minimiiiiiiiiiiiiuü!
Moppentrommel
iiiiiiiiiiiiiiiii!iiiimiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiimnriiiiiiiiii")iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii::mi"1Hiiiiiiiiiniiiiiii:iiiiiii[iiiiiiiiiiiiiiiiimii
-V OOR—
Iels u*t den
NUMMER 21 EERSTE JAARGANG 1921
I
ssasasaaaasasaaaaasassss'Esmsaasas#
I OP MANOEUVRE
anders avonden, dezelfde stroom rus-
stige menschen langs de trottoir
banden en dezelfde in licht badende
gebouwen. Voor de eerste maal begon
hij aan de geloofwaardigheid van zijn
krant te twijfelen. De opstand die
naar men zeide elk oogenblik kon
uitbreken, was niets anders dan een
stroovuurtje. Levrault ging triomfan
telijk huiswaarts. Hij ging te bed en
gaf zich aan de meest verlokkende
droomen over. Het zien van zijn ge-
brodeerd kleed had aanstonds een
andere richting aan zijn gedachten ge
geven. Hij zag zich, met zijn degen
aan de zijde, in een quadrille tegenover
de prinsessen in de balzaal van het
hof. De vrouwen fluisterden achter
zijn rug en vroegen naar zijn naam.
Hen generaaladjudant antwoordde-
zachtjes: „Het is graaf Levrault.!"
Den volgenden morgen stond hij
uitstekend gehumeurd op. Hij voelde
zich twintig jaar jonger. Toen hij zijn
krant bemerkte, duwde hij het blad
minachtend van zich af, als om zich te
wreken over de leugenachtige berichten
der vorige dagen. Zijn kamerdienaar
vertelde hem dat hij 's nachts zonder
linge geruchten gehoord had. Levrault
zeide hem vlakweg in 't gelaat dat hij
het gedroomd zou hebben en vertelde
hem wat hij 's avonds te voren gezien
had. Hij legde den nadruk op ieder
woord, ah een man die zich slechts
te vertoonen heeft om den opstand
te onderdrukken of als een Neptunus
voor wien de golven kalm en glad wor
den als een spiegel. Na geheel alleen
ontbeten te hebben, begaf hij zich
naar den tuin om daa: de rede, die hij
voor den koning zou houden, voor te
bereiden. Ongeveer twes uur later
was hij er in geslaagd een zinnetjein
elkaar te zetten, een enkel weliswaar,
doch dat er wel twee waard was
„Sire, m jn 'schoonzoon stelt mij aan
Uwe Majesteit voor, maar aan m'j
heeft Uva Majesteit m:jn schoonzoon
te danken." Overgelukkig een dergelij-
ken weisprekenden zin in elkaar gezet
te hebben, liep hij naar binnen om hem
op te schrijven. Als een kostbare
parel in een schrijn, sloot hij 't papier
in zijn portefeuille.
's Namiddags wilde hij zijn Tuilerieën
terugzien. Hij ging door de rue du Bac,
in zichzelf steeds het zinnetje van
's morgens herhalende en somtijds,
wanneer het geheugen hem in den steek
liet, zijn portefeuille raadplegende.
Toen hij op het open plein vóór de
Tuilerieën kwam, zag hij in het Flora-
paviljoen allerlei zonderlinge personen
staan, die bezig waren, de meubels uit
de vensters te werpen.
Rond de Tuilerieën was een tot in
den hoogsten graad opgewonden me
nigte samengetroept. Gewapende troe
pen liepen af en aan. Vreugdeschoten
verden gelost. Uit de vensters van het
kaste d drong het woest gebrul der
menigte naar buiten. Paarden van
kura siers, bereden door kinderen, ga
loppeerden af en aan.Geheel het volkwas
onder de wapens, de soldaten waren ont
wapend. Hier en daar colporteerden
eenige groepjes nieuwsgierigen het laat
ste nieuwsde koninklijke familie
vas gevlucht en niemand had hare ve
dediging op zich durven nemen. Le
vrault hoorde alles verbaasd aan. H
kon zijn oogen niet gelooven Plotse
ling voelde hij een hand op zijn sohou
der. Hij keek om en zag Jolibois, tot
de tanden gewapend, voor zich staan.
In zijn gordel staken twee pistolen, een
lange sabel hing aan zijn zij, op zijn
schouder droeg hij een jachtgeweer met
dubbelen loop. Hoewel zijn gelaat
zwart zag van den kruitdamp, had hij
geen vlieg kwaad gedaan. Hij had me'
zijn mannetjes gewacht tot de kastan
jes uit het vuur gehaald waren en wa:
tóen met veel lawaai op het toonee
verschenen.
„vVelnu," riep Jolibois uit, „wat he
ik u indertijd gezegd Hes ik geen g
lijk gehad Toen gelooiiet j j m j nle:
gelooft ge me nu Ik heb een fijne
neus, hetgeen er nu gebejrt heb i
sinds lang voorzien. He; volk triom
feert met het koningschap is he. ifge
loopen, de burgerij is dood. Ik ga ne
mijn mannetjes in de Kamer* de re
publiek uitroepen."
„De republiek," stamelde Levrault,
die den ander niet goed begreep.
„Ja, mijn waarde, de republiek!
Binnen êen uur zult ge het zelf hooren
En hem even ter zijde nemende al
vreesde hij door zijn makkers gehoord
te worden, ging hij voort„Daar zit
ge nu in een moeilijk parket, beste
vriend, ik zou niet gaarne in uw huid
willen steken. Een notaris was u te
min voor schoonzoon, nu zit ge met uw
markies te kijken. Niet alleen uw milli-
oenen, maar ook uw hotel.dat een broei
nest van aristocratische drijverijen was,
zullen het moeten ontgelden. Vanavond
zal er niet veel van uw fameus hotel
overblijven. Houd u voor gewaar
schuwd en tracht zoo veel mogelijk te
redden."
Meteen maakte Jolibois zich van
hem los en ging in de richting van 't
gebouw der Kamers. Het is niet doen
lijk den schrik en verslagenheid van Le
vrault te beschrijven. Het woord
„republiek" alleen was al genoeg, om
zijn verstand op hol te brengen en het
bloed in zijn aderen te doen stollen.
Republiek was voor hem hetzelfde als
brand, moord en plundering. Zijn rijk
dom, zijn schoonzoon, zijn relaties met
de koningsgezinden maakten den toe
stand voor hem des te erger. Hij meen
de op ieders gelaat bedreiging en wraak
te lezen. Het scheen hem toe, dat het
cijfer van zijn fortuin enden naam van
zijn schoonzoon op zijn hoed geschre
ven stonden. De ongelukkige durfde
niet naar huis te gaan, uit angst dat men
hem volgen zou. Hij dwaalde links en
rechts rond, bleek en geheel ontdaan,
steeds maar een middel zoekende, om
zijn hotel voor de woede van het volk
te vrijwaren. Opeens bemerkte hij een
werkman, die op een draagbaar werd
vervoerd. Een schitterende gedachte
schoot hem door den geest. Hij hield
de dragers tegen en vroeg„Waar
draagt ge dezen dappere heen?"
„Naar het hospitaal."
„Naar het hospitaal Een volkskind,
een held-die zijn bloed vergoten heeft
voor de vrijheid en de republiek, naar
net hospitaal brengen Neen, dat zou
een schande zijn. Breng hem bij mij,
mijn huis staat te zijner beschikking.
Dok ik ben maar een werkman. Breng
nem bij Guillaume Levrault. Volgt mij,
kameraden, weest gerust, er zal hem
niets ontbreken."
„Leve. Guillaume Levrault," riep de
geestdriftige menigte, luidruchtig in
de handen klappende.
„Roep lieverLeve de republiek 1"
Zich aan het hoofd stellende van
den stoet'die zich te midden van de nog
steeds roepende menigte voortbewoog
ging hij de anderen voor naar het hotel
Levrault.
Ook hier had men het lawaai verno
men. De markiezin en Laura zaten bij
elkaar in de groote salon. Laura
wachtte ongeduldig op de komst van
raar man en haar vader en kon geen
oogenblik rustig op haar stoel zitten.
De markiezin triomfeerde. In haar
eogen konden de gebeurtenissen van
len dag niets anders beteekenen dan
ie terugkomst van graaf de Chambord.
De burgerij had afgedaan, de adel
,;reeg weer al zijn vroegere privileges
;erug. De Voorzienigheid had niet
;e,vild, dat een La Rochelandier zijn
1 verbrak. In haar roes vergaf'de
nrkiezin alles aan Laura en Levrault,
/ergat al hetgeen achter haar rug
om alleen nog maar te denken aan
.aar toekomstig onmetelijk fortuin,
i ie Tuilerieën zpu ze haar oude plaats
11e nen.
Calmeer je," zei ze met vriendelijke
t tot haar schoondochter. „Waar-
mgstig zijn Wat verliest ge er bij
.vilde't naar de Tuilerieën gaan,
.ij, we zullen samen gaan, ik zelf
zal i voorstellen. Welk verschil tusschen
■het hof waar ik u brengen zal en het hof
waar ge heen meendet te gaan 1 Giste
ren i Ti mers waren de Tuilerieën niet
an Iers dan een groot hotel. Er kwam
eer sanenraapsel van personen, van
wie nen niet wist vanwaar ze kwamen
Mor en zal Hendrik V grooten schoon
lux houden en zijn nieuwe gaste-
nezen. Troost u dus. lief kind, dn
jonge Koning Kan aan de Rochelandlers
niets weigeren."
Gaston kwam binnen.
„Welnu, mijn zoon, wij triomfeeren,"
riep de markiezin vol trots uit.
„Wat bedoelt ge daarmee, moeder,"
vroeg Gaston op ernstigen toon.
„Onze beminde Hendrik zal weer
op den troon komen."
„Maar moeder, weet ge dan niet,
wat er het gebeurt
„Frankrijk is weer vrij en strekt
zijn armen verlangend uit naar zijn
wettigen koning."
„Maar ge vergist u," a-ntwoordde
Gaston, het hoofd schuddende, „niet
het koningschap, maar de republiek
wordt hersteld."
„De republiek," riep de markiezin.
„Een dwaze droom 1 Dat is niet moge
lijk 1"
„De republiek," riep Laura,„er zal
dus geen hof meer bestaan
„Het is niet mogelijk," herhaalde
de markiezin. „Wees gerust, kind,
Gaston weet niet wat hij zegt. De re
publiek 1 Daar heeft Frankrijk voor
goed genoeg van."
Nauwelijks was ze uitgesproken of
de deur van het salon ging open en
Levrault kwam met zijn gekwetsten
arbeider, door een twaalftal Zwaar
gewapende mannen gevolgd, binnen.
Gaston, Laura en de markiezin staar
den op dit tooneel met een niet-begrij-
pende verbazing. De gekwetste was
een man van hoogstens dertig jaar,
op zijn gelaat lagen energieke wilde
trekken, die op durf en onverschrokken
heid v/ezen.
„Begroet den held die zijn bloed veil
gehad heeft om ons van de tyrannie
te verlossen," zei Levrault oen hij bin
nenkwam. En zich tot den gekwetste
wendende, sprak hij „Vriend, ge zijt
hier thui; en de dapperen die u bege
leid hebben zullen u niet verlaten.
Het huis, waarin ge u thans bevindt,
is het uwe. Al wat er in is, wat ge hier
ziet, heb ik verdiend in het zweet
mijns aanschijns. Ik ben zeer gelukk g
mijn klein fortuin met u te kunnen
deelen. Ziehier mijn zoon, een even
i vurig republikein als ik."
„Zeg liever markies La Rochelan
dier," onderbrak hem plotseling Gaston.
„Gisteren was me mijn titel geen cent
meer waard, maar nu die titel vogelvrij
verklaard is, ga ik er groot op."
Levrault gaf tevergeefs een teeken
aan Gaston om te zwijgen, maar Gas
ton voleindigde den zin, dien hij be
gonnen v/as en verliet trotsch met een
minachtenden blik op zijn schoonvader
de kamer. De markiezin was eveneens
in de hoogste mate beleedigd en volgde
,het voorbeeld van haar zoon. Ook Lau
ra wilde heen gaan, maar een smeekend
gebaar van haar vader hield haar tegen.
„Een markies," zei de gewonde,
wantrouwig rondkijkend, „breng me
liever naar het hospitaal."
(Wordt vervolgd?
u-mua—i iiuwmaa—Saras
VISITE.
„Wees toch stil Jantje! Hoor je
dan niet. dat er visite in de voor
kamer is?"
„lTcIi malle meid, hoe weet je dat?
Je bent immers niet eens binnen ge
weest!"
„Neen. maar ik hoor, dat Mama
tegen Papa „manlief" zegt!"
EENE VOORDEELIGE UITVINDING.
Die stoom is toch eene merkwaar
dige uitvinding, merkte een Fransch-
man in een spoorwegcoupé op tegen
den heer, die tegenover hem zat.
Dat is zoo, was het antwoord,
„ik dank er mijn fortuin aan".
Is mijnheer dan «directeur van
ecu spoorwegmaatschappij
O neenl
Of ingenieur?
Ook niet, maar ik verloor, twee
schatrijke bloedverwanten in eenzelf
de spoorwegongeluk en ik was hun
eenige erfgenaam.
IN DEN TREIN.
De trein nadert zijne bestemming;
twee reizigers, die elkaar niet ken
nen, hebben zich de reis zoo aan
genaam mogelijk gemaakt door een
druk gesprek. Voordat zij afscheid van
elkaar nemen, zegt A:
Gaat u van avond naar de lezing
van Van Puffelen?
Zeker antwoordt de ander.
Als u een goeden raad wil op
volgen. blijf dan thuis. Het moet een
verschrikkelijke droogpruim zijn.
Ja. ik moet wel, want ik ben
Van Puffelen.
Het gesprek werd niet voortgezet.
EENE UI-UI.
Een onzer lezers zendt ons de vol
gende herinnering aan eene politieke
vergadering uit de dagen der school
wet:
Opgewonden voorstander.Eu,
meneeren, ïk sta niet alleen! Aan mijne
zijde staan drie Hoogleerarcn, man
nen, wier namen genoemd mogen
worden: Bruin, Spuis en Fruyt
ik verspreek mij, ik bedoel Fruis,
Bruit en Spuinik ik meen
Welwillend hoorder: Fruin, Buys en
Spruyt.
Redenaar: Ja, juist, zooals meneer
zegfFruin. Buis en Spuit! (Hilariteit.
Daverend applaus. Spreker af!)
LETTERKNECHTERIJ.
De weduwe van een officier ging
naar den betaalmeester om haar pen
sioen te ontvangen. Zij legde eene
attestatie de vita over.
Dat stuk deugt niet, zeide de
ambtenaar.
Wat mankeert er aan aan? luid
de hare vraag.
Tiet draagt den datum van '21
Juli en uw pensioen vervalt op 15 Juli.
Maar wat moet u dan voor een
stuk hebben?
Wij moeten een üewij hebben
clat u op 15 Juli in leven is. Wat
kunnen wij in 's hemels naam dnen
met een stuk waarop die verklaring
staat voor 21 Juli?
EEN ADEPT.
„Waar is dat kistje manilla's van
je gebleven?"
„Die hebben Willem en ik. nadat
we laa'fst samen die redevoering .-an
Jansen tegen de tabak gehoord helmen
verbrand!"
,:Och. kom? Is 't werkelijk waar?"
„Ja om de straf nog te verzwaren
hebben we liet gedaan met het eene
eind ervan in onzen mond!"
MOLTKE ALS TOOSTER.
Wanneer Von Moltke bij feeste'ijke
gelegenheden den officiëelen toost
had uit te brengen, bepaalde hij zich
in gewone gevallen tot een: „De ge
zondheid van den Keizer!"
Was het wat deftiger, dan werd het:
,,De gezondheid van Zijne Majesteit
den Keizer!"
Slechts bij zeer schitterende fees
ten bracht .des Maarschalk's toost-
welsprekendheid 't tot haar toppunt-
„De gezondheid van Z. M. den Keizer
onzen allergenadigsten Koning en
Heer!"
POEZIE EN PROZA.
Zij. Hoe heerlijk zoo in een bootje
te drijven. Je zoudt wenschen. dat
het eeuwig duurde.
Hij. Dat zou nog al oploopen! Acht
stuivers in 't uur!
DE INTRODUCTIE.
Iemand deed onlangs een verhaal
van eene „spreekbeurt" door hem er
gens gehouden. De voorzifter, een pre
dikant. zou hem bij het publiek in-
troduceeren, maar sprak, eenmaal aan
't woord, anderhalf uur achtereen-
Toen stond de spreker van dien
avond op en stelde doodkalm voor
den geachten vporzitler dank te zeg
gen voor zijne rede.
De vergadering vereenigde zich met
dit voorsMl en a Hen En «ren huiswaarts.
..Heelemaal niet. Let eens op ik
«eb geen hekel aan manoeuvres, maa
k heb de slechte gewoonte aanstonds
mijn voeten stuk te loopen. En dat is
bij groote oefeningen en zware mar-
schen 'n misère Als ik jouw oppasser
en, hoet ik me niet zóó kf te sjouwen."
„Dat is zoo, maar.... Neen, Dolf
..eg, dat gaat niet. Verbeeld je, dat ij
mijn schoenen poetst en mijn uitru.,
ting opknapt, 'n Mooie pan 'k Ben
bang, dat ik 't zelf zou moeten doen."
„Nee, heusch nietwat ik op me
neem, volbreng ik ook dat weet je
.vel."
,,'k Vind 't 'n idiote verhouding
;eg
„En nu dan? Jij officier en ik sol
daat
„Nou ja, dat maakt niks, maar 't
oppassersbaantje is toch altijd meer
'n knechtsbaantje. Ik snap pok niet,
dat jij niet bij de opleiding bent gegaan.
Je hadt dan toch minstens sergeant
cunnen zijn
„Och, ik heb nooit veel gevoeld
voor het mili .airisme. Vóór den oorlog
niets, later 'n klein beetje en nu ik
de weken te! die mij nog van het klein
verlof scheiden, denk ik alleen nog
naar aan het burgerleven. Nog twee
en-veertig kuchjesDus ik krijg 't
oaantje
„Als je 't absoluut wilt, dan zal ik
je niet tegenwerken."
„Prachtig. Ik beloof je dat geen
/reemde ooit bemerken zal dat ik
mijn luitenant niet in alle opzichten
ver boven mij acht."
Van Bergen sprong op en plaatste
zich in militaire houding voor zijn
vriend.
Asteblieft, luitenant, hier benne
ffi-rflSïïPIn
„De manoeuvres gaan door
Met deze tijding kwam een vaandrig
het terras van het hotel opstappen,
waar een gezelschap militairen van de
vermoeienissen van den dienst uit
rustte en van den mooien zomeravond
genoot.
„Prachtig," begroette de reserve-
tweede-luitenant Merkhof $eze mede-
deeling en hij rekte behagelijk zijn
lang, v/elgevormd lichaam.
„Wat je prachtig noemt," mees
muilde naast hem 'n jonge man, wiens
uniformjas door geen ster of streep
werd versierd.
„O, maar ik vind manoeuvres éénig,"
zei Merkhof en zijn oogen schitterden
„Is er nu 'n saaier bestaan denkbaar
dan 't leven in dit garnizoen
,,'t Gaat nogal," bromde de soldaat
wiens beschaafde manieren en wel
verzorgde handen den „heer" verrie
den, ook in het grove veld-grijs.
„Afwisseling genoegMaandag ti-
railleeren, Dinsdag pionieren, Woens
dag baden en athletiek, vandaag veld
dienst, morgen op v/acht, 'Zaterdag
met vier en tv/intig uur permissie.
'n zéér varieerend programma
•„Ont-zet-tend saai," hernam de lui
tenant met 'n langen uithaal. „Ik snak
naar iets anders. Op manoeuvres zie je
nog eens wat meer van je lieve landje
en kom je tenminste nog eens ergens
anders
Vaarschijnlijk op 'n plaats waar
nó meer hei is dan hier...."
„Och, ij bent 'n pessimi t
„Vind jij het dan maar prettig, om
van 's morgens vroeg tot 's avonds uwes schoenen e i ze blinke as n zwart
laat rond te sjouwen met den „ezel" kaJf ',n de rTlai\est?1}1jn
o? den rug en 's nachts bij de boeren Lmtenant Merkhof schudde van t
in 't hooi te kruipen, als je dan ten- lac"en-
minste geen oefening hebt." i „Neen maar,- Dolf, nu ben ik er
„Poeh, dat is nu juist het interessan- zekei; vafl dat we op manoeuvres
te van het geval. Op manoeuvres heb avonturen zullen beleven
je nog eens kans op 'n avontuurtje.") „Bets, Bets!"
„Ik ben menigmaal op manoeuvres „Wat s er, Regina Je hebt 'n
ge .vees maar mijn avonturen be- kleur!
stonden altijd uit 'n hongerige maag,! (>o zalig, eg, we krijgen inkwar'tie
'n slechte nachtrust, 'n overgroote ver- ring."
moebnis en stukgeloopen voeten. Is „Zoo?"
dat zoo interessant? Grand merci." i „Ja,'n luitenant en twintig soldaten
De twee kameraden zwegen een poos. Heerlijk
2e kenden elkander reeds lang, waren „Kind, wat doe je weer ov rdre
s udie-vrienden geweest en onderhiel- ven!...."
den gelijke relaties, 't Verschil in rang )(ik heb 'm al gezien."
belette hen niet. na diensttijd vriend- „Wien
schappelijk met elkander om te gaan. „Wien Hè, wat ben je toch 'n tuk
De oldaat Adolf van Bergen was p oza Den lui enant natuurlijk Kijk
ouder dan luitenant Merkhof en soms daar gaat ip langs de schuur.'n Knapp
sloeg hij tegen den jeugdigen officier 'n man, hè
beschermenden toon aan, die wel in Bets Breeland tuurde vanaf de vr
tegenspraak was met 't rangverschil, randa der burgemeesterswoning na
maar door Merkhof toch niet kwalijk de groote schuur achter den tuin, wan
genomen werd. De luitenant wist, wie soldaten in en uit liepen om hun ui
van Bergen was en had ontzag voor rusting op te bergen en hun nachtleger
den jonkman, die zoo kundig en erva- in orde te brengen,
ren was. j „Kom Bets, laten we nu gaan l;'j-
„Zeg, Henri," zoo begon weer de ken. Ik vind 't zoo interessant
soldaat, „jij bent je oppasser kwijt, i De tw e zusters wandelden den tui
hè?" door naar 't achterste deel van '1
„Ja, de vent is met klein verlof, groote erf, dat tot „Huize Welva en"
Gelukkig, ik kon met den kinkel niet behoorde.
opschieten." 't Geheele dorp was vol van de sc'.
„Ik solliciteer naar de vacante be- daten. Dien m rgen was 'n regim:
trekking." j infanterie de plaats binnengerukt, 1,
„Jij, ben je gek, Dolf?" zijn wacens eenlaatst on het kerkplein,
de manschappen verdeeld over ver
schillende kwartieren en spoedig 't
n dors zoo stille dorp gevuld met on-
ewoon rumoer.
„HuizeWelvaren" lag aan den straat
/eg en wa de kostbare bezitting van
Burgemeester Breeland.
De oude heer, gestoo'd in zijn dier
jare rust, wa weinig ingenomen met
de inkwartiering, waaraan hij zich
moest onderwerpen. Enfin, het was
mobilisatie en je hadt als burger en
burgemeester je plicht tegenover t
.eger te vervullen. In elk geval zouden
de menschen, zoolang ze onder zijn
dak verbleven, 't goed bij hem hebben.
oen de meisjes bij de schuur kwamen,
stopd de heer Breeland met luitenant
Merkhof te praten. De gebruikelijke
voorstelling volgde en de negentien
jarige Regina was één en al aandacht
voor den jongen officier. De manschap
en hadden spoedig hun kwartier be
mokken en Merkhof volgde de familie
naar de veranda, waar 'n verfrisschende
irank klaar stond.
Spoedig ontwikkelde, zich 'n levendig
^esprek. De luitenant was 'n aange
naam causeur, maar de ernstige Bets
/ond zijn beschouwingen wel wat op
pervlakkig. Hij was trouwens ook nog
:oo jong.
Merkhof wenkte 'n soldaat.
„Stuur mijn oppasser even.
„Leuk dat u altijd iemand bij u hebt
om u te bedienen," zei Regina. „Er
;ijn ook wel heeren onder de gewone
soldaten, nietwaar Wat vind 'k dat
vernederend
„Ze kunnen natuurlijk niet allemaal
officier zijn," verklaarde Merkhof zelf-
oewust.
De oppasser kwam zich melden.
„Present, luitenant."
Bets keek den soldaat opmerkzaam
ian. In zijn zonverbrand gezicht schit
terden geestige oogen en trots zijn be
stoven uniform was zijn houding zeer
sorrect.
„Van Bergen," zei de luitenant,
.erwijl hij de asch van 2ijn sigaar tipte,
,je haalt straks de uitrusting van' mijn
Kamer en brengt ze morgenvroeg ge
poetst terug. Om vijf uur kom je mij
•vekken, als er vóór dien tijd geen alarm
■eblazen wordt."
„Jawel, luitenant."
„En als je weer geroepen wordt,
lan kom e niet meer ongewasschen
'oor den dag, begrepen
Er flikkerde iets guitigs in de oogen
m den soldaat.
„Goed begrepen, lui enant."
Bnder./T hij alueerde, wierp hij
blik op Be s, die 't meiske kleuren
;d. On lllekeurig had ze h m strak
ngezieo en dit was hem zeker niet
ïtgaan.Van Bergen maakte rechts-om
srt.
„Moet üw oppasser ook in de schuur
Zapen," vroeg Bets, toen hij wegwas.
„Natuurlijk, daar is ie mijn oppa ser
voor."
Toen de manschappen zich wat ver
frischt hadden, gingen zij 't dorp in.
Alleen de oppa ser zat aan den ingang
der schuur en poetste de diens choenen
van zijn meester. Bets zag hem zitten
besloot den jongeman een ver ter
ing te brengen. Door 'n ongewone
ieuwsgierigheid bevangen, knoopte
jij 'n gesprek met hem aan
De soldaat bleek in 't geheel niet
verlegen te zijn, hij liet zijn schoen
borstel rusten en spoedig kwam Bets
tot de overtuiging, dat er officieren-
oppassers met intellect bestaan....
„Hoe vin-je hem," vroeg Regina,
;oen de meisjes 's avonds op haar sla.ap-
kamer waren, 't Blonde meisjeskopje
kleurde opgewonden bij die vraag.
Bets keek droo'merig voor. zich uit.
„Hij heeft heel hooge ideeën, zoo'n
hooge opvatting van 't lev n..Wat
zoo'n gewoon uiterlijk toch bedriegelijk
kan zijn...."
,,'n Gewóón uiterlijk," dweepte de
blondine. „Hoe kun je dat nou zeggen?
Ik vind hem zoo bijzonder interessant.
Bn de uniform kleedt hem zoo goed."
„Vin-je? Ik geloof juist dat hij in
iviel meer héér zou zijn."
„Hè nee! Juist dat militaire staat
iem zoo goed. Ik zou hem graag eens
in groot tenue zien Da sterretje op
zijn kraag vind ik beeldig
Dat sterretje
Ja heb je dat dan niet gezien!
Dat heeft toch iedere luitenant."
Luitenant Och ja, dat is waar ook.
jij bedoelt meneer Merkhof."
,Ja, wie anders?"
„Nee, ik sufte 'n beetje."
„Ik vind hem 'n éénigen man
„Hoho, zusie, ik geloof werkelijk
dat je al verliefd op hem bent."
„Dol
't Peinzend gezicht van Bets nam
'n ernstige uitdrukking aan. Sinds den
dood harer moeder voelde zij zich ge
roepen, om over haar zusje te waken.'
„Kom, doe toch niet zoo bakvisch-
achtig, Regien. Hoe kun je je nu zoo
een-twee-drie verlieven, op zoo'n onbe
duidend jongmensch
„Onbeduidend
„Ja zeker. Al wat hij van avond heeft
gesproken was weinig m er dan opge
wonden jongenstaal. Hij is in mijn oog
wat al te zeer met zichzelf ingenomen.
Dat komt misschien wel, omdat jij
hem al bewonderde, vóór je 'm goed
jezien hadt."
„Wat ben je naar Zooeven zei je
nog, dat hij zulke mooie ideeën had
„Hij
„Ja, wie anders
Bets wendde haar blozend gelaat
naar 't raam en keek den tuin in
't Was 'n heldere nacht, 't Zilverig
maanlicht schiep den tuin om tot 'n
geheimzinnigen lusthof, waar droomen
schenen rond te waren in lichte teeder-
heidGinds lag breed en donker
de schuur, waar „hij" sliep. Of zou
hü nog wakker zijn en denken aan
aa Vreemd, dat deze jonge
nan aanstonds zooveel sympathie bij
haar had opgewekt. Zij moest hem
morgen toch eens vragen, waarom hij
t nederig ambt van oppasser uitoe
fende.... Dat leek wel 'n raadsel,
want zijn denkbeelden en de fijne vorm,
waarin hij ze uitte gaven blijk van 'n
hooge ontwikkeling....
„Zeg me eens eerlijk Bets, vindt jij
tenant Merkhof nu zoo onmogelijk
De stem /an het jonge meisje kionk
-óó gedrukt I at Bets, toch reeds zacht
gestemd doo. iaar eigen ontroering,
medelijden me., haar kreeg. Ze gingen
naast elkander zitten od den rand van
het be<*