Moppentrommel i miMMIIIIIIIHIIIIIIillllll!'!llllllllimillllllllllll!lllllll!li:'ll!lllllll!IIMIIII!lll!i;illir waarvan net raam noog open stona hij sloop in gebukte houding nader en vatte post naast het Venster, zonder door de binnen zittenden opgemerkt te zijn. De luisteraar hoorde niets meer. de stemmen zwegen geruimen tijd, en juist wilde hij zich, ongeduldig ge worden, weer zacht verwijderen, toen een vrouwestem verzuchtte„Het is het ergste voor de kinderen 1" „Waarom," vroeg de man, en het geluid van die stem joeg een siddering door het lichaam van den vreemde. „Ze zijn nog te klein, om goed te beseffen, wat er gebeurt." „Maar wat moet er van ze worden „Dat weet ik ook niet." „Het noodlot vervolgt ons 1" „Soms denk ik „Soms denk je," moedigde zij aan. „Och neen, het was maar een in vallende gedachte, waarvoor misschien geen grond bestaat." „Zeg mij toch-maar, wat je denkt I" „Dat ik gestraft word om wat ik aan Antoon misdeed." „Aan Antoon Wat heb jij aan An toon misdaan „Wel," wond de vrouw zich op-, „wat zeg je nu toch voor onzinnige dingen Wat zou jij aan Antoon misdaan heb ben Het was toch zeker jouw schuld niet, dat hij een lichtmis en een door brenger was 1 Was jij soms verant woordelijk voor al het kwaad, dat hij deed „Neen, maar...." „Och, hou op! Je bent triestig en dat is geen wonder en daarom haal je muizenissen in je hoofd 1" Beiden zwegen opnieuwde luiste raar dacht nu niet meer over weggaan, hij bleef als vastgenageld staan, be- geerig naar ieder woord, dat hij mo gelijk nog over het aangeroerde onder werp zou kunnen opvangen. „En tóch misdeed ik zwaar aan An toon," sprak de man eindelijk op be slister toon dan tevoren, alsof hij gereed was, zich tegen alle tegenspraak te verzetten. „Begin je nu weer „Ja het laat mij niet met rust." „Maar man, hoe kun je nu zoo aan houden In plaats van liever aan de toekomst te denken, aan wat we doen moeten, om er weer bovenop te ko men," hier brak een snik even haar woorden af„zit je je af te martelen met denken aan vroeger en jezelf wijs te maken, dat je iets verkeerds hebt gedaan Vraag maar aan wien je wilt hier in het dorp naar Antoon Lammers en allen, zullen je antwoorden, dat hij een deugniet was, dat hij niet anders verdiende dan door je vader wegge jaagd te worden Ik begrijp ook vol strekt niet, hoe je nu, na zooveel jaren, op die oude geschiedenis terugkomt ,,'t Is misschien bijgeloovigheid van mij „Dat is het zeker," sprak de vrouw geërgerd. „Maar ik kan de gedachte niet van mij afzetten, dat er meer zegen op mijn werken gerust zou hebben, als ik tegenover Antoon beter gehandeld had „Maar wat praat je toch Heb je dan werkelijk iets verkeerds gedaan tegenover hem," vroeg zij. „Ja dat heb ik en dat drukt mij twaar." „Maar wat dan ?<Ik begrijp je niet." „Niet één groot ding, maar veel kleine dingen." „Spreek dan toch duidelijker I" „Dat is niet gemakkelijkik kan het je niet anders uitleggen, dan dat ik alles, wat hij deed, in vaders oogen nog een beetje erger wist te maken; in plaats dat ik mijn best deed, vader milder yoor hem te stemmen, stookte ik hem nog op neen, dat nu ook wel niet precies, maar.... ja, of je mij nu begrijpen wilt of niet.... ik kan het niet duidelijker zeggen en ik kan ook geen behaald voorbeeld noemen.... maar ik weet zeker, dat ik Antoon twaad gedaan heb, heel veel kwaad." „Dat was gemeen van je „Ja, dat was het." .Waarom deed je het „Ikik was jaioerscn op hem hij was zoo vroolijk, zoo knap, zoo in tel bi] kameraden en bij de meisjes en ik werd een stille, saaie jongen gevon den en och, ik v/eet het niet meer." „Heb je hem dan belasterd „Neen, niet ronduit, maar...." „Maar in 't geniep Je valt me te gen." „En, hoe het komt weet ik niet, ik heb zoo'n gevoel, alsof onze voortdu rende tegenspoed een straf voor mij is, alsof het mij beter zou gaan, als ik aan Antoon goed kon maken, wat ik hem misdeed. Dóór, nu is het er uitNu weet je het, maar je hoeft er mij geen verwijten over te doen niemand kan begrijpen, wat ik, sinds hij wegging, onder dat alles geleden heb." „Ik begrijp het nog niet goed. Ge- cfde je vader dan maar alles, wat hem over Antoon verteld werd „Vader had mij altijd boven hem voorgetrokken en ik maakte wel, dat...." „Neen neen," viel zij uit. „Ik wil er niets meer van hooren 1 Wat een ge knoei, wat een slechtigheid 1 En te moeten hooren, dat mijn man zoo ge meen gedaan heeftNeen neen, zeg maar niets meer De luisteraar hoorde droevig snikken. „Alles ontvalt mij," klonk de door tranen gesmoorde vrouwestem op nieuw. „Alsof het nog niet erg. genoeg met ons was 1" De man bij het venster sloop weg hij hoorde nog, hoe het raam met een bons neergeschoven werd en omkijkend, zag hij, dat het licht in de voorkamer uitgedoofd werd blijkbaar begaven de bewoners van het afgelegen huis zich ter ruste. Eenzaam en verlaten strekte de straatweg zich uit. waarlangs de late wandelaar de herberg weer opzocht, waar hij voor den nacht een klein ka mertje op den zolder betrekken zou hij vond op de trap een brandend olie lampje gereed staan, dat hij meenam, om zich bij het zwakke schijnsel te ont- kleeden. Hij strekte zich uit op het harde, maar zindelijke bed en trachtte den slaap, die hem echter scheen te ont vluchten, te vattenvele gedachten en herinneringen warrelden in zijn hoofd rondheel het verleden doemde op voor zijn geesthij zag zich opnieuw als v/ilde, ondeugende knaap in het ouderlijk huis, hij hoorde opnieuw, hoe zijn bedaard, gehoorzaam broertje hem als voorbeeld werd gesteld en hij voelde weer, hoe langzamerhand een wrok in hjsm was gegroeid tegen het broertje, dat geert kwaad kon doen in vaders oogen en door de tegenstelling alles, wat hijzelf misdeed, te erger deed schij nen. En met de jaren was de verwij dering tusschen hen beiden steeds toe genomen. O, hij ontveinsde zich niet, dat hij een wilde, roekelooze knaap was ge weest, die zijn ouders veel verdriet had gedaan, maar als een eerlooze weggejaagd te worden.... neen, dat had hij niet verdiend! Hij had in al die jaren nooit leeren begrijpen, wat vader daartoe gebracht kon hebben. En nu meende hij plotseling helder te zien Had hij niet uit den mond van zijn braven broeder diens zelfbeschuldiging beluisterd? Had hij niet met eigen ooren vernomen, dat Steven's geweten tegenover hem niet zuiver was Onrustig wentelde hij zich heen en weer. Kon iemand er hem wel een verv/ijt van maken, dat hij dorstte naar wraak, dat het ongeluk van zijn broeder geen leedwezen in hem opwekte, maar een soort voldoening En toch Steven moest wel zeer veranderd zijn, om zoo eerlijk aan zijn vrouw te bekennen, dat hij hem, Antoon, on recht had gedaan Hem was het beter vergaan hij had in den vreemde weliswaar hard moeten werken, maar ook veel geld verdiend en overgespaard met tegenstrijdige ge voelens had hij den vaderlandschen grond weer betreden hij wist. dat hij in het stille dorpje, waar hii ceboren was, zijn ovaers niet terug zou vinden, maar toch trok hij er heen, niet gedreven door genegenheid, maar door een vaag verlangen, zich te wreken over het vroeger geleden onrecht. Een hooger macht scheen hem echter reeds vóór geweest te zijnSteven was ongelukkig en door tegenspoeden ver volgd. Waar bleef nu zijn verlangen naar wraak Het was alsof alle bitterheid van hem wegvlood; hij wilde zich echter niet zoo spoedig gewonnen geven en schroef de zich telkens opnieuw op tot ge voelens van wrok en haatdragendheid, zijn betere natuur voerde strijd met de lang opgekropte verontwaardiging in hem. Den volgenden dag was het alsof een geheimzinnige macht hem onweer staanbaar naar zijn ouderlijk huis toetrok hij durfde het niet al te dicht naderen, uit vrees, herkend te zullen wordenhij doolde in de omgeving rond, zich onzeker en ongelukkig voe lend, zonder bepaalde plannen, aar zelend of hij nog langer In het dorpje toeven zou, of het opnieuw den rug toekeeren. Hij zag op den weg, dicht bij het huis, een kleinen jongen staan, een aardig, pittig kereltje. „Hoe heet je, ventje," vroeg hij vriendelijk. „Antoon," antwoordde het kind, zijn heldere oogen vrijmoedig naar den vreemde opslaand. „En hoe nog meer?" „Antoon Lammers." De man beschouwde met ontroering het opgeheven kindergezichtje. „Naar wie ben je dan wei genoemd of weetje dat niet „Naar mijn oome „Waar woont die oome „Héél ver weg," zong het kinder stemmetje met een langen uithaal. „Antoon," klonk een vrouwestem vanuit het huis, „binnenkomen 1" „J a moe," riep het kind terug. Dag Antoon," groette de man, zijn hand uitstrekkend. Dag," antwoordde de kleine zijn handje gevend. „Zeg maardag oome „Dag, oome Vlug trippelden de zwart-gekouste beentjes weg, het erf over en de naar de keuken leidende treedjes op roer loos staarde de man het verdwijnende figuurtje na het geluid van naderende voetstappen trof zijn oor, hij wendde zich om en zag met een mengeling van schrik en ontroering zijn broer Steven vóór zich staan. „Antoon „Steven Beide uitroepen klonken tegelijker tijd op. „Ga mee naar binnen," noodigde de jongere broeder „het eten zal klaar zijn en als je er genoegen mee wilt nemen..." „We zijn niet als goede vrienden gescheiden, Steven, maar...." „Ik ben blij, dat ik je weerzie ik heb je veel te vertellen en voor veel vergeving te vragen." „Dat weet ik." „Weet je dat?" „Ja." „Hoe weet je dat dan „Ik hoorde je gisteravond aan je vrouw vertellen, dat je schuld voelt tegenover mij." „Dat doe ik zeker. Weet je ook „Dat je er slecht aantoe bent Ja, dat weet ik ook." „Ik heb het verdiend." „En ik heb je vergeving te vragen voor al de haat- en wraakgedachten tegen jou gekoesterd Wat dunkt je, zullen we over het verleden verder zwijgen De ander knikte en een handdruk bezegelde deze afspraak. „Ik kan je helpen, Steven, ik heb /eel geld verdiend." „Dat zal dan je wraak zijn," ant woordde ijn broer, het hoofd buigend om een glinsteren den traan te ver bergen. Iels n't den EENE AANBEVELENSWAARDIGE RESTAURATIE. Gast. Kellner, een tandenstoker Kellner. Die is op 't oogenblik in handen. OVERDREVEN. Acrobaat.... En dan zeg ik u, dat ik op de koord dikwijls zoo hoog spring, dat ik in de lucht uit verveling moet geeuwen. EEN VOORSTEL. GeneesheerNeem hiervan dagelijks drie poeders en onthoud u twee weken van het drinken van bier." Patiënt„Zou het dan niet even goed zijn, dokter, als ik dagelijks zes poeders nam en ééne week lang geen bier dronk VERSTROOID. Professor Waar laat ik nu den sleu tel van mijn koffer, opdat ik hem op reis niet verlies Wachteen idee ik zal hem in den koffer sluiten." KINDERLIJK. Jantje; „Pa, wat Is een kunste naar Vader„Als iemand bijvoorbeeld goed schilderen kan." Jantje „Maar als hij 't kan is het immers geen kunst meer." VOOR DE BALIE. Rechter„Noem mij thans uw medeplichtigen." Beschuldigde„Pardon, mijnheer de rechter, dat is een ambtsgeheim." VERZACHTENDE OMSTANDIG- HEID. Verdediger „En dan mijne heeren, wensch ik nog in herinnering te bren gen, dat het de beschuldigde is, aan v/ien wij zulk een juridiek belangrijke verhandeling hebben te danken. EERLIJK. Schuldeischer „Nu zijt ge mij het geld reeds een half jaar schuldig en ge hebt mij beloofd het binnen drie maan den te betalen. Ik vrees, dat ik het nooit van u krijg." Schuldenaar: „Hoe kunt ge zoo iets denken Ik verzeker u, dat al zou ik het geld moeten stelen, ik u als eerlijk man, tot den laatsten cent zal betalen." PRAKTISCH. Student A. „Kerel, hoe kom je er toe, om zoo'n grooten foliant uit de bi bliotheek der hoogeschool te leenen Ga je werken voor je examen Student B. „Daar denk ik nog niet aan, maar, zie je, dit boek heeft zoo'n prachtigen leeren band en sinds ik mij zelf scheer, gebruik ik het om er mijn scheermes op te slijpen." ONVERWACHTE UITWERKING. Bruidegom. Kijk eens schat, ik heb een lot in do loterij voor jo meegebracht. Verbeeld jo dat do honderdduizond or eens op viel. Bruid. O, wat zou ik dan oen rnncio partij kunnen doen. LOGISCH. Bedelaar. Een aalmoes, als hot u ba- Iioft. Heer. Wat! Ik hob je gisteren pas wat gegeven en bon je daar nu al weer? Bedelaar. Neem me niet kwalijk, maar eten mijnheer en mevrouw ook niet allo dagen om dezen tijd? ENFANT TERRIBLE. Goeden dag, Jantje.... Bon je zoo ver legen? Kom, geef me kusje! Ocb neen, tante Fever niet! Maar waarom niet, Jantje?... Nu?... Pa ia heeft gezegd, dat u in den laatsten t';d ceno giftige tong heeA ge kregen! NUMMER 18 EERSTE JAARöANG 1921 üilflIIIIIII'MIIMIIIIIIIIIIH'lllllllllllillllllllll mnmm i;illlllllllllllli:illllllilHIIIIIIIIIUIIIIIIIIIII!llllllllllllllllllllllllllli:!llllllllllllllllll!lllllll(llMMIMIi;illllll!!ll!!|llil|||||||j||||||||||j I GOUD EN ADELDOM ui Gaston kon een glimlach somtijds niet onderdrukken. Ze probeerde een oordeel over Montflanquin uit te lok ken, doch op dit punt was Gaston even gesloten als zijn moeder. Alleen toen Laura de geschiedenis van juffrouw de Chanteplure ophaalde, moest hij op de 'ippen bijten om het niet uit te gieren. Eindelijk zagen ze in de verte de torens van La Trélade boven de bosschen op rijzen. „Juffrouw," zei Gaston, die zich liever niet op La Trélade vertoonde, „daar is uw woning. Mijn opdracht is volbracht,, wanneer u het goed vindt zal ik hier terugkeeren." Aan dit oor was Laura echter doof. Ze had den markies noodig om iets officiëels aan haar thuiskomst te geven. Tevens wilde zij, dat La Rochelandier iets van het luxueus ingerichte La Trélade zag en er een voornamen indruk van mee naar huis nam. „Mijn vader zou het mij nooit ver geven," zei ze, „wanneer ik u zoo zou laten vertrekken. En ook op u zou hij boos zijn, omdat gij u op een derge lijke manier aan zijn dankbetuigingen onttrekt. Ik heb op la Rochelandier mogen uitrusten, thans is het uw beurt even op La Trélade te rusten. Mijn vader zal overgelukkig zijn met u kennis te kunnen maken." Gaston was niet gemakkelijk te overreden en beiden waren nog volop in dispuut, toen de paarden aan het hek van het kasteel stilhielden. Levrault had aan de houding van Gaspard de Montflanquin bemerkt, dat het groote oogenblik, waarop hij de hand van zijn dochter zou vragen, daar was. Inderdaad, de groot-in- dustriëel had zich vast voorgenomen, dat deze dag niet mocht eindigen zender dat op zijn verwachtingen de kroon werd gezet. Hij zou op een behendige wijze bewerken, dat Gaspard slechts zijn hand naar zijn millioenen en zijn dochter behoefde uit te steken. Gaspard had zich met opzet niet gehaast. Hij begreep dat de vogel hem gebraden in den mond zou vliegen. Nadat de vicomte zich er van over tuigd had dat Laura de richting van Clisson insloeg en La Rochelandier links liet liggen, was hij naar Levrault in het park terug gegaan. Levrault had heel den nacht zijn operatieplan overlegd. Hij vertelde dat het zijn eenigste verlangen was, zijn dochter in Bretagne uit te huwelijken en grocie bezittingen aan te koopen in de buurt van La Trélade. Bretagne was voor hem vol aantrekkelijkheden Laura moest een man huwen van adel, 't kwam er niet op aan of hij arm of rijk was, als hij maar van adel lijke afkomst was. Somtijds onderbrak Levrault zichzelf om Gaspard te vragen hoe hij er over dacht. „Wat zegt ge er van Zijt ge het niet met me eens Heb ik geen gelijk, mijnheer de vicomte De Montflanquin scheen weinig be lang in het gesprek te stellen, schudde het hoofd en antwoordde nauwelijks. Met een handigen zet wist Levrault het gesprek op de toekomst van den vicomte te brengen. Hij verwonderde zich en begreep niet dat de erfgenaam van zoo'n voorname familie zichzelf tot zulk een duister bestaan kon ver- oordeelen en niet naar middelen uitkeek om zijn huis nieuv/en luister bij te zetten. Gaspard was in zijn oogen een schuldige, iemand die de traditie zijner vaderen verloochende. De Boudewijns en de Lusignans zouden zich in hun graven omkeeren. En Levrault was zoo welsprekend, dat hij er zelf verbaasd over stond. Gaspard liep met gebogen hoofd voort als was hij verpletterd onder het gewicht van zooveel harde waarheden. Somtijds bracht hij de hand aan het voorhoofd. Ook gebeurde het wel eens, dat hij het niet eens was met de zienswijze van Levrault en dan maakte hij een korte opmerking. Eiken voet gronds betwistte hij den aanvaller. Toen brak eindelijk 't oogenblik aan, dat Levrault zich in zijn triomf zoo voortvarend in het twistgesprek toonde, dat hij wel een neushoorn geleek die zich door het riet voortbeweegt en alles op zijn weg vernielt. De vicomte moest erkennen dat hij overwonnen was. „Ge hebt gelijk, mijnheer, ik ben wel verplicht mijn ongelijk te erkennen," riep hij. „De schellen zijn van mijn oogen gevallen en ik begrijp dat ik aan mijn plichten te kort gekomen ben. Hoe jammer, dat ik u niet vroeger ont moet heb. Door uw fijnen geest voorge licht, zou ik de jaren mijner jeugd beter hebben kunnen besteden. Thans is het te laat. Ik zou alleen maar één woord behoeven uit te spreken om alle wel- daden van het hof over mij te doen neerstorten, maar dit woord zal ik noit- uitspreken." „Ik verzeker u, mijnheer de vicomte- dat ik u nooit tot een minder edele daad zal aansporen. Daarvoor heb ik te veel eerbied voor uw edele ziel. Ge wilt niet dat men ooit van u zou kunnen zeggen, dat ge uw persoonlijke be langen op den voorgrond hebt gesteld. Ge gebruikt al uw invloed om aan uw naastbestaanden en aan uw vrienden diensten te bewijzen. Een Montflanquin geeft zich, maar verkoopt zich niet. Het is mooi, groot, ridderlijk, in uw plaats zou ik hetzelfde doen. Gelukkig dat er een middel bestaat om uw huis zijn vroegeren luister te hergeven en in de wereld den rang te bekleeden lie u to komt. „En welk is dit middel," vroeg Gas pard met een ongeloovig lachje. „U hebt toch mijn tot puin vergaan kasteel bezocht en weet evengoed als ik wat de revoluties mij nagelaten hebben." „Mijnheer de vicomte," antwoordde Levrault op plechtigen toon. „de tijden zijn voorbij dat de adel en de burgerij als kat en hond naast elkaar leefden. Sinds lang hebben de burgerij en de adel zich met elkaar verzoend Ihans ziet een man van adel er zoo erg niet meer tegen op om een dochter van een rijken bankier of industrieel te trou wen Ik ken uw gevoelens, mijnheer de vicomte, gij hebt er nog geen oogenblik aan gedacht om uw stem tegen derge lijke verbintenissen die een schakel vormen tusschen het verleden en de toekomst van ons mooie land te ver heffen." „Door de partij van de dynastie van 1830 te kiezen," antwoordde Gaspard vol ernst, „meen ik genoegzaam te kennen gegeven te hebben hoe ik oVer die zaken denk. Het was noodig, dat er van hoogerhand een voorbeeld gegeven werd en ik heb mij bereidwillig opge offerd. Ik heb de burgerij steeds geëer biedigd en ik heb mijn sympathie voor haar nooit onder stoelen cf banken gestoken. Ik eerbiedig haar om haar werken, ik vereer haar om haar deug den. Zij vertegenwoordigt het nieuwe leven der natie. Zij is als het ware de nieuwe aristocratie, wier titels op elke bladzijde van het gouden boek van Frankrijk's geschiedenis geschreven staan." '„Het is natuurlijk wel te verstaan."' voegde Levrault er bij, „dat hieronder niet verstaan moet worden de midden klasse, die door haar zeden en gewoon ten meer naar het volk neigt, maar wel de bankwereld en de grootindustrie, die alleen de nieuwe aristocratie ver tegenwoordigen. V/elnu, mijnheer de vicomte, waarom zoudt ge dan uit deze door u zoo geëerbiedigde burgerij geen vrouw nemen, die uw schitterende naam in eere kan herstellen. Ge kunt toch niet eeuwig juffrouw de Chante plure beweenen. We hebben hier op de wereld toch wel wat anders te doen dan dooden te betreuren. Ook ik heb een zoon verloren, doch dat heeft mij niet belet drie millioen te verdienen. Juf frouw de Chanteplure is verdronken, dat is natuurlijk een groote ramp voor u, maar al de tranen van onze oogen zullen haar niet tot het leven terug roepen. Ge hebt gezworen haar getrouw te blijven, alle verliefden hebben het zelfde gedaan. Het wordt tijd, mijnheer de vicomte, dat ge het leven wat erns tiger gaat beschouwen. God heeft ons niet geschapen om te schreien als kin deren. Ge hebt er voor te zorgen dat uw geslacht niet uitsterft. Luister dan naar hetgeen de Montflanquins, de Boudewijns en de Lusignans door mijn mond zeggen„Vicomte Gaspard, ge moet trouwen." Al pratende waren ze weer bij het kasteel gekomen en in het salon binnen gegaan. Bij de woorden „ge moet trou wen" liet Gaspard zich in een fauteuil neervallen en verborg het hoofd in zijn twee handen. Ondertusschen bekeek Levrault hem met gekruiste armen en triomfantelijke oogen. „Hij zit in de val," dacht de groot- industriëel, dronken van geluk en trots „De vogel is gevangen," dacht Gas pard, in zijn vuistje lachend. „De Hemel is er mijn getuige van, dat de eerzucht nooit de nagedachtenis aan juffrouw de Chanteplure uit mijn hart zou kunnen verdrijven Wat kunnen mij de eer. de rijkdom en mijn adellijke naam schelenIk had ge zworen Fernande trouw te blijven maar helaas, de eene diarrtant is even schitterend als de andere en de liefde heeft mij mijn belofte doen breken." En alsof hij zich schaamde over de bekentenis, die op t punt was van zijn lippen te komen, drukte hij zijn voor hoofd tegen den rug van zijn fauteuil om zijn ontroering te verbergen. „Laat de liefde weer in uw hart bin nenkomen." riep Levrault vroolijk uit Waarom u te schamen Waarom de oogen neerslaan Hef hst hoofd weer omhoog, edele jonkman, ge hebt lang genoeg geleden, lang genoeg gestreden,- juffrouw de Chanteplure heeft u niets meer te vragen. Spreek op en vertrouw uw geheim toe aan uw vriend Levrault;4 Zeg me den naam van de schoonheid, die u heeft kunnen bekoren. Van mij zal het niet afhangen, als ik er iets aan doen kan, wil ik u gaarne helpen. Welke familie zou er geen eer in stellen u in den huiselijken kring op te nemen Welke vrouw zou er niet fier zijn een hart als het uwe veroverd te hebben Welke vader zou niet gelukkig zijn u zijn schoonzoon te noemen Hoe had Gaspard aan deze woorden nog langer kunnen weerstaan Met een sprong stond hij op. Geluk en vreugde straalden uit zijn oogen. Hij gingeenige stappen in de richting van Levrault/ die hem met doordringende pogen aan keek. Zijn mond was reeds geopend om het geheim van zijn hart te openbaren, toen plotseling de deur van het salon geopend werd en Laura met markies' Le Rochelandier binnentrad. Gaspard stond als door den bliksem getroffen. Levrault op zijn beurt was niet weinig verbaasd iemand anders dan ridder de Barbanpré of graaf de Ker-' landec te zien binnenkomen. ,j „Vader," zei Laura, zonder aandacht te schenken aan den vicomte, „fk stel u voor markies La Rochelandier, die zoo goed is geweest mij tot aan La Trélade te vergezellen." j Vervolgens vertelde het jonge meisje, hoe ze toevallig op het kasteel van den jongen markies was aangeland. Gaspard-, meende door den grond te zinken. Stel u voor een valk, die op het punt is een vogel op te eten, terwijl er plotseling een arend op denzelfden vogel uit dé lucht komt neergeschoten. Levrault begreep niet dat er iets niet in orde was en was nog te zeer door zijn -gedachten in beslag genomen om de komst van den markies als een buitengewone ge beurtenis te beschouwen. Gaspard was voor hem de gedroomde schoonzoon, het ideaal van een schoonzoon. Gaston nam een ernstige, strenge, koude en fiere houding aan. Levrault vond het een uitdagende houding. „Markies," zei Gaspard eindelijk, die begreep dat hij zich een houding moest geven, „ik wist niet dat ge reeds op uw kasteel terug waart." Gaston keek hem hooghartig aan en antwoordde met een licht hoofdknikje; Hij wilde in de comedie, die zich op La Trélade afspeelde, geen rol hebben. Na eenige oogenblikken nam hij afscheid van Levrault en zijn dochter en ging heen, zooals hij binnengekomen was, zonder vicomte Gaspard de Montflan quin te groeten. Toen hij weg was voelde Gaspard zich meer op zijn gemak. De korte aanwezigheid van den markies, zijne terughoudendheid, de slechte indruk dien hij Levrault gemaakt had. Je stilte van Laura, die nog geen gewag gemaakt had van den ameusen dui- velsweg hadden den vicomte bijna gerustgesteld. Hii maakte aanstalten im het onderbroken gesprek te herne men maar zoo goedkoop zou hij ef niet afkomen. „Vicomte." zei Laura kortaf, „fk wist niet dat er Rochelandiers in onze „Ik...." idlli»..»;Hin.iiiilt»iniilln>..ililli»Miillli»"HlllH..l^.ii)ll[n.,nllliiMiiltlni,^i||l^fS 'ïijfïK 'Hijiin nrspin rtrijfi* nijj jiis injjji» üijjjtR nflfliïmiijflii sïïjjiïM

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7