J DE MEDICIJN I Den volgenden cfag'moest zïj zich onledig houden met haar gewone bezigheden; zij moest Jessy twee lessen geven. Zij besloot iedere toe speling te vermijden, omdat zij nu eenmaal beloofd had, het geheim te bewaren. Zij had voorzichtigheid ge leerd in de harde school, die zij ge durende deze weinige maanden had doorgemaakt, toen zij bij haar vader was en het gelukte haar zich te bè- heerschen. De naam van Jacob werd niet ge noemd in het kasteel, waaruit zij op maakte, dat de oude man den nacht goed had doorgebracht en dat de ver betering in zijn toestand aanhield. Zij had een .onbedwingbaar verlan gen om Jacob te spreken, maar zij kon dien dag niet naar de duiventil gaan en ook den volgenden dag niet. Den daarop volgenden dag had zij echter een gunstige gelegenheid om te ontsnappen. Toen zij bij Jacob was, kon zij hem echter geen der vragen stellen, die haar zoo op de tong brandden. Hij lag nog te bed, doch het ging hem niet slecht. De crisis was geheel voorbij, maar het leek zeer waarschijn lijk dat den ouden man de kracht zou ontbreken om nog een andere te door staan. „U komt niet te vroeg." zei de oude Jacob. „En hebt u niet gebabbeld? O, ik ben er niet ongerust over, ik wist dat u zoudt zwijgen^ U is van het goede hout. Neen, neen," hernam hij, „ik ben niet meer ongerust over wat u te weten gekomen is, hoewel mijn dwaze Celia-Jane mij wilde doen ge- looven, dat alles verloren was, om dat u onzen zieken lord gezien hebt. Hij is niet dood, evenmin als u of ik, hoewel ik er het dichtst bij ben." Zijn stem beefde, toen hij voort ging „Onze lord, onze arme jongen O, u dacht niet, dat hij zoo dicht bij was, toen u over hem sprak." „Waarom verbergt gij hem vroeg Monica plotseling. „Waarom? Dat is een vraag voor een vrouw.... 't Is of ik Celia-Jane hoor. Dus u zoudt willen dat men hem vertoonde, zoodat alle domooren en deugnieten i zouden kunnen zien wat een Burgau wordt, als hij an deren in den weg is. Kijk, ik geloof dat men, om die zaak te begrijpen zoo als ik, van de familie moet zijn zooals ik. Het doet mij de Burgau s van Blackhorn hoogschatten als ik zie, hoe de eer van Burgau-House hun ter harte gaat. Mijn jonge lord heeft tusschen leven en dood gezweefd. O, ik heb hem goed verpleegd en hij is weer hersteld, behalve zijn been, dat als dood is. Maar zijn arme hoofd daarmee is het gedaan. Daar is iets gebroken dat men niet meer herstel len kan. Gedaan is het, voor goed gedaan, want hij herkent zelfs Jacob niet meer," zuchtte de oude, worste lend met zijn tranen. „Of anders geeft hij er evenveel om mij bij zich te zien, alsof ik een kei van het strand was. Hij is niet krankzinnig, volstrekt niet Als u hem zegt iets te doen, dan ge hoorzaamt hij u. Goede Hemel, moet ik zoo lang geleefd hebben om hem te zien gehoorzamen, die nooit naar iemand geluisterd heeft! ^Ik weet niet waar zijn verstand is!" Als wij hem niet laten eten en drin ken, zou hij sterven door gebrek aan voedsel zonder iets te vragen, hoewel hij de spraak niet verloren heeft. Eens is er een gordijn in zijn kamer in brand geraaktzonder ons zou hij verbrand zijn. Wij geven hem ook geen licht meer, als wij er niet bij zijn. In het begin werd hij boos, hij wil de zijn neven doodslaan. Wanneer hij ons aankeek, wisten wij dat hij woedend werd. Maar nu gebeurt er niets meer van dien aard hij wordt zelfs niet boos meer. Wij hebben hem goed gehuisvest in dit paviljoen, dat de vroegere uitzichttoren van het kasteel is. Daar heeft hij frissche lucht en vermaakt zich met naar de zee te zien dat wil zeggen, ik geloof dat hij er naar kijkt zonder ze te zien. Ze hebben hem boeken gegeven, maar hij maakt ze niet open; hij Kan niet meer lezen. Eens had ik een bouquet veldbloemen meegebracht toen ik van Ridge terugkwam, omdat hij vroeger veel van wilde bloemen had gehou den. Hij keek echter de bloemen niet aan, maar nam de biezen er tusschen uit en begon die te vlechten. Toen hebben ze hem stroohalmen gegeven en nu maakt hij matten, altijd de zelfde, en die tot niets dienen. O zeg, miss gouvernante, leer hem andere patronen. Het schijnt dat u daarvan verstand hebt, zooals geen ander, dat heeft Celia-Jane mij verteld." „Hem leeren?" vroeg Monica, maar dat is onmogelijk." „Niet onmogelijk," hernam de oude, die zich op zijn elleboog oprichtte. „Ik zal u iets zeggen als u bij mij komt, waarom zoudt u dan niet nog eeni- ge treden afdalen, om voor vijf mi nuten een anderen ongelukkige te gaan troosten en verstrooien. En gedurende die vijf minuten zou ik dan Celia-Jane hier hebben om mijn warme grog klaar te maken en mijn bed wat goed te leggen. De heeren kunnen niet binnen ko men, zonder dat ik gewaarschuwd word, want ik hoor het groote hek openen en sluiten." „Maar," zei Monica, „wat is dan de eigenlijke ingang van het paviljoen „Aan het kantoor van sir Bear grenst, een vertrek, waar hij zich vaak op houdt, waar hij zijn brandkist heeft en ik weet niet wat meer, familie papieren denk ik. Wanneer wij het paviljoen willen verlaten, schellen wij en men komt ons opendoen. In geval van nood kunt u hierheen komen. Ik heb alles zoo bedacht. Mijn arme jonge lord, ik heb altijd voor hem gesmokkeld. Het is niet opwekkend voor hem nooit iets an ders te zien dan twee oude menschen en dan nog, hoe lang reeds heeft hij alleen Celia-Jane gezien of alleen mij. Ze brachten hem mij zinneloos terug en toen moest ik hem opsluiten." „Waarom stelt men hem niet in vrijheid Dan zou hij meer afleiding hebben." „Ja, waarom? U zoudt hem juist in het verderf storten. Er zijn dingen, mijn kind, er zijn dingenMaar u, miss gouvernante, u bent niet als de kleine Jessy, sedert zij weet, dat hij hier is. Leer hem toch uw pa tronen. Hij kent er maar een en begint dat telkens weer." „Maar hij zal niet willen leeren." „O zeker, met wat geduld. De vlecht, die u toen begonnen zijt, heeft hij niet kunnen voltooien. Of hij het be proefd heeft Zeer zeker, maar hij kon niet. Denk er om, dat hij alleen dit heeft, dat niets dan dat hem be zig kan houden." „Neen, ik houd er niet van mij te verbergen," antwoordde Monica op eenigszins hoogen toon. „Och, miss gouvernante, u is toch eigenlijk ook maar een hoovaardig meisje en.... maar het rijk des He mels is voor de barmhartigen." V. „Daar is niets tegen," had sir Bear gezegd, toen Monica hem vroeg haar vader te mogen bezoeken. Zij was in diep nadenken achter gebleven. Hoe zou zij hem vindenj? Zij had sedert verscheidene dagen niets van hem gehoord. Maar waar zou zij hem vinden Zij wist alleen, dat hij zich op de weide bevond, doch had geen nadere aanduiding van deze vrij onbepaalde plaats. Zij keerde terug om nadere aanwij zingen te vragen, doch vond in de eetzaal alleen Harry, die met het hoofd in de handen en de ellebogen op de tafel zat te studeeren en zich niet bekommerde om iets anders. Zijn geheele houding verried een hevige ingehouden smart. Monica verbeeldde zich, dat de tranen door zijn vingers druppe'dei. Zij wilde teruggaan zonder iets te zeggen, toen juist miss Araminthe binnenkwam. „Ik wilde u juist opzoeken, miss Araminthe, om n aen weg te vragen naar de groote weide." Miss Araminthe antwoordde niet, doch keek naar Harry, die het hoofd ophief en zijn tante droge oogen en ieder een rustig gelaat toonde. Miss Araminthe opende den mond als om te spreken. Dat was haar ge woonte zij deed den mond open, bewoog de lippenen zei niets. Zij hield u steeds in afwachting van een mededeeling die niet kwam. Maar nu sprak miss Araminthe tot Moni ca's verbazing en wat meer was, zij sprak vrij vloeiend en verstaanbaar. „Je werkt te lang, Harry, die boe ken vermoeien je. Je gaat te weinig uit, je bent toch niet ziek, hoop ik," zei ze op een vreesachtig teederen toon. „Ik ben heel wel, tante Araminthe. Maak u niet ongerust." Nu wendde de oude dame zich tot Monica. „De groote wei, zegt u, made moiselle? Maar Harry zou u kunnen vergezellen, niet waar Harry?" sprak zij en deze vreesachtige toon van ge negenheid deed nog des te beter uit komen wat een stoutmoedigheid er voor haar in lag om een dergelijk een voudig voorstel te doen. „Je kunt dezen morgen miss Moni ca wel tot aan de weide bréngen, beste, je hebt behoefte aan beweging. Dan zal miss Monica Jessy wel te Ridge afhalen als zij terugkomt." Hij stemde toe en Monica ging op weg met haar gids, dien zij als een droomerigen, doch sympathieken knaap beschouwde. Zij hadden een lange wandeling over de bruine heide en al was de winterkoude nog niet ingevallen, de wind blies vrij vinnig over de vlakte. Monica begon een ge sprek om haar gedachten te verzetten. „U studeert veel," zei ze. „Ik zie u altijd met een boek in de hand. Voor v/elke bestemming is u bezig u voor te bereiden Deze vraag scheen hem verlegen te maken, maar hij antwoordde toch vrijmoedig: „Ik wil.... ik moet dok ter worden." „Dokter Dat had ik niet verwacht. Hij zag er werkelijk weinig naar uit om zich op deze nuchtere, droge studie toe te leggen. Een toekomstig dichter, of kunstenaar zou men eer in hem vermoeden. Ofschoon zijn ma ger gelaat meer kleur had dan dat van Jessy, scheen zijn gezondheid toch minder goed dan die zijner zuster. Monica hervatte met zekere belang stelling de koele droefgeestige toon van Harry maakte meer indruk op haar dan de aanmatiging van zijn broeders „Is u er zeker van dat dit beroep u lijken zal U hebt echter nog ruim den tijd om te overwegen. „Maar ik ben zoo jong niet," ant woordde Harry, terwijl hij zich op richtte, „ik ben niet veel jonger dan u." „O, ik.." zei Monica met een droef geestige uitdrukking in haar gelaat. „Als ik geen dokter word," hernam hij, word ik niets, want in iets anders heb ik geen zin. Dat alleen is de moeite waard om voor te leven." Hij sprak echter niet met de geest drift van een tegengehouden roeping. „U zult binnen eenige jaren wel an ders oordeelen," meende Monica. „Het voornaamste is, dat u komt tot een onafhankelijke positie in de wereld en tot een gelukkig huiselijk leven." „Nooit, nooit," zei hij. Zij hadden de grens der weide bereikt en Harry bleef staan alsof hij van Monica scheiden wilde. Zij wilde hem bedanken, doch hij bukte zich over een bosje brem en plukte een bloeiend takje, dat door een gunsti ge omstandigheid tusschen de verdor de stengels was blijven leven. Het was het laatste en het eenige dat nog te vin den was. Hij bood dit kleine goudgele twijgje Monica aan en verwijderde zich. Monica moest nog ver loopen voor zij het kampement bereikte, waar haar vader verblijf hield. Zij verhaastte haar schreden, want zij was verlangend haar vader weer te zien. Eindelijk bemerkte zii een griize vlek. die de gróepen der verspreide schapen vorm den. Deze schapen vormden met het wild, de schelpdieren en de melk producten der boerderij, de hoofdbron nen van het levensonderhoud op Black horn. Het was dan ook van de kudden, dat Blackhorn zijn voornaamste in komsten trokde in een kring ver spreide boerderijen gaven slechts mid delmatige opbrengsten. De groote weide voedde op dit tijd stip slechts een gedeelte der kudde. De vorst had het gras nog niet aange tast en de schapen graasden het kor te, dichte gras bijna tot den wortel af. Monica passeerde de groote schaaps kooien, waarin de dieren een schuil plaats moesten vinden gedurende de eerste koude nachten, vóór de geheele opsluiting in den winter. De jongedame wendde zich tot een zeer rossigen knaap, die de veront ruste honden bijeenriep, en vroeg hem naar den herder. De knaap wees in de verte een steenen hut aan, waar uit den schoorsteen een dunne witte rookkolom opsteeg. Monica opende de deur, na te ver geefs geklopt te hebben. Zij zag een nauwe rookerige keet, waar op een groote platte steen, die tot haard dien de, een vuur brandde, een bed van dro ge blaren en varens in een soort nis en eindelijk zag zij haar vader, die, gewikkeld in een herdersmantel, op een houten blok bij het venster in zijn lectuur verdiept zat. Hij scheen hersteld. Zijn altijd bleek gelaat, door wittg haren omlijst, toon de geen spoor van ziekte meer. Hij ging geheel in zijn lectuur opnoch het geblaf der honden, noch de komst van Monica hadden zijn aandacht ge trokken. „Hé, daar is mijn dochter," zei hij, toen Monica hem op luiden toon goe den morgen wenschte. Hij stond op om haar te verwelko men. „Kom binnen, Monica, doe de deur, dicht en ga zitten. Hoe gaat het in- tusschen de beren daar op Burgau? Ik moet zeggen," sprak hij, na een snellen blik op haar uiterlijk te hebben geworpen, „dat je uitzicht niet véél verbeterd is. Dit is echter te verwach ten, als de oude dame, die zoo op een wezel gelijkt, je denzelfden pot voor zet, dien het haar behaagt mij te ver schaffen." Monica meende haar vader goed te kennen en evenwel verrastte haar deze opgewektheid, deze geestigheid en de veerkracht van zijn Ierschen aard. „Ja," zei Patrice O'Hava, „ik heb aan mijn knechtje, dien rossigen jon gen je hebt hem zeker ontmoet, want de weerschijn ligt nog op je wan gen ik heb hem het uitsluitend ge bruik van ons rollend huis afgestaan en ben hierin getrokken, waar ik alles voor mij alleen heb." „Alles „Je meent misschien, dat mij nog wel iets ontbreekt. Het is echter in elk geval beter dan het logies, dat ze voor mij gereedmaakten, toen wij Ier land verlieten. Hoe kon hij op dezen toon de herinneringen oproepen, die nog steeds den slaap van Monica verstoorden en haar in haar droo- men verschrikten? „Ik veronderstel, dat het kasteel van Blackhorn voldoet aan de hooge eischen die je stelt en dat je met uw betrekking tevreden bent. Ik zou mij schuldig achten, als ik hen iets verweet, Monica, want wij zaten niet weinig in het nauw. De Burgaus hebben een genialen inval gehad ihet mij dit oord als schuilplaats te wijzen; ik ben onder deze vermomming veiliger dan in het sterkste kasteel. En het idee was even veilig als goed. Het kwam van dien jongeman, die een beetje verdraaid is, naar het mij toescheen. Wacht u voor dat jongmensch, Mona, stel geen vertrouwen in hem.^Je ontbijt toch met mij, hoop ik?" Hij nam uit een kast, aan den muur, gerookte ham, brood, kaas en bier. Terwijl hij at en Monica be diende, bleef hij maar al doorpraten. „Toen je binnenkwam, deed ik mij te aoed aan Vireilius. Ja, ik heb mijn Virgilius uit de schipbreuk gered en hij is mij nooit kostbaarder geweest dan hier. Ik heb ook mijn plannen in het hoofd en heb in groote lijnen eeni ge artikelen ontworpen, die onze goede jongens zullen wakker schudden. Patrice O'Hava voor altijd Hij had deze laatste woorden uit- gestooten met een boosaardig genoe gen en met onweerstaanbare geest drift. Ze riepen echter bij Monica zoo veel ongelukkige uren in het geheugen, dat zij er onaangenaam door getrof fen werd. „Vader," zei ze smeekend, met bevende stem, „hebt u dan plan om nog eens te beginnen „Opnieuw beginnen Ik ben nooit geëindigd." „En is het daarvoor," hernam zij met een wanhopige poging, „dat u al uw moeiten op niets zag uitloopen O," fluisterde zij, „zooveel vermoeienis sen, zooveel kwellingen voor niet..,, misschien om het kwaad erger te ma ken." „Wat," riep hij op spottend meelij denden toon, „reeds aan het einde van je krachten Zoo spoedig ont moedigd O Monica van Lens, Monica van Lens, bewaar den naam van .e moeder." „Neen vader, ik zal den uwen dra gen," hernam zij met een plotselinge vurigheid, „en ik zal hem waardig dra gen. Maar vergeet u wat wij geleden hebben „Vergeten Hij sloeg de oogen neerenbeschouw- de zijn pols, die een lang en diep lit- teeken vertoonde. „O, als u afstand wilde doen," sprak zij, „ik zou voor u werken, ik zou u het leven aangenaam maken Maar, uit medelijden met mij, als 't niet is om u zelf, doe afstand, doe afstand. ten het onmogelijke." Zij zweeg verschrikt, zóó was haar vader veranderd. In de lijst der witte haren verhardde zich het gelaat van Patrice O'Hava, het werd een gelaat van steen. De oude man antwoordde haar zonder heftigheid was nooit heftig tegen haar maa zij kende deze onverbiddelijke ite, die bij hem het teeken was van een grenzeloo- ze energie. „Jij werkte voor mij, Mona. Was jij het niet, die den prijs van mijn over tocht met de Cyque verdiend hebt Ik zal bepaald den lOen Januari scheep gaan naar Amerika. Vóór dien tijd echter zal ik naar Ierland terug- keeren om papieren te halen, die onzen vrienden gevaarlijk kunnen zijn." „Maar u is hier veilig," zuchtte zij, „waarom nu naar Ierland terug- keeren? Blijf, bijvoorbeeld, tot het voorjaar. Misschien zal men mij dan vrijlaten en wij zouden samen kun nen vertrekken." Hij greep haar bij den arm, wel niet ruw, maar toch gevoelde zij, dat niets deze doorzichtige hand tegen zijn wil zou doen loslaten, wat zij eenmaal gegrepen had. „Ik moet tusschen nu en 10 Januari gaan," hernam hij met onverzette' lijke standvastigheid. „En jij, jij moe- je overeenkomst houden met hen, die ons hebben geholpen. Dit moet, als je eens mijn naam zult dragen.'t Zij stond op en drukte zich tegen haar vader aan. Zoo bleef zij eenige oogenblikken onbeweeglijk staan toen boog zij zich over den ouden man heen en kuste stilzwijgend het litteeken van zijn hand. Monica ging Jessy afhalen, zooals miss Araminthe haar gevraagd had. Het was nog vroeg, toen de beide jon ge dames aan het groote hek aanbel den. Jessy, die een oogenblik naar de luchtgekeken had, riep; „Kijk eens, lord Burgau is op Blackhorn „Lord Burgau?" vroeg Monica. „Ja, ja, de oude lord Archibald. Ziet u niet dat de stand der vlag is veran derd daar boven op den toren en dat het hoofd van ons geslacht op het ka steel moet zijn Jessy vloog ais een pijl uit den boog weg, zonder aan Basile, die hen kwam opendoen, verklaring te vragen..De jon ge dames ontmoetten in de hal miss Araminthe, wier hooge blos en verleaSn uitzicht het groote nieuws bevestigd hadden vóór de oude dame nog iets had gezegd. Monica en Jessy gingen dadelijk naar boven om zich te verkleeden. De Burgau's, onverhoeds overvallen door de onverwachte komst van den markies hadden het tweede ontbijt nog niet genuttigd en men maakte voor lord Archibald 'n maaltijd gereed, waaraan de geheele familie zou deelnemen. Monica en Jessy traden tegeüjk het salon binnen. Lord Archibald, 'n lange en nog knap pe man, maar met een eenigszins be drukt voorkomen, zat temidden zijner bloedverwanten. Zij hoorden hem juist nog zeggen „Ik was zeer aan hem ge hecht en behalve den laatsten tij d moet ik zijn gedrag en toegenegenheid roe men." Hij zweeg en begroette de jongedames die hem werden voorgesteld en op de aankondiging, dat het diner was opge diend, begaven allen zich naar de eet zaal. Bij dezen maaltijd zag Monica het huis van Blackhorn onder een nieuw licht. Basile in nette livrei bediende rond een tafel, die overvloedig voorzien was. Gevogelte, wild, ijs en gebak de den de bekwaamheid van miss Aramin the eer aan, die dit maal had moeten doen gereed maken in zoo korten tijd, terwijl een rijke keuze van de kostbaar ste wijnen een aanlokkelijk overzicht gaf van de rijkdommen, die de kelders van Blackhorn bevatten. Het had Monica evenwel altijd toegeschenen, dat deze kelders bijna ledig moesten zijn. Twee bedienden gehoorzaamden aan de bevelen van den ouden Basile, die hen met een onverstoorbare gelijkmoe digheid regeerde, ofschoon de houding van deze nieuwelingen maar al te vaak herinnerde aan de nederigheid van den landelijken arbeid, waarvan men hen had weggehaald. Toen de drie dames van tafel waren opgestaan, verlieten ook de heeren de eetzaal en begaven zich allen, behalve Harry, naar het vertrek, dat men het kantoor van sir Bear noemde. Dit afgezonderde vertrek, ingesloten tus schen de kamers van den baron, werd beschouwd als het heiligdom van het kasteel. De toegang was dan ook aan alle bewoners van het kasteel verboden, behalve voor Jacob en zijn vrouw, die voor den persoonlijken dienst van sir Bear bestemd waren en hun verblijf moe sten hebben in dezen verheven sfeer. Lord Archibald nam het woord te midden van het ernstig en eerbiedig stilzwijgen zijner verwanten. „Gij weet, sprak hij metzijnlangzame stem en patricisch accent, dat ik geko men ben om u te spreken over mijn neef Jean." Toen zijn toehoorders het stilzwijgen bleven bewaren, ging hij voort: „Ik heb u over gewichtige zaken te spreken en de tijd dringt. De ziekte, waardoor ik aangetast ben, maakt ras vorderingen." Sir Bear of de jongelieden onder braken hem zelfs met geen gebaar. Er bestond tusschen de Burgau's geen zweem van genegenheid en lord Archibald sprak ook zonder eenige aandoening. Ofschoon de oude mar kies niet van een bizondere hardheid was, bezat hij in zijn afgekoelde aderen genoeg van het bloed zijner dappere voorvaderen om moedig den naderen den dood tegemoet te zien. „Gij kent de redenen van ongenoe gen, die Jean mij sedert zijn meerder jarigheid gegeven heeft. Gij hebt mij wel willen raden en u interesseeren over mij ne zorgen, ofschoon zij u niet kunnen aangaan. Gij zijt te rijk om u veel bezig te houden met de bestemming van mijn fortuin. Uw kolenmijnen, bijvoor beeld, brengen u 't geld bij tonnen aan". Zij hadden genoeg geld verzwolgen om het bij tonnen weer te geven; in elk geval leverden zij geen schop kolen meer. Sir Bear scheen er echter niet van te houden anderen in zijn zaken te mengen en hij antwoordde niet. (Wordt vervolgd). SPÉLEN EN KUNSTJES II. DE DRIEVORMIGE KURK. Neem een visitekaartje of briefkaart. Maak er met 'n zakmes drie gaten in, op eenigen afstand van elkaar 't eerste cirkelvormig, 't tweede vierkant, 't derde driehoekig, met gelijke zijden, die even lang zijn als de middellijn van den cirkel en de zijde van het vier kant. Vraag nu of iemand in 't gezel schap kans ziet, met één stop elk van die drie gaten af te sluiten. 1 Waar schijnlijk kan niemand het, en gelooft men ook niet dat 't mogelijk is. Gij ech ter kunt 't wel, op de volgende wijze Neem een kurk, die even dik is als de cirkel wijd is. Snij d er een stuk af, zoo boog als een zijde van het vierkant (m. a. w.de hoogte moet gelijk worden aan den cirkel-middellijn.) Snijd vervolgns aan twee kanten den kurk schuin af (op de wijze als soms met 't bovenste stuk van 'n kurk op 'n eau-de-cologne fleschje geschiedt,) zoodat 't bovenvlak van uw cylinder 'n scherpe kant geworden is. De kurk past dan, al naar men hem draait, op elk der drie gaten. De „boeman" werd hij door de schooljeugd van het kleine stadje ge noemd en er bestond wel eenige aan leiding tot het geven van dien weinig vleienden naam. Niemand had hem ooit zien lachen, zijn gezicht was steeds in knorrigheids- plooien getrokken en van onder zijn zware wenkbrauwen uit wierpen zijn oogen achterdochtige blikken op ieder, die in zijn nabijheid kwam hij sprak zelden en als hij het deed was er een norsche, afwerende klank in zijn stem, alsof hij reeds van tevoren alle toe nadering tusschen hem en dengene, tot wien hij sprak, onmogelijk wilde maken. Hij woonde in een huisje naast het schoolgebouw en het was merkwaardig om te zien, hoezeer de jeugd zijn ramen en deuren spaarde bij het uitgaan van de school zetten groepjes kinderen zich op de lage raamkozijnen neer, met hun ruggen de ruiten bedrukkend anderen wierpen hun kaatsbal tegen gesloten huisdeuren aan en vingen hem behendig weer op, dit spelletje ontelbare malen herhalend soms ook vloog een slecht gerichte bal of een steen tegen de ruiten aan, waarvan er een 'n enkele maal rinkelend neerkletterde en de bewoners van de huizen in den naasten omtrek van de school hadden maar dik vrij ls reden om over de al te groote luid ruchtigheid en baldadigheid van de jeugd te klagen. Van dat alles had de „boeman" geen lasthet was voor hem voldoende ge weest, in het begin een paar maal zijn voordeur onverwachts open te trekken en zich op den drempel te vertoonen hevig verschrikt waren de kleine boos doeners, die hem hinderden en zijn ruiten onnadenkend in gevaar brachten weggeholdals later bij vergissing één der kleinen zijn huis uitzocht, om er tegen aan te gooien of op het kozijn te zitten, waarschuwden angstige stem men „Pas op „Denk er om, de boeman „Straks komt hij weer naar buiten „Maak dat je wegkomt En dan kletterden de kleine klompjes haastig weg over het hobbelige pla veisel. Als de boeman dergelijke uitroepen hoorde, lachte hij een lachje van grim mige voldaanheid hij scheen er trotsch op te zijn, dat de kinderen zoo bang voor hem waren. En niet alleen de kinderen gingen hem uit den weg ook onder de groote ren waren er velen, die hem ongaarne tegenkwamen, wien het onaangenaam te moede werd, als zijn scherpe blik op hen rustte. Hij leefde van zijn geld, beweerde men want niemand had er ooit van oukKoord dat hü werkte of zaken deed de vrouw, die elken'dag eenige uren lag hem werkte sprak niet over zijn aan gelegenheden en men trok daaruit de conclusie, dat hij haar dit verboden had en zij hem niet ongehoorzaam durf de zijn. „Hij is schatrijk," zei de één. „Maar geen gierigaard," vulde eefl ander aan. „Weineen," protesteerde een derde; „Hij is niet rijk, maar.»..." „Maar wat?" vroegen nieuwgierige stemmen. „Hij heeft wat op zijn geweten." „Wie heeft je dat verteld 7" j „Niemand." „Maar hoe weet je dat dan „Zou hij anders zoo teruggetrokken leven, met niemand omgaan en zpr achterdochtig zijn?" „Achterdochtig 'N „Hij vertrouwt niemandAls ik de huur bij hem kom ophalen, laat hij mij buiten staan en doet de deur voor mijn neus dicht, alsof hij bang is, dat ik zien zal, waar hij zijn geld verbergt. Er mag niemand bij hem over den vloer komen en als hij door den een of ander aangesproken wordt, is hij al dadeEjk bang, dat het om geld te doen is." „Dat zijn toch echt de manieren van iemand, die rijk is, maar tevens een gierigaard Hoe kun je nu zeggen „Hij is niet rijk," hield de ander koppig vol „maar hij heeft wat op zijn geweten, je kunt mij gerust gelooven." „Nu vooruit dan maar! Ik zal je niet langer tegenspreken Dikwijls hadden er dergelijke ge sprekken plaats gevonden onder de mannen, die op Zaterdagavond op het marktpleintje rondlummelden, maar langzamerhand was het nieuwtje van den „boeman" afgegaanhij was en bleef in hun midden en leefde zijn eigen triestig, eenzelvig leven, zonder ooit;; iets voor anderen te doen, maar ook zonder ooit iets van anderen te vragen.* Er zou een groot schoolfeest gegeven worden en de voorbereidingen daartoe namen veel tijd in beslagwei was er, een fondsje aanv ezig, waaruit men zoa kunnen putten, maar dat geld was niet; toereikend, om al de te maken kosten] te dekken en zoo was er besloten, dat men aan de meer gegoede inwoners, van de kleine, oude stad om bijdragen vragen zou, teneinde het feest zoo luisterrijk te kunnen maken, als men zich nu eenmaal had voorgesteld. Zes meisjes uit de hoogste klasse waren aangewezen, om met lijsten rond te gaan en geld in te zamelen voor hei goede doel en die zes kleine meisjes beschouwden die opdracht als een groote eer en onderscheiding. „Moe, mag ik mijn Zondagsche jurk aan," vroeg Marietje Mulders op den gewichtigen morgen. „Ja, kind." „En mijn witten strik in het haar .„Zeker, je moet er netjes uitzien, alj je bij de menschen komt en denk et vooral aan, heel beleefd en bescheiden te zijn." „Ja, moe." „Weet je goed, waar je moet zijn „O ja, moe, dat heeft juffrouw ons precies gezegd ik moet naar de huizen die rondom de school staan en in de Heerestraat. Wat dunkt u, moe, zou ik ook bij den boeman aanbellen „Bij wien?" „Bijnu ja, u weet wel, wien ik bedoel," brak zij plotseling af, begrij pend, dat moe haar heel goed verstaan had, maar alleen die vraag had gedaan, om haar attent te maken op dien on willekeurig uitgeflapten bijnaam. „Je hadt mij beloofd „Ik zal er heusch beter aan denken: moe Zou ik bij hem ook gaan „Zeker, waarom niet „Ik vind het wel een beetje grieze lig-" „Kindje, je moet niet te veel luiste* ren naar de praatjes, die er over di menschen in het algemeen en ovei sommigen in het bijzonder worden rondverteld Het is zoo verkeerd, dade lijk het slechte van andere menschen te gelooven Ik weet wel, dat van diep mijnheer van Son vreemde geruchte* gaan, maar niemand weet, of die op waarheid gegrond zijn. Waarom zor het niet evengoed kunnen zijn, dat dia VOOR KLEINEN EN GROOT EN. jj DOOR ELISE jI

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 8