang in het gesprek te stellen, schudde
het hoofd en antwoordde nauwelijks.
Met een handigen zet wist Levrault
het gesprek op de toekomst van den
vicomte te brengen. Hij verwonderde
zich en begreep niet dat de erfgenaam
van zoo'n voorname familie zichzelf
tot zulk een duister bestaan kon ver-
oordeelen en niet naar middelen uitkeek
om zijn huis nieuv/en luister bij te
zetten. Gaspard was in zijn oogen een
schuldige, iemand die de traditie zijner
vaderen verloochende. De Boudewijns
en de Lusignans zouden zich in hun
graven omkeeren. En Levrault was zoo
welsprekend, dat hij er zelf verbaasd
over stond. Gaspard liep met gebogen
hoofd voort als was hij verpletterd
onder het gewicht van zooveel harde
waarheden. Somtijds bracht hij de
hand aan het voorhoofd. Ook gebeurde
het wel eens, dat hij het niet eens was
met de zienswijze van Levrault en dan
maakte hij een korte opmerking. Eiken
voet gronds betwistte hij den aanvaller.
Toen brak eindelijk 't oogenblik aan,
dat Levrault zich in zijn triomf
zoo voortvarend in het twistgesprek
toonde, dat hij wel een neushoorn geleek
die zich door het riet voortbeweegt en
alles op zijn weg vernielt. De vicomte
moest erkennen dat hij overwonnen
was.
„Ge hebt gelijk, mijnheer, ik ben wel
verplicht mijn ongelijk te erkennen,"
riep hij. „De schellen zijn van mijn
oogen gevallen en ik begrijp dat ik aan
mijn plichten te kort gekomen ben.
Hoe jammer, dat ik u niet vroeger ont
moet heb. Door uw fijnen geest voorge
licht, zou ik de jaren mijner jeugd beter
hebben kunnen besteden. Thans is het
te laat. Ik zou alleen maar één woord
behoeven uit te spreken om alle wel-
daden van het hof over mij te doen
neerstorten, maar dit woord zal ik noit-
uitspreken."
„Ik verzeker u, mijnheer de vicomte-
dat ik u nooit tot een minder edele
daad zal aansporen. Daarvoor heb ik
te veel eerbied voor uw edele ziel. Ge
wilt niet dat men ooit van u zou kunnen
zeggen, dat ge uw persoonlijke be
langen op den voorgrond hebt gesteld.
Ge gebruikt al uw invloed om aan uw
naastbestaanden en aan uw vrienden
diensten te bewijzen. Een Montflanquin
geeft zich, maar verkoopt zich niet.
Het is mooi, groot, ridderlijk, in uw
plaats zou ik hetzelfde doen. Gelukkig
dat er een middel bestaat om uw huis
zijn vroegeren luister te hergeven en
in de wereld den rang te bekleeden
lie u to komt.
„En welk is dit middel," vroeg Gas
pard met een ongeloovig lachje. „U
hebt toch mijn tot puin vergaan kasteel
bezocht en weet evengoed als ik wat de
revoluties mij nagelaten hebben."
„Mijnheer de vicomte," antwoordde
Levrault op plechtigen toon. „de tijden
zijn voorbij dat de adel en de burgerij
als kat en hond naast elkaar leefden.
Sinds lang hebben de burgerij en de
adel zich met elkaar verzoend Ihans
ziet een man van adel er zoo erg niet
meer tegen op om een dochter van een
rijken bankier of industrieel te trou
wen Ik ken uw gevoelens, mijnheer de
vicomte, gij hebt er nog geen oogenblik
aan gedacht om uw stem tegen derge
lijke verbintenissen die een schakel
vormen tusschen het verleden en de
toekomst van ons mooie land te ver
heffen."
„Door de partij van de dynastie van
1830 te kiezen," antwoordde Gaspard
vol ernst, „meen ik genoegzaam te
kennen gegeven te hebben hoe ik oVer
die zaken denk. Het was noodig, dat er
van hoogerhand een voorbeeld gegeven
werd en ik heb mij bereidwillig opge
offerd. Ik heb de burgerij steeds geëer
biedigd en ik heb mijn sympathie voor
haar nooit onder stoelen cf banken
gestoken. Ik eerbiedig haar om haar
werken, ik vereer haar om haar deug
den. Zij vertegenwoordigt het nieuwe
leven der natie. Zij is als het ware de
nieuwe aristocratie, wier titels op elke
bladzijde van het gouden boek van
Frankrijk's geschiedenis geschreven
staan."
'„Het is natuurlijk wel te verstaan."'
voegde Levrault er bij, „dat hieronder
niet verstaan moet worden de midden
klasse, die door haar zeden en gewoon
ten meer naar het volk neigt, maar wel
de bankwereld en de grootindustrie,
die alleen de nieuwe aristocratie ver
tegenwoordigen. V/elnu, mijnheer de
vicomte, waarom zoudt ge dan uit
deze door u zoo geëerbiedigde burgerij
geen vrouw nemen, die uw schitterende
naam in eere kan herstellen. Ge kunt
toch niet eeuwig juffrouw de Chante
plure beweenen. We hebben hier op de
wereld toch wel wat anders te doen dan
dooden te betreuren. Ook ik heb een
zoon verloren, doch dat heeft mij niet
belet drie millioen te verdienen. Juf
frouw de Chanteplure is verdronken,
dat is natuurlijk een groote ramp voor
u, maar al de tranen van onze oogen
zullen haar niet tot het leven terug
roepen. Ge hebt gezworen haar getrouw
te blijven, alle verliefden hebben het
zelfde gedaan. Het wordt tijd, mijnheer
de vicomte, dat ge het leven wat erns
tiger gaat beschouwen. God heeft ons
niet geschapen om te schreien als kin
deren. Ge hebt er voor te zorgen dat uw
geslacht niet uitsterft. Luister dan
naar hetgeen de Montflanquins, de
Boudewijns en de Lusignans door mijn
mond zeggen„Vicomte Gaspard, ge
moet trouwen."
Al pratende waren ze weer bij het
kasteel gekomen en in het salon binnen
gegaan. Bij de woorden „ge moet trou
wen" liet Gaspard zich in een fauteuil
neervallen en verborg het hoofd in zijn
twee handen. Ondertusschen bekeek
Levrault hem met gekruiste armen en
triomfantelijke oogen.
„Hij zit in de val," dacht de groot-
industriëel, dronken van geluk en trots
„De vogel is gevangen," dacht Gas
pard, in zijn vuistje lachend.
„De Hemel is er mijn getuige van,
dat de eerzucht nooit de nagedachtenis
aan juffrouw de Chanteplure uit mijn
hart zou kunnen verdrijven Wat
kunnen mij de eer. de rijkdom en mijn
adellijke naam schelenIk had ge
zworen Fernande trouw te blijven
maar helaas, de eene diarrtant is even
schitterend als de andere en de liefde
heeft mij mijn belofte doen breken."
En alsof hij zich schaamde over de
bekentenis, die op t punt was van zijn
lippen te komen, drukte hij zijn voor
hoofd tegen den rug van zijn fauteuil
om zijn ontroering te verbergen.
„Laat de liefde weer in uw hart bin
nenkomen." riep Levrault vroolijk uit
Waarom u te schamen Waarom de
oogen neerslaan Hef hst hoofd weer
omhoog, edele jonkman, ge hebt lang
genoeg geleden, lang genoeg gestreden,-
juffrouw de Chanteplure heeft u niets
meer te vragen. Spreek op en vertrouw
uw geheim toe aan uw vriend Levrault;4
Zeg me den naam van de schoonheid,
die u heeft kunnen bekoren. Van
mij zal het niet afhangen, als ik er iets
aan doen kan, wil ik u gaarne helpen.
Welke familie zou er geen eer in stellen
u in den huiselijken kring op te nemen
Welke vrouw zou er niet fier zijn een
hart als het uwe veroverd te hebben
Welke vader zou niet gelukkig zijn u
zijn schoonzoon te noemen
Hoe had Gaspard aan deze woorden
nog langer kunnen weerstaan Met een
sprong stond hij op. Geluk en vreugde
straalden uit zijn oogen. Hij gingeenige
stappen in de richting van Levrault/
die hem met doordringende pogen aan
keek. Zijn mond was reeds geopend om
het geheim van zijn hart te openbaren,
toen plotseling de deur van het salon
geopend werd en Laura met markies'
Le Rochelandier binnentrad.
Gaspard stond als door den bliksem
getroffen. Levrault op zijn beurt was
niet weinig verbaasd iemand anders dan
ridder de Barbanpré of graaf de Ker-'
landec te zien binnenkomen. ,j
„Vader," zei Laura, zonder aandacht
te schenken aan den vicomte, „fk stel
u voor markies La Rochelandier, die
zoo goed is geweest mij tot aan La
Trélade te vergezellen." j
Vervolgens vertelde het jonge meisje,
hoe ze toevallig op het kasteel van den
jongen markies was aangeland. Gaspard-,
meende door den grond te zinken. Stel
u voor een valk, die op het punt is een
vogel op te eten, terwijl er plotseling
een arend op denzelfden vogel uit dé
lucht komt neergeschoten. Levrault
begreep niet dat er iets niet in orde was
en was nog te zeer door zijn -gedachten
in beslag genomen om de komst van
den markies als een buitengewone ge
beurtenis te beschouwen. Gaspard was
voor hem de gedroomde schoonzoon,
het ideaal van een schoonzoon. Gaston
nam een ernstige, strenge, koude en
fiere houding aan. Levrault vond het
een uitdagende houding.
„Markies," zei Gaspard eindelijk, die
begreep dat hij zich een houding moest
geven, „ik wist niet dat ge reeds op uw
kasteel terug waart."
Gaston keek hem hooghartig aan en
antwoordde met een licht hoofdknikje;
Hij wilde in de comedie, die zich op La
Trélade afspeelde, geen rol hebben. Na
eenige oogenblikken nam hij afscheid
van Levrault en zijn dochter en ging
heen, zooals hij binnengekomen was,
zonder vicomte Gaspard de Montflan
quin te groeten.
Toen hij weg was voelde Gaspard
zich meer op zijn gemak. De korte
aanwezigheid van den markies, zijne
terughoudendheid, de slechte indruk
dien hij Levrault gemaakt had.
Je stilte van Laura, die nog geen gewag
gemaakt had van den ameusen dui-
velsweg hadden den vicomte bijna
gerustgesteld. Hii maakte aanstalten
im het onderbroken gesprek te herne
men maar zoo goedkoop zou hij ef
niet afkomen.
„Vicomte." zei Laura kortaf, „fk
wist niet dat er Rochelandiers in onze
„Ik...."
idlli»..»;Hin.iiiilt»iniilln>..ililli»Miillli»"HlllH..l^.ii)ll[n.,nllliiMiiltlni,^i||l^fS
'ïijfïK 'Hijiin nrspin rtrijfi* nijj jiis injjji» üijjjtR nflfliïmiijflii sïïjjiïM