m
'A
KERSTGEDACHTEN.
SJL.
ZATFRDAG 24 DECEMBER l92t
EERSTE BLAD.
44ste JAARGANG No. 14023
Kerstmis is het teest der kinderen.
Een kind toch is aanleiding en mid
denpunt van dit aanlokkelijkste aller
feesten, een kind in den volmaaksten
vormpas geboren in den nacht,
welks herinnering het aanschijn gaf
aan de eeuwenoude kerstvreugde
een kind zonder smet naar lichaam
ot ziel, een Goddelijk Kind.
Daarom is Kerstmis het feest der
kinderen. „Komt, kinderen, komt,
gij kleinen vooral," zingen wij in de
kerstliederen. De moeders nemen hun
lievelingen bij de hand en brengen ze
bij de kribbe, waar een knaapje op
stroo ligt, waar een jeugdige moeder
in hemelsche vervoering biddend neer
knielt en een goedige grijsaard pein
zend de wacht houdtwaar herders
nieuwsgierig komen kijken, gevolgd
door hun mollige schaapjes waar een
os en een ezel verscholen staan op
den achtergrond.
En boven dien stal, zoo vol gehei
menis, zweven engelen, blijde liederen
zingend en glanst een ster, die voor de
levendige kinderverbeelding weer nieu
we, nog kleuriger tafreelen oproept
van drie Koningen, met kameelen
en rijke geschenken
Kerstmis is het feest der kinderen.
In huis planten wij een dennenboom
en sieren de groene takken met kleu
rige slingers en fonkelende ballen
bestrooien hem met sneeuw en steken
er vele tientallen kaarsen in. En de
blauwe en bruine oogen van onze
kleinen schitteren feller dan de hel
derste kristallen en hun opgeheven
armen en van verbazing geopende mon
den zeggen ons hoe lief hun is deze
wonderboom
Kerstmis is het feest der kinderen.
God tot kind geworden niets spreekt
meer tot het kinderverstand, dan deze
treffende waarheid niets lokt het kind
zoozeer als de God in de kindergedaan
te, klein en hulpeloos als zij, maar
volmaakt en zonder feilen, een voor
beeld, waaraan zij zich in ongerepte
Kerstmis het feest der kinderen..
Maar is het dan ook niet ons feest,
van ons, volwassenen Ja, op voor
waarde, dat wij aan de kinderen ge
lijk worden.
Wie tot de kribbe van het Christus
kind nadert moet daar aanvaarden,
wat hij er vindt. Want, wat wij aan
onze kinderen verhalen en waarnaar
zij gretig luisteren is geen sprookje,
maar historische waarheid. Eens, in
den eersten Kerstnacht heeft God
waarlijk de gedaante aangenomen van
een kind, sterker, is Hij als mensch,
als kind geboren, als kind van een
arme moeder, niets bezittend, geen
eigen onderdak, geen wieger was
zelf geen plaats in den herberg. En
voor dien armen kleine moeten wij
onze knie buigen als voor onzen
God. Wil Kerstmis voor ons niet zijn
een herdenking uit jaarlijksche sleur,
een herinnering uit onze kinderjaren
of erger, slechts een schoone sproke met
treffende symboliek, maar wil het
Kerstfeest voor ons zijn levende
werkelijkheid, dan moeten wij onzen
trots buigen en knielen in het stof.
Hoevelen zouden aldus in den
In den kring van onze dagelijksche
omgeving zijn wij gewoon ons zelf
te omhullen met den mantel, dien
wij al te gemakkelijk als onze nood
zakelijke eigenwaarde beschouwen.
Wij hebben allen, groot of klein, hoog
of laag geplaatst, onze dienaars en
helpers, onze ondergeschikten. Alle
menschen zijn van elkander afhanke
lijk en zelfs het arme moedertje, dat
voor haar schamel huishoudgeld het
hoog noodige koopt, heeft haar voor
keur en kan zich eenige oogenblikken
in de week meesteresse gevoelen.
En wie ondervindt het niet dage
lijks in den omgang met zijn mede-
inenschen, hoe de zonde van hoogmoed
hem als 'n erflast is aangeboren
Een schijn van beleediging, een scha
duw van krenking onzer eigenwaar
de, jaagt ons het bloed naar de wan
gen en doet den wrevel groeien. Hoog
moed is de meest menschelijke eigen
schap. En het Kerstfeest vraagt ons
een Kind te aanbidden in een bees
tenstal.
Maar dat Kind is God en heeft
zich ter onzer wille vernederd....
En wie zijn wij Een maaksel, voort
gekomen uit de hand van Hem, die
daar hulpeloos ter neder ligt. Als
een God zich aldus kon vernederen,
zouden wij ons dan verstouten in
eigenwaan ons zelf te groot te ach
ten om onze knie te buigen in het
stof van Bethlehem 's stal
Maar 't is niet genoeg, dat wij aan
biddend nederknielen. Kerstmis is
het feest der kinderen en tenzij wij
worden als de kleinen, zullen wij de
volheid der Kerstvreugde genieten.
Alle gedachten aan eigen grootheid
en voornaamheid, aan eigen macht
en bekwaamheid, aan de uitwerkingen
van ons doorzicht, aan de helderheid
van onzen geest of invloed van ons
fortuin zullen wij moeten opgeven
en erkennen, dat niets ons zeiven be
hoort, dat wij niets uit ons zelf ver
mogen.
Nog dieper zullen wij moeten bui
gen en erkennen, dat wij uit ons zelf
slechts ten kwade geneigd zijn en al
leen iets goeds kunnen verrichten
door (je genade, welke voor ons heeft
verworven het Christuskind, door zijn
zelfvernedering en verloochening.
Hulpeloos moeten wij ons voelen
als het kind, dat bij de eerste schre
den zich vastklampt aan de rokken
van de moeder.
Dan zal de Vrede van den Kerst
nacht over ons nederdalen in al zijn
volheid. Ontdaan van alle aardsche
gehechtheid, los van den eigenwaan
en overtuigd van eigen zwakte, ver
toont de stal van Bethlehem zich
voor ons in de ware en treffende ge
daante. Hier dekt geen goudglans
innerlijk bederf, hier schuilt geer.
onmacht achter schoone vormen, hier
is geen klatergoud, waarmee onze
samenlevin bedekt is. Als hier de
schijn bedrie t, dan komt het, om
dat onze bedriegelijke oogen gewoon
zijn alleen te letten op het uiterlijke.
En hoe meer wij ons ontdoen van den
gewonen maatstaf, waarmee wij onze
menschelijke berekeningen maken,
hoemeer wij ons van het stoffelijke
losmaken en ons in het geestelijke ver
diepen, hoe luisterrijker het Kerst-
tafereel wordt met een God als arm
Kind geboren, een vlekkelooze moe
der, die door Hemelsche gunst hare
maagdelijkheid heeft bewaard, on
danks den rijkdom van't moederschap,
met een weelde van vromen zin bij
de biddende herders, die het eerst,
zij, de armen naar de wereld, tot de
kribbe geroepen werden door den
zuiveren zang van Gods' Engelen
zelf.
Hoe arm schijnt onze dwaze we
reld, wanneer wij aldus de diepe waar
heid van het Kerstgebeuren over
denken. Hoe machteloos lijken de
grooten van geest en verstand en
invloed onder ons, die bezig zijn om
de wereld te herstellen en den chaos
te ruimen, die blinde hoogmoed en
zelfzucht veroorzaakt hebben.
Waarom snellen zij allen niet naar
deze heilige plek n dezen Kerst
nacht en leeren daar de vaische van
de echte wijsheid onderscheiden
Waarom luisteren zij niet naar den
Engelenzang, die den vrede voor-
spe t aan hen, die van goeden wil zijn?
Waarom blijven zoovele millioenen
morrend en ontevreden in deze don
kere dagen van algemeenc ontred
dering met een duistere toekomst
in het verschiet rondloopen Om
dat zij het Kerstfeest niet kunnen
meevieren want Kerstmis is het
feest der kinderen. En zij weigeren
in kinderlijken ootmoed eigen mach
teloosheid te erkennen zij weigeren
den waren vrede te vragen aan het
schamele Christuskind. Zij peinzen
en zoeken, wanend door eigen macht
hun eigen weg door het leven te zul
len maken, vergetend, dat het Kerste
kind geheel den aardbol omvat met
zijn kleine handen.
Laten wij worden als de kinderen
en verheugd met hen opgaan naar
Bethlehem. Kindervreugde is op onze
droeve aarde de meest intense blijd
schap. Immers de blijheid der kinde
ren wordt nog door geen oude herin
neringen overschaduwd, noch heeft
zij den bitteren bijsmaak der altijd
gevreesde teleurstelling. In den Kerst
nacht vinden wij een beeldschoon
kind met een goddelijken glimlach
op de lippen. Wanneer wij worden als
kinderen, al ons leed vergeten voor
een oogenblik, wetend, dat het kwam
uit de hand van dezen God-tot-Kind-
geworden, die de smart slechts tot
ons heil over ons laat komen wanneer
wij onder de bekoring van dez'en god
delijken glimlach onze zorgen en angst
opzij zetten, wetend, dat zonder Zijn
toelaten geen haar op ons hoofd wordt
gekrenkt en dat wij in Zijn handen ge
schreven staan, dan zullen wij de on-
overtro fen vreugde smaken der kin
deren, der reine kinderen Gods en on
ze Kerstvreugde zal volkomen zijn.
KERSTMIS.
Wij uistren weer naar 't heerlijke ver-
Dat deze dagen de Evangeliebladen
Ons brengen in hun overschoone taal
Van Jesus, die langs duistre, aardsche
paden
Zijn rijk verliet en Zijne heerlijkheid
om als klein kindje onder ons te ko
men
Wie heeft dien nacht de herders niet
benijd
En wie kon ooit Maria's weelde droo-
men
Dat Kindeken, dat in haar armen lag
En dat de herders als hun God aan
baden,
Wiens komst den nacht herschiep
tot lichten dag,
Dat daalt nu in ons hart, in schijn
van brood,
Blijft bij ons met Zijn gunsten en
genaden
Wat is ons heil en onze vreugde groot 1
A. C. M.
BIJ DE KRIBBE.
Zeg, weet ge 't nog
Weet ge 't nog, gij grooten en ouden,
die zóó wijs zijt geworden in de lange
jaren, dat ge meent uw eigen betee-
kenis te verkleinen, als ge eens lucht
geeft aan het rein-kinderlijke in uw
verstand en gemoed
Weet ge 't nog, gij zwaar-beproef-
den, die zóóveel lasten en zorgen te
dragen kreegt, dat er rimpels zijn ge
sneden in uw donker voorhoofd, en
lijnen van bitterheid om den stroeven
mond
g'j» die nu met koud gezicht en
nog kouder hart de kerk voorbijloopt,
die ge als kind niet passeeren zoudt
zonder even eerbiedig uw petje van
den bol te trekken, omdat uw beste
Vriend daar woonde, den Vriend dien
ge nu al lang vergeten zijt....
Weet ge 't nog
Ja, er was iets onzegbaar heerlijks
in het Kerstfeest, en 't scheen u vooral
een feest voor kinderen toe, want het
Kind in de kribbe was kleiner nog dan
gÜ;
t Was 'n innig genot, met vader
of moeder mee te gaan op den kouden,
vroeg-donkeren Kerstmiddag en in al
de kerken van de stad de stalletjes te
bekijken. Dan was er gloed van eer
bied en bewondering in uw oogen,
gloed zoo zuiver en warm als het rus-
tig-gouden gevlam der kaarsen rond
de kribbe want uw oogen waren
kinderoogen
Later hebben we met ons ontwik
keld verstand beter begrepen de mach
tige beteekenis van den „Kerstnacht,
schooner dan de dagen," maar zuiver
der dan toen hebben we toch nooit
gevoeld, dat het geweldig mysterie
der Menschwording vooral een geheim
van Liefde is.
Nu zijn we geen kinderen meer
de wereld en het leven liggen zoo
geheel anders vóór ons dan toen we
daar stonden met het geluk der on
schuld in onze klare oogen veel
moois hebben we verloren en in veel
zijn we teleurgesteld.
Maar als na de donkere dagen de
lichte Kerstnacht komt, dan voelen,
we ons weer kind in den besten zin
dan wordt ons hart verruimd door de
warmte van ons mooi geloof. Opeens,
zonder peinzen of redeneeren, weten
we 't weer, dat al de wijsheid, al de
grootheid, al de weeldepracht der
wereld, die zich verheffen wil boven
den subliemen eenvoud van het Kerst
kind, stuurloos, zwak en ledig is.
En als dat Kind, dat straks de
goddelijke triumphator van Golgotha
zal zijn, ons in de oogen ziet en daar
vindt den vochtigen glans van oot
moed en goeden wil, dan opent Hij
ons gemoed voor zijn heerlijken Vrede,
die alleen geluk is. Dan trilt onze ziel
mee met het juichend „gloria" en
over de grauwe velden van Bethlehem
heen, zien we op naar de stralende
ster.
Geen treffender feest in heel het
kerkelijk jaar, geen dag zóó vol poëzie
en zóó vol beloften als het heerlijk
Kerstfeest.
Heel de wereld viert het mee. Is 't
niet teekenend, dat dezelfde waan
wijzen, die de kinderlijke onnoozelheid
in ons geloof en godsdienstig leven
willen belachen, zich niet onttrekken
kunnen aan de bekoring van de Kerst
idee Dat ook zij troost voor hun arme
hart en licht voor hun omsluierden
geest willen zoeken in de mystieke
schoonheid, die dan den dag door
gloeit
Zij weten den weg niet naar den stal,
die door arme herders 't eerst gevonden
werd, maar heel in de verte zien zij het
licht en blijven even staan dóór moet
't zijn...
Ze hooren den nagalm van den lof
zang gloria in excelsis" en er groeit
een verlangen in hun gemoed en ze
neuriën een Kerstliedje, dat vol zoete
aandoenlijkheid is.
't Is Kerstfeest en omdat ook
zij willen feestvieren, richten ze een
Kerstboom op, behangen dien met
schitter-bonte dingen en steken de
kaarsjes aan, die nooit zouden mogen
branden voor het beeld van Gods
Moeder en ze laten hun kinderen
zingen :„Stille Nacht, heilige Nacht l"
Die Kerstboom.... Sinds enkele
eeuwen moet die boom bij hen de
plaats innemen van de Kerstkribbe,
welke door den heiligen Franciscus van
Assisië reeds vóór zeven eeuwen tot
een populaire voorstelling van het
groote Kerstgebeuren werd gemaakt.
Ook die groene den kan voor ns
het zinnebeeld zijn van den levens
boom Christus. Aan zijn lichtglans
en aan zijn geschenken kunnen we een
symbolische beteekenis hechten
maar zonder de kribbe met den pas
geboren Salvator mundi, zonder Maria
en Jozef, doet de kerstboom aan als
een overblijfsel van oud-heidensch
gebruik.
KerstmisVredefeest. Nooit mis
schien heeft de wereld meer behoefte
gehad aan dien Vrede nu er zooveel
heilige goederen verwoest zijn en de
samenleving niet meer op te heffen
schijnt uit de troostelooze ontredde
ring. Er is verwarring in de geesten
en onstuimige woeling in de harten,
en die 't goede wil, maar den weg naar
Bethlehem nog niet gevonden heeft,
snakt naar het licht van den Vrede.
Van uit de sobere kribbe strekt een
Kind zijn armen uit en er is een lach
van goddelijke lieflijkheid om zijn
zuiveren mond.
Venite adoremus I De wereld redden
kan Hij alleen 1
v. d. S.
vroomheid gaarne spiegelen.
Het Christenkind, geboren in een
beestenstal, slechts verwarmd door
den adem van het redelooze vee
gewikkeld in wat schamele windsels,
het wekt deernis in de jeugdige har
ten, die uitgaan in liefde en mede
lijden naar den kleinen Jezus.
waren geest het Kerstfeest werkelijk
beleven En toch, hoe gemakkelijk
moet het den mensch niet vallen,
die den moed heeft zich zelf te be
kennen wat hij is
haai,