Moppentrommel llllllllllllllllllllllllllllllt'!tllllllll!llltl!IUi!llll!lll!IHIIit:ill!linil!IIIHIimmmmi",!!lim!llll'-!lll!linillll!tt'll!lltllllllllllllim imuuilllllllll!llllimilimillllllill!llllllllllllllllinillllillll!lilllllllillllllllllllllllll!llilllllllllllllll!i!!!lilllllllll!j||||||||||||||!lllll GRETA'S VEROVERING "zondei1 mij En ge deelt mij iïwplahncn zelfs niet mee Ik begrijp maar al te goed dat niets u hier kan houden, waar om zoudt ge ook bij mij blijven? ik weet, dat ge mij niet bemint en ik ben niet gekomen om er u een verwijt van te maken. Maar ik ben toch uw vrouw en als zoodanig mag ik toch wel vragen wat ge van plan zijt tc doen. Wilt ge mij niet zeggen, waar ge 'heen gaat Gaston nam de twee handen van zijn vrouw in de zijne en zeiLuister, kiqd, ik heb een slecht leven achter me, ik heb de mooiste jaren van mijn jeugd in ledigheid en luiheid doorgebracht en ik voel thans den geheelen omvang van mijn misstap. Thans is de tijd ge komen om die fout te herstellen. Ik ben niets en ik schaam me voor mij zelf. Ik wil mijn leven beteren en een man worden in de maatschappij. Ik vertrek naar Parijs en wil daar werken naar de mate mijner krachten en kennis. De arbeid is een algemeene wet, ik wil aan deze wet, die ik lang genoeg mis kend heb, gehoorzamen." „En ge gaat zonder mij „Geloof me, wanneer ik iets voor uw geluk kon bijdragen zou ik u niet ver laten. Maar hoe zou ik dat kunnen Wat gij steeds in mij gezocht hebt, heb ik niet meer." „En heb ik niets verloren," vroeg Laura de oogen neerslaand. „Neen, kind, jij hebt niets verloren," antwoordde Gaston,- haar zachtjes aan zijn hart drukkende, jij hebt ie lief heid, je schoonheid en je jeugd be houden. Wanneer je mij liefnadt, zou ik je zeggen :,,Laat ons samen ver trekken en laat ons het leven voortaan deelen. Je zult mijn geluk zijn en mijn vreugde, je tegenwoordigheid zal mij dubbelen moed geven. Wanneer ik je vlak bij me heb, wanneer ik voor je kan werken, zal ik mijn armoede ver geten. Maar ie hebt me niet lief, waarom zou je me ook liefhebben. Wat heb ik gedaan om je liefde te verdienen „We zullen samen vertrekken," riep Laura, hem de armen om zijn hah slaande. „We zijn twee dwazen ge weest. God heeft ons gestraft, maar Hij vergeeft ons en zendt ons in ruil de liefde." Laura en Gaston bleven nog eenige dagen op La Rochelandier. Op zekeren morgen toen iedereen nog sliep ver trokken ze. De markiezin en Levrault zetten op het oogenblik, dat we dit verhaal eindigen, hun twistgesprekken nog onafgebroken voort. Jolibois v/as in het particuliere leven teruggekeerd en vertelde aan iedereen die het hooren v/ilde, dat de republiek in slechte banen geleid was. C-aspard de Montflanquin onderwijst de wilden van Oceanië in het speerwerpen. EINDE. Dq slimme Tsjandi. Iets uit des ZINDELIJK. „'t Is om razend te worden, twee waschkommen zijn er en nooit is er een schoon." Keukenmeid „Dat is de schuld van de kinderjuffrouw, ik wasch me nooit." TE GOEDKOOP. Eene dame komt bij een muziekhan delaar om voor haar dochter een piano- nummer te' koopen. „Het mag nogal moeielijk zijn, mijn dochter speelt reeds zware stukken." De handelaar toont haar een num mer. „O, maar dat zal Net wel te gemakke lijk wezen, haar laatste nummer, kostte al f1.25." ZOOVER WAS HIJ AL VOORUIT. De commies W. W. heeft steeds eenige maanden voorschot op zijn tractement Op een warmen Augustusdag komt hij later dan gewoonlijk op het kantoor en verontschuldigt zich bij den pa troon wegens de groote hitte, die hem in het loopen belemmerd heeft. „Hoe kunt u nog over hitte kla gen antwoordde deze „je leeft al in November." ZOO'N PARVENU. Naar ik hoor, heb je je schoonzoon op zijn verjaardag een landgoed cadeau gedaan. „Och ja kleine geschenken onderhou den de vriendschap." GAUW WEER GOEDGEMAAKT. Bezoeker. „Ik heb zeer lang moet n wachten eer ik bij u toegelaten werd." Gastheer. „Dat zal ik dan weer goed maken door U dadeliik uit Ia laten No. 23 TWEEDE BLAD EERSTE JAARGANG Langzaam schreed de aanvallige ze ventienjarige naast haar vader voort. Ze hoorde met zeer matige belang stelling een voordracht aan over den slag bij Heraclea. welk onderwerp de oude geschiedenisleeraar pas voor zijn klasse aan het gymnasium had behan deld. Droomerig keek zij naar de kal me golfjes van het riviertje, die in het felle zonlicht glinsterden, als zil veren schubben. Plotseling trilde zij van verrassing. Daarover bij de sluis stond een heer, die schijnbaar verdiept was in de be schouwing van het bruisende water, dat door de sluisdeuren schoot. De slimme Eva's-dochter bemerkte ech ter, dat hij met stille opmerkzaamheid het naderende paar tegemoet zag. Greta voelde, hoe zij eensklaps bloos de. Schrik, trots, verlegenheid streden in haar om den voorrang. Daar v/as „hij" dus weer. Welke manoeuvres dacht hij uit, om haar nog eens te ontmoeten Mins tens driemaal had hij reeds haar weg gekruist, sinds zij hem met haar jon gensachtige onstuimigheid bijna om ver ge'.oopen had. Ze kon zich die maar niet afwennen, en toen zij ouder ge woonte, de drie treden in het portaal van het gymnasium afsprong, was ze dien heer, die juist voorbij kwam, on verhoeds tegen het lijf gevallen. Hoe had hij haar aangezien Let terlijk verbluft was hij geweest en het volgende oogenblik had hij haar met stralende oogen aangekeken. Had dat niet den diepen indruk verraden, dien zij gemaakt had?.... Stellig zag zij er juist zoo uit, als de jonge man zich zijn ideaal van een vrouw had gedacht. Men spreekt toch van verliefdheid op het eerste gezicht En toen was hij achtergebleven, was hen toen voorbijgeloopen, terug gekeerd natuurlijk om haar onbe merkt nog eens te kunnen aanzien. Zij had het echter zeer goed bemerkt, ofschoon ze schijnbaar geen notitie van hem had genomen, behalve toen zij een enkele maal een koelen, bijna hoogmoedigen blik over den koenen bewonderaar had laten heengaan. Ook nu bemerkte zij, hoe hij vol gespannen aandacht haar zag aanko men en zij kon slechts met moeite een trotsch. zegevierend lachje onder drukken. Haar eerste verovering Wat hadden ze onder elkander daar dikwijls over gebabbeld en ge dweept en hoe hadden zij deze verruk kelijke gebeurtenis elkander in gloeien de kleuren afgeschilderd. En wat had den ze allen Tonia Nansen benijd, toen deze op de terugreis na de laatste vacantie in den trein door een smach tend jonkman zoo dweepend waa aan gestaard dat haar vader het hein in krachtige termen had verboden Vaders kunnen altijd zoo gevoelloos en onverstandig in de schoonste harts aangelegenheden hunner kinderen ingrijpen. Allen achtten het ver rukkelijk, zoo iets te beleven Nu echter behoefde zij niemand meer te benijden Nu had zij zelf een avontuur beleefd zelf een verovering gemaaktEn het was een knap, ele gant heer met zwarte haren, zooals ze zich haar ideaal gedacht had. A.ls haar vader nu maar niets van die zwijgende huldiging bemerkte. Neen, die bemerkte gelukkig niets. Hij sprak lang en breed over de dom heid van 't stadsbestuur, dat nog steeds geen gehoor gaf aan zijn wensch, in een der dagbladen uitgesproken, om langs het riviertje een wandelweg te laten aanleggen. Voortdurend bleef de jonge man het paar volgen natuurlijk op eer biedigen afstand zoolang "de wande ling om het stadje duurde. Anders was Greta niet bizonder gecharmeerd op haar vaders dagelijk- sche wandeling. Haar levendig tem perament kon zich slecht voegen naar den gewonen langzamen pas van den ouden heer. Vandaag echter wenschte zij zich heimelijk geluk, dat haar moeder niet v/el was geweest en haar zuster Lize op haar kransje was, zoodat het haar taak werd haar vader te vergezellen. Heden scheen de weg haar zelfs kort en met leedwezen bemerkte zij, dat men „reeds" de straat insloeg, waar zij woonden. Of alles nu uit zou zijn, als zij het huis was binnengetreden Wat waren de grenzen toch afschuv/elijk eng, door gebruik en fatsoen getrok ken Waarom kon „hij" nu niet, als hij zag. dat zijn aangebeden ster dreig de te verdwijnen, als een pijl uit den boog komen toesnellen en kort en bondig haar vader verklaren „Mijn heer, ik bemin uw dochter?".... Dat zou nog eens romantisch zijn Maar zoo. Hoe zal de arme verliefde jonge man zijn hersens moeten pijnigen om te bedenken, op welke wijze hij toe gang zal krijgen tot het huis en de familie zijner uitverkorene En hoe veel schoone dagen zullen daarmee nutteloos voorbij gaan En wie weet of door de plotselinge scheiding zijn liefde niet iets van haar gloed zou ver liezen Het was bijna om te schreien. In haar kommer kon Greta niets ander doen dan haar getrouwen ver eerder een smeltenden blik toe wer pen, terwijl ze zuchtend en langzaam met veel omslag het hekje van den kleinen moestuin dichtmaakte. Doch daarop snelde ze als een hard- looper van beroep, de trappen op naar het dakkamertje, dat haar en Lize tot slaapvertrek was aangewezen. Hier trad zij haastig op het kleine ijzeren balkon, dat als een zwaluw nest aan het hoektorentje hing en ze keek tusscben de bloemen door, die Lize hier in potten had staan, naar beneden op de straat Haar hart klopte onstuimig. Werkelijk, aan de overzijde liep ,,hij" nog te wandelen. Met welk een listigheid bekeek hij vol belangstelling de aangrenzende villa's, zeker opdat het haar niet te zeer in het oog zou vallen als hij het huis zijner meedoogenloos verdwenen ster nauwkeurig opnam Maar wacht ze zou zich aan hem vertoonen. Ze zou de bloemen be gieten Anders liet ze dit geregeld aan Lize over maar nu loonde het de moei te wel Het zou een laatste troost voor den nieuwen vereerder zijn.... Natuurlijk kon Greta haar zoet ge- heir niet geheel alleen voor zich be- ho' 1. Voor ze zich ter ruste begaf, verteide ze Lize een uur lang van haar verovering en beschreef haar vereer der met v/oorden die Adonis onge twijfeld als in hooge mate overdreven zou afgewezen hebben. Eerst toen uit baars zusters ledikant het geluid eener regelmatige ademhaling kwam, die bewees, dat haar toehoorster onder haar opwekkende mededeelingen rustig was ingeslapen, brak zij haar dwee- pende beschrijvingen af, met een ver ontwaardigd „slaapmuts", wendde zich om en sliep.spoedig in,om in haar droomen haar vereerder terug te zien. Het was voor den oningewijde bijna verontrustend hoe Greta van dien dag af veranderde. Terwijl ze tot nu toe als een echte wildzang door het huis gevlogen had, ging ze na de verrukkelijke gebeurtenis zedig en stemmig, nadenkend rond, met een smachtend verlangen in de dweepende, onrustig rondwarende oogen. En 's-middags zat ze met een wonderlijke volharding op het kleine balkon met een handwerkje, ofschoon ze daar juist in de zon zat. Twee dagen na die gedenkwaardige wandeling gebeurde het, dat Lize in groote haast en gejaagdheid het ver trek binnenkwam, iets wat men van de kalme negentienjarige niet gewoon v/as. Zonder eenige aanleiding viel ze de verblufte Greta om den hals, kuste ze op beide wangen, lachend en snik kend en allerlei woorden stamelend, waaruit Greta niet wijs kon worden. Eindelijk kalmeerde ze zoover, dat ze afgebroken en jubelend er uit kon brengen„Greta, ik ben verloofd. Morgen komt hij bij vader en moeder om het jawoord. Zoo even heeft hij mij gevraagd. Ik trof hem bij Berk mans.... Ach, hemel, ik bemin hem reeds zoo lang, en hij mij ook. Hij was half dol geweest, zei hij, omdat hij mij uit het oog verloren had die lieve, goede jongen!.... Maar schrik niet, zusje, en wordt niet boos of verdrie tig. Het is het is de heer, die je voor enkele dagen achterna gegaan is. Greta zat als versteend. Ze kon het gehoorde ternauwernood begrijpen. Maar toen zij den zin der woorden vatte, opende ze wijd hare oogen, ter wijl rood en wit zich op haar ontsteld gelaat afwisselden. Toen Lize eindelijk den arm om haar kinderlijk smal figuurtje legde en ze naast zich op de sofa zocht te trekken, dreigde er eerst zoo iets van haat cn vijandschap in haar op te komen en haar handen jeukten als wilden ze haar zuster wegstooten. Toen echter zegevierde haar nieuwsgierigheid en in zwijgende zelfkwelling luisterde ze naar de woorden der andere, die elk als een scherpe pijl haar trillend hart doorboorden Op een fancy-fair, die Lize in den winter met een tante had bezocht had deze „hem" leeren kennen, voor wien haar hart zich op het eerste aan zien geopend had. Maar na de eerste kennismaking was hij plotseling ver dwenen en ze had hem niet terugge zien, voor ze 'n uur geleden tot haar blijden schrik bij haar vriendin Lotte Berkmans tegenover hem had gestaan. Hij scheen echter niet verrast te zijn en vertelde haar dan ook spoedig, dat van zijn kant de ontmoeting niet toevallig was. Toen hij haar op het bal tot zijn groot verdriet plotseling had moeten verlaten, omdat hij zijn moeder, die onwel gev/orden was, naar huis moest brengen, had hij zich veel moeite ge geven om de jonge dame terug te zien, die zulk een diepen indruk op hem ge maakt had. Toen hij nu zijn vriend Berkmans in het vertrouwen nam om te overleg gen, hoe hij toegang tot de familie van professor Muller zou krijgen, hoorde hij tot zijn verrassing, dat juffrouw Lize Muller en mevrouw Berkmans vroeger schoolvriendinnen waren ge weest en dat het, al zagen ze elkaar niet meer zoo druk, toch wel te schik ken was de jonge dame uit te noodigen en daarmee den overgelukkige een wederzien mogelijk te maken. En zoo hadden die twee eindelijk elkaar gevonden Greta hoorde haar van geluk stra lende zuster in diepe neerslachtigheid en als versteend door de vreeselijke harde teleurstelling, aan. Een donkere gloed lag op haar wangen en haar lip pen vertrokken zich bevend, alsof het volgende oogenblik een wilde uitbar-, sting zou volgen. Gloeiende schaamte vervulde haar. Ze sprong op en rende naar haar kamei om in de eenzaamheid haar bittere teleurstelling en liefdesmart te gaan uitweenen. Ij Greta kon haar toekomstigen zwa ger de teleurstelling, die hij haar he- zorgd had langen tijd niet vergeven. Ze behandelde den niets vermoedende wekenlang met vernietigende koel heid en vinnige ongenaakbaarheid en ging hem uit den weg zooveel zij kon. Eerst in den laatsten tijd wordt ze wat zachter tegen hem alsof de prik kel der gekrenktheid langzamerhand afstompt of.... dat een andere hoop haar hart vervult. Men mompelt namelijk, dat deze verandering begonnen is op den dag, waarop men haar in het oor had ge fluisterd, dat de jonge vaandrig Van Ehrenbrecht op zijn „woord van eer" verklaard had, „dat mejuffrouw Greta Muiier de verrukkelijkste 'onge dame was van het geheele gezelschap." 1 GOUD EN ADELDOM „Uw angstvalligheid strekt u tot eer, maar u gaat te ver. Hoewel Gaston grooten eerbied heeft voor den naam zijner voorouders, zou hij er niet de minste bezwaren tegen hebben, dat ge opnieuw aan den opbouw van uw for tuin ging werken. Ook ik zou er u geen verwijt van maken." „Ik begrijp volkomen uw edelmoedig karakter, maar ik wil en zal er geen misbruik van maken. Ik heb de over wonnenen steeds ten hoogste geëer biedigd en uw titel is er mij des te hei liger om, nu de revolutie u er van be roofd heeft." „Maar," hernam de markiezin, die haar hoop nog niet opgaf, „wanneer ge geen fortuin wilt maken onder onze oogen. wanneer ge er bevreesd voor „Wat ik schrijven f?a is zoo vat een jaar óf tien geleden gebeurd op Aruba." Zoo vangt pater J. B. Kru- gers een alleraardigste historie aan in „lectuur voor de leden van den H. Do- minicuspenning". In dien tijd kenden we daar nog zelfs, de lucht niet eens van een auto. Op dit feit berust de waarheid van wat ik ga vertellen. Alejandro Croes was een oppassend, ijverig werkman. Hij had vast werk op de plantage van Sjon Laurenzo Ruiz eu Sjon Laurenzo Ruiz was zóó over hem tevreden, dat hij hemtot factór of op zichter zijner plantage aanstekte. Nu was Tsjandi (zco wordt elke Alejandro hier in de wandeling genoemd) voor zijn le ven geborgen. Hij huwde spoedig na zijn benoeming en, zooals het hier altijd gaat bij den werkenden stand, elk jaar word zijn gezin met minstens één leventje ver meerderd. Tsjandi was een v rooi ijk o baas. maar dat is geen uitzondering bier. De zwarten zijn rroolijk van natuur evenals hel zonnetje dat sleed» hun velletje blin kend-zwart houdt. Zoo'n post van opzichter cener plantage Is ccn verantwoordelijke betrekking. Een faelór heeft het beheer over alics. Des morgens heel vroeg moet ie tegenwoordig zijn bij hel mei ken der geilen. Dan moe', ie er vcor zorgen dat die ïueik in kannen, öp een ezelwagen, naar de stad gebracht wordt. Dan moet ie .zien dat de arbeiders om 6 uur present zijn en elk krijgt zijn werk, volgens aanwijzing van den factór. Om 12 uur mogen de werklui elk hun ei gen potje kerken. De factór zorgt voor hout, water en zout, elke werkman kookt dan zijn, in een blikje meegebracht maïsmeel tot focnchie. Hetzelfde blikje dient om te koken en, als 't leeg is, voor drinkbeker. Tegen vijven komen de geiten uit eigen beweging weer uit de wildernis terug om le drinken en gaan daarna naar den gezamenlijken geitenstal, n.l. een vierkant stuk grond aan alle kanten af gezet met doormakken zonder dak, van wege de frischiglhejd. Wanneer men nu weet dat een gewone plantage minstens 4 of 5 bunder groot is, en dat zoo'n plantage in den regentijd voor het grootste deel beplant wordt door een twintig A dertig arbeiders, dan be grijpt u wel, lezer, dat er voor zoo'n fac tór heel wat werk te doen valt. Maar onze Tsjandi hield van werken en zijn onderhoorigen hielden van hem en Sjon Laurenzo was blij dat ie zco'n goeden opzichter had. De planlageeigenaars wonen doorgaans met heel hun familie in de s'tad. Daar alle eigenaars van plantages blank zijn, moeten volgens hun oordeel hun kinde ren in de stad op school gaan. Ze heb ben ook zoowat zonder uitzondering een winkel, waar ze van alles veukoopen wat maar denkbaar is. Ook natuurlijk de voortbrengselen hunner plantage. Die eigenaars komen, wanneer ze een ver trouwen factór hebben, zoo nu en dan. eens zien of de zaken nog loopen, om dan zoo spoedig mogelijk weer naar hun familie cn kennisgen in dc stad terug ta gaan. Maar op den tijd van ons verhaal was het zeer droog op Aruba. Buitengewoon droog en dor. Langer dan een jaar was het al geleden, dat dc laatste bui van cenige beteekenis gevallen was. Er viel niets 1c zien buiten, niets dan droge, dorre landvlakten cn roodgebla- kerde rotsheuvelen. Er viel niets te planten, noch tc wieden, noch ie oogsten. Zelfs het melken der geiten had opgehouden. Dc dieren stier ven van uitputting in de bruin gebrande wildernis. Ook het vroolijke karakter van Tsjandi leed er onder. Hij zag zijn gezin gebrek lijden. Wel werd hem zijn maandloon ge regeld uitbelaald, maar dat was nu niet toereikend vcor zijn talrijk gezin. Ais de plantage wat opbracht kreeg hij daarvan zijn aandeel, maar thans droogde ook hij uit,, evenals de grond. En eiken avond kwamen er aldoor minder geiten terug in hun stal. En eiken avond bad hij met zijn gezin om regen van boven. Maar de lucht bleef strak en de grond dor en in de stad kon hij niets meer te leen krij gen daar de droogte te lang aanhield. Wel kwamen er 's morgens in de vroegle groole regenwolken aandrijven, maar bij 't opkomen der zon verhief zic'n dan ook dc Fassaat weer en alle hoop dreef weer voorhij. „Kwam cr maar eens een flink onweer of een wolkbreuk of zooiets," mompelde Tsjandi bij zichzelf, „dan was alles in eens gezond. Trouwens, dat kan best, 't is er heet genoeg vcor." Met die gedachte bleef Tsjandi nog een paar dagen over de kate gronden der plantage ronddwalen en hoe meer hij aan zijn wolkbreuk dacht, hoe meer hoop hij kreeg, dat die toch eindelijk wel komen zou. Ons volk is zeer geduldig cn bijzonder laai in zijn hoop. Op zekeren morgen teil- ter dat Tsjandi de zoele atmosfeer tan zijn slroohut weer verliet om te gaan zien, voor de zooveelste maal, of zijn wolkbreuk nog niet kwam, kreeg hij plot seling een idee. De wolkbreuk was er nog wel niet, maar daar kon hij toch niet langer op wachten. Vrouw en kinderen leden gebrek. Hij moest voedsel voor hen hebben en zonder wolkbreuk kreeg hij niels te leen. Maar... ja, dat is een idee, dacht Tsjandi, dat waag ik er op. Als 't verkeerd afloopt kan ik er toch niels meer bij verliezen, want gebrek lijden doen we nu ook. Ik doe 't, ik waag het. En in zich zelf lachend gaat hij zijn ezel zoeken; tie eenige die de droogte lot heder. overleefde. Met zijn ezel aan een louw keert hij naar zijn hut terug en begint zijne Zon- dagsche klceren uit zijn koffer te haten. Dan vraagt hij zijn vrouw om schoon ondergoed en dat alles doet hij zoo op geruimd cn lachend, dat zijn Philomcna er niets van begrijpt. Dat haar man naar de stad gaat, is niets buitengewoons, maar dat hij in de zen in-trcurigen lijd zoo opgeruimd is als of het juist geregend had, dat gaat haar verstand te boven. Eerst staat ze hem met groole zwarte kijkers aan te staren. Eindelijk vraagt ze: „Tsjandi! wat scheelt er aan? Ben je niet goed in je hoofd? Je doet net of het gis teren pas geregend heeft! En waarom ga je vandaag naar de stad? De maand is nog niet om, geld krijg je nog niet en we krijgen toch niets meer te leen!?1' Maar onverstoord blijft Tsjandi zijn mooie, blinkende tanden toonen. Als hij ten laatste met zijn toiloten met dat van zijn ezel klaar is, zegt hij met allen ernst van een profeet: „Memejc, als ik van avond thuis kom, zuilen we elen, en goed ook! Tot van avond." En op een drafje reed hij weg, naar de stad. Tsjandi heeft onderweg tijd genoeg om zijn plan tot in de minste onderdeden en zeer nauwkeurig uit te werken want de afstand van San Nicolaas naar Playa is minstens 4 uur gaans en zijn verzwakte ezel kan niet sneller gaan dan stapvoets. Op Santa Cruz, eene parochie half weg Playa, stapt h'.j even af bij een vriend 'en confrater van hem; vraagt om drinkwa ter en koopt een paar sigaretten. Ook daar begrijpt niemand waarom Tsjandi zco opgeruimd is, maar Tsjandi herhaalt zijn profetisch woord: „Van avond zal ik eten, met mijn vrouw en kin deren en we zullen smullen". Maar ook hier begint men te twijfelen oi de zware beproevingen van den laat- sten tijd zijn verstand hebben verward en ■hoofdschuddend laat men den vroolijken reiziger verder gaan. In de stad gekomen rijdt Tsjandi recht streeks naar den winkel van zijn heer. Yiug-vroolijk gooit hij zich van zijn ezel, gaat binnen en lachend groet hij zijn heer mest den groet: Bon dia Sjin. Pa bien die awaceroc." Dag Mijnheer. V el gefeliciteerd met den regen," „Met welken regen? Heeft het op San- Nico'aas geregend?" „Geregend mijnheer, geregend! gegoten heeft het, den halven nacht, een wolk breuk!'' „Zoo," zegt Sjon Laurenzo, wei Tsjan di dat -dost me plezier hoor, groot plezier. En nu ben je zeker gekomen om alles te halen wat noodig is om direct met plan ten te kunnen beginnen. Jammer dal er hier niets gevallen is." „Precies, mijnheer, daarom ben ik vroeg van huis gegaan en ik heb mijn ezel hier staan om alles mee te nemen wat ik noodig heb voor dc plantage en voor de planters", „Goed, goed Tsjandi, heel goed," ant woordt mijnheer thans even blij ais Tsjandi en aanstonds roept Sjon Lauren- zoon zijn vrouw. Ook die moet aanstonds komen deelen in de blijdschap der goede tijding. Ook deze is aanstonds bereid' alles uit den winkel bijeen te brengen om te zorgen, dat Tsjandi met zijn werklui morgen vroeg kan beginnen te planten. Terwijl de ezel alvast een kan mais krijgt. voor tractatie, wordt alles rond om dit dier opgestapeld, 'n Paar zakken plantzaad, oen zak maismee], een damas- jaan rhum, een paar gedroogde visschen, suiker, koffie, en nog veel meer, terwijl de vrouw Tsjandi nog wat zoetigheid in zijn zak stopt voor „de kleintjes". Een sigaret in den mond en een rhum- metje er achter drijft Tsjandi dra zijn zwaarbeladen ezel voorzichtig voort, te rug naar huis. Op Santa Cruz, half weg, gaat hij weer even bij zijn Compa-dar aan om te zeg gen, dat hij vanavond feest viert en hem stellig verwacht. De verwondering dier goede lui op Santa Cruz kent geen grenzen als ze zijn zwaar beladen ezel zien. Maar Tsjandi lacht maar en Iaat hen even wijs als dien morgen. 's-Avonds thuis gekomen, een zelfde verbazing bij vrouw en kinderen en als de ezel met behulp van heel het gezin wordt afgeladen, heerscht er een uitbun dige feestvreugde. Er wordit vuur ge maakt, funchie gekookt, visch ge sloofd, koffie gezet en eene kruik rhum pronkt statig en stijf op tafel voor.... als er soms buren komen. En als Tsjan di met hec] zijn vrooiijk gezin verzadigd is en atlen nog een kopje koffie met heel veel suiker hebben nagedronken, vallen de kleintjes van pleizier in slaap cn blijven liggen waar ze gezeten hebben. En vrouw Mcmetsji schenkt haar goeden man eer» glaasje rhum hetwelk deze. volgens voor. vaderlijk gebruik met één omslaan in zijn keel giet. Dan grijpt Tsjandi zijn harmonica, die lange dagen stil en treurig op een balk der hut heeft gerust, en te vreden gaat Tsjandi buiten zitten op een boomstam in den maneschijn om op Spaansche danswijsjes te spelen en te lluiten. En de buren komen op de mu ziek af en ze worden getrakteerd en iedereen vraagt waarom Tsjandi feest viert. En Tsjandi lacht maar als ie niet fluit en speelt maar lustig door tot heel laat in den avond. Toen de maan onder ging verdwenen ook de buren en toen Tsjandi de deur zijner hut sloot door er aan den binnenkant een steen tegen te zetten, sprak hij ernstig tot zijne vrouw: „Mcmetsji, van nacht als de maan onder is moét bet regenen anders ben ik mijn post kwijt." „Hofc zoo?" „Wel, 21e je, ik kon het niet meer dan- zien, dat jij en de kinderen gebrek-leden wegens de aanhoudende droogte. Daarom ben ik naar Sjon Laurenzo gegaan en heb hem gezegd dat het hier geregend had, een wolkbreuk,had ik hem gezegd. Daar op heeft hij mij alles gegeven wat ik noo dig had om Ie planten.' „God geve, dat het van nacht regent, was het iaatsle woord van Philomena tot haar echtgenoot dien avond. Tsjandi sliep weldra in, maar Philo mena was te bezorgd om te kunnen sla pen. Zonder ophouden gleden de koralen van haar Rozenkrans lusschen haar vin gers door terwijl ze bij tusschenpoozen scherp luisterde of het nog niet regende op het stroo hunner hul. Eerst was het de wind die de dorre slroohalmen deed ritselen maar toen.... ja, dat was toch wel wezenlijk regen. Eerst zacht, toen harder en harder, tot het ten laatste als bij bakkenvol uit den he mel kletste. Plaar vurig gebod' v/as ver hoord. De regen had de beirekking van haar man gered. Toen een paar dagen later Sjon Laurenzo Ruiz de moeite nam om eens naar zijn plantage te komen zien, waren de werkzaamheden in vollen gang en Sjon Laurenzo was zeer vop-'cin over zijn opzichter. DE HUISKAMER •UtiüMüllüSfüÜÜ&sütfiiSs itiülii; if

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 7