Nieuwe
Haarlemsche Crt.
DERDE BLAD
Oe vier muzikanten.
Zacfdag 31 December 1921.
Nieuwjaars vertelling naar liet Duitscli
door
PEJEKA.
't Was slecht weer bij de „Staren"
bar slecht weer. De basviool in den
hoek en de klephoorn, die daarnaast
aan een spijker hing, gaven nu en dan
«en zaehten, lagen weerklank, terwijl
de Staren, de vader met zijn zoons,
nchimpten en donderden.
De Staren waren geen vogels, ge-
»chte lezer, maar menschen, en wel
muzikanten: vader met drie volwas
sen zoons.
De twee oudsten hadden hun dienst
jaren reeds achter den rug; de jong-
iite was twintig; die had ze dus nog
voor zich. Van den grootvader was de
iiefhebberij in de muziek op de nako
melingen over gegaan en de vier: va
ler en zoons bespeelden alle instru
menten: viool, alt en bas, klarinet,
srompet, hoorn en bombardon, juist
tvat men verlangde en als het muziek-
taaken lang aanhield, wisselden zij
■ran instrumenten.
Eigenlijk was de oude „Star", zoo-
Jtls hij van huis uit heette, schoenlap
per; hij had een kleine werkplaats bij
net huis, zooals dat buiten de ge
woonte is, en zijn zoons hielpen hem.
„laar werd er in het dorp of in den
omtrek feest gevierd, dan moesten de
.Staren spelen, want buiten hen be-
ttond er geen goede muziek. Dat gaf
'iun, behalve een goed stuk verdien
de, eten en drinken, in overvloed en
..ïoor niets. De laatste jaren waren zij
iiaast meer op danspartijen en bruilof-
Jen geweest, dun thuis en dat was nu
Met, zooals het hoorde. In huis heersch
le weinig orde en lust tot werken had
den ze haast niet meer. De muziek,
waarmee zij zich vroeger nu en dan
vermaakten en die hun —n kleine bij
verdienste gaf, werd nu hun beroep.
Daaraan was voornamelijk de nieuwe
üVaard schuldig, die aan den straat-
jve"- een herberg geopend had. „Bij
de vroolijke Lijsters" stond op zijn
uithangbord en dit opschrift had hij
.met opzet gekozen. Want hij had de
■Vit-r muzikanten aan zijn huis weten
te binden, als lokvogels voor de gaa
ien.
Eiken Zon- en Feestdag was het
's-namiddags „Lystereoncert", waarbij
ide vier een kracht ontwikkelden, als-
'ef zij een halve regiment.!.„pal waren,
jer afwisseling zongen ze een kwar-
*,\et, daarbij haalde de oude zijn tenor
item uit, dat het een lust was. De jon
gelieden, knechts en meiden, zaten er
vn dronken, lachten en babbelden,
•flansten en stoeiden tot laat in den
nacht en niet zelden kwam het tot
ftroote oneenigheden om van erger te
xwijgen. De waard maakte beste za
ken en de Staren niet minder: zy had
den reeds menig tientje naar de spaar-
iaank gebracht.
Toen was het anders geworden. Er
•gingen velerlei klachten in de gemeen-
4o rond over dit gedoe. Vooral de
dorpsgeestelijke, die wel het beste met
de gevolgen ervan bekend werd, had
■telkenmale in predikatie en onderricht
voor dit uitgelaten gedoe gewaar
schuwd. En heden, pp Oudejaars
avond, had hij het volk in de predika
tie ernstig en treffend voorgehouden,
hoe de uitgelatenheid en lichtzinnig
heid dit .,aar als een besmettelijke
•riekte velen had aangetast en menig
een voor zijn heele leven bederven en
anderen minstens heel veel kwaad had
■gedaan. Toen sprak hij van de slech
te gelegenheid, de ergernis en de ver
leiding en zeide met het oog op het
komende jaar: Dat moet anders wor
sen; zóó kan het niet langer voort
gaan!"
Hij beriep zich op het geweten van
alle invloedrijke personen, de overhe
llen, ouders en meesters. Tenslotte
richtte liij zich tot de jongeren zelf, bi-
zonder de jongelingen en jongedoch-
ters, die nog iets om geweten en Gods
geboden, om tucht en orde gaven. In
warme woorden sprak hij hen toe,
waarschuwde, bad en vermaande ze
een gedoe te vermijden, dat voor li
chaam en ziel niet dan verderfelijk kon
zijn. Eindelijk bezwoor hij de jongelie
den bij hun heilig geloof en hun gewe
ten, vandaag aan net einde van het
jaar, uit dankbaarheid voor Godes dui
zenden weldaden, als een getuigenis
voor hun geloof, de danspartij, die
reeds aangekondigd was, te vermijden.
Waar hij plaats vinden zou hoefde hij
niet te zeggen: in de herberg. Bij de
vroolijke Lijsters.
Daarover waren onze muzikanten
verschrikkelijk vertoornd en zij schimp
ten en donderden dat het een aard had
„Ik ben altijd een goed Christen ge
weest—" schreeuwde de oude, heb
mijn Paasehplichten vervuld, ben Zon
dags naar de kerk gegaan heb dertig
jaar op het koor gezongen en nu doet
men je zoo iets aan!!
En de jongste, Theodoor, meende:
„Wat gaat ons het aan, wat de gasten
doen of ze elkander slaan en steken?
Wij dwingen niemand om te komen:
wij spelen alleen. Wat steekt daar ach
ter?
„Je zou haast denken dat men ns
het beetje verdienste misgunt", riep de
oude weer." In deze slechte tijden
moet men toch zien, dat men op een
eerlijke manier iets verdient. En wij
spelen toch alleen maar voor het geld.
Maar ik ga niet meer op het koor. noch
om te zingen noch om te spelen".
En hij zwaaide met de armen, dat
het lamplicht er van flikkerde. Er
werd geklopt en de pastoor trad
binnen.
De oude Star wist niet, wat hem
overkwam; de pastoor keek hem rus
tig aan en sprak: Vriend Star, wij ken
nen elkaar allang; sta mij daarom toe
dat ik met u eens een openhartig
woord spreek.
Toen vroeg hij hem, dezen avond
en in de toekomst buiten bruiloften
geen dansmuziek meer te maken; hij
herinnerde hem aan zijn ouderdom en
a. d. dood, die toch zoover wel niet
meer zou zijn en aan de rekenschap
die hij zou moeten geven. Maar de
oude was meer dan koppig. Ilij ver
klaarde dat hij dat niet doen kon: dc
muziek was de broodwinning van hem
en zijn kinderen en zij bedoelden er
niets slechts mee.
„Maar als ik u de geleden schade
vergoeden wil? sprak de prieste'r.'
„Daar heb ik aan gedacht. Hier zijn
tien gulden vergoeding: nu hebt u toch
geen uitvlucht meer."
En hij legde een tiengulden stuk op
tafel.
„Neem het aan Vader" zei de twee
de zoon, „dan blijven we hier".
„Neen sprak de oude trotseh.„dat
doe ik niet. Als ik niet gewerkt heb
laat ik me er ook niet voor betalen".
En hij schoof het geld naar den pas
toor terug:
„Dus u wilt vanavond dansmuziek
maken, uw geestelijke ten spijt, uw
geloof ten spijt en mij overleveren aan
den spot en hoon van alle lichtzinni-
gen?
„Bij God dat wil ik niet!" zei de
oude. „Maar spelen bij het dansen is
geen zonde en dat laat ik mij niet ver
bieden."
„Star, dan moet ik u verklaren, dat
u daarmee in openlijken opstand tegen
redelijke waarschuwingen en smeekin
gen van uw zielzorger, van den zielzor
ger van de heele gemeente, ergernis
geeft. Het zou echter nog een groote-
re ergenis voor het volk zijn, als de
mannen met dezelfde instrumenten,
waarmee ze in alle danszalen en bij de
ergerlijkste schandalen spelen, in het
vervolg op de feestdagen in de kerk
aan den dienst deelnamen.
„Ik begrijp u meneer pastoor", riep
de oude Star rood van ergernis en
Schaamte.„U jaagt ons van het koor,
ons, de beste zangers. Maar wij hadden
uit ons zeiven toch weggegaan ik en
mijn jongens," morde hij.„Wie had dat
ooit gedacht wat hebben we al niet ge
zongen in de kerk!".
„Star zonder u zal het ook wel gaan
zei de pastoor. „En als u zelf al inge
zien hebt, dat u niet meer op het koor
kunt blijven, dan is de zaak gezond
Verder zal ik de eerste zijn om u weer
uit te noodigen, zoo gauw u bij dat ge
vaarlijke en verderfelijke dansen niet
meer meedoet."
Dat zal J"rg ook wel niet meer
doen," sprak nu de oude tante, die
by den weduwnaar en zijn zoons het
huishouden waarnam, „hij is een beet
je gauw van stuk en wat grof, maar
inwendig meent hij het zoo kwaad
niet."
Doch de oude Star herhaalde
terwijl de geestelijke zich verwijderde,
zoo dat het voor den laatste nog goed
verstaanbaar was:
„Moti zal kunnen wachten voor het
zoover is. Wij spelen dansmuziek,waar
wij dat willen."
„Is dat uw laatste woord, Star,
vroeg de geestelijke, die terugkeerde,
en zijn oogen blikten Star ernstig ea
droevig aan; „laat u zich niet be-
koeren?"
Evenmin, meneer pastoor, alsdat ik
eenmaal in een kouden nacht in den
kerktoren klauteren zal om van boven
als de klok slaat een choraal te blazen.
Dat gebeurt niet, al was het alleen
maar vanwege mijn jichtige beenen."
De pastoor, reeds met de knop van
de geopende deur in de band. s/irak
rustig: „Star,op üeze wereld moet mei:
niets bezweren. Ik geef de hoop niet
op, dat u tot inkeer komt."
Daarna ging hij
,Had u op het laatst die tien gulden
toch maar aangenomen, vader,", sprak
de tweede zoon, Frans, „We hebben
nog nooit ongenoegen met den pastoor
gehad en hij is altijd goed tegen ons
geweest."
..Zwijg!" was het antwoord van den
vader.
De oudste zoon van vader Star was
niet thuis. Hij was vandaag iets ge
wichtigs van plan. Na den dankzeg-
gingsdienst in de kerk was hij naar het
hoogergelegen deel van het dorp ge
gaan, naar een huisje, dat hem goed
bekend was. Daar woonde Roosje met
haar grootmoeder en dezen avond wil
de hij het oudje de hand van Roosje
vragen. Het huisje met het land, bene
vens de koeien in de stal, waren met
de bijverdienste van de muziek toerei
kend geweest om in het onderhoud van
hun drietjes te voorzien.
Maar de grootmoeder was heel ern
stig geworden, zooals men het van het
vrouwtje nauwelijks verwacht zou heb
ben. Ze verborg het voor den verlief
den jongeling niet, dat Roosje hem
niet afkeerig was en dat ook zij ver
trouwde, dat hij het eerlijk en oprecht
meende. Maar toch kon en mocht ze
hem Roosje niet geven.
Toen hij opgewonden vroeg: ..Waar
om dan niet?" nam ze hem mee aan de
hand naar het kleine venstertje, waar
de geraniums stonden.
Vandaar wees ze hem naar het huis
je aan den overkant en zei: „Kijk,
Johannes, daar aan den overkant
woor.t de jonge metselaar met zijn
vrouw. Hij is vroeger, als 'hij in den
winter geen werk had, altijd netjes
thuis gebleven, dorschte dan bij de boe
ren of werkte wat in huis, verfde de
kruisbeelden der menschen wat bij en
was zuinig.
Maar sinds een half jaar zit hij el-
ken Zondagmiddag in de herberg bij
uw muziek en drinkt daar, tot hij vol
en dol is. Nu is er oneeniglieid en
toorn in huis. Het geld, dat hij in den
zomer verdiend heeft, is alles ver
dronken, zoodat hij nu borgen moet
en met Kerstmis heeft dat een ruzie
thuis gegeven, dat liet zes huizen ver
te hooren was. En de jonge vrouw
heeft in wanhoop haar handen omhoog
geheven en geroepen- „Is er dan geen
God, die aan het werk van dien 'uivel
den waard en de muzikanten een einde
maakt en ze straft, want ze bederven
de menschen!"
En kijk daarginds zie je het huis
van den smid. Je weet, Johannes, hoe
het met de jonge lichtzinnige Magda-
lena gegaan is: ze ligt daar op het
kerkhof met haar schande en dat heeft
haar arinen vader het hart gebroken:
hij was zoo aan het eenig kind gehecht
Wanneer men haar voor het sterven
van de Heilige Sakramenten voorzien
had, heeft ze half vertwijfeld uitgeroe
pen: „Ik weet, dat ik door mijn licht
zinnigheid aan mijn ongeluk schuld
heb, maar als er bij de Lijsters geen
gelegenheid was geweest, dan was ik
braaf gebleven. De herberg en het dan
sen hebben mij in het ongeluk gestort.
Die klaag ik aau!"
Het liep Johannes koud en warm over
den rug.
Doch de grootmoeder sprak verder:
„En ga het dorp heen en terug, en doe
overal -navraag Johannes, of men in
één fatsoenlijk huis de nieuwe herberg
voor iets goeds houdt en uw spelen
daar voor,Christelijk!
Vraag het de heeren, vraag de
ouders wat zij zeggen, en vraag, als
ze nuchter en verstandig zijn, de jon
geren zelf, of dat een goede plaats is;
overal zal men u zeggen, dat er veel
kwaad geschiedt. En jullie, Johannes,
je vader en je broers, spelen daarbij
Jullie bent de lokvogels van den
waard. Kijk, Johannes, de vloek, die
daarop rust, zal mijn kleinkind niet
h.lnen dragen. Het isr erg genoeg wat
jullie te verantwoorden hebt. Voor jou
en Roosje is het jammer genoeg, maar
onze schuld is het niet."
Zoo had de grootmoeder gesproken,
en als een schooljongen had Johannes
voor haar gestaan. Vroeger had hij
daar zoo niet aan gedacht, nu trof het
hem als een donderslag.
„Maar als ik nu niet meer meespeel"
vroeg Johannes.
„Dat kan je niet, want je moet je
vader helpen, en die zal het niet opge
ven", was het antwoord.
Bedroefd was Johannes weggegaan.
Zijn eenige troost was, dat Roosje in
plaats van de oud'e geantwoord had:
Johannes, als je het zoover brengt, dat
je bij zulke lichtzinnigheid niet meer
meespeelt, dan zal grootmoeder geen
„neen" meer zeggen. Ik wacht, daar
op kun je rekenen!"
Daarbij had ze hem een hand gege
ven, en hem zoo vast en trouw aange
zien, dat hij den moed niet verloor.
En zoo kwam hij nu in den kring
der zijnen terug.
Hier vond hij niets dan oneenig-
heid en strijd. En toen hjj, hoewel
voorzichtig als zijn meening gaf, dat-
ei- toen eigenlijk heel wat kwaad in
de nieuwe herberg was voorgevallen,
toen vielen vader en broers op hem
aan en het gaf een moord- en brand-
geschreeuw. De oude Star, die wel
wist, wie Johannes beïnvloed had,
schreeuwde ziedend van toorn: „Dit
wil ik je wel vertellen, als het je in
vallen mocht, niet meer met ons mee
te spelen, dan kun je vandaag nog het
huis verlaten en met een bijl op je rug
bij anderen om werk bedelen. En als
je dat schijnheilige, vrome Roosje trou
wen wilt en niet je vader en broers
met spelen een stuk eerlijk brood wilt
helpen verdienen, dan verbied ik je
dit en als je het toch doet, dan ver
vloek ik jou en Roosje en je kinde
ren en kindskinderen van de aarde!"
Johannes was bleek geworden en
sprak slechts: „Vader, zoo'n vloek zou
verschrikkelijk zijn. U kunt gerust zijn
in dat geval trouw ik niet."
Van zijn vergeefschen gang sprak
hij niet.
Een half uur later zaten de vier in
de herberg: „Bij de vroolijke Lijsters",
stemden hun instrumenten en wacht
ten op de gasten. Maar die wilden niet
komen. Een dozijn verloopen men
schen waren binnen, liederlijk" ïicden,
die men nergens lijden mocht, verder
een paar onschuldige gasten, die zich
om dansen noch muziek bekommerden
Het was acht uur, het werd negen uur
geen enkel meisje vertoonde zich in de
„feestelijk" versierde en verlichte dans
zaal. En zoo bleef het. Het kleine ge
zelschap was alleen. De waarschuwing
er. vermaning van den pastoor had in
vloed gehad. De waard schimpte en
vloekte, de Staren verlangden betaling
en waren natuurlijk eveneens slecht ge
luimd. Om elf uur was de herberg ver
laten
Eén was er blij met dezen afloop:
Johannes.
Dit was in het jaar 1869 geweest.
Een jaar later kwam er aan het spe
len van de vier Lijsters A-anzelf een
einde. De groote oorlog tegen Frank
rijk was uitgebroken en de twee oud
ste zoons van den ouden Star waren
sinds Juli bij het leger te velde. De
jongste had ook niet thuis willen blij
ven. Als vrijwilliger had hij onder goe
de voorwaarden diepst genomen en
was ook naar het veldleger -gecom
mandeerd. De twee oudsten lagen voor
Parijs; de jongste boven in-den Eizas.
De waard van „Bij de vroolijke Lijs
ters" was ook opgeroepen. Hij was als
„obermann" in dienst getreden en
bracht het spoedig tot „Feldwebel".
Ook hij was bij de troepen die de we
reldstad Parijs belegerden. Het af-
^sclieUL van zijn zoons was den ouden
'Star zwaar gévallen want, al was er
nu en dan verschil van meening, de
vier waren toch zeer aan elkaar ge
heeld. Zoolang ze in den oorlog wa
ren, kon men den ouden Star dage
lijks in de Hillis vinden. En toen de
eerste slag, waarbij de Wurtembergers
meevochten geleverd was, en spoedig
een brief van de twee oudsten hem
berichtte, dat zij zonder letsel geble
ven waren, stonden den anderen mor
gen in de kandelaars voor het beeld
van de Moeder van Smarten 2 ponds
kaarsen, die bad de oude Star geof
ferd.
Nu waren de angstvolle dagen van
Champigny en Villiers voorbij en ook
daar was het den beider jongens, die
bij hetzelfde battaillon stonden, goed
gegaan.
In weinig woorden hadden zij dade
lijk na den slag gemeld, dat ze er heel
liuiüs waren afgekomen: „het verdere
binnen een paar dagen, als we tijd en
gelegenheid hebben" stond erbij. Na
dien was er evenwel niets meer geko
men, geen brief, ja zelfs niet het min
ste bericht.
Het was Oudejaarsavond 1870. In
de kerk was eerst evenals eiken avond
de rozenkrans voor de aan het front
staande zonen van het dorp gebeden,
opdat God ze tegen vijandelijke kogels
zou beschermen of, indien ze vallen
mochten, hun in Zijn genade een goe
den dood zou vcrleenen. Daarna was
de dankdienst tot sluiting van het jaar
gehouden.
De oude Star had reden genoeg om
God voor dit jaar te danken. De Heer
had zijn zoons gezond bewaard. En
toch was het of een heimelijke angst
hem kwelde. Waarom hadden ze in
zoo'n langen tijd niets van zich laten
hooren? Zouden ze op dezen avond
nog alle drie in leven zijn? Of lag er
misschien een met doorschoten borst
in vreemden bodem begraven? Lag er
een doodelijk gewond in 't lazaret, met
vreeselijke pijn, met typheuze koortsen
die reeds zooveel dappere soldaten
hadden weggemaaid? Lag er een in
dezen kouden nacht eenzaam en verla
ten buiten 4n het veld, badend in zijn
bloed, dat te bevriezen begon, op een
voorpost aangeschoten, voor de laat
ste maal God aanroepend en de namen
stamelend van vader en van broers?
Alles is mogelijk, maar zekerheid be
staat er op dit oogenblik niet. Men kan
slechts bidden en vertrouwvol afwach
ten, wat God beschikken zal. De oude
Star bad uit den grond zijns harten en
maakte het voornemen weder een paar
kaarsen te doen branden of een an
der offertjo te brengen. Toen kwam.
hem plotseling in de gedachten, wat
de pastoor den vorigen Oudejaars
avond tegen hem gezegd had en hij
dacht, hoe zou het zijn, als ik vandaag
nog naar den priester ging om ver
geving voor de grofheden van dien
avond te vragen en als ik beloofde,
geen dansmuziek meer met de jongens
te maken? Doch bij deze gedachte
schrok hij op neen, neen, dat kon
hij niet beloven. Er bestond voor den
ouden Star geen grooter genot, geen
mooier leven, dan met zijn jongens
daar boven te zitten en zoo vlot en
zuiver en gevoelvol te musieeeren, dat
Mozart er met vreugde naar zou heb
ben geluisterd. En als dan alles muis
stil was als Frans buiten voor de deur
de echo en de nachtwacht op den
hoorn blies, zoodat men denken zou,
dat het van heel ver kwam, en als om
hen heen de heele zaal vol menschen
danste en er vreugde en vroolijkheid
heerschtte, was dat niet heerlijk? Neen
neen, dat kon de oude Star niet laten,
hij zou sterven, als hij geen muziek
meer maken kon.
De dienst is geëindigd: de oude
keert huiswaarts en is alleen in de ka
mer. Doch zie, daar is een brief van
de jongens, de bode had hem .hij de
buurvrouw afgegeven en deze brengt
hem.
Met bevende handen vouwt Star het
schrijven open, dat op slecht papier
met slechte inkt, gedeeltelijk ook Riet
potlood geschreven is.
God zij dank. De bside jongens die
voor Parijs liggen, leven nog: ze heb
ben alle twee onderteekend. Nu kan
hü rustig lezen.
En wij, lezer, zijn zoo nieuwsgierig,
dat wij over zijn schouder in den brief
kijken:
ja, goed gezond zijn we
nog, maar vreeselijke dingen maak je
mee; je zou denken, dat een paard het
niet zou uithouden. Goddank, en de
aalmoezenier is erg ijverig, Zondag
hebben we weer godsdienstoefening en
vóór vier weken hebben we nog ge
biecht. Lieve Vader, dan komen je je
zonden vanzelf voor den geest, als
links en rechts je buurman neervalt,
van één hoor ik nog zijn laatsten
schreeuw, toen hij den kogel kreeg en
dood was hij. En toen het weer spook
te bij Villiers, toen hebben Frans en
ik een gelofte gedaan. Als wij gezond
naar huis toe komen, zullen we zoo
lang we leven, in geen danszaal meer
spelen. Het is toch een slecht gedoe,
zooals het daar vaak voorkomt, dat is
ons nu pas duidelijk geworden, en wij
hebben daarbij geblazen en gespeeld.
Dat lieeft de waard tenlaatste ook in
gezien, in 't lazaret zijn hem beide
beenen afgezet; een granaat heeft hem
getroffen, voor drie dagen is hij gestor
ven onder vreeselijke pijnen en met
vreeselijke angst voor den dood. tel
kens heeft hij gezegd: Zes zijn er in de
hel, die ik op mijn geweten heb; die
trekken me naar beneden! Hij heeft ze
vervloekt en verwenscht en gezegd,
dat hij het nu anders doen zou en een
goede waard worden, een andere, en
geen gelegenheid tot liederlijkheid
meer geven. Lieve Vader, je moet het
ons niet kwalijk nemen, dat we niet
meer spelen willen; als we dat nu wil
den, zouden wc toch niet levend naar
huis komen en dan had u niemand
meer. Het is hier koud, maar we heb
ben nu weer beter eten, maar het bes
te zijn de sigaren en de tabak. Die
hebben we met Kerstmis gekregen. Ver
der is er niets bizonders, maar thuis is
liet beter."
Zoo luidde de brief.
Nu ging den ouden Star een licht op
De dood van den waard belichtte l'el
de zondige gelegenheid, welke hij met
de muzikanten den lieelen zomer ge
geven had. „Als God met mijn zoons
ook zoo in het gerecht getreden was?"
zei de oude, en een rilling liep hem
langs deleden. In het aangezicht van
den dood toonen de dingen hun ware
gedaante. Dat moest de oude nu be
kennen. Hij nam z'n gebreide muts van
het hoofd en vouwde de handen.
Daarna stond hij op en nam de trom
pet. En langzaam ging hij naar buiten,
den weg op naar de kerk, die de koster
juist sluiten wilde; met dezen had hij
een lang, wat luidruchtig onderhoud,
tot de koster toegaf.
Het liep tegen twaalf uur in den
oudejaarsnacht. De Pastoor was in zijn
studeerkamer en liet zijn gedachten
den vrijen loop. De aan hem toever
trouwde kudde en haar heil waren het
die hem, evenals eiken zielenherder te
denken, te zorgen, te wenschen en ook
te klagen gaven.
Vroolijke en ernstige voorvallen
trokken aan zijn geestesoog voorbij.
Nu stond het bleeke, bloedige lijk
van den waard uit: „Bij de vroolijke
Ljjsters" voor hem. „Vergeef hem
Heer, reken hem niet aan, wat hij aan
zoo velen, aan Uwe jeugd, misdaan
heeft. Neem zijn vreeselijken vroegen
dood als zoenoffer aan", bad de Pries
ter. Toen kwam de beurt aan de Sta
ren Zouden ze hem doen voortzet
ten, als ze terugkwamen? Zeker, de
oude bidt meer, is ernstiger geworden.
Maar dat gaat over als zijn jongens
weer thuis zyn. Heeft hjj niet gezwo
ren dat hij van het spelen van dansmu
ziek zoo ïang Mi leeft niet afziet? Ed>
bedroefd en treurig herhaalde dc
Pastoor de woorden, die de oude Stai
hem een jaar te voren in het byzijr
van zijn zoons had toegesproken: Even
min, alsdat ik eenmaal in een kouden
nacht met mijn jichtige beenen in den
kerktoren klauteren zal om van daar
boven een choraal te blazen!"
„Heer, breng hem tot inkeer!" bad
de Pastoor....
Daar liep het slagwerk van den to
re" duidelijk hoorbaar af en donkei
drong een machtige klokketoon door
den nacht en nog een en nog een....
Nieuwjaar! Als op een teeken kraak
ten schoten buitendoch hoor!
Als lïemelmuziek klonken zilverrei-
ne trompettonen over het dorp en ovei
al werd het stil.
De akkoorden volgden elkaar zuiver
als engelengezang op de melodie vae
het oude heerlijke nieuwjaarslied-
Looft allen in deez' stond den Heer,
Die 'troost en hulp geert telkens weer,
Die met Zijn Liefde ofj ons blijft
En alle nacht van ons verdrijft.
Gezegend zij Zijn Name!
De Hoer leid' ons in 't Nieuwe Jaar.
Met Z;jne Wijsheid altegaar,
OJc Zijne Moeder sta ons bij
Onze gebeden steune Zij
Tot eer van Zijne Name!
Trots koude en sneew had de Pas
toor het raam geopend en keek om
hoog naar den toren, vanwaar de he-
melsche klanken kwamen. Niets zag
hij dan den matten schijn van een licht
boven in de galmgaten van den toren.
Doch beneden hoorde hij een paar jon
gens zeggen: „Het is de oude Star. De
lantaarn schfcen hem precies in 't go-
zicht. Hij en de koster zijn naar bovcr
geklommen. Dat deed ik hem niet na
midden in den nacht in den ouden to
ren met de vermolmde treden en de
nachtuilen daar boven". En de Pries
ter vouwde de handen en sprak ge
roerd: „Ja, geloofd zij God, duizend
malen". Toen wachtte hij aau liet raam
tot de twee van boven kwamen. „God
loone u voor den nieuwjaarsgroet aan
de gemeente en ook u het beste in het
nieuwe jaar!" riep de Pastoor. De oude
kwam naar hem toe en zei: „Meneer
Pastoor, ik heb zooveel op 't hart, kan
ik u niet vijf minuten spreken".
„Zeker, gaarne", was het antwoord.
Het volgende oogenblik is de oude
boven en do Pastoor leest den brief
met de gelofte van de jongens en ver
neemt van den ouden, dat deze haar
bekrachtigd en bevestigd heeft. Daar
na bad deze om vergeving over het
voorgevallene van het vorige jaar en
zegt: Het volgend jaar en ook met
Kerstmis en bjj andere feestelijke gele
genheden zullen wij als de jongens
maar thuis komen, alle vier zoolang
God ons in het leven laat, van den to
ren blazen, als u het goed vindt.
Maar in danszalen spelen we niet
meer, doch bij andere gelegenheder
graag."
Zoo scheidden zij voor dezen nacht
en toen de eerste morgen van het nieu
we jaar over de gemeente lichtte, was
er veel goed gemaakt van wat gezon
digd was.
Kort na nieuwjaar kwam de oude
Star bjj den Pastoor en bracht dezen
geld, tamelijk veel geld, „het is de
helft van wat we naar de Spaarbanl
brachten van de winst in „Bij de vroo
lijke Lijsters". Het laat mij niet mei
rust: het is zondengeld. Al kan ik niets
meer ongedaan maken, mijn 'goeden wil
zal ik toch toonen. Geeft u het bij ge
legenheid aau do jonge metselaars
vrouw en anderen, die door dat gedor
ongelukkig geworden zijn."
De drie zoons van den ouden Stai
zijn goed gezond teruggekomen, zij het
dan niet tegelijk. Ze zagen er wel ver
vallen uit maar knapten weder op ei
hebben met hun vader trouw wooro
gehouden. Ze spelen op het koor als
het noodig is, zij blazen en strijken alf
men ter gelegenheid van een religieus
feest of andere uitvoering bijeenkomt
ze spelen ook bjj bruiloften, maar an
ders niet. En daarmede verdienen ze
altijd nog iets en bewaren een goed ge
weten. Ook thuis heerscht meer ordt
en vrede dan vroeger.
En tenslotte heeft Johannes Roosje
ook nog gekregen. Vijf en twintig ja
ren gingen voorbij. God bewaarde alh
vier de Staren tot dien dag gezond,
ook de oude. Al dien tijd speelden zo
op do heilige feesten, dat het dorp if
den omtrek beroemd werd. Met Kerst
mis 1895 hebben ze in den heiliger.
Nacht prachtig van den toren gebia
zen en de oude Star verheugde zie!
als een kind op het vijf-en-twinti-f ju
bileum op nieuwjaar. Hij opende hu
spel met den solo van den oudejaars
avond van 1870 en daarna hebben ze
nog vier of vijf andere stukken ge
speeld dat de engelen in den hemel er
vreugde van beleefden.
Dit is de nieuwjnarsgeschk Lenis
vaL de vier muzikanten.
Staren lijsters.