iiiniiniiiiii!!iiiiiiniiiiii'Miiiininiii!!iiiiniimiiiiHnHniiiiiiinnimMiii!iii!!iiii"!!iiiin!iiiini!iiiii!ii!iiiii:iiiiiiiiiiiiiMiiiiii! 0 Mopfï east ff ©mstsel liiiiiniiiiiiiiiiiiimiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiihfiitiiiiiiim t Hen rit op Seven en dood <r~ I KUNSTJES MET DE KAART fefs «*4 den Verschrikkelijk. OVERTROFFEN. STE JAARGANG OOOOOOeOOCOeoeOOOCOeOO OOO» ïderf dat onder de weelderig lerende edelen diners werden ovgodischi van twee cl drie gangen, waarbij dan iedere gang 'n gerecht ol vijftien tolde, 't moge waar zijn, dat van het opdienen dezer veelal kostbare spijzen reel werk gemaakt werd, de wijze waarop ze naar binnen gewerkt werden was liyper-oenvoudig. In ménig geval „deed" men niet aan borden voor iederen aanzittende persoonlijk, maar le pelden allen heel genoeglijk uit een ge meenschappelijke schaal. En dat was nog een heel gunstige uitzondering, want dikwijls genoeg ontbraken ook die le pels en graaiden ieders gewoonlijk minder frisscke! tien geboden in de spijs oom te vermeesteren wat te vermeesteren viel! Deze illustre methode werd bijv. steeds gevolgd door de Fransche koningin Anna van Oostenrijk, gemalin van Lodewijk HJI en haar zoon, den Zonnekoning. 't Kwam in die dagen veel meer op de kwantiteit dan op de kwaliteit der Bpijzen aan en menige kok deed met die wetenschap zijn voordeel. Ieder gerecht was al heel gauw lekker, als 't maar stevig gekruid was. ,,'t Eten wordt niet meer in de keu ken, maar in de apotheek bereid," schrijft dan ook verwijtend een schrijver dier dagen, 't Spreekt vanzelf, dat die sterke smaakjes er menigmaal toe die nen moesten den niet meer al te fris- schen smaak van een vleesch- o£ gevo- geltesoort wat 'weg te werken! Van eonige hygiëne aan tafel dus geen spoor. De eenige eisch, dien men aaa- zittenden cavaliers en hun dames stel de, was, dat ze even vooraf hun han den waschten. Anders niet. En al te streng zag men daarop ook niet toe. Ieder had genoeg te doen met het be machtigen van zijn portie spijs en drank. Maar toch, wilde men cavalier zijn in den waren zin des woords, dan moest men aan tafel eenig meesterstukje kun nen volbrengen. Dan moest men de edele kunst van voorsnijden die lang niet eenvoudig was! verstaan, dan moest men kans zien van de spaarzaam- vertegenwoordigde servetten, mooie fi guren te vouwen en moest men, tot ver maak der Êchoone dames, grappige din gen kunnen snijden uit appels en pe ren. Daaruit werden harten, narren kapjes, kruisjes, kroontjes enz. enz. ge- tooverd. En de jeugdige edelman, die niet origineel genoog was zelf dergelij ke grapjes te bedenken, kon zjja lee ring halen uit een der vele handboekje-al die omtrent dit soort van „wellevend heid" het licht zagen. Een geliefd spelletje aan tafel was het „lever-rijmen". Vond iemand n.l. bij gevogelte of wild een levertje bij zijn. portie, dan werd dit opgeprikt en van hand tot hand gegeven. Iedere gast ïnoest, wanneer hij de vondst in zijn handen kreeg, daarbij een rijmpje h l'im- proviste uitspreken. Natuurlijk kwam daarbij de grootste onzin en flauwiteit aan den dag, ofschoon ook op dit ge bied „literatuur" bestond, doch de ta- felgenooten, die meestal spoedig 'n sie- vigen drank hadden, waren al heel snel tevreden! •i Zeer uitgebreide menu's voed men ook nog in de vorige eeuw. Zoo heeft een Belgisch blad van onder een stapel oude papieren een menu te voorschijn gehaald van een „bruiloftsdiner", dat in 18S5 te Brussel door een gegoede bur gerfamilie is gegeven. "Ziehier den tekst: Kippensoep Pasteitjes la financière. Tarbot met Hollandsche saus. Ossenhaas la Godard, Poulande truffee Lamscoteletten met jonge groenten. Jonge eenden met doperwtjes. Zalmmayonaise. Ragout la ravigotte. Punch glacé au Rhum. Snijboontjes-champignon croquettes. Gebraden krielkippetjes. Ortolanen. Kreeftenuyramide, Paté de Foie gras, Rijnkreeften. Westfaalsche ham. Nougat-pagodo Nesselroio glacé. Geassorteerd fruit. Russische roomvla a la vanille. IJs, Dessert, Anana?, en ander fruit. Het kost moeite, zich den staat van verzadiging in te denken van een der gasten, die zich aan alle schotels flink te goed heeft gedaan. v'UlUi Tjzmmt i ILUU.LiJMJ.iMMjjé Inleiding. Voor wie zijn gezelschap wil helpen vermaken zullen wij een aantal kunstjes aangeven, met gewone speelkaarten uit te voeren. Eerst eenige algemeene wenken, die ge moet opvol gen om zeker te zijn van succes. a. Zeg nooit vooruit welken toer ge gaat uitvoeren. b. Voer 't zelfde kunstje nooit twee maal achter elkaar uit, tenzij ge bij de herhaling 'n behoorlijk verschillende manier van handelen weet te volgen. c. Komt 't kunstje neer op handig heid, wéés dan handig maar houd u onnoozelis 't kunstje eenvoudig een zaak van berekening en schikking, doe dan alsof ales op vingervlugheid aankomt. d. Bemantel steeds het middel dat ge gebruikt zooveel mogelijk't pu bliek moet heel iets anders vermoeden dan de waarheid. I. Neem een spel kaarten en schud ze leg nu op tafel twee stapeltjes, zóó, dat op 'n eene stapeltje zeven kaarten liggen (ge laat dat natuurlijk niet mer ken) terwijl op 't andere stapeltje (dat óf meer of minder dan zeven kaar ten bevat) een 7 (ruitenzeven b.v.) bovenaan ligt. Ge keert u om en zegt „Laat nu iemand één van de beide sta peltjes aanraken, dan zal ik zeggen wélk stapeltje hij aanraakt." „Klaar," roept, iemand. „Hij raakt aan," zegt ge dan, „dezeven!" V/èlk van beide stapeltjes men ook aan raakte, ge hebt altijd gelijk, want 't eene stapeltje bevat „de zeven" (kaar ten), en boven op 't andere stapeltje ligt „de zeven" (h.v. Tviten-reven). DE DAPPERE. „Hoe durf je zoo onbeschoft tegen mij te spreken?" vroeg de reusachtige bokser, op wiens buldoggengezieht de toom alle graden doorliep. „Hoe ik durf?" antwoordde 'tkleine magere zwakke ventje, „wel, ik heb er nu eens plezier in je de waarheid te zeggen! Dacht je soms dat ik batig vcor je was, grove ellendeling?" De bokser, briesend als een dolle stier, zwaaide zijn vuist als om zijn tegenpartij met één slag gelijkvloers te slaan, en zijn gelaat was blauw, en zijn oogen puilden uit hun kassen. Maar 't dappere kleine venlje ver trok geen spier van zijn gelaat en ver zette geen voet „Zoo'n z» r ruw beest als jij moest aan ee_ ketting gel""! worden," smaalde liij, „met het oog op de publieke veiligheid!" Toen gebeurde het. De gespierde reus, buiten zichzelf van woede, kon zich niet langer inhouden. Zijn borst zette zich uit, hij hief rechterhand op, en.... hine den iioorn op, en belde af. DE STRIK. „Mijnheer," vroeg de straatfongen vertrouwelijk, 'n stompje sigaret voor uitstekend, „hebt u een vlammetje voor me?" „Nee," antwoordde de heer, „ik heb geen lucifers." „Koopt u dan een doosje," hernam de jongen, een kistje vol van achter zijn rug te voorschijn halend. De heer köcht een doosje. A. 'tMoet verschrikkelijk zijn.,wan neer een zangeres weet. dat zij haar stem heeft verloren. B. Ja. maar nog verschrikkelijker als zii bet niet weet. IN DE VACANTIE-KOLONIE Jiielden dc kinderen een wedstrij-i in 't vormen van figuren uit zand. Een knaap had een pracht van een school gebouw gemaald. De onderwijzer, die als jury optrad, vroeg„Waarom heb je nu óók niet een meester voor de deur gezet?" „Ik had geen modder meer, meneer," antwoordde de knaap. EEN EXCUUS. Jansen kwam stomdronken uit den trein. Hij werd regelrecht van 't station naar 't politiebureau gebracht. „Hoe kom je er toe, je zoo te be drinken?" vroeg de inspecteur. „Ik benin slechtgezelschap geraakt!" stotterde Jansen. „Hoe zoo?" „Ik zat in den trein met drie hoe ren en die warm alle drie geheel onthouder. en toen moest ik de flesch alleen leeg drinken 1" DE VONDST. Hansen: „Weet je nog wel dat hor loge, dat ik voor 'n jaar of zes ver loren heb?" Fransen: „Ja, dat gouden..." „Precies. Weet je nog hoe ik toen overal zocht en 't nergens vond?" „Nou! Wat was je van streek!" „Laat ik nu gisteren 'n oud wit vest aantrekken, dat ik in geen jaren aan heb gehad, en wat denk je dat ik in 't zakje vind?" „Je horloge?" „Nee... een groot gat; daar moet Sk 't door verloren hebben!" GEEN REDEN TOT BEZORGDHEID! Zij. O, Henry, 't spijt me zoo! Hij. Wat spijt je zoo, liefste? Zij. Ik heb zooeven ontdekt, dat de poes de koekjes heeft opgegeten, die ik voor jou gebakken had. Hij. Ai-me poes! Maar je moet je niet al te bezorgd maken, lieve; katten zijn nogal taai, weet je, VERSTROOID. „Dokter, ik wou u eens om raad vragen wegens mijn gezwollen voet." Dokter (druk bezig)„Goed, goed. Hebt u 'm meegebracht - KATHEDERBLOEMPJE. Professor„Over den dood van de zen grooten man hangt een sluier van geheimzinnigheid, want ook in zijn mémoires heeft hij helaas daarover niet 't minste meegedeeld," n 1 DUIDELIJK. HeêF: „Kunt u mij misschien zeggen, v/aar het bankgebouw van Schippers en Co. is?" Agent„Jawelu loopt deze straat af, neemt de eerste zijstraat links en dan is u er vlak bij." Heer„Weet u 't nummer niet Agent„Neen, maar dat staat im mers op de deur." 'n MOOIE PLAATS. Mevrouw„En hoe was 't gisteren bij de opvoering van „De Moor van Venetië" Bertha Dienstmeisje enthousiast)„Reus achtig Tusschen twee jonge heeren heb ik gezetendaarvan heeft de een mij de liefde verklaard en de ander den Moor van Venetië 1" DE BRUIDSSCHAT. Jonge echtgenoot, van beroep ober- kellner, op zijn huwelijksdag„U hebt me laten roepen De nieuwe schoonvader, joviaal „Ja.... betalen, Johan!" GEMOEDELIJK. „Zoo zoo, dus je oudste trouwt met n boekhandelaar?" „Nou ja, eigenlijk is hij antiquair." ZOO'N OOLIJ KERD. Een Drentsche boer, die naar Ameri-, ka was gegaan, om rijk te worden liep naar werk te zoeken.Onder het beklimmen van een heuvel bleef hij echter eensklaps stilstaan bij het zien van een landschildpad, die bedaard voort kroop. De boer, die nog nooit zulk een dier te voren had gezien, riep verbaasd uit„Dat is hier een vreemd land, waar de schildpadden snuifdoo- zen tegen d* heuvels opklimmen." SCHERP. A. Zeg eens, amice, ge laat u niet meer bij ons zien, hoe komt dat B.„Om u de waarheid te zeggen, ik ga niet gaarne meer onder de men- schen, ik ben het liefst alleen. A. „Zoo, maar moet ge u dan in zoo'n slecht gezelschap ophouden NUTTELOOS. „Gij zoudt wel wenschen dat u de gebraden duiven in den mond kwamen vliegen „O neen, ik zou ze weer uitspuwen, want ik ben vegetariaan." Kareltje„Laat aineeren is voor naam. Hoe later hoe deftiger. Wij dineeren om 7 uur." Jantje: „Dat is nog niets, wij .eten altijd eerst den anderen dag." NIEUWSTE METHODE OM LEEU WEN TE VANGEN. Men hangt hammen, worsten en an dere vleeschwaren aan kleine, niet te hoog stijgende luchtballons en brengt die daar, waar hongerige leeuwen kam peeren. Deze willen, door er naar te spr.ngen, het vleesch meester worden daardoor krijgen ze een hevigen dorst, drinken dan van het in de nabijheid in eene tobbe aanwezige water, waarin men een bedwelmend vocht heeft ge daan en zoodra de leeuwen in een toe stand van bedwelming gekomen zijn, worden ze in van luchtgaten voorziene kisten gepakt en dan per stuk tegen f 2000 aan menagerieën verkocht. UIT DE KAZERNE. Sergeant (tot een recruut die kunst- schulder is) „Ja, de dienst is niet zoo gemakkelijk, daar is meer aan vast dan aan uwe geëncadreerde vetvlekken. OP HET EXAMEN. Professor der chemie (tot student Bommelmeier, nadat deze onderschei dene vragen met zwijgen heeft beant woord) „Nu, de chemie schijnt u even weinig bekend als mij uw aangezicht." BLOEMENTAAL. Bij een diner wordt een gebraden haas opgedischt, die zeer taai en „adellijk" is. Gastvrouw„Nu, dokter, hoe vindt u den haas Dokter„Mevrouw, om u de waar heid te zeggen, het beestje heeft te lang geleefd en is te vroeg gestorven." ZEGEPRAAL. Michiel„Je schijnt een geducht gat in je hoofd te hebben gekregen bij de laatste vechtpartij." Hannes „Ja, maar Peters kruik ook. TOT STRAF. Mevrouw A. „Koken doet u zelf zeker nooit?" Mevrouw B.„Toch wel, maar al leen als ik mijn man wil ergeren." GEMOEDELIJK. A. (die met een kwaden kop de ka mer van zijn buurman binnenijlt) „Maar, mijnheer, kan u dan niet anders doen dan de ganschen dag piano spe len B.(rustig) „Ja, ik kan ook op den hoorn blazen." SMAKELIJK ETEN. Een bekend Fransch chirurg, dr. Blob is zijn naam, heeft uitgemaakt, dat de mensch desnoods van gras en leem alléén zou kun nen leven..,. Aarde is minder schadelijk dan alcohol doceert hij. Het is alleen maar zaak aan den Smaak te wennen. Klei-eters, geophagisten schijnt de geleerde naam voor dat soort menschen te zijn, bestonden reeds in de vroegste tijden. In Rusland en Brilsch Indië waren bepaalde strooken grond bekend om hun geneeskrachtige hoedanigheden. Nóg verbazingwekkender dan de mede- deeling van dr. Blob is het bericht, onlangs door miss Herman van de Michigan Uni versity de wereld ingezonden. Deze dame verklaart, dat de toekomstmensch zijn hon ger zal stillen met een handvol zand, ver mengd mei geconcentreerde zonneschijn- essence, welk mengsel in tabletvorm ge nuttigd zal worden. Smakelijk eten, o toekomstmensohl i'W'"WW'tviS- 'W DE HUISKAMER O OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOC O 9 9 Denk toch niet, lezer, dat roover- geschiedenissen alleen in de romanti sche Middeleeuwen konden voorkomen, of tegenwoordig hoogstens nog in het „Wilde Westen", om met de bioscoop programma's te sprekenu voelt u misschien thuis heel veilig bij uw kachel, wanneer gij in winteravonden zoo'n roman leest, of heel rustig in uw fauteuil, als een Cowboy-film u voorbij trilt, en zijt maar heel blij, dat van die roover-aanvallen op den open v/eg hier slechts tot de heel extra ordinaire zeldzaamheden behooren. En hoeveel van die verhalen zijn dan nog slechts verzinsels Maar wat wij u nu gaan vertellen, is een zuiver ware geschiedenis, die zich zeer nabij onze eigen grenzen afspeelde. Het tooneel was (daarmee blijven we in den stijl van beroemde voorbeelden) een West-Duitsche landstreek, v/aar zich, zooals in andere landstreken, eenige steden, en veel dorpen bevinden, en, over mits den goeden bodem, een aantal zeer welgestelde groot-grond bezitters. Een van dezen (als u van be paalde namen houdt, laten we hem dan maar zoo lang noemen Graaf van Waldburg) had kort geleden van een goeden vriend een brief gehad, waarin hem gevraagd werd, of hij diens zoon, die nu nog zijn dienst voor het Rijk volbracht in een Cavallerie-regiment, als volontair op zou willen nemen, om hem practisch in de hoogere gehei menvan het landheerschap in tewijden. „Die volontairs zijn anders gewoon lijk maar nietsdoeners, die zich slechts als logé's beschouwen," meende de door haar echtgenoot in zulk een ge wichtige aangelegenheid geraadpleegde Gravin van Waldburg. Ervaring moest zij op dit gebied wel hebben, daar zij zelf de dochter was van een landheer, die zich tot levensdoel scheen gesteld te hebben, jaar in jaar uit in de voort durende ergernis te leven, die een aan tal van zulke volontairs bezorgen kan. Graaf van Waldburg kon zijn vrouw in dezen niet zoo gemakkelijk tegen spreken, omdat hij zelf zijn landheer- schappelijke sporen als zoodanig ver worven had bij haar vader, wiens dochter hij voor zijn menigvuldige domme streken als belooning had mee gekregen naar zijn erfgoed, en die zich daarna reeds met ontelbare nieuwe volontairs omringd had. Ook eenigszins ter £igen rechtvaar diging, voerde hij dus slechts aan, dat jonge menschen nu eenmaal zoo waren, en daar het haar verder ook onverschillig was, schreef hij zijn vriend dat hij dezen zeer gaarne den gevraag- den dienst zou bewijzen. Zoo deed dan ook op zekeren dag Hans von Rheinthal zijn intrede op Waldburg, en al dadelijk legde hij een ijver aan den dag, die den Graaf wel zeer verwonderde, doch, na menige ervaring van de waarheid, dat nieuwe bezems schoon vegen, niet overtuigde. Een van de zaken, die hem een van zijn zwaarste plichten scheen te lijken, was: het hof te maken aan de bijna twintigjarige dochter des huizes, op wie hij van af den eersten dag zich doodelijk verliefd gevoelde, en met voorbeeldelooze ijver bief hij van die taak zich kwijten, welke andere lief hebberij ook, misschien ten gevolge daarvan, verminderen mocht. En na tuurlijk had hij er geen flauw vermoe denvan, hoe onverschillig het hart zij ner aangebedene voor hem bleef, en hoe men zich soms ten koste van hem vermaakte. Op een namiddag, al na vier uur, toen Hans zich reeds het derde kopje thee door de blanke feeënhandjes had laten inschenken en zijn zesde stuk ge bak begon te verorberen, trad de heer des huizes binnen, en dadelijk bemerk te zijn ega en dochter, dat hij een beetje ontstemd was. „Wat scheelt er aan, papa vroeg de laatste met haar liefste stemmetje, wat den koekverdelgenden leerling in het landheerschap een jaloerschen steek door het hart joeg. „Och," sprak papa geërgerd, „daar krijg ik met de post een bewijs voor een aangeteekenaen brief met 10.000 mark, van een graankooper." „Nu, dat is toch niets onaange naams „Integendeel, ik heb het juist mor gen noodig." „Dan begrijp ik er niets van." „Nu, dat is toch zoo duidelijk mo gelijk 1 Ik heb het morgen noodig, en ik heb vandaag absoluut geen gelegen heid meer, het van de post te halen, want ieder oogenblik verwacht ik een vlaskooper, en een knecht kan ik toch niet voor zoo'n som er heen stu ren." „Ja, dat is vervelend," gaf dochter lief toe. Daarbij viel haar blik toevallig op de hand haars vereerders, die juist een bizonder breed gesneden stuk ge bak van den schotel nam, en deze ridderlijke rechterhand (handschoen nummer 9) gaf haar een gedachte in. „O," riep zij, „mijnheer von Reinthal wil zeker wel zoo vriendelijk zijn, voor u naar de stad te rijden, om het geld te halen. Nietwaar, mijnheer von Rheinthal, dien dienst wilt u ons wel bewijzen „Waarde jonkvrouw," riep Hans vurig, maar een beetje onduidelijk, daar hij juist den heelen mond vol ge bak had, „al moest ik den brief uit de hel halen, u hebt maar te vragen „Nu, dat is prachtig," vond Graaf von Waldburg en de genadige jonk vrouw glimlachte. „Ik zal mijn paard voor u laten za delen. Bent u klaar?" Hans kon niet loochenen, dat hij dat was, en nam met droefenis, zoowel om het gebajk als om de gelukkige bezitster der feeënhanden, afscheid. „Rheinthal," riep hem de slotheer nog na, „je bent cavallerist geweest, ik behoef je dus niet te zeggen, dat je het paard niet te heet moet laten loo- pen, nietwaar „Natuurlijk niet," antwoordde Hans, die alle ramen afspiedde, of de blonde fee niet ergens stond, om hem te paard te bewonderen. Tevergeefs echter, want het dierbare beeld neigde nergens uit het venster, om de eenvoudige re den, dat het juist in de provisiekamer was, om compóte voor het avondeten te halen. Weldra kwam hij in het bosch, waardoor zijn weg voor het grootste gedeelte ging, en menigmaal liet hij zijn paard stapvoets gaan, minder om de vermaning van den Graaf van Wald burg, dan wel om de heerlijke droomen die hem in het stille bosch bevingen. Het begon zoodoende al te scheme ren, toen Hans het stadje binnen reed, waar het postkantoor was. De herfst dagen begonnen toch al aardig kort te v/orden, daaraan had Hans niet gedacht zoomin als aan den terugwegmaar wie denkt ook aan zulke beuzelarijen met zulk een berstensvol hart Nu kwam hij pas tot het bewustzijn, dat hij straks met een groote som gelds op zak nog dien heelen weg terug afleggen moest, en nu in het donker. Die gedach te maakte een wel een beetje onbehage- lijken indruk op onzen Hans. En lang zamerhand vielen hem alle mogelijke roover-geschiedenissen in, die hij ooit gehoord of gelezen had, maar tot zijn geruststelling bedacht hij, dat toch niemand wist, dat hij zulk een som gelds bij zich hebben zou, en dat hij op zijn weg, die steeds rechtuit liep, niet ver dwalen kon. Toch bleef hij wat onge rust, en nauwkeurig nam hij van nu af ieder op, dien hij tegenkwam. Spoedig kwam hij nu aan het kleine postkantoor van het stadje. Er stond aan een ring vastgebonden, een geza deld paard aan den ingang, een appel schimmel, die met den kop omlaag zeker al van zijn a vond voer stond te droomen. Hans stapte af, zag met trots dat zijn paard in het geheel niet warm was, en bond het zoo ver mogelijk van het vreemde 'paard vast. In het postkantoor was niemand te zien, dan dicht nabij het loket, waar Hans zich vervoegen moest, een man in jachtcostuum, die iets scheen te schrij ven hij zag er bizonder bleek uit, ofschoon eenigszins door de zon ge bruind, had een pikzwarten kortgesne- den baard en zwarte oogen, die heel onaangenaam stekend den binnen- getredene monsterden. „Die kerel lijkt wel de duivel in le venden lijve," dacht Hans, met een zijdelingschen blik op den vreemdeling. Ondertusschen kwam erpen heamhte aan het loket. -v „Wat wenscht u „Ik heb opdracht, dezen blief hiS* af te halen," zeide Hans, terwijl hij zijn bewijs liet zien. „Aangegeven waarde 10.000 Mark een oogenblik, mijnheer." Met het onaangename gevoel, dat iemand hem bespiedde, zag Hans om, doch kon niet anders constateeren, dan dat de vreemde steeds bleef staan schrijven, en zijn voorovergebogen hoofd met den gebogen neus aan den langen hals, gaven hem het uiterlijk van een roofdier. „Tusschen het aangegeven en het werkelijk gewicht is een klein verschil wilt u even den brief openen en zien of de inhoud ook overeenstemt met de aangegeven waarde?" „Ja zeker," moest Hans toegeven, en hij bemerkte dat de zwarte met fon kelende oogen toezag, wat er aan het loket gebeurde. Een koude rilling ging door Hans' leden, en waarom wist hij niet, maar hij voelde een grooten schrik voor dien vreemde. Hans telde de banknoten en de be ambte telde mee„zeven-, acht-, negen-, tienduizend mark, dat klopt mijnheer." En terwijl hij het geld in zijn portefeuille borg, brak Hans het angstzweet uit, terwijl die man hem steeds maar bleef aanzien. Schijnbaar rustig echter borg hij de portefeuille in ziin borstzak, knoopte zijn jas dicht, ekes en met een korten groet tot den I ambte draaide hij zich omes stond oog in oog tegenover den zwarte jager, die naderbij gekomen was, es. hem over den schouder moest gezie^' hebben, terwijl hij het geld wegborg* V/as Hans eerst koud geworden on-; der dien stekenden, duivelschen blik' nu dreigde hij geen adem te kunne? halen van benauwdheid en schrik -4 maar hij trachtte toch zoo kalm rao( gelijk heen te gaan. „Nu asjeblief vlug weg, zonder da1^ die kerel zien kan, waarheen ik ga/5 dacht Hans, toen hij de deur achte* zich sloot, sprong in den zadel en in draf ging het voort. Spoedig was hij buiten het stadje en op den landweg, die naar het boscb leidde. Maar Hans vond het verstandig nog maar in draf te blijven rijdenf omdat men daarmede, zooals bekendï vlugger voortkomt, dan stapvoets- Bovendien reed het paard nu vee? prettiger dan op de heenreis, toen Hans? opgemerkt had, dat zijn rijdier in draf: kolossaal stootte. Doch dat waren zeke< maar nukken geweest, want nu liep prachtig. Hè., draafde daar niet een and» paard achter hem?.. Hans draaide» zich in het zadel om., ja, daar kwam) nog een ruiter de stad uit.. Dat was: toch niet., ja, v/aar lijk., het was da zwarte jager uit het postkantoor.^ Een tv/eede blik overtuigde Hans ge-j heelhij was het. En dat hij metj geen goede bedoelingen in gestrektenj draf hem achterop reed, was gemakke-J lijk te radenEn Hans had niet hm kleinste wapen bij zich. Als de zwarts] hem inhaalde, moest hij zich "op genadw of ongenade overgeven i- en dan;:\ adieu, 10.000 mark „Ik zal pie toch niet erom laten' doodslaan," was Hans' vaste voor? nemen. Zijn sneller tempo scheen den zwartél niet ontgaan te zijn, want ook diens! hoefslag klonk nu veel sneller, en ah] om Hans allen twijfel te ontnemen,"] klonk, juist toen hij het bosch binneflf' reed, een luid „halt" achter hem.' Inplaats van stil te houden, ging Hans er natuurlijk in nog sneller tempo van] door het paard vloog over den weg; zoo sr. l als Hans nooit er van vet?1 wacht had het was alsof het dier het gevaar besefte. 4 Een tweede „halt" vergezeld van eeft duivelschen vloek, klonk nu ach Hans, die hoorde, hoe zijn vervolger paard in galop zette. „Nu gaat het op dood of le dacht Hans, zijn tanden samenklentfj mend, en een snelle blik achterwaartli toonde hem den in het halfdonker/1 reuzengroot schijnenden zwarten dut* vel aan den ingang van het bosch]? en hoe deze dreigend de vuist tege»; hem opstak. Ook hij had nu zijn paard) in galop laten loepen, maar de afstand scheen hem toch al korter geworden.", Een woeste rit om het leven begon «u in het halfdonkere woud de vervolger, was Hans dicht op de hielen, en riep.5 hem voortdurend wilde bedreigingen toe, maar het paard van den jongen' man was sneller, en verzekerde hem ii elk geval den reddenden voorsprong^1 Eindelijk, eindelijk nam het woud,! dat hem daarstraks zoo heerlijk g©4 schenen had, een einde, en het grond*, gebied met het slot van Waldburg lag' voor hem.... nu moest aün vervolg^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 7