minimiiiiiiiiiiiiuü! Moppentrommel iiiiiiiiiiiiiiiii!iiiimiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiimnriiiiiiiiii")iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii::mi"1Hiiiiiiiiiniiiiiii:iiiiiii[iiiiiiiiiiiiiiiiimii -V OOR— Iels u*t den NUMMER 21 EERSTE JAARGANG 1921 I ssasasaaaasasaaaaasassss'Esmsaasas# I OP MANOEUVRE anders avonden, dezelfde stroom rus- stige menschen langs de trottoir banden en dezelfde in licht badende gebouwen. Voor de eerste maal begon hij aan de geloofwaardigheid van zijn krant te twijfelen. De opstand die naar men zeide elk oogenblik kon uitbreken, was niets anders dan een stroovuurtje. Levrault ging triomfan telijk huiswaarts. Hij ging te bed en gaf zich aan de meest verlokkende droomen over. Het zien van zijn ge- brodeerd kleed had aanstonds een andere richting aan zijn gedachten ge geven. Hij zag zich, met zijn degen aan de zijde, in een quadrille tegenover de prinsessen in de balzaal van het hof. De vrouwen fluisterden achter zijn rug en vroegen naar zijn naam. Hen generaaladjudant antwoordde- zachtjes: „Het is graaf Levrault.!" Den volgenden morgen stond hij uitstekend gehumeurd op. Hij voelde zich twintig jaar jonger. Toen hij zijn krant bemerkte, duwde hij het blad minachtend van zich af, als om zich te wreken over de leugenachtige berichten der vorige dagen. Zijn kamerdienaar vertelde hem dat hij 's nachts zonder linge geruchten gehoord had. Levrault zeide hem vlakweg in 't gelaat dat hij het gedroomd zou hebben en vertelde hem wat hij 's avonds te voren gezien had. Hij legde den nadruk op ieder woord, ah een man die zich slechts te vertoonen heeft om den opstand te onderdrukken of als een Neptunus voor wien de golven kalm en glad wor den als een spiegel. Na geheel alleen ontbeten te hebben, begaf hij zich naar den tuin om daa: de rede, die hij voor den koning zou houden, voor te bereiden. Ongeveer twes uur later was hij er in geslaagd een zinnetjein elkaar te zetten, een enkel weliswaar, doch dat er wel twee waard was „Sire, m jn 'schoonzoon stelt mij aan Uwe Majesteit voor, maar aan m'j heeft Uva Majesteit m:jn schoonzoon te danken." Overgelukkig een dergelij- ken weisprekenden zin in elkaar gezet te hebben, liep hij naar binnen om hem op te schrijven. Als een kostbare parel in een schrijn, sloot hij 't papier in zijn portefeuille. 's Namiddags wilde hij zijn Tuilerieën terugzien. Hij ging door de rue du Bac, in zichzelf steeds het zinnetje van 's morgens herhalende en somtijds, wanneer het geheugen hem in den steek liet, zijn portefeuille raadplegende. Toen hij op het open plein vóór de Tuilerieën kwam, zag hij in het Flora- paviljoen allerlei zonderlinge personen staan, die bezig waren, de meubels uit de vensters te werpen. Rond de Tuilerieën was een tot in den hoogsten graad opgewonden me nigte samengetroept. Gewapende troe pen liepen af en aan. Vreugdeschoten verden gelost. Uit de vensters van het kaste d drong het woest gebrul der menigte naar buiten. Paarden van kura siers, bereden door kinderen, ga loppeerden af en aan.Geheel het volkwas onder de wapens, de soldaten waren ont wapend. Hier en daar colporteerden eenige groepjes nieuwsgierigen het laat ste nieuwsde koninklijke familie vas gevlucht en niemand had hare ve dediging op zich durven nemen. Le vrault hoorde alles verbaasd aan. H kon zijn oogen niet gelooven Plotse ling voelde hij een hand op zijn sohou der. Hij keek om en zag Jolibois, tot de tanden gewapend, voor zich staan. In zijn gordel staken twee pistolen, een lange sabel hing aan zijn zij, op zijn schouder droeg hij een jachtgeweer met dubbelen loop. Hoewel zijn gelaat zwart zag van den kruitdamp, had hij geen vlieg kwaad gedaan. Hij had me' zijn mannetjes gewacht tot de kastan jes uit het vuur gehaald waren en wa: tóen met veel lawaai op het toonee verschenen. „vVelnu," riep Jolibois uit, „wat he ik u indertijd gezegd Hes ik geen g lijk gehad Toen gelooiiet j j m j nle: gelooft ge me nu Ik heb een fijne neus, hetgeen er nu gebejrt heb i sinds lang voorzien. He; volk triom feert met het koningschap is he. ifge loopen, de burgerij is dood. Ik ga ne mijn mannetjes in de Kamer* de re publiek uitroepen." „De republiek," stamelde Levrault, die den ander niet goed begreep. „Ja, mijn waarde, de republiek! Binnen êen uur zult ge het zelf hooren En hem even ter zijde nemende al vreesde hij door zijn makkers gehoord te worden, ging hij voort„Daar zit ge nu in een moeilijk parket, beste vriend, ik zou niet gaarne in uw huid willen steken. Een notaris was u te min voor schoonzoon, nu zit ge met uw markies te kijken. Niet alleen uw milli- oenen, maar ook uw hotel.dat een broei nest van aristocratische drijverijen was, zullen het moeten ontgelden. Vanavond zal er niet veel van uw fameus hotel overblijven. Houd u voor gewaar schuwd en tracht zoo veel mogelijk te redden." Meteen maakte Jolibois zich van hem los en ging in de richting van 't gebouw der Kamers. Het is niet doen lijk den schrik en verslagenheid van Le vrault te beschrijven. Het woord „republiek" alleen was al genoeg, om zijn verstand op hol te brengen en het bloed in zijn aderen te doen stollen. Republiek was voor hem hetzelfde als brand, moord en plundering. Zijn rijk dom, zijn schoonzoon, zijn relaties met de koningsgezinden maakten den toe stand voor hem des te erger. Hij meen de op ieders gelaat bedreiging en wraak te lezen. Het scheen hem toe, dat het cijfer van zijn fortuin enden naam van zijn schoonzoon op zijn hoed geschre ven stonden. De ongelukkige durfde niet naar huis te gaan, uit angst dat men hem volgen zou. Hij dwaalde links en rechts rond, bleek en geheel ontdaan, steeds maar een middel zoekende, om zijn hotel voor de woede van het volk te vrijwaren. Opeens bemerkte hij een werkman, die op een draagbaar werd vervoerd. Een schitterende gedachte schoot hem door den geest. Hij hield de dragers tegen en vroeg„Waar draagt ge dezen dappere heen?" „Naar het hospitaal." „Naar het hospitaal Een volkskind, een held-die zijn bloed vergoten heeft voor de vrijheid en de republiek, naar net hospitaal brengen Neen, dat zou een schande zijn. Breng hem bij mij, mijn huis staat te zijner beschikking. Dok ik ben maar een werkman. Breng nem bij Guillaume Levrault. Volgt mij, kameraden, weest gerust, er zal hem niets ontbreken." „Leve. Guillaume Levrault," riep de geestdriftige menigte, luidruchtig in de handen klappende. „Roep lieverLeve de republiek 1" Zich aan het hoofd stellende van den stoet'die zich te midden van de nog steeds roepende menigte voortbewoog ging hij de anderen voor naar het hotel Levrault. Ook hier had men het lawaai verno men. De markiezin en Laura zaten bij elkaar in de groote salon. Laura wachtte ongeduldig op de komst van raar man en haar vader en kon geen oogenblik rustig op haar stoel zitten. De markiezin triomfeerde. In haar eogen konden de gebeurtenissen van len dag niets anders beteekenen dan ie terugkomst van graaf de Chambord. De burgerij had afgedaan, de adel ,;reeg weer al zijn vroegere privileges ;erug. De Voorzienigheid had niet ;e,vild, dat een La Rochelandier zijn 1 verbrak. In haar roes vergaf'de nrkiezin alles aan Laura en Levrault, /ergat al hetgeen achter haar rug om alleen nog maar te denken aan .aar toekomstig onmetelijk fortuin, i ie Tuilerieën zpu ze haar oude plaats 11e nen. Calmeer je," zei ze met vriendelijke t tot haar schoondochter. „Waar- mgstig zijn Wat verliest ge er bij .vilde't naar de Tuilerieën gaan, .ij, we zullen samen gaan, ik zelf zal i voorstellen. Welk verschil tusschen ■het hof waar ik u brengen zal en het hof waar ge heen meendet te gaan 1 Giste ren i Ti mers waren de Tuilerieën niet an Iers dan een groot hotel. Er kwam eer sanenraapsel van personen, van wie nen niet wist vanwaar ze kwamen Mor en zal Hendrik V grooten schoon lux houden en zijn nieuwe gaste- nezen. Troost u dus. lief kind, dn jonge Koning Kan aan de Rochelandlers niets weigeren." Gaston kwam binnen. „Welnu, mijn zoon, wij triomfeeren," riep de markiezin vol trots uit. „Wat bedoelt ge daarmee, moeder," vroeg Gaston op ernstigen toon. „Onze beminde Hendrik zal weer op den troon komen." „Maar moeder, weet ge dan niet, wat er het gebeurt „Frankrijk is weer vrij en strekt zijn armen verlangend uit naar zijn wettigen koning." „Maar ge vergist u," a-ntwoordde Gaston, het hoofd schuddende, „niet het koningschap, maar de republiek wordt hersteld." „De republiek," riep de markiezin. „Een dwaze droom 1 Dat is niet moge lijk 1" „De republiek," riep Laura,„er zal dus geen hof meer bestaan „Het is niet mogelijk," herhaalde de markiezin. „Wees gerust, kind, Gaston weet niet wat hij zegt. De re publiek 1 Daar heeft Frankrijk voor goed genoeg van." Nauwelijks was ze uitgesproken of de deur van het salon ging open en Levrault kwam met zijn gekwetsten arbeider, door een twaalftal Zwaar gewapende mannen gevolgd, binnen. Gaston, Laura en de markiezin staar den op dit tooneel met een niet-begrij- pende verbazing. De gekwetste was een man van hoogstens dertig jaar, op zijn gelaat lagen energieke wilde trekken, die op durf en onverschrokken heid v/ezen. „Begroet den held die zijn bloed veil gehad heeft om ons van de tyrannie te verlossen," zei Levrault oen hij bin nenkwam. En zich tot den gekwetste wendende, sprak hij „Vriend, ge zijt hier thui; en de dapperen die u bege leid hebben zullen u niet verlaten. Het huis, waarin ge u thans bevindt, is het uwe. Al wat er in is, wat ge hier ziet, heb ik verdiend in het zweet mijns aanschijns. Ik ben zeer gelukk g mijn klein fortuin met u te kunnen deelen. Ziehier mijn zoon, een even i vurig republikein als ik." „Zeg liever markies La Rochelan dier," onderbrak hem plotseling Gaston. „Gisteren was me mijn titel geen cent meer waard, maar nu die titel vogelvrij verklaard is, ga ik er groot op." Levrault gaf tevergeefs een teeken aan Gaston om te zwijgen, maar Gas ton voleindigde den zin, dien hij be gonnen v/as en verliet trotsch met een minachtenden blik op zijn schoonvader de kamer. De markiezin was eveneens in de hoogste mate beleedigd en volgde ,het voorbeeld van haar zoon. Ook Lau ra wilde heen gaan, maar een smeekend gebaar van haar vader hield haar tegen. „Een markies," zei de gewonde, wantrouwig rondkijkend, „breng me liever naar het hospitaal." (Wordt vervolgd? u-mua—i iiuwmaa—Saras VISITE. „Wees toch stil Jantje! Hoor je dan niet. dat er visite in de voor kamer is?" „lTcIi malle meid, hoe weet je dat? Je bent immers niet eens binnen ge weest!" „Neen. maar ik hoor, dat Mama tegen Papa „manlief" zegt!" EENE VOORDEELIGE UITVINDING. Die stoom is toch eene merkwaar dige uitvinding, merkte een Fransch- man in een spoorwegcoupé op tegen den heer, die tegenover hem zat. Dat is zoo, was het antwoord, „ik dank er mijn fortuin aan". Is mijnheer dan «directeur van ecu spoorwegmaatschappij O neenl Of ingenieur? Ook niet, maar ik verloor, twee schatrijke bloedverwanten in eenzelf de spoorwegongeluk en ik was hun eenige erfgenaam. IN DEN TREIN. De trein nadert zijne bestemming; twee reizigers, die elkaar niet ken nen, hebben zich de reis zoo aan genaam mogelijk gemaakt door een druk gesprek. Voordat zij afscheid van elkaar nemen, zegt A: Gaat u van avond naar de lezing van Van Puffelen? Zeker antwoordt de ander. Als u een goeden raad wil op volgen. blijf dan thuis. Het moet een verschrikkelijke droogpruim zijn. Ja. ik moet wel, want ik ben Van Puffelen. Het gesprek werd niet voortgezet. EENE UI-UI. Een onzer lezers zendt ons de vol gende herinnering aan eene politieke vergadering uit de dagen der school wet: Opgewonden voorstander.Eu, meneeren, ïk sta niet alleen! Aan mijne zijde staan drie Hoogleerarcn, man nen, wier namen genoemd mogen worden: Bruin, Spuis en Fruyt ik verspreek mij, ik bedoel Fruis, Bruit en Spuinik ik meen Welwillend hoorder: Fruin, Buys en Spruyt. Redenaar: Ja, juist, zooals meneer zegfFruin. Buis en Spuit! (Hilariteit. Daverend applaus. Spreker af!) LETTERKNECHTERIJ. De weduwe van een officier ging naar den betaalmeester om haar pen sioen te ontvangen. Zij legde eene attestatie de vita over. Dat stuk deugt niet, zeide de ambtenaar. Wat mankeert er aan aan? luid de hare vraag. Tiet draagt den datum van '21 Juli en uw pensioen vervalt op 15 Juli. Maar wat moet u dan voor een stuk hebben? Wij moeten een üewij hebben clat u op 15 Juli in leven is. Wat kunnen wij in 's hemels naam dnen met een stuk waarop die verklaring staat voor 21 Juli? EEN ADEPT. „Waar is dat kistje manilla's van je gebleven?" „Die hebben Willem en ik. nadat we laa'fst samen die redevoering .-an Jansen tegen de tabak gehoord helmen verbrand!" ,:Och. kom? Is 't werkelijk waar?" „Ja om de straf nog te verzwaren hebben we liet gedaan met het eene eind ervan in onzen mond!" MOLTKE ALS TOOSTER. Wanneer Von Moltke bij feeste'ijke gelegenheden den officiëelen toost had uit te brengen, bepaalde hij zich in gewone gevallen tot een: „De ge zondheid van den Keizer!" Was het wat deftiger, dan werd het: ,,De gezondheid van Zijne Majesteit den Keizer!" Slechts bij zeer schitterende fees ten bracht .des Maarschalk's toost- welsprekendheid 't tot haar toppunt- „De gezondheid van Z. M. den Keizer onzen allergenadigsten Koning en Heer!" POEZIE EN PROZA. Zij. Hoe heerlijk zoo in een bootje te drijven. Je zoudt wenschen. dat het eeuwig duurde. Hij. Dat zou nog al oploopen! Acht stuivers in 't uur! DE INTRODUCTIE. Iemand deed onlangs een verhaal van eene „spreekbeurt" door hem er gens gehouden. De voorzifter, een pre dikant. zou hem bij het publiek in- troduceeren, maar sprak, eenmaal aan 't woord, anderhalf uur achtereen- Toen stond de spreker van dien avond op en stelde doodkalm voor den geachten vporzitler dank te zeg gen voor zijne rede. De vergadering vereenigde zich met dit voorsMl en a Hen En «ren huiswaarts. ..Heelemaal niet. Let eens op ik «eb geen hekel aan manoeuvres, maa k heb de slechte gewoonte aanstonds mijn voeten stuk te loopen. En dat is bij groote oefeningen en zware mar- schen 'n misère Als ik jouw oppasser en, hoet ik me niet zóó kf te sjouwen." „Dat is zoo, maar.... Neen, Dolf ..eg, dat gaat niet. Verbeeld je, dat ij mijn schoenen poetst en mijn uitru., ting opknapt, 'n Mooie pan 'k Ben bang, dat ik 't zelf zou moeten doen." „Nee, heusch nietwat ik op me neem, volbreng ik ook dat weet je .vel." ,,'k Vind 't 'n idiote verhouding ;eg „En nu dan? Jij officier en ik sol daat „Nou ja, dat maakt niks, maar 't oppassersbaantje is toch altijd meer 'n knechtsbaantje. Ik snap pok niet, dat jij niet bij de opleiding bent gegaan. Je hadt dan toch minstens sergeant cunnen zijn „Och, ik heb nooit veel gevoeld voor het mili .airisme. Vóór den oorlog niets, later 'n klein beetje en nu ik de weken te! die mij nog van het klein verlof scheiden, denk ik alleen nog naar aan het burgerleven. Nog twee en-veertig kuchjesDus ik krijg 't oaantje „Als je 't absoluut wilt, dan zal ik je niet tegenwerken." „Prachtig. Ik beloof je dat geen /reemde ooit bemerken zal dat ik mijn luitenant niet in alle opzichten ver boven mij acht." Van Bergen sprong op en plaatste zich in militaire houding voor zijn vriend. Asteblieft, luitenant, hier benne ffi-rflSïïPIn „De manoeuvres gaan door Met deze tijding kwam een vaandrig het terras van het hotel opstappen, waar een gezelschap militairen van de vermoeienissen van den dienst uit rustte en van den mooien zomeravond genoot. „Prachtig," begroette de reserve- tweede-luitenant Merkhof $eze mede- deeling en hij rekte behagelijk zijn lang, v/elgevormd lichaam. „Wat je prachtig noemt," mees muilde naast hem 'n jonge man, wiens uniformjas door geen ster of streep werd versierd. „O, maar ik vind manoeuvres éénig," zei Merkhof en zijn oogen schitterden „Is er nu 'n saaier bestaan denkbaar dan 't leven in dit garnizoen ,,'t Gaat nogal," bromde de soldaat wiens beschaafde manieren en wel verzorgde handen den „heer" verrie den, ook in het grove veld-grijs. „Afwisseling genoegMaandag ti- railleeren, Dinsdag pionieren, Woens dag baden en athletiek, vandaag veld dienst, morgen op v/acht, 'Zaterdag met vier en tv/intig uur permissie. 'n zéér varieerend programma •„Ont-zet-tend saai," hernam de lui tenant met 'n langen uithaal. „Ik snak naar iets anders. Op manoeuvres zie je nog eens wat meer van je lieve landje en kom je tenminste nog eens ergens anders Vaarschijnlijk op 'n plaats waar nó meer hei is dan hier...." „Och, ij bent 'n pessimi t „Vind jij het dan maar prettig, om van 's morgens vroeg tot 's avonds uwes schoenen e i ze blinke as n zwart laat rond te sjouwen met den „ezel" kaJf ',n de rTlai\est?1}1jn o? den rug en 's nachts bij de boeren Lmtenant Merkhof schudde van t in 't hooi te kruipen, als je dan ten- lac"en- minste geen oefening hebt." i „Neen maar,- Dolf, nu ben ik er „Poeh, dat is nu juist het interessan- zekei; vafl dat we op manoeuvres te van het geval. Op manoeuvres heb avonturen zullen beleven je nog eens kans op 'n avontuurtje.") „Bets, Bets!" „Ik ben menigmaal op manoeuvres „Wat s er, Regina Je hebt 'n ge .vees maar mijn avonturen be- kleur! stonden altijd uit 'n hongerige maag,! (>o zalig, eg, we krijgen inkwar'tie 'n slechte nachtrust, 'n overgroote ver- ring." moebnis en stukgeloopen voeten. Is „Zoo?" dat zoo interessant? Grand merci." i „Ja,'n luitenant en twintig soldaten De twee kameraden zwegen een poos. Heerlijk 2e kenden elkander reeds lang, waren „Kind, wat doe je weer ov rdre s udie-vrienden geweest en onderhiel- ven!...." den gelijke relaties, 't Verschil in rang )(ik heb 'm al gezien." belette hen niet. na diensttijd vriend- „Wien schappelijk met elkander om te gaan. „Wien Hè, wat ben je toch 'n tuk De oldaat Adolf van Bergen was p oza Den lui enant natuurlijk Kijk ouder dan luitenant Merkhof en soms daar gaat ip langs de schuur.'n Knapp sloeg hij tegen den jeugdigen officier 'n man, hè beschermenden toon aan, die wel in Bets Breeland tuurde vanaf de vr tegenspraak was met 't rangverschil, randa der burgemeesterswoning na maar door Merkhof toch niet kwalijk de groote schuur achter den tuin, wan genomen werd. De luitenant wist, wie soldaten in en uit liepen om hun ui van Bergen was en had ontzag voor rusting op te bergen en hun nachtleger den jonkman, die zoo kundig en erva- in orde te brengen, ren was. j „Kom Bets, laten we nu gaan l;'j- „Zeg, Henri," zoo begon weer de ken. Ik vind 't zoo interessant soldaat, „jij bent je oppasser kwijt, i De tw e zusters wandelden den tui hè?" door naar 't achterste deel van '1 „Ja, de vent is met klein verlof, groote erf, dat tot „Huize Welva en" Gelukkig, ik kon met den kinkel niet behoorde. opschieten." 't Geheele dorp was vol van de sc'. „Ik solliciteer naar de vacante be- daten. Dien m rgen was 'n regim: trekking." j infanterie de plaats binnengerukt, 1, „Jij, ben je gek, Dolf?" zijn wacens eenlaatst on het kerkplein, de manschappen verdeeld over ver schillende kwartieren en spoedig 't n dors zoo stille dorp gevuld met on- ewoon rumoer. „HuizeWelvaren" lag aan den straat /eg en wa de kostbare bezitting van Burgemeester Breeland. De oude heer, gestoo'd in zijn dier jare rust, wa weinig ingenomen met de inkwartiering, waaraan hij zich moest onderwerpen. Enfin, het was mobilisatie en je hadt als burger en burgemeester je plicht tegenover t .eger te vervullen. In elk geval zouden de menschen, zoolang ze onder zijn dak verbleven, 't goed bij hem hebben. oen de meisjes bij de schuur kwamen, stopd de heer Breeland met luitenant Merkhof te praten. De gebruikelijke voorstelling volgde en de negentien jarige Regina was één en al aandacht voor den jongen officier. De manschap en hadden spoedig hun kwartier be mokken en Merkhof volgde de familie naar de veranda, waar 'n verfrisschende irank klaar stond. Spoedig ontwikkelde, zich 'n levendig ^esprek. De luitenant was 'n aange naam causeur, maar de ernstige Bets /ond zijn beschouwingen wel wat op pervlakkig. Hij was trouwens ook nog :oo jong. Merkhof wenkte 'n soldaat. „Stuur mijn oppasser even. „Leuk dat u altijd iemand bij u hebt om u te bedienen," zei Regina. „Er ;ijn ook wel heeren onder de gewone soldaten, nietwaar Wat vind 'k dat vernederend „Ze kunnen natuurlijk niet allemaal officier zijn," verklaarde Merkhof zelf- oewust. De oppasser kwam zich melden. „Present, luitenant." Bets keek den soldaat opmerkzaam ian. In zijn zonverbrand gezicht schit terden geestige oogen en trots zijn be stoven uniform was zijn houding zeer sorrect. „Van Bergen," zei de luitenant, .erwijl hij de asch van 2ijn sigaar tipte, ,je haalt straks de uitrusting van' mijn Kamer en brengt ze morgenvroeg ge poetst terug. Om vijf uur kom je mij •vekken, als er vóór dien tijd geen alarm ■eblazen wordt." „Jawel, luitenant." „En als je weer geroepen wordt, lan kom e niet meer ongewasschen 'oor den dag, begrepen Er flikkerde iets guitigs in de oogen m den soldaat. „Goed begrepen, lui enant." Bnder./T hij alueerde, wierp hij blik op Be s, die 't meiske kleuren ;d. On lllekeurig had ze h m strak ngezieo en dit was hem zeker niet ïtgaan.Van Bergen maakte rechts-om srt. „Moet üw oppasser ook in de schuur Zapen," vroeg Bets, toen hij wegwas. „Natuurlijk, daar is ie mijn oppa ser voor." Toen de manschappen zich wat ver frischt hadden, gingen zij 't dorp in. Alleen de oppa ser zat aan den ingang der schuur en poetste de diens choenen van zijn meester. Bets zag hem zitten besloot den jongeman een ver ter ing te brengen. Door 'n ongewone ieuwsgierigheid bevangen, knoopte jij 'n gesprek met hem aan De soldaat bleek in 't geheel niet verlegen te zijn, hij liet zijn schoen borstel rusten en spoedig kwam Bets tot de overtuiging, dat er officieren- oppassers met intellect bestaan.... „Hoe vin-je hem," vroeg Regina, ;oen de meisjes 's avonds op haar sla.ap- kamer waren, 't Blonde meisjeskopje kleurde opgewonden bij die vraag. Bets keek droo'merig voor. zich uit. „Hij heeft heel hooge ideeën, zoo'n hooge opvatting van 't lev n..Wat zoo'n gewoon uiterlijk toch bedriegelijk kan zijn...." ,,'n Gewóón uiterlijk," dweepte de blondine. „Hoe kun je dat nou zeggen? Ik vind hem zoo bijzonder interessant. Bn de uniform kleedt hem zoo goed." „Vin-je? Ik geloof juist dat hij in iviel meer héér zou zijn." „Hè nee! Juist dat militaire staat iem zoo goed. Ik zou hem graag eens in groot tenue zien Da sterretje op zijn kraag vind ik beeldig Dat sterretje Ja heb je dat dan niet gezien! Dat heeft toch iedere luitenant." Luitenant Och ja, dat is waar ook. jij bedoelt meneer Merkhof." ,Ja, wie anders?" „Nee, ik sufte 'n beetje." „Ik vind hem 'n éénigen man „Hoho, zusie, ik geloof werkelijk dat je al verliefd op hem bent." „Dol 't Peinzend gezicht van Bets nam 'n ernstige uitdrukking aan. Sinds den dood harer moeder voelde zij zich ge roepen, om over haar zusje te waken.' „Kom, doe toch niet zoo bakvisch- achtig, Regien. Hoe kun je je nu zoo een-twee-drie verlieven, op zoo'n onbe duidend jongmensch „Onbeduidend „Ja zeker. Al wat hij van avond heeft gesproken was weinig m er dan opge wonden jongenstaal. Hij is in mijn oog wat al te zeer met zichzelf ingenomen. Dat komt misschien wel, omdat jij hem al bewonderde, vóór je 'm goed jezien hadt." „Wat ben je naar Zooeven zei je nog, dat hij zulke mooie ideeën had „Hij „Ja, wie anders Bets wendde haar blozend gelaat naar 't raam en keek den tuin in 't Was 'n heldere nacht, 't Zilverig maanlicht schiep den tuin om tot 'n geheimzinnigen lusthof, waar droomen schenen rond te waren in lichte teeder- heidGinds lag breed en donker de schuur, waar „hij" sliep. Of zou hü nog wakker zijn en denken aan aa Vreemd, dat deze jonge nan aanstonds zooveel sympathie bij haar had opgewekt. Zij moest hem morgen toch eens vragen, waarom hij t nederig ambt van oppasser uitoe fende.... Dat leek wel 'n raadsel, want zijn denkbeelden en de fijne vorm, waarin hij ze uitte gaven blijk van 'n hooge ontwikkeling.... „Zeg me eens eerlijk Bets, vindt jij tenant Merkhof nu zoo onmogelijk De stem /an het jonge meisje kionk -óó gedrukt I at Bets, toch reeds zacht gestemd doo. iaar eigen ontroering, medelijden me., haar kreeg. Ze gingen naast elkander zitten od den rand van het be<*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 7