iiiniiniiiiii!!iiiiiiniiiiii'Miiiininiii!!iiiiniimiiiiHnHniiiiiiinnimMiii!iii!!iiii"!!iiiin!iiiini!iiiii!ii!iiiii:iiiiiiiiiiiiiMiiiiii!
0
Mopfï east ff ©mstsel
liiiiiniiiiiiiiiiiiimiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiihfiitiiiiiiim
t Hen rit op Seven en dood
<r~
I KUNSTJES MET DE KAART
fefs «*4 den
Verschrikkelijk.
OVERTROFFEN.
STE JAARGANG
OOOOOOeOOCOeoeOOOCOeOO OOO»
ïderf
dat onder de weelderig lerende edelen
diners werden ovgodischi van twee cl
drie gangen, waarbij dan iedere gang 'n
gerecht ol vijftien tolde, 't moge waar
zijn, dat van het opdienen dezer veelal
kostbare spijzen reel werk gemaakt werd,
de wijze waarop ze naar binnen gewerkt
werden was liyper-oenvoudig. In ménig
geval „deed" men niet aan borden voor
iederen aanzittende persoonlijk, maar le
pelden allen heel genoeglijk uit een ge
meenschappelijke schaal. En dat was nog
een heel gunstige uitzondering, want
dikwijls genoeg ontbraken ook die le
pels en graaiden ieders gewoonlijk
minder frisscke! tien geboden in de spijs
oom te vermeesteren wat te vermeesteren
viel!
Deze illustre methode werd bijv. steeds
gevolgd door de Fransche koningin Anna
van Oostenrijk, gemalin van Lodewijk
HJI en haar zoon, den Zonnekoning.
't Kwam in die dagen veel meer op
de kwantiteit dan op de kwaliteit der
Bpijzen aan en menige kok deed met die
wetenschap zijn voordeel. Ieder gerecht
was al heel gauw lekker, als 't maar
stevig gekruid was.
,,'t Eten wordt niet meer in de keu
ken, maar in de apotheek bereid,"
schrijft dan ook verwijtend een schrijver
dier dagen, 't Spreekt vanzelf, dat die
sterke smaakjes er menigmaal toe die
nen moesten den niet meer al te fris-
schen smaak van een vleesch- o£ gevo-
geltesoort wat 'weg te werken!
Van eonige hygiëne aan tafel dus geen
spoor. De eenige eisch, dien men aaa-
zittenden cavaliers en hun dames stel
de, was, dat ze even vooraf hun han
den waschten. Anders niet. En al te
streng zag men daarop ook niet toe.
Ieder had genoeg te doen met het be
machtigen van zijn portie spijs en drank.
Maar toch, wilde men cavalier zijn in
den waren zin des woords, dan moest
men aan tafel eenig meesterstukje kun
nen volbrengen. Dan moest men de
edele kunst van voorsnijden die lang
niet eenvoudig was! verstaan, dan
moest men kans zien van de spaarzaam-
vertegenwoordigde servetten, mooie fi
guren te vouwen en moest men, tot ver
maak der Êchoone dames, grappige din
gen kunnen snijden uit appels en pe
ren. Daaruit werden harten, narren
kapjes, kruisjes, kroontjes enz. enz. ge-
tooverd. En de jeugdige edelman, die
niet origineel genoog was zelf dergelij
ke grapjes te bedenken, kon zjja lee
ring halen uit een der vele handboekje-al
die omtrent dit soort van „wellevend
heid" het licht zagen.
Een geliefd spelletje aan tafel was
het „lever-rijmen". Vond iemand n.l. bij
gevogelte of wild een levertje bij zijn.
portie, dan werd dit opgeprikt en van
hand tot hand gegeven. Iedere gast
ïnoest, wanneer hij de vondst in zijn
handen kreeg, daarbij een rijmpje h l'im-
proviste uitspreken. Natuurlijk kwam
daarbij de grootste onzin en flauwiteit
aan den dag, ofschoon ook op dit ge
bied „literatuur" bestond, doch de ta-
felgenooten, die meestal spoedig 'n sie-
vigen drank hadden, waren al heel snel
tevreden!
•i
Zeer uitgebreide menu's voed men
ook nog in de vorige eeuw. Zoo heeft
een Belgisch blad van onder een stapel
oude papieren een menu te voorschijn
gehaald van een „bruiloftsdiner", dat in
18S5 te Brussel door een gegoede bur
gerfamilie is gegeven.
"Ziehier den tekst:
Kippensoep
Pasteitjes la financière.
Tarbot met Hollandsche saus.
Ossenhaas la Godard,
Poulande truffee
Lamscoteletten met jonge groenten.
Jonge eenden met doperwtjes.
Zalmmayonaise.
Ragout la ravigotte.
Punch glacé au Rhum.
Snijboontjes-champignon croquettes.
Gebraden krielkippetjes.
Ortolanen.
Kreeftenuyramide,
Paté de Foie gras,
Rijnkreeften.
Westfaalsche ham.
Nougat-pagodo
Nesselroio glacé.
Geassorteerd fruit.
Russische roomvla a la vanille.
IJs, Dessert, Anana?, en ander fruit.
Het kost moeite, zich den staat van
verzadiging in te denken van een der
gasten, die zich aan alle schotels flink
te goed heeft gedaan.
v'UlUi Tjzmmt i ILUU.LiJMJ.iMMjjé
Inleiding. Voor wie zijn gezelschap
wil helpen vermaken zullen wij een
aantal kunstjes aangeven, met gewone
speelkaarten uit te voeren. Eerst eenige
algemeene wenken, die ge moet opvol
gen om zeker te zijn van succes.
a. Zeg nooit vooruit welken toer
ge gaat uitvoeren.
b. Voer 't zelfde kunstje nooit twee
maal achter elkaar uit, tenzij ge bij
de herhaling 'n behoorlijk verschillende
manier van handelen weet te volgen.
c. Komt 't kunstje neer op handig
heid, wéés dan handig maar houd u
onnoozelis 't kunstje eenvoudig een
zaak van berekening en schikking,
doe dan alsof ales op vingervlugheid
aankomt.
d. Bemantel steeds het middel dat
ge gebruikt zooveel mogelijk't pu
bliek moet heel iets anders vermoeden
dan de waarheid.
I. Neem een spel kaarten en schud
ze leg nu op tafel twee stapeltjes, zóó,
dat op 'n eene stapeltje zeven kaarten
liggen (ge laat dat natuurlijk niet mer
ken) terwijl op 't andere stapeltje
(dat óf meer of minder dan zeven kaar
ten bevat) een 7 (ruitenzeven b.v.)
bovenaan ligt. Ge keert u om en zegt
„Laat nu iemand één van de beide sta
peltjes aanraken, dan zal ik zeggen
wélk stapeltje hij aanraakt."
„Klaar," roept, iemand. „Hij raakt
aan," zegt ge dan, „dezeven!"
V/èlk van beide stapeltjes men ook aan
raakte, ge hebt altijd gelijk, want 't
eene stapeltje bevat „de zeven" (kaar
ten), en boven op 't andere stapeltje
ligt „de zeven" (h.v. Tviten-reven).
DE DAPPERE.
„Hoe durf je zoo onbeschoft tegen
mij te spreken?" vroeg de reusachtige
bokser, op wiens buldoggengezieht de
toom alle graden doorliep.
„Hoe ik durf?" antwoordde 'tkleine
magere zwakke ventje, „wel, ik heb er
nu eens plezier in je de waarheid te
zeggen! Dacht je soms dat ik batig
vcor je was, grove ellendeling?"
De bokser, briesend als een dolle
stier, zwaaide zijn vuist als om zijn
tegenpartij met één slag gelijkvloers
te slaan, en zijn gelaat was blauw, en
zijn oogen puilden uit hun kassen.
Maar 't dappere kleine venlje ver
trok geen spier van zijn gelaat en ver
zette geen voet „Zoo'n z» r ruw
beest als jij moest aan ee_ ketting
gel""! worden," smaalde liij, „met het
oog op de publieke veiligheid!"
Toen gebeurde het. De gespierde
reus, buiten zichzelf van woede, kon
zich niet langer inhouden. Zijn borst
zette zich uit, hij hief rechterhand
op, en.... hine den iioorn op, en
belde af.
DE STRIK.
„Mijnheer," vroeg de straatfongen
vertrouwelijk, 'n stompje sigaret voor
uitstekend, „hebt u een vlammetje
voor me?"
„Nee," antwoordde de heer, „ik heb
geen lucifers."
„Koopt u dan een doosje," hernam
de jongen, een kistje vol van achter
zijn rug te voorschijn halend.
De heer köcht een doosje.
A. 'tMoet verschrikkelijk zijn.,wan
neer een zangeres weet. dat zij haar
stem heeft verloren.
B. Ja. maar nog verschrikkelijker
als zii bet niet weet.
IN DE VACANTIE-KOLONIE
Jiielden dc kinderen een wedstrij-i in
't vormen van figuren uit zand. Een
knaap had een pracht van een school
gebouw gemaald. De onderwijzer, die
als jury optrad, vroeg„Waarom heb
je nu óók niet een meester voor de
deur gezet?" „Ik had geen modder
meer, meneer," antwoordde de knaap.
EEN EXCUUS.
Jansen kwam stomdronken uit den
trein. Hij werd regelrecht van 't station
naar 't politiebureau gebracht.
„Hoe kom je er toe, je zoo te be
drinken?" vroeg de inspecteur.
„Ik benin slechtgezelschap
geraakt!" stotterde Jansen.
„Hoe zoo?"
„Ik zat in den trein met drie hoe
ren en die warm alle drie geheel
onthouder. en toen moest ik de
flesch alleen leeg drinken 1"
DE VONDST.
Hansen: „Weet je nog wel dat hor
loge, dat ik voor 'n jaar of zes ver
loren heb?"
Fransen: „Ja, dat gouden..."
„Precies. Weet je nog hoe ik toen
overal zocht en 't nergens vond?"
„Nou! Wat was je van streek!"
„Laat ik nu gisteren 'n oud wit
vest aantrekken, dat ik in geen jaren
aan heb gehad, en wat denk je dat
ik in 't zakje vind?"
„Je horloge?"
„Nee... een groot gat; daar moet
Sk 't door verloren hebben!"
GEEN REDEN TOT BEZORGDHEID!
Zij. O, Henry, 't spijt me zoo!
Hij. Wat spijt je zoo, liefste?
Zij. Ik heb zooeven ontdekt, dat de
poes de koekjes heeft opgegeten, die
ik voor jou gebakken had.
Hij. Ai-me poes! Maar je moet je
niet al te bezorgd maken, lieve; katten
zijn nogal taai, weet je,
VERSTROOID.
„Dokter, ik wou u eens om raad
vragen wegens mijn gezwollen voet."
Dokter (druk bezig)„Goed, goed.
Hebt u 'm meegebracht
- KATHEDERBLOEMPJE.
Professor„Over den dood van de
zen grooten man hangt een sluier van
geheimzinnigheid, want ook in zijn
mémoires heeft hij helaas daarover
niet 't minste meegedeeld," n
1
DUIDELIJK.
HeêF: „Kunt u mij misschien zeggen,
v/aar het bankgebouw van Schippers
en Co. is?"
Agent„Jawelu loopt deze straat
af, neemt de eerste zijstraat links en
dan is u er vlak bij."
Heer„Weet u 't nummer niet
Agent„Neen, maar dat staat im
mers op de deur."
'n MOOIE PLAATS.
Mevrouw„En hoe was 't gisteren
bij de opvoering van „De Moor van
Venetië" Bertha
Dienstmeisje enthousiast)„Reus
achtig Tusschen twee jonge heeren
heb ik gezetendaarvan heeft de een
mij de liefde verklaard en de ander den
Moor van Venetië 1"
DE BRUIDSSCHAT.
Jonge echtgenoot, van beroep ober-
kellner, op zijn huwelijksdag„U
hebt me laten roepen
De nieuwe schoonvader, joviaal
„Ja.... betalen, Johan!"
GEMOEDELIJK.
„Zoo zoo, dus je oudste trouwt met
n boekhandelaar?"
„Nou ja, eigenlijk is hij antiquair."
ZOO'N OOLIJ KERD.
Een Drentsche boer, die naar Ameri-,
ka was gegaan, om rijk te worden
liep naar werk te zoeken.Onder het
beklimmen van een heuvel bleef hij
echter eensklaps stilstaan bij het zien
van een landschildpad, die bedaard
voort kroop. De boer, die nog nooit
zulk een dier te voren had gezien, riep
verbaasd uit„Dat is hier een vreemd
land, waar de schildpadden snuifdoo-
zen tegen d* heuvels opklimmen."
SCHERP.
A. Zeg eens, amice, ge laat u niet
meer bij ons zien, hoe komt dat
B.„Om u de waarheid te zeggen,
ik ga niet gaarne meer onder de men-
schen, ik ben het liefst alleen.
A. „Zoo, maar moet ge u dan in
zoo'n slecht gezelschap ophouden
NUTTELOOS.
„Gij zoudt wel wenschen dat u de
gebraden duiven in den mond kwamen
vliegen
„O neen, ik zou ze weer uitspuwen,
want ik ben vegetariaan."
Kareltje„Laat aineeren is voor
naam. Hoe later hoe deftiger. Wij
dineeren om 7 uur."
Jantje: „Dat is nog niets, wij .eten
altijd eerst den anderen dag."
NIEUWSTE METHODE OM LEEU
WEN TE VANGEN.
Men hangt hammen, worsten en an
dere vleeschwaren aan kleine, niet te
hoog stijgende luchtballons en brengt
die daar, waar hongerige leeuwen kam
peeren. Deze willen, door er naar te
spr.ngen, het vleesch meester worden
daardoor krijgen ze een hevigen dorst,
drinken dan van het in de nabijheid
in eene tobbe aanwezige water, waarin
men een bedwelmend vocht heeft ge
daan en zoodra de leeuwen in een toe
stand van bedwelming gekomen zijn,
worden ze in van luchtgaten voorziene
kisten gepakt en dan per stuk tegen
f 2000 aan menagerieën verkocht.
UIT DE KAZERNE.
Sergeant (tot een recruut die kunst-
schulder is) „Ja, de dienst is niet zoo
gemakkelijk, daar is meer aan vast
dan aan uwe geëncadreerde vetvlekken.
OP HET EXAMEN.
Professor der chemie (tot student
Bommelmeier, nadat deze onderschei
dene vragen met zwijgen heeft beant
woord) „Nu, de chemie schijnt u even
weinig bekend als mij uw aangezicht."
BLOEMENTAAL.
Bij een diner wordt een gebraden
haas opgedischt, die zeer taai en
„adellijk" is.
Gastvrouw„Nu, dokter, hoe vindt
u den haas
Dokter„Mevrouw, om u de waar
heid te zeggen, het beestje heeft te lang
geleefd en is te vroeg gestorven."
ZEGEPRAAL.
Michiel„Je schijnt een geducht
gat in je hoofd te hebben gekregen bij
de laatste vechtpartij."
Hannes „Ja, maar Peters kruik ook.
TOT STRAF.
Mevrouw A. „Koken doet u zelf
zeker nooit?"
Mevrouw B.„Toch wel, maar al
leen als ik mijn man wil ergeren."
GEMOEDELIJK.
A. (die met een kwaden kop de ka
mer van zijn buurman binnenijlt)
„Maar, mijnheer, kan u dan niet anders
doen dan de ganschen dag piano spe
len
B.(rustig) „Ja, ik kan ook op den
hoorn blazen."
SMAKELIJK ETEN.
Een bekend Fransch chirurg, dr. Blob is
zijn naam, heeft uitgemaakt, dat de mensch
desnoods van gras en leem alléén zou kun
nen leven..,. Aarde is minder schadelijk
dan alcohol doceert hij. Het is alleen maar
zaak aan den Smaak te wennen. Klei-eters,
geophagisten schijnt de geleerde naam voor
dat soort menschen te zijn, bestonden reeds
in de vroegste tijden. In Rusland en Brilsch
Indië waren bepaalde strooken grond bekend
om hun geneeskrachtige hoedanigheden.
Nóg verbazingwekkender dan de mede-
deeling van dr. Blob is het bericht, onlangs
door miss Herman van de Michigan Uni
versity de wereld ingezonden. Deze dame
verklaart, dat de toekomstmensch zijn hon
ger zal stillen met een handvol zand, ver
mengd mei geconcentreerde zonneschijn-
essence, welk mengsel in tabletvorm ge
nuttigd zal worden.
Smakelijk eten, o toekomstmensohl
i'W'"WW'tviS- 'W
DE HUISKAMER
O OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOC O
9 9
Denk toch niet, lezer, dat roover-
geschiedenissen alleen in de romanti
sche Middeleeuwen konden voorkomen,
of tegenwoordig hoogstens nog in het
„Wilde Westen", om met de bioscoop
programma's te sprekenu voelt u
misschien thuis heel veilig bij uw
kachel, wanneer gij in winteravonden
zoo'n roman leest, of heel rustig in
uw fauteuil, als een Cowboy-film u
voorbij trilt, en zijt maar heel blij,
dat van die roover-aanvallen op den
open v/eg hier slechts tot de heel extra
ordinaire zeldzaamheden behooren.
En hoeveel van die verhalen zijn dan
nog slechts verzinsels Maar wat wij
u nu gaan vertellen, is een zuiver ware
geschiedenis, die zich zeer nabij onze
eigen grenzen afspeelde.
Het tooneel was (daarmee blijven we
in den stijl van beroemde voorbeelden)
een West-Duitsche landstreek, v/aar
zich, zooals in andere landstreken,
eenige steden, en veel dorpen bevinden,
en, over mits den goeden bodem,
een aantal zeer welgestelde groot-grond
bezitters. Een van dezen (als u van be
paalde namen houdt, laten we hem
dan maar zoo lang noemen Graaf van
Waldburg) had kort geleden van een
goeden vriend een brief gehad, waarin
hem gevraagd werd, of hij diens zoon,
die nu nog zijn dienst voor het Rijk
volbracht in een Cavallerie-regiment,
als volontair op zou willen nemen,
om hem practisch in de hoogere gehei
menvan het landheerschap in tewijden.
„Die volontairs zijn anders gewoon
lijk maar nietsdoeners, die zich slechts
als logé's beschouwen," meende de
door haar echtgenoot in zulk een ge
wichtige aangelegenheid geraadpleegde
Gravin van Waldburg. Ervaring moest
zij op dit gebied wel hebben, daar zij
zelf de dochter was van een landheer,
die zich tot levensdoel scheen gesteld
te hebben, jaar in jaar uit in de voort
durende ergernis te leven, die een aan
tal van zulke volontairs bezorgen kan.
Graaf van Waldburg kon zijn vrouw
in dezen niet zoo gemakkelijk tegen
spreken, omdat hij zelf zijn landheer-
schappelijke sporen als zoodanig ver
worven had bij haar vader, wiens
dochter hij voor zijn menigvuldige
domme streken als belooning had mee
gekregen naar zijn erfgoed, en die zich
daarna reeds met ontelbare nieuwe
volontairs omringd had.
Ook eenigszins ter £igen rechtvaar
diging, voerde hij dus slechts aan,
dat jonge menschen nu eenmaal zoo
waren, en daar het haar verder ook
onverschillig was, schreef hij zijn vriend
dat hij dezen zeer gaarne den gevraag-
den dienst zou bewijzen.
Zoo deed dan ook op zekeren dag
Hans von Rheinthal zijn intrede op
Waldburg, en al dadelijk legde hij een
ijver aan den dag, die den Graaf wel
zeer verwonderde, doch, na menige
ervaring van de waarheid, dat nieuwe
bezems schoon vegen, niet overtuigde.
Een van de zaken, die hem een van
zijn zwaarste plichten scheen te lijken,
was: het hof te maken aan de bijna
twintigjarige dochter des huizes, op
wie hij van af den eersten dag zich
doodelijk verliefd gevoelde, en met
voorbeeldelooze ijver bief hij van die
taak zich kwijten, welke andere lief
hebberij ook, misschien ten gevolge
daarvan, verminderen mocht. En na
tuurlijk had hij er geen flauw vermoe
denvan, hoe onverschillig het hart zij
ner aangebedene voor hem bleef,
en hoe men zich soms ten koste van hem
vermaakte.
Op een namiddag, al na vier uur,
toen Hans zich reeds het derde kopje
thee door de blanke feeënhandjes had
laten inschenken en zijn zesde stuk ge
bak begon te verorberen, trad de heer
des huizes binnen, en dadelijk bemerk
te zijn ega en dochter, dat hij een
beetje ontstemd was.
„Wat scheelt er aan, papa vroeg
de laatste met haar liefste stemmetje,
wat den koekverdelgenden leerling
in het landheerschap een jaloerschen
steek door het hart joeg.
„Och," sprak papa geërgerd, „daar
krijg ik met de post een bewijs voor een
aangeteekenaen brief met 10.000 mark,
van een graankooper."
„Nu, dat is toch niets onaange
naams
„Integendeel, ik heb het juist mor
gen noodig."
„Dan begrijp ik er niets van."
„Nu, dat is toch zoo duidelijk mo
gelijk 1 Ik heb het morgen noodig, en
ik heb vandaag absoluut geen gelegen
heid meer, het van de post te halen,
want ieder oogenblik verwacht ik een
vlaskooper, en een knecht kan ik
toch niet voor zoo'n som er heen stu
ren."
„Ja, dat is vervelend," gaf dochter
lief toe. Daarbij viel haar blik toevallig
op de hand haars vereerders, die juist
een bizonder breed gesneden stuk ge
bak van den schotel nam, en deze
ridderlijke rechterhand (handschoen
nummer 9) gaf haar een gedachte in.
„O," riep zij, „mijnheer von Reinthal
wil zeker wel zoo vriendelijk zijn,
voor u naar de stad te rijden, om het
geld te halen. Nietwaar, mijnheer von
Rheinthal, dien dienst wilt u ons wel
bewijzen
„Waarde jonkvrouw," riep Hans
vurig, maar een beetje onduidelijk,
daar hij juist den heelen mond vol ge
bak had, „al moest ik den brief uit de
hel halen, u hebt maar te vragen
„Nu, dat is prachtig," vond Graaf
von Waldburg en de genadige jonk
vrouw glimlachte.
„Ik zal mijn paard voor u laten za
delen. Bent u klaar?"
Hans kon niet loochenen, dat hij dat
was, en nam met droefenis, zoowel om
het gebajk als om de gelukkige bezitster
der feeënhanden, afscheid.
„Rheinthal," riep hem de slotheer
nog na, „je bent cavallerist geweest,
ik behoef je dus niet te zeggen, dat
je het paard niet te heet moet laten loo-
pen, nietwaar
„Natuurlijk niet," antwoordde Hans,
die alle ramen afspiedde, of de blonde
fee niet ergens stond, om hem te paard
te bewonderen. Tevergeefs echter,
want het dierbare beeld neigde nergens
uit het venster, om de eenvoudige re
den, dat het juist in de provisiekamer
was, om compóte voor het avondeten
te halen.
Weldra kwam hij in het bosch,
waardoor zijn weg voor het grootste
gedeelte ging, en menigmaal liet hij
zijn paard stapvoets gaan, minder om
de vermaning van den Graaf van Wald
burg, dan wel om de heerlijke droomen
die hem in het stille bosch bevingen.
Het begon zoodoende al te scheme
ren, toen Hans het stadje binnen reed,
waar het postkantoor was. De herfst
dagen begonnen toch al aardig kort te
v/orden, daaraan had Hans niet gedacht
zoomin als aan den terugwegmaar
wie denkt ook aan zulke beuzelarijen
met zulk een berstensvol hart Nu
kwam hij pas tot het bewustzijn, dat
hij straks met een groote som gelds op
zak nog dien heelen weg terug afleggen
moest, en nu in het donker. Die gedach
te maakte een wel een beetje onbehage-
lijken indruk op onzen Hans. En lang
zamerhand vielen hem alle mogelijke
roover-geschiedenissen in, die hij ooit
gehoord of gelezen had, maar tot zijn
geruststelling bedacht hij, dat toch
niemand wist, dat hij zulk een som gelds
bij zich hebben zou, en dat hij op zijn
weg, die steeds rechtuit liep, niet ver
dwalen kon. Toch bleef hij wat onge
rust, en nauwkeurig nam hij van nu
af ieder op, dien hij tegenkwam.
Spoedig kwam hij nu aan het kleine
postkantoor van het stadje. Er stond
aan een ring vastgebonden, een geza
deld paard aan den ingang, een appel
schimmel, die met den kop omlaag
zeker al van zijn a vond voer stond te
droomen. Hans stapte af, zag met trots
dat zijn paard in het geheel niet warm
was, en bond het zoo ver mogelijk van
het vreemde 'paard vast.
In het postkantoor was niemand te
zien, dan dicht nabij het loket, waar
Hans zich vervoegen moest, een man in
jachtcostuum, die iets scheen te schrij
ven hij zag er bizonder bleek uit,
ofschoon eenigszins door de zon ge
bruind, had een pikzwarten kortgesne-
den baard en zwarte oogen, die heel
onaangenaam stekend den binnen-
getredene monsterden.
„Die kerel lijkt wel de duivel in le
venden lijve," dacht Hans, met een
zijdelingschen blik op den vreemdeling.
Ondertusschen kwam erpen heamhte
aan het loket. -v
„Wat wenscht u
„Ik heb opdracht, dezen blief hiS*
af te halen," zeide Hans, terwijl hij
zijn bewijs liet zien.
„Aangegeven waarde 10.000 Mark
een oogenblik, mijnheer."
Met het onaangename gevoel, dat
iemand hem bespiedde, zag Hans om,
doch kon niet anders constateeren,
dan dat de vreemde steeds bleef staan
schrijven, en zijn voorovergebogen
hoofd met den gebogen neus aan den
langen hals, gaven hem het uiterlijk
van een roofdier.
„Tusschen het aangegeven en het
werkelijk gewicht is een klein verschil
wilt u even den brief openen en zien of
de inhoud ook overeenstemt met de
aangegeven waarde?"
„Ja zeker," moest Hans toegeven,
en hij bemerkte dat de zwarte met fon
kelende oogen toezag, wat er aan het
loket gebeurde. Een koude rilling ging
door Hans' leden, en waarom wist hij
niet, maar hij voelde een grooten
schrik voor dien vreemde.
Hans telde de banknoten en de be
ambte telde mee„zeven-, acht-,
negen-, tienduizend mark, dat klopt
mijnheer." En terwijl hij het geld in
zijn portefeuille borg, brak Hans het
angstzweet uit, terwijl die man hem
steeds maar bleef aanzien. Schijnbaar
rustig echter borg hij de portefeuille
in ziin borstzak, knoopte zijn jas dicht,
ekes
en met een korten groet tot den I
ambte draaide hij zich omes
stond oog in oog tegenover den zwarte
jager, die naderbij gekomen was, es.
hem over den schouder moest gezie^'
hebben, terwijl hij het geld wegborg*
V/as Hans eerst koud geworden on-;
der dien stekenden, duivelschen blik'
nu dreigde hij geen adem te kunne?
halen van benauwdheid en schrik -4
maar hij trachtte toch zoo kalm rao(
gelijk heen te gaan.
„Nu asjeblief vlug weg, zonder da1^
die kerel zien kan, waarheen ik ga/5
dacht Hans, toen hij de deur achte*
zich sloot, sprong in den zadel en in
draf ging het voort.
Spoedig was hij buiten het stadje
en op den landweg, die naar het boscb
leidde. Maar Hans vond het verstandig
nog maar in draf te blijven rijdenf
omdat men daarmede, zooals bekendï
vlugger voortkomt, dan stapvoets-
Bovendien reed het paard nu vee?
prettiger dan op de heenreis, toen Hans?
opgemerkt had, dat zijn rijdier in draf:
kolossaal stootte. Doch dat waren zeke<
maar nukken geweest, want nu liep
prachtig.
Hè., draafde daar niet een and»
paard achter hem?.. Hans draaide»
zich in het zadel om., ja, daar kwam)
nog een ruiter de stad uit.. Dat was:
toch niet., ja, v/aar lijk., het was da
zwarte jager uit het postkantoor.^
Een tv/eede blik overtuigde Hans ge-j
heelhij was het. En dat hij metj
geen goede bedoelingen in gestrektenj
draf hem achterop reed, was gemakke-J
lijk te radenEn Hans had niet hm
kleinste wapen bij zich. Als de zwarts]
hem inhaalde, moest hij zich "op genadw
of ongenade overgeven i- en dan;:\
adieu, 10.000 mark
„Ik zal pie toch niet erom laten'
doodslaan," was Hans' vaste voor?
nemen.
Zijn sneller tempo scheen den zwartél
niet ontgaan te zijn, want ook diens!
hoefslag klonk nu veel sneller, en ah]
om Hans allen twijfel te ontnemen,"]
klonk, juist toen hij het bosch binneflf'
reed, een luid „halt" achter hem.'
Inplaats van stil te houden, ging Hans
er natuurlijk in nog sneller tempo van]
door het paard vloog over den weg;
zoo sr. l als Hans nooit er van vet?1
wacht had het was alsof het dier het
gevaar besefte. 4
Een tweede „halt" vergezeld van eeft
duivelschen vloek, klonk nu ach
Hans, die hoorde, hoe zijn vervolger
paard in galop zette.
„Nu gaat het op dood of le
dacht Hans, zijn tanden samenklentfj
mend, en een snelle blik achterwaartli
toonde hem den in het halfdonker/1
reuzengroot schijnenden zwarten dut*
vel aan den ingang van het bosch]?
en hoe deze dreigend de vuist tege»;
hem opstak. Ook hij had nu zijn paard)
in galop laten loepen, maar de afstand
scheen hem toch al korter geworden.",
Een woeste rit om het leven begon «u
in het halfdonkere woud de vervolger,
was Hans dicht op de hielen, en riep.5
hem voortdurend wilde bedreigingen
toe, maar het paard van den jongen'
man was sneller, en verzekerde hem ii
elk geval den reddenden voorsprong^1
Eindelijk, eindelijk nam het woud,!
dat hem daarstraks zoo heerlijk g©4
schenen had, een einde, en het grond*,
gebied met het slot van Waldburg lag'
voor hem.... nu moest aün vervolg^