Moppentrommel
llllllllllllllllllllllllllllllt'!tllllllll!llltl!IUi!llll!lll!IHIIit:ill!linil!IIIHIimmmmi",!!lim!llll'-!lll!linillll!tt'll!lltllllllllllllim
imuuilllllllll!llllimilimillllllill!llllllllllllllllinillllillll!lilllllllillllllllllllllllll!llilllllllllllllll!i!!!lilllllllll!j||||||||||||||!lllll
GRETA'S VEROVERING
"zondei1 mij En ge deelt mij iïwplahncn
zelfs niet mee Ik begrijp maar al te
goed dat niets u hier kan houden, waar
om zoudt ge ook bij mij blijven? ik
weet, dat ge mij niet bemint en ik
ben niet gekomen om er u een verwijt
van te maken. Maar ik ben toch uw
vrouw en als zoodanig mag ik toch
wel vragen wat ge van plan zijt tc
doen. Wilt ge mij niet zeggen, waar ge
'heen gaat
Gaston nam de twee handen van
zijn vrouw in de zijne en zeiLuister,
kiqd, ik heb een slecht leven achter me,
ik heb de mooiste jaren van mijn jeugd
in ledigheid en luiheid doorgebracht
en ik voel thans den geheelen omvang
van mijn misstap. Thans is de tijd ge
komen om die fout te herstellen. Ik
ben niets en ik schaam me voor mij zelf.
Ik wil mijn leven beteren en een man
worden in de maatschappij. Ik vertrek
naar Parijs en wil daar werken naar de
mate mijner krachten en kennis. De
arbeid is een algemeene wet, ik wil
aan deze wet, die ik lang genoeg mis
kend heb, gehoorzamen."
„En ge gaat zonder mij
„Geloof me, wanneer ik iets voor uw
geluk kon bijdragen zou ik u niet ver
laten. Maar hoe zou ik dat kunnen
Wat gij steeds in mij gezocht hebt,
heb ik niet meer."
„En heb ik niets verloren," vroeg
Laura de oogen neerslaand.
„Neen, kind, jij hebt niets verloren,"
antwoordde Gaston,- haar zachtjes aan
zijn hart drukkende, jij hebt ie lief
heid, je schoonheid en je jeugd be
houden. Wanneer je mij liefnadt, zou
ik je zeggen :,,Laat ons samen ver
trekken en laat ons het leven voortaan
deelen. Je zult mijn geluk zijn en mijn
vreugde, je tegenwoordigheid zal mij
dubbelen moed geven. Wanneer ik je
vlak bij me heb, wanneer ik voor je
kan werken, zal ik mijn armoede ver
geten. Maar ie hebt me niet lief, waarom
zou je me ook liefhebben. Wat heb ik
gedaan om je liefde te verdienen
„We zullen samen vertrekken," riep
Laura, hem de armen om zijn hah
slaande. „We zijn twee dwazen ge
weest. God heeft ons gestraft, maar Hij
vergeeft ons en zendt ons in ruil de
liefde."
Laura en Gaston bleven nog eenige
dagen op La Rochelandier. Op zekeren
morgen toen iedereen nog sliep ver
trokken ze. De markiezin en Levrault
zetten op het oogenblik, dat we dit
verhaal eindigen, hun twistgesprekken
nog onafgebroken voort. Jolibois v/as
in het particuliere leven teruggekeerd
en vertelde aan iedereen die het hooren
v/ilde, dat de republiek in slechte banen
geleid was. C-aspard de Montflanquin
onderwijst de wilden van Oceanië in
het speerwerpen.
EINDE.
Dq slimme Tsjandi.
Iets uit des
ZINDELIJK.
„'t Is om razend te worden, twee
waschkommen zijn er en nooit is er een
schoon."
Keukenmeid „Dat is de schuld van
de kinderjuffrouw, ik wasch me nooit."
TE GOEDKOOP.
Eene dame komt bij een muziekhan
delaar om voor haar dochter een piano-
nummer te' koopen. „Het mag nogal
moeielijk zijn, mijn dochter speelt
reeds zware stukken."
De handelaar toont haar een num
mer.
„O, maar dat zal Net wel te gemakke
lijk wezen, haar laatste nummer, kostte
al f1.25."
ZOOVER WAS HIJ AL VOORUIT.
De commies W. W. heeft steeds eenige
maanden voorschot op zijn tractement
Op een warmen Augustusdag komt
hij later dan gewoonlijk op het kantoor
en verontschuldigt zich bij den pa
troon wegens de groote hitte, die hem
in het loopen belemmerd heeft.
„Hoe kunt u nog over hitte kla
gen antwoordde deze „je leeft al
in November."
ZOO'N PARVENU.
Naar ik hoor, heb je je schoonzoon
op zijn verjaardag een landgoed cadeau
gedaan.
„Och ja kleine geschenken onderhou
den de vriendschap."
GAUW WEER GOEDGEMAAKT.
Bezoeker. „Ik heb zeer lang moet n
wachten eer ik bij u toegelaten werd."
Gastheer. „Dat zal ik dan weer goed
maken door U dadeliik uit Ia laten
No. 23 TWEEDE BLAD EERSTE JAARGANG
Langzaam schreed de aanvallige ze
ventienjarige naast haar vader voort.
Ze hoorde met zeer matige belang
stelling een voordracht aan over den
slag bij Heraclea. welk onderwerp de
oude geschiedenisleeraar pas voor zijn
klasse aan het gymnasium had behan
deld. Droomerig keek zij naar de kal
me golfjes van het riviertje, die in
het felle zonlicht glinsterden, als zil
veren schubben.
Plotseling trilde zij van verrassing.
Daarover bij de sluis stond een heer,
die schijnbaar verdiept was in de be
schouwing van het bruisende water,
dat door de sluisdeuren schoot. De
slimme Eva's-dochter bemerkte ech
ter, dat hij met stille opmerkzaamheid
het naderende paar tegemoet zag.
Greta voelde, hoe zij eensklaps bloos
de. Schrik, trots, verlegenheid streden
in haar om den voorrang. Daar v/as
„hij" dus weer.
Welke manoeuvres dacht hij uit,
om haar nog eens te ontmoeten Mins
tens driemaal had hij reeds haar weg
gekruist, sinds zij hem met haar jon
gensachtige onstuimigheid bijna om
ver ge'.oopen had. Ze kon zich die maar
niet afwennen, en toen zij ouder ge
woonte, de drie treden in het portaal
van het gymnasium afsprong, was ze
dien heer, die juist voorbij kwam, on
verhoeds tegen het lijf gevallen.
Hoe had hij haar aangezien Let
terlijk verbluft was hij geweest en het
volgende oogenblik had hij haar met
stralende oogen aangekeken.
Had dat niet den diepen indruk
verraden, dien zij gemaakt had?....
Stellig zag zij er juist zoo uit, als
de jonge man zich zijn ideaal van een
vrouw had gedacht.
Men spreekt toch van verliefdheid
op het eerste gezicht
En toen was hij achtergebleven,
was hen toen voorbijgeloopen, terug
gekeerd natuurlijk om haar onbe
merkt nog eens te kunnen aanzien.
Zij had het echter zeer goed bemerkt,
ofschoon ze schijnbaar geen notitie
van hem had genomen, behalve toen
zij een enkele maal een koelen, bijna
hoogmoedigen blik over den koenen
bewonderaar had laten heengaan.
Ook nu bemerkte zij, hoe hij vol
gespannen aandacht haar zag aanko
men en zij kon slechts met moeite een
trotsch. zegevierend lachje onder
drukken.
Haar eerste verovering
Wat hadden ze onder elkander
daar dikwijls over gebabbeld en ge
dweept en hoe hadden zij deze verruk
kelijke gebeurtenis elkander in gloeien
de kleuren afgeschilderd. En wat had
den ze allen Tonia Nansen benijd, toen
deze op de terugreis na de laatste
vacantie in den trein door een smach
tend jonkman zoo dweepend waa aan
gestaard dat haar vader het hein in
krachtige termen had verboden
Vaders kunnen altijd zoo gevoelloos
en onverstandig in de schoonste harts
aangelegenheden hunner kinderen
ingrijpen. Allen achtten het ver
rukkelijk, zoo iets te beleven
Nu echter behoefde zij niemand
meer te benijden Nu had zij zelf een
avontuur beleefd zelf een verovering
gemaaktEn het was een knap, ele
gant heer met zwarte haren, zooals ze
zich haar ideaal gedacht had.
A.ls haar vader nu maar niets van
die zwijgende huldiging bemerkte.
Neen, die bemerkte gelukkig niets.
Hij sprak lang en breed over de dom
heid van 't stadsbestuur, dat nog steeds
geen gehoor gaf aan zijn wensch, in
een der dagbladen uitgesproken, om
langs het riviertje een wandelweg te
laten aanleggen.
Voortdurend bleef de jonge man
het paar volgen natuurlijk op eer
biedigen afstand zoolang "de wande
ling om het stadje duurde.
Anders was Greta niet bizonder
gecharmeerd op haar vaders dagelijk-
sche wandeling. Haar levendig tem
perament kon zich slecht voegen naar
den gewonen langzamen pas van den
ouden heer.
Vandaag echter wenschte zij zich
heimelijk geluk, dat haar moeder niet
v/el was geweest en haar zuster Lize
op haar kransje was, zoodat het haar
taak werd haar vader te vergezellen.
Heden scheen de weg haar zelfs kort
en met leedwezen bemerkte zij, dat
men „reeds" de straat insloeg, waar
zij woonden.
Of alles nu uit zou zijn, als zij het
huis was binnengetreden
Wat waren de grenzen toch afschuv/elijk
eng, door gebruik en fatsoen getrok
ken Waarom kon „hij" nu niet, als
hij zag. dat zijn aangebeden ster dreig
de te verdwijnen, als een pijl uit den
boog komen toesnellen en kort en
bondig haar vader verklaren „Mijn
heer, ik bemin uw dochter?"....
Dat zou nog eens romantisch zijn
Maar zoo.
Hoe zal de arme verliefde jonge
man zijn hersens moeten pijnigen om
te bedenken, op welke wijze hij toe
gang zal krijgen tot het huis en de
familie zijner uitverkorene En hoe
veel schoone dagen zullen daarmee
nutteloos voorbij gaan En wie weet
of door de plotselinge scheiding zijn
liefde niet iets van haar gloed zou ver
liezen
Het was bijna om te schreien.
In haar kommer kon Greta niets
ander doen dan haar getrouwen ver
eerder een smeltenden blik toe wer
pen, terwijl ze zuchtend en langzaam
met veel omslag het hekje van den
kleinen moestuin dichtmaakte.
Doch daarop snelde ze als een hard-
looper van beroep, de trappen op naar
het dakkamertje, dat haar en Lize
tot slaapvertrek was aangewezen.
Hier trad zij haastig op het kleine
ijzeren balkon, dat als een zwaluw
nest aan het hoektorentje hing en
ze keek tusscben de bloemen door,
die Lize hier in potten had staan,
naar beneden op de straat Haar hart
klopte onstuimig. Werkelijk, aan de
overzijde liep ,,hij" nog te wandelen.
Met welk een listigheid bekeek hij
vol belangstelling de aangrenzende
villa's, zeker opdat het haar niet te
zeer in het oog zou vallen als hij het
huis zijner meedoogenloos verdwenen
ster nauwkeurig opnam
Maar wacht ze zou zich aan hem
vertoonen. Ze zou de bloemen be
gieten Anders liet ze dit geregeld aan
Lize over maar nu loonde het de moei
te wel
Het zou een laatste troost voor den
nieuwen vereerder zijn....
Natuurlijk kon Greta haar zoet ge-
heir niet geheel alleen voor zich be-
ho' 1. Voor ze zich ter ruste begaf,
verteide ze Lize een uur lang van haar
verovering en beschreef haar vereer
der met v/oorden die Adonis onge
twijfeld als in hooge mate overdreven
zou afgewezen hebben. Eerst toen uit
baars zusters ledikant het geluid eener
regelmatige ademhaling kwam, die
bewees, dat haar toehoorster onder
haar opwekkende mededeelingen rustig
was ingeslapen, brak zij haar dwee-
pende beschrijvingen af, met een ver
ontwaardigd „slaapmuts", wendde
zich om en sliep.spoedig in,om in haar
droomen haar vereerder terug te zien.
Het was voor den oningewijde bijna
verontrustend hoe Greta van dien dag
af veranderde.
Terwijl ze tot nu toe als een echte
wildzang door het huis gevlogen had,
ging ze na de verrukkelijke gebeurtenis
zedig en stemmig, nadenkend rond,
met een smachtend verlangen in de
dweepende, onrustig rondwarende
oogen. En 's-middags zat ze met een
wonderlijke volharding op het kleine
balkon met een handwerkje, ofschoon
ze daar juist in de zon zat.
Twee dagen na die gedenkwaardige
wandeling gebeurde het, dat Lize in
groote haast en gejaagdheid het ver
trek binnenkwam, iets wat men van de
kalme negentienjarige niet gewoon
v/as. Zonder eenige aanleiding viel ze
de verblufte Greta om den hals, kuste
ze op beide wangen, lachend en snik
kend en allerlei woorden stamelend,
waaruit Greta niet wijs kon worden.
Eindelijk kalmeerde ze zoover, dat
ze afgebroken en jubelend er uit kon
brengen„Greta, ik ben verloofd.
Morgen komt hij bij vader en moeder
om het jawoord. Zoo even heeft hij
mij gevraagd. Ik trof hem bij Berk
mans.... Ach, hemel, ik bemin hem
reeds zoo lang, en hij mij ook. Hij was
half dol geweest, zei hij, omdat hij
mij uit het oog verloren had die lieve,
goede jongen!.... Maar schrik niet,
zusje, en wordt niet boos of verdrie
tig. Het is het is de heer, die je
voor enkele dagen achterna gegaan
is.
Greta zat als versteend. Ze kon het
gehoorde ternauwernood begrijpen.
Maar toen zij den zin der woorden
vatte, opende ze wijd hare oogen, ter
wijl rood en wit zich op haar ontsteld
gelaat afwisselden.
Toen Lize eindelijk den arm om haar
kinderlijk smal figuurtje legde en ze
naast zich op de sofa zocht te trekken,
dreigde er eerst zoo iets van haat cn
vijandschap in haar op te komen en
haar handen jeukten als wilden ze
haar zuster wegstooten. Toen echter
zegevierde haar nieuwsgierigheid en
in zwijgende zelfkwelling luisterde ze
naar de woorden der andere, die elk
als een scherpe pijl haar trillend hart
doorboorden
Op een fancy-fair, die Lize in den
winter met een tante had bezocht
had deze „hem" leeren kennen, voor
wien haar hart zich op het eerste aan
zien geopend had. Maar na de eerste
kennismaking was hij plotseling ver
dwenen en ze had hem niet terugge
zien, voor ze 'n uur geleden tot haar
blijden schrik bij haar vriendin Lotte
Berkmans tegenover hem had gestaan.
Hij scheen echter niet verrast te
zijn en vertelde haar dan ook spoedig,
dat van zijn kant de ontmoeting niet
toevallig was.
Toen hij haar op het bal tot zijn
groot verdriet plotseling had moeten
verlaten, omdat hij zijn moeder, die
onwel gev/orden was, naar huis moest
brengen, had hij zich veel moeite ge
geven om de jonge dame terug te zien,
die zulk een diepen indruk op hem ge
maakt had.
Toen hij nu zijn vriend Berkmans
in het vertrouwen nam om te overleg
gen, hoe hij toegang tot de familie van
professor Muller zou krijgen, hoorde
hij tot zijn verrassing, dat juffrouw
Lize Muller en mevrouw Berkmans
vroeger schoolvriendinnen waren ge
weest en dat het, al zagen ze elkaar
niet meer zoo druk, toch wel te schik
ken was de jonge dame uit te noodigen
en daarmee den overgelukkige een
wederzien mogelijk te maken.
En zoo hadden die twee eindelijk
elkaar gevonden
Greta hoorde haar van geluk stra
lende zuster in diepe neerslachtigheid
en als versteend door de vreeselijke
harde teleurstelling, aan. Een donkere
gloed lag op haar wangen en haar lip
pen vertrokken zich bevend, alsof het
volgende oogenblik een wilde uitbar-,
sting zou volgen.
Gloeiende schaamte vervulde haar.
Ze sprong op en rende naar haar kamei
om in de eenzaamheid haar bittere
teleurstelling en liefdesmart te gaan
uitweenen.
Ij
Greta kon haar toekomstigen zwa
ger de teleurstelling, die hij haar he-
zorgd had langen tijd niet vergeven.
Ze behandelde den niets vermoedende
wekenlang met vernietigende koel
heid en vinnige ongenaakbaarheid
en ging hem uit den weg zooveel zij
kon.
Eerst in den laatsten tijd wordt ze
wat zachter tegen hem alsof de prik
kel der gekrenktheid langzamerhand
afstompt of.... dat een andere hoop
haar hart vervult.
Men mompelt namelijk, dat deze
verandering begonnen is op den dag,
waarop men haar in het oor had ge
fluisterd, dat de jonge vaandrig Van
Ehrenbrecht op zijn „woord van eer"
verklaard had, „dat mejuffrouw Greta
Muiier de verrukkelijkste 'onge dame
was van het geheele gezelschap."
1 GOUD EN ADELDOM
„Uw angstvalligheid strekt u tot eer,
maar u gaat te ver. Hoewel Gaston
grooten eerbied heeft voor den naam
zijner voorouders, zou hij er niet de
minste bezwaren tegen hebben, dat ge
opnieuw aan den opbouw van uw for
tuin ging werken. Ook ik zou er u
geen verwijt van maken."
„Ik begrijp volkomen uw edelmoedig
karakter, maar ik wil en zal er geen
misbruik van maken. Ik heb de over
wonnenen steeds ten hoogste geëer
biedigd en uw titel is er mij des te hei
liger om, nu de revolutie u er van be
roofd heeft."
„Maar," hernam de markiezin, die
haar hoop nog niet opgaf, „wanneer
ge geen fortuin wilt maken onder onze
oogen. wanneer ge er bevreesd voor
„Wat ik schrijven f?a is zoo vat een jaar
óf tien geleden gebeurd op Aruba."
Zoo vangt pater J. B. Kru-
gers een alleraardigste historie aan in
„lectuur voor de leden van den H. Do-
minicuspenning".
In dien tijd kenden we daar nog zelfs,
de lucht niet eens van een auto. Op dit
feit berust de waarheid van wat ik ga
vertellen.
Alejandro Croes was een oppassend,
ijverig werkman. Hij had vast werk op
de plantage van Sjon Laurenzo Ruiz eu
Sjon Laurenzo Ruiz was zóó over hem
tevreden, dat hij hemtot factór of op
zichter zijner plantage aanstekte. Nu was
Tsjandi (zco wordt elke Alejandro hier
in de wandeling genoemd) voor zijn le
ven geborgen. Hij huwde spoedig na zijn
benoeming en, zooals het hier altijd gaat
bij den werkenden stand, elk jaar word
zijn gezin met minstens één leventje ver
meerderd. Tsjandi was een v rooi ijk o baas.
maar dat is geen uitzondering bier. De
zwarten zijn rroolijk van natuur evenals
hel zonnetje dat sleed» hun velletje blin
kend-zwart houdt.
Zoo'n post van opzichter cener plantage
Is ccn verantwoordelijke betrekking. Een
faelór heeft het beheer over alics. Des
morgens heel vroeg moet ie tegenwoordig
zijn bij hel mei ken der geilen. Dan moe',
ie er vcor zorgen dat die ïueik in kannen,
öp een ezelwagen, naar de stad gebracht
wordt. Dan moet ie .zien dat de arbeiders
om 6 uur present zijn en elk krijgt zijn
werk, volgens aanwijzing van den factór.
Om 12 uur mogen de werklui elk hun ei
gen potje kerken. De factór zorgt voor
hout, water en zout, elke werkman kookt
dan zijn, in een blikje meegebracht
maïsmeel tot focnchie. Hetzelfde blikje
dient om te koken en, als 't leeg is, voor
drinkbeker. Tegen vijven komen de geiten
uit eigen beweging weer uit de wildernis
terug om le drinken en gaan daarna naar
den gezamenlijken geitenstal, n.l. een
vierkant stuk grond aan alle kanten af
gezet met doormakken zonder dak, van
wege de frischiglhejd.
Wanneer men nu weet dat een gewone
plantage minstens 4 of 5 bunder groot
is, en dat zoo'n plantage in den regentijd
voor het grootste deel beplant wordt door
een twintig A dertig arbeiders, dan be
grijpt u wel, lezer, dat er voor zoo'n fac
tór heel wat werk te doen valt.
Maar onze Tsjandi hield van werken
en zijn onderhoorigen hielden van hem
en Sjon Laurenzo was blij dat ie zco'n
goeden opzichter had.
De planlageeigenaars wonen doorgaans
met heel hun familie in de s'tad. Daar
alle eigenaars van plantages blank zijn,
moeten volgens hun oordeel hun kinde
ren in de stad op school gaan. Ze heb
ben ook zoowat zonder uitzondering een
winkel, waar ze van alles veukoopen wat
maar denkbaar is. Ook natuurlijk de
voortbrengselen hunner plantage. Die
eigenaars komen, wanneer ze een ver
trouwen factór hebben, zoo nu en dan.
eens zien of de zaken nog loopen, om
dan zoo spoedig mogelijk weer naar hun
familie cn kennisgen in dc stad terug ta
gaan.
Maar op den tijd van ons verhaal was
het zeer droog op Aruba. Buitengewoon
droog en dor. Langer dan een jaar was
het al geleden, dat dc laatste bui van
cenige beteekenis gevallen was.
Er viel niets 1c zien buiten, niets dan
droge, dorre landvlakten cn roodgebla-
kerde rotsheuvelen.
Er viel niets te planten, noch tc wieden,
noch ie oogsten. Zelfs het melken der
geiten had opgehouden. Dc dieren stier
ven van uitputting in de bruin gebrande
wildernis.
Ook het vroolijke karakter van Tsjandi
leed er onder. Hij zag zijn gezin gebrek
lijden. Wel werd hem zijn maandloon ge
regeld uitbelaald, maar dat was nu niet
toereikend vcor zijn talrijk gezin.
Ais de plantage wat opbracht kreeg hij
daarvan zijn aandeel, maar thans droogde
ook hij uit,, evenals de grond. En eiken
avond kwamen er aldoor minder geiten
terug in hun stal. En eiken avond bad hij
met zijn gezin om regen van boven. Maar
de lucht bleef strak en de grond dor en
in de stad kon hij niets meer te leen krij
gen daar de droogte te lang aanhield.
Wel kwamen er 's morgens in de vroegle
groole regenwolken aandrijven, maar bij
't opkomen der zon verhief zic'n dan ook
dc Fassaat weer en alle hoop dreef weer
voorhij.
„Kwam cr maar eens een flink onweer
of een wolkbreuk of zooiets," mompelde
Tsjandi bij zichzelf, „dan was alles in
eens gezond. Trouwens, dat kan best,
't is er heet genoeg vcor."
Met die gedachte bleef Tsjandi nog een
paar dagen over de kate gronden der
plantage ronddwalen en hoe meer hij aan
zijn wolkbreuk dacht, hoe meer hoop hij
kreeg, dat die toch eindelijk wel komen
zou.
Ons volk is zeer geduldig cn bijzonder
laai in zijn hoop. Op zekeren morgen teil-
ter dat Tsjandi de zoele atmosfeer tan
zijn slroohut weer verliet om te gaan
zien, voor de zooveelste maal, of zijn
wolkbreuk nog niet kwam, kreeg hij plot
seling een idee.
De wolkbreuk was er nog wel niet,
maar daar kon hij toch niet langer op
wachten.
Vrouw en kinderen leden gebrek. Hij
moest voedsel voor hen hebben en zonder
wolkbreuk kreeg hij niels te leen. Maar...
ja, dat is een idee, dacht Tsjandi, dat
waag ik er op. Als 't verkeerd afloopt kan
ik er toch niels meer bij verliezen, want
gebrek lijden doen we nu ook. Ik doe 't,
ik waag het.
En in zich zelf lachend gaat hij zijn
ezel zoeken; tie eenige die de droogte lot
heder. overleefde.
Met zijn ezel aan een louw keert hij
naar zijn hut terug en begint zijne Zon-
dagsche klceren uit zijn koffer te haten.
Dan vraagt hij zijn vrouw om schoon
ondergoed en dat alles doet hij zoo op
geruimd cn lachend, dat zijn Philomcna
er niets van begrijpt.
Dat haar man naar de stad gaat, is
niets buitengewoons, maar dat hij in de
zen in-trcurigen lijd zoo opgeruimd is als
of het juist geregend had, dat gaat haar
verstand te boven.
Eerst staat ze hem met groole zwarte
kijkers aan te staren. Eindelijk vraagt ze:
„Tsjandi! wat scheelt er aan? Ben je niet
goed in je hoofd? Je doet net of het gis
teren pas geregend heeft! En waarom ga
je vandaag naar de stad? De maand is
nog niet om, geld krijg je nog niet en we
krijgen toch niets meer te leen!?1'
Maar onverstoord blijft Tsjandi zijn
mooie, blinkende tanden toonen. Als hij
ten laatste met zijn toiloten met dat van
zijn ezel klaar is, zegt hij met allen ernst
van een profeet: „Memejc, als ik van
avond thuis kom, zuilen we elen, en goed
ook! Tot van avond."
En op een drafje reed hij weg, naar de
stad.
Tsjandi heeft onderweg tijd genoeg om
zijn plan tot in de minste onderdeden en
zeer nauwkeurig uit te werken want de
afstand van San Nicolaas naar Playa is
minstens 4 uur gaans en zijn verzwakte
ezel kan niet sneller gaan dan stapvoets.
Op Santa Cruz, eene parochie half weg
Playa, stapt h'.j even af bij een vriend 'en
confrater van hem; vraagt om drinkwa
ter en koopt een paar sigaretten.
Ook daar begrijpt niemand waarom
Tsjandi zco opgeruimd is, maar Tsjandi
herhaalt zijn profetisch woord: „Van
avond zal ik eten, met mijn vrouw en kin
deren en we zullen smullen".
Maar ook hier begint men te twijfelen
oi de zware beproevingen van den laat-
sten tijd zijn verstand hebben verward en
■hoofdschuddend laat men den vroolijken
reiziger verder gaan.
In de stad gekomen rijdt Tsjandi recht
streeks naar den winkel van zijn heer.
Yiug-vroolijk gooit hij zich van zijn ezel,
gaat binnen en lachend groet hij zijn heer
mest den groet: Bon dia Sjin. Pa bien die
awaceroc."
Dag Mijnheer. V el gefeliciteerd met
den regen,"
„Met welken regen? Heeft het op San-
Nico'aas geregend?"
„Geregend mijnheer, geregend! gegoten
heeft het, den halven nacht, een wolk
breuk!''
„Zoo," zegt Sjon Laurenzo, wei Tsjan
di dat -dost me plezier hoor, groot plezier.
En nu ben je zeker gekomen om alles te
halen wat noodig is om direct met plan
ten te kunnen beginnen. Jammer dal er
hier niets gevallen is."
„Precies, mijnheer, daarom ben ik
vroeg van huis gegaan en ik heb mijn
ezel hier staan om alles mee te nemen wat
ik noodig heb voor dc plantage en voor
de planters",
„Goed, goed Tsjandi, heel goed," ant
woordt mijnheer thans even blij ais
Tsjandi en aanstonds roept Sjon Lauren-
zoon zijn vrouw.
Ook die moet aanstonds komen deelen
in de blijdschap der goede tijding. Ook
deze is aanstonds bereid' alles uit den
winkel bijeen te brengen om te zorgen,
dat Tsjandi met zijn werklui morgen
vroeg kan beginnen te planten.
Terwijl de ezel alvast een kan mais
krijgt. voor tractatie, wordt alles rond
om dit dier opgestapeld, 'n Paar zakken
plantzaad, oen zak maismee], een damas-
jaan rhum, een paar gedroogde visschen,
suiker, koffie, en nog veel meer, terwijl
de vrouw Tsjandi nog wat zoetigheid in
zijn zak stopt voor „de kleintjes".
Een sigaret in den mond en een rhum-
metje er achter drijft Tsjandi dra zijn
zwaarbeladen ezel voorzichtig voort, te
rug naar huis.
Op Santa Cruz, half weg, gaat hij weer
even bij zijn Compa-dar aan om te zeg
gen, dat hij vanavond feest viert en hem
stellig verwacht.
De verwondering dier goede lui op
Santa Cruz kent geen grenzen als ze zijn
zwaar beladen ezel zien. Maar Tsjandi
lacht maar en Iaat hen even wijs als dien
morgen.
's-Avonds thuis gekomen, een zelfde
verbazing bij vrouw en kinderen en als
de ezel met behulp van heel het gezin
wordt afgeladen, heerscht er een uitbun
dige feestvreugde. Er wordit vuur ge
maakt, funchie gekookt, visch ge
sloofd, koffie gezet en eene kruik rhum
pronkt statig en stijf op tafel voor....
als er soms buren komen. En als Tsjan
di met hec] zijn vrooiijk gezin verzadigd
is en atlen nog een kopje koffie met heel
veel suiker hebben nagedronken, vallen de
kleintjes van pleizier in slaap cn blijven
liggen waar ze gezeten hebben. En vrouw
Mcmetsji schenkt haar goeden man eer»
glaasje rhum hetwelk deze. volgens voor.
vaderlijk gebruik met één omslaan in
zijn keel giet. Dan grijpt Tsjandi zijn
harmonica, die lange dagen stil en treurig
op een balk der hut heeft gerust, en te
vreden gaat Tsjandi buiten zitten op een
boomstam in den maneschijn om op
Spaansche danswijsjes te spelen en te
lluiten. En de buren komen op de mu
ziek af en ze worden getrakteerd en
iedereen vraagt waarom Tsjandi feest
viert.
En Tsjandi lacht maar als ie niet
fluit en speelt maar lustig door tot heel
laat in den avond. Toen de maan onder
ging verdwenen ook de buren en toen
Tsjandi de deur zijner hut sloot door er
aan den binnenkant een steen tegen te
zetten, sprak hij ernstig tot zijne vrouw:
„Mcmetsji, van nacht als de maan onder
is moét bet regenen anders ben ik mijn
post kwijt."
„Hofc zoo?"
„Wel, 21e je, ik kon het niet meer dan-
zien, dat jij en de kinderen gebrek-leden
wegens de aanhoudende droogte. Daarom
ben ik naar Sjon Laurenzo gegaan en heb
hem gezegd dat het hier geregend had,
een wolkbreuk,had ik hem gezegd. Daar
op heeft hij mij alles gegeven wat ik noo
dig had om Ie planten.'
„God geve, dat het van nacht regent,
was het iaatsle woord van Philomena tot
haar echtgenoot dien avond.
Tsjandi sliep weldra in, maar Philo
mena was te bezorgd om te kunnen sla
pen. Zonder ophouden gleden de koralen
van haar Rozenkrans lusschen haar vin
gers door terwijl ze bij tusschenpoozen
scherp luisterde of het nog niet regende
op het stroo hunner hul.
Eerst was het de wind die de dorre
slroohalmen deed ritselen maar toen....
ja, dat was toch wel wezenlijk regen.
Eerst zacht, toen harder en harder, tot het
ten laatste als bij bakkenvol uit den he
mel kletste. Plaar vurig gebod' v/as ver
hoord.
De regen had de beirekking van haar
man gered. Toen een paar dagen later
Sjon Laurenzo Ruiz de moeite nam om
eens naar zijn plantage te komen zien,
waren de werkzaamheden in vollen gang
en Sjon Laurenzo was zeer vop-'cin over
zijn opzichter.
DE HUISKAMER
•UtiüMüllüSfüÜÜ&sütfiiSs itiülii;
if