J DE MEDICIJN I
Den volgenden cfag'moest zïj zich
onledig houden met haar gewone
bezigheden; zij moest Jessy twee
lessen geven. Zij besloot iedere toe
speling te vermijden, omdat zij nu
eenmaal beloofd had, het geheim te
bewaren. Zij had voorzichtigheid ge
leerd in de harde school, die zij ge
durende deze weinige maanden had
doorgemaakt, toen zij bij haar vader
was en het gelukte haar zich te bè-
heerschen.
De naam van Jacob werd niet ge
noemd in het kasteel, waaruit zij op
maakte, dat de oude man den nacht
goed had doorgebracht en dat de ver
betering in zijn toestand aanhield.
Zij had een .onbedwingbaar verlan
gen om Jacob te spreken, maar zij
kon dien dag niet naar de duiventil
gaan en ook den volgenden dag niet.
Den daarop volgenden dag had zij
echter een gunstige gelegenheid om
te ontsnappen.
Toen zij bij Jacob was, kon zij hem
echter geen der vragen stellen, die
haar zoo op de tong brandden.
Hij lag nog te bed, doch het ging
hem niet slecht. De crisis was geheel
voorbij, maar het leek zeer waarschijn
lijk dat den ouden man de kracht zou
ontbreken om nog een andere te door
staan.
„U komt niet te vroeg." zei de oude
Jacob. „En hebt u niet gebabbeld?
O, ik ben er niet ongerust over, ik
wist dat u zoudt zwijgen^ U is van het
goede hout. Neen, neen," hernam hij,
„ik ben niet meer ongerust over wat
u te weten gekomen is, hoewel mijn
dwaze Celia-Jane mij wilde doen ge-
looven, dat alles verloren was, om
dat u onzen zieken lord gezien hebt.
Hij is niet dood, evenmin als u of ik,
hoewel ik er het dichtst bij ben."
Zijn stem beefde, toen hij voort
ging
„Onze lord, onze arme jongen
O, u dacht niet, dat hij zoo dicht bij
was, toen u over hem sprak."
„Waarom verbergt gij hem vroeg
Monica plotseling.
„Waarom? Dat is een vraag voor
een vrouw.... 't Is of ik Celia-Jane
hoor. Dus u zoudt willen dat men
hem vertoonde, zoodat alle domooren
en deugnieten i zouden kunnen zien
wat een Burgau wordt, als hij an
deren in den weg is. Kijk, ik geloof
dat men, om die zaak te begrijpen zoo
als ik, van de familie moet zijn
zooals ik. Het doet mij de Burgau s
van Blackhorn hoogschatten als ik
zie, hoe de eer van Burgau-House
hun ter harte gaat. Mijn jonge lord
heeft tusschen leven en dood gezweefd.
O, ik heb hem goed verpleegd en hij
is weer hersteld, behalve zijn been,
dat als dood is. Maar zijn arme hoofd
daarmee is het gedaan. Daar is iets
gebroken dat men niet meer herstel
len kan. Gedaan is het, voor goed
gedaan, want hij herkent zelfs Jacob
niet meer," zuchtte de oude, worste
lend met zijn tranen. „Of anders geeft
hij er evenveel om mij bij zich te zien,
alsof ik een kei van het strand was.
Hij is niet krankzinnig, volstrekt niet
Als u hem zegt iets te doen, dan ge
hoorzaamt hij u. Goede Hemel, moet
ik zoo lang geleefd hebben om hem
te zien gehoorzamen, die nooit naar
iemand geluisterd heeft! ^Ik weet
niet waar zijn verstand is!"
Als wij hem niet laten eten en drin
ken, zou hij sterven door gebrek aan
voedsel zonder iets te vragen, hoewel
hij de spraak niet verloren heeft.
Eens is er een gordijn in zijn kamer
in brand geraaktzonder ons zou hij
verbrand zijn. Wij geven hem ook
geen licht meer, als wij er niet bij zijn.
In het begin werd hij boos, hij wil
de zijn neven doodslaan. Wanneer
hij ons aankeek, wisten wij dat hij
woedend werd. Maar nu gebeurt er
niets meer van dien aard hij wordt
zelfs niet boos meer. Wij hebben hem
goed gehuisvest in dit paviljoen, dat
de vroegere uitzichttoren van het
kasteel is. Daar heeft hij frissche lucht
en vermaakt zich met naar de zee te
zien dat wil zeggen, ik geloof dat
hij er naar kijkt zonder ze te zien.
Ze hebben hem boeken gegeven, maar
hij maakt ze niet open; hij Kan niet
meer lezen. Eens had ik een bouquet
veldbloemen meegebracht toen ik van
Ridge terugkwam, omdat hij vroeger
veel van wilde bloemen had gehou
den. Hij keek echter de bloemen niet
aan, maar nam de biezen er tusschen
uit en begon die te vlechten. Toen
hebben ze hem stroohalmen gegeven
en nu maakt hij matten, altijd de
zelfde, en die tot niets dienen. O zeg,
miss gouvernante, leer hem andere
patronen. Het schijnt dat u daarvan
verstand hebt, zooals geen ander,
dat heeft Celia-Jane mij verteld."
„Hem leeren?" vroeg Monica, maar
dat is onmogelijk."
„Niet onmogelijk," hernam de oude,
die zich op zijn elleboog oprichtte.
„Ik zal u iets zeggen als u bij mij
komt, waarom zoudt u dan niet nog eeni-
ge treden afdalen, om voor vijf mi
nuten een anderen ongelukkige te
gaan troosten en verstrooien. En
gedurende die vijf minuten zou ik
dan Celia-Jane hier hebben om mijn
warme grog klaar te maken en mijn
bed wat goed te leggen.
De heeren kunnen niet binnen ko
men, zonder dat ik gewaarschuwd
word, want ik hoor het groote hek
openen en sluiten."
„Maar," zei Monica, „wat is dan de
eigenlijke ingang van het paviljoen
„Aan het kantoor van sir Bear grenst,
een vertrek, waar hij zich vaak op
houdt, waar hij zijn brandkist heeft
en ik weet niet wat meer, familie
papieren denk ik. Wanneer wij het
paviljoen willen verlaten, schellen wij
en men komt ons opendoen. In geval
van nood kunt u hierheen komen. Ik
heb alles zoo bedacht.
Mijn arme jonge lord, ik heb altijd
voor hem gesmokkeld. Het is niet
opwekkend voor hem nooit iets an
ders te zien dan twee oude menschen
en dan nog, hoe lang reeds heeft hij
alleen Celia-Jane gezien of alleen mij.
Ze brachten hem mij zinneloos terug
en toen moest ik hem opsluiten."
„Waarom stelt men hem niet in
vrijheid Dan zou hij meer afleiding
hebben."
„Ja, waarom? U zoudt hem juist
in het verderf storten. Er zijn dingen,
mijn kind, er zijn dingenMaar
u, miss gouvernante, u bent niet
als de kleine Jessy, sedert zij weet,
dat hij hier is. Leer hem toch uw pa
tronen. Hij kent er maar een en begint
dat telkens weer."
„Maar hij zal niet willen leeren."
„O zeker, met wat geduld. De vlecht,
die u toen begonnen zijt, heeft hij
niet kunnen voltooien. Of hij het be
proefd heeft Zeer zeker, maar hij
kon niet. Denk er om, dat hij alleen
dit heeft, dat niets dan dat hem be
zig kan houden."
„Neen, ik houd er niet van mij te
verbergen," antwoordde Monica op
eenigszins hoogen toon.
„Och, miss gouvernante, u is toch
eigenlijk ook maar een hoovaardig
meisje en.... maar het rijk des He
mels is voor de barmhartigen."
V.
„Daar is niets tegen," had sir Bear
gezegd, toen Monica hem vroeg haar
vader te mogen bezoeken.
Zij was in diep nadenken achter
gebleven. Hoe zou zij hem vindenj?
Zij had sedert verscheidene dagen
niets van hem gehoord. Maar waar
zou zij hem vinden Zij wist alleen,
dat hij zich op de weide bevond, doch
had geen nadere aanduiding van deze
vrij onbepaalde plaats.
Zij keerde terug om nadere aanwij
zingen te vragen, doch vond in de
eetzaal alleen Harry, die met het
hoofd in de handen en de ellebogen
op de tafel zat te studeeren en zich
niet bekommerde om iets anders.
Zijn geheele houding verried een
hevige ingehouden smart. Monica
verbeeldde zich, dat de tranen door
zijn vingers druppe'dei. Zij wilde
teruggaan zonder iets te zeggen, toen
juist miss Araminthe binnenkwam.
„Ik wilde u juist opzoeken, miss
Araminthe, om n aen weg te vragen
naar de groote weide."
Miss Araminthe antwoordde niet,
doch keek naar Harry, die het hoofd
ophief en zijn tante droge oogen en
ieder een rustig gelaat toonde.
Miss Araminthe opende den mond
als om te spreken. Dat was haar ge
woonte zij deed den mond open,
bewoog de lippenen zei niets.
Zij hield u steeds in afwachting van
een mededeeling die niet kwam. Maar
nu sprak miss Araminthe tot Moni
ca's verbazing en wat meer was, zij
sprak vrij vloeiend en verstaanbaar.
„Je werkt te lang, Harry, die boe
ken vermoeien je. Je gaat te weinig
uit, je bent toch niet ziek, hoop ik,"
zei ze op een vreesachtig teederen
toon.
„Ik ben heel wel, tante Araminthe.
Maak u niet ongerust."
Nu wendde de oude dame zich tot
Monica. „De groote wei, zegt u, made
moiselle? Maar Harry zou u kunnen
vergezellen, niet waar Harry?" sprak
zij en deze vreesachtige toon van ge
negenheid deed nog des te beter uit
komen wat een stoutmoedigheid er
voor haar in lag om een dergelijk een
voudig voorstel te doen.
„Je kunt dezen morgen miss Moni
ca wel tot aan de weide bréngen,
beste, je hebt behoefte aan beweging.
Dan zal miss Monica Jessy wel te
Ridge afhalen als zij terugkomt."
Hij stemde toe en Monica ging op
weg met haar gids, dien zij als een
droomerigen, doch sympathieken
knaap beschouwde. Zij hadden een
lange wandeling over de bruine heide
en al was de winterkoude nog niet
ingevallen, de wind blies vrij vinnig
over de vlakte. Monica begon een ge
sprek om haar gedachten te verzetten.
„U studeert veel," zei ze. „Ik
zie u altijd met een boek in de hand.
Voor v/elke bestemming is u bezig
u voor te bereiden
Deze vraag scheen hem verlegen
te maken, maar hij antwoordde toch
vrijmoedig: „Ik wil.... ik moet dok
ter worden."
„Dokter Dat had ik niet verwacht.
Hij zag er werkelijk weinig naar
uit om zich op deze nuchtere, droge
studie toe te leggen. Een toekomstig
dichter, of kunstenaar zou men eer
in hem vermoeden. Ofschoon zijn ma
ger gelaat meer kleur had dan dat van
Jessy, scheen zijn gezondheid toch
minder goed dan die zijner zuster.
Monica hervatte met zekere belang
stelling de koele droefgeestige toon
van Harry maakte meer indruk op
haar dan de aanmatiging van zijn
broeders „Is u er zeker van dat dit
beroep u lijken zal U hebt echter
nog ruim den tijd om te overwegen.
„Maar ik ben zoo jong niet," ant
woordde Harry, terwijl hij zich op
richtte, „ik ben niet veel jonger dan
u."
„O, ik.." zei Monica met een droef
geestige uitdrukking in haar gelaat.
„Als ik geen dokter word," hernam
hij, word ik niets, want in iets anders
heb ik geen zin. Dat alleen is de moeite
waard om voor te leven."
Hij sprak echter niet met de geest
drift van een tegengehouden roeping.
„U zult binnen eenige jaren wel an
ders oordeelen," meende Monica. „Het
voornaamste is, dat u komt tot een
onafhankelijke positie in de wereld
en tot een gelukkig huiselijk leven."
„Nooit, nooit," zei hij.
Zij hadden de grens der weide
bereikt en Harry bleef staan alsof hij
van Monica scheiden wilde. Zij wilde
hem bedanken, doch hij bukte zich
over een bosje brem en plukte een
bloeiend takje, dat door een gunsti
ge omstandigheid tusschen de verdor
de stengels was blijven leven. Het was
het laatste en het eenige dat nog te vin
den was. Hij bood dit kleine goudgele
twijgje Monica aan en verwijderde
zich. Monica moest nog ver loopen
voor zij het kampement bereikte, waar
haar vader verblijf hield. Zij verhaastte
haar schreden, want zij was verlangend
haar vader weer te zien. Eindelijk
bemerkte zii een griize vlek. die de
gróepen der verspreide schapen vorm
den. Deze schapen vormden met het
wild, de schelpdieren en de melk
producten der boerderij, de hoofdbron
nen van het levensonderhoud op Black
horn. Het was dan ook van de kudden,
dat Blackhorn zijn voornaamste in
komsten trokde in een kring ver
spreide boerderijen gaven slechts mid
delmatige opbrengsten.
De groote weide voedde op dit tijd
stip slechts een gedeelte der kudde.
De vorst had het gras nog niet aange
tast en de schapen graasden het kor
te, dichte gras bijna tot den wortel
af. Monica passeerde de groote schaaps
kooien, waarin de dieren een schuil
plaats moesten vinden gedurende de
eerste koude nachten, vóór de geheele
opsluiting in den winter.
De jongedame wendde zich tot een
zeer rossigen knaap, die de veront
ruste honden bijeenriep, en vroeg hem
naar den herder. De knaap wees in
de verte een steenen hut aan, waar
uit den schoorsteen een dunne witte
rookkolom opsteeg.
Monica opende de deur, na te ver
geefs geklopt te hebben. Zij zag een
nauwe rookerige keet, waar op een
groote platte steen, die tot haard dien
de, een vuur brandde, een bed van dro
ge blaren en varens in een soort nis
en eindelijk zag zij haar vader, die,
gewikkeld in een herdersmantel, op
een houten blok bij het venster in
zijn lectuur verdiept zat.
Hij scheen hersteld. Zijn altijd bleek
gelaat, door wittg haren omlijst, toon
de geen spoor van ziekte meer. Hij
ging geheel in zijn lectuur opnoch
het geblaf der honden, noch de komst
van Monica hadden zijn aandacht ge
trokken.
„Hé, daar is mijn dochter," zei hij,
toen Monica hem op luiden toon goe
den morgen wenschte.
Hij stond op om haar te verwelko
men.
„Kom binnen, Monica, doe de deur,
dicht en ga zitten. Hoe gaat het in-
tusschen de beren daar op Burgau?
Ik moet zeggen," sprak hij, na een
snellen blik op haar uiterlijk te hebben
geworpen, „dat je uitzicht niet véél
verbeterd is. Dit is echter te verwach
ten, als de oude dame, die zoo op een
wezel gelijkt, je denzelfden pot voor
zet, dien het haar behaagt mij te ver
schaffen."
Monica meende haar vader goed te
kennen en evenwel verrastte haar deze
opgewektheid, deze geestigheid en de
veerkracht van zijn Ierschen aard.
„Ja," zei Patrice O'Hava, „ik heb
aan mijn knechtje, dien rossigen jon
gen je hebt hem zeker ontmoet,
want de weerschijn ligt nog op je wan
gen ik heb hem het uitsluitend ge
bruik van ons rollend huis afgestaan
en ben hierin getrokken, waar ik alles
voor mij alleen heb."
„Alles
„Je meent misschien, dat mij nog
wel iets ontbreekt. Het is echter in
elk geval beter dan het logies, dat ze
voor mij gereedmaakten, toen wij Ier
land verlieten. Hoe kon hij op dezen
toon de herinneringen oproepen, die
nog steeds den slaap van Monica
verstoorden en haar in haar droo-
men verschrikten?
„Ik veronderstel, dat het kasteel
van Blackhorn voldoet aan de hooge
eischen die je stelt en dat je met uw
betrekking tevreden bent. Ik zou mij
schuldig achten, als ik hen iets verweet,
Monica, want wij zaten niet weinig
in het nauw. De Burgaus hebben een
genialen inval gehad ihet mij dit oord
als schuilplaats te wijzen; ik ben onder
deze vermomming veiliger dan in het
sterkste kasteel. En het idee was even
veilig als goed. Het kwam van dien
jongeman, die een beetje verdraaid
is, naar het mij toescheen. Wacht u
voor dat jongmensch, Mona, stel geen
vertrouwen in hem.^Je ontbijt toch
met mij, hoop ik?"
Hij nam uit een kast, aan den
muur, gerookte ham, brood, kaas
en bier. Terwijl hij at en Monica be
diende, bleef hij maar al doorpraten.
„Toen je binnenkwam, deed ik mij
te aoed aan Vireilius. Ja, ik heb mijn
Virgilius uit de schipbreuk gered en
hij is mij nooit kostbaarder geweest
dan hier. Ik heb ook mijn plannen in
het hoofd en heb in groote lijnen eeni
ge artikelen ontworpen, die onze goede
jongens zullen wakker schudden.
Patrice O'Hava voor altijd
Hij had deze laatste woorden uit-
gestooten met een boosaardig genoe
gen en met onweerstaanbare geest
drift. Ze riepen echter bij Monica zoo
veel ongelukkige uren in het geheugen,
dat zij er onaangenaam door getrof
fen werd.
„Vader," zei ze smeekend, met
bevende stem, „hebt u dan plan om
nog eens te beginnen
„Opnieuw beginnen Ik ben nooit
geëindigd."
„En is het daarvoor," hernam zij
met een wanhopige poging, „dat u
al uw moeiten op niets zag uitloopen
O," fluisterde zij, „zooveel vermoeienis
sen, zooveel kwellingen voor niet..,,
misschien om het kwaad erger te ma
ken."
„Wat," riep hij op spottend meelij
denden toon, „reeds aan het einde
van je krachten Zoo spoedig ont
moedigd O Monica van Lens, Monica
van Lens, bewaar den naam van .e
moeder."
„Neen vader, ik zal den uwen dra
gen," hernam zij met een plotselinge
vurigheid, „en ik zal hem waardig dra
gen. Maar vergeet u wat wij geleden
hebben
„Vergeten
Hij sloeg de oogen neerenbeschouw-
de zijn pols, die een lang en diep lit-
teeken vertoonde.
„O, als u afstand wilde doen,"
sprak zij, „ik zou voor u werken, ik
zou u het leven aangenaam maken
Maar, uit medelijden met mij, als 't niet
is om u zelf, doe afstand, doe afstand.
ten het onmogelijke."
Zij zweeg verschrikt, zóó was haar
vader veranderd. In de lijst der witte
haren verhardde zich het gelaat van
Patrice O'Hava, het werd een gelaat
van steen.
De oude man antwoordde haar
zonder heftigheid was nooit
heftig tegen haar maa zij kende
deze onverbiddelijke ite, die bij
hem het teeken was van een grenzeloo-
ze energie.
„Jij werkte voor mij, Mona. Was jij
het niet, die den prijs van mijn over
tocht met de Cyque verdiend hebt
Ik zal bepaald den lOen Januari
scheep gaan naar Amerika. Vóór dien
tijd echter zal ik naar Ierland terug-
keeren om papieren te halen, die onzen
vrienden gevaarlijk kunnen zijn."
„Maar u is hier veilig," zuchtte zij,
„waarom nu naar Ierland terug-
keeren? Blijf, bijvoorbeeld, tot het
voorjaar. Misschien zal men mij dan
vrijlaten en wij zouden samen kun
nen vertrekken."
Hij greep haar bij den arm, wel niet
ruw, maar toch gevoelde zij, dat niets
deze doorzichtige hand tegen zijn wil
zou doen loslaten, wat zij eenmaal
gegrepen had.
„Ik moet tusschen nu en 10 Januari
gaan," hernam hij met onverzette'
lijke standvastigheid. „En jij, jij moe-
je overeenkomst houden met hen,
die ons hebben geholpen. Dit moet,
als je eens mijn naam zult dragen.'t
Zij stond op en drukte zich tegen
haar vader aan. Zoo bleef zij eenige
oogenblikken onbeweeglijk staan
toen boog zij zich over den ouden
man heen en kuste stilzwijgend het
litteeken van zijn hand.
Monica ging Jessy afhalen, zooals
miss Araminthe haar gevraagd had.
Het was nog vroeg, toen de beide jon
ge dames aan het groote hek aanbel
den.
Jessy, die een oogenblik naar de
luchtgekeken had, riep; „Kijk eens,
lord Burgau is op Blackhorn
„Lord Burgau?" vroeg Monica.
„Ja, ja, de oude lord Archibald. Ziet
u niet dat de stand der vlag is veran
derd daar boven op den toren en dat
het hoofd van ons geslacht op het ka
steel moet zijn
Jessy vloog ais een pijl uit den boog
weg, zonder aan Basile, die hen kwam
opendoen, verklaring te vragen..De jon
ge dames ontmoetten in de hal miss
Araminthe, wier hooge blos en verleaSn
uitzicht het groote nieuws bevestigd
hadden vóór de oude dame nog iets had
gezegd.
Monica en Jessy gingen dadelijk
naar boven om zich te verkleeden. De
Burgau's, onverhoeds overvallen door
de onverwachte komst van den markies
hadden het tweede ontbijt nog niet
genuttigd en men maakte voor lord
Archibald 'n maaltijd gereed, waaraan
de geheele familie zou deelnemen.
Monica en Jessy traden tegeüjk het
salon binnen.
Lord Archibald, 'n lange en nog knap
pe man, maar met een eenigszins be
drukt voorkomen, zat temidden zijner
bloedverwanten. Zij hoorden hem juist
nog zeggen „Ik was zeer aan hem ge
hecht en behalve den laatsten tij d moet
ik zijn gedrag en toegenegenheid roe
men."
Hij zweeg en begroette de jongedames
die hem werden voorgesteld en op de
aankondiging, dat het diner was opge
diend, begaven allen zich naar de eet
zaal.
Bij dezen maaltijd zag Monica het
huis van Blackhorn onder een nieuw
licht. Basile in nette livrei bediende
rond een tafel, die overvloedig voorzien
was. Gevogelte, wild, ijs en gebak de
den de bekwaamheid van miss Aramin
the eer aan, die dit maal had moeten
doen gereed maken in zoo korten tijd,
terwijl een rijke keuze van de kostbaar
ste wijnen een aanlokkelijk overzicht
gaf van de rijkdommen, die de kelders
van Blackhorn bevatten. Het had
Monica evenwel altijd toegeschenen,
dat deze kelders bijna ledig moesten
zijn.
Twee bedienden gehoorzaamden aan
de bevelen van den ouden Basile, die
hen met een onverstoorbare gelijkmoe
digheid regeerde, ofschoon de houding
van deze nieuwelingen maar al te vaak
herinnerde aan de nederigheid van
den landelijken arbeid, waarvan men
hen had weggehaald.
Toen de drie dames van tafel waren
opgestaan, verlieten ook de heeren de
eetzaal en begaven zich allen, behalve
Harry, naar het vertrek, dat men het
kantoor van sir Bear noemde. Dit
afgezonderde vertrek, ingesloten tus
schen de kamers van den baron, werd
beschouwd als het heiligdom van het
kasteel. De toegang was dan ook aan
alle bewoners van het kasteel verboden,
behalve voor Jacob en zijn vrouw, die
voor den persoonlijken dienst van sir
Bear bestemd waren en hun verblijf moe
sten hebben in dezen verheven sfeer.
Lord Archibald nam het woord te
midden van het ernstig en eerbiedig
stilzwijgen zijner verwanten.
„Gij weet, sprak hij metzijnlangzame
stem en patricisch accent, dat ik geko
men ben om u te spreken over mijn neef
Jean."
Toen zijn toehoorders het stilzwijgen
bleven bewaren, ging hij voort:
„Ik heb u over gewichtige zaken te
spreken en de tijd dringt. De ziekte,
waardoor ik aangetast ben, maakt
ras vorderingen."
Sir Bear of de jongelieden onder
braken hem zelfs met geen gebaar.
Er bestond tusschen de Burgau's
geen zweem van genegenheid en
lord Archibald sprak ook zonder eenige
aandoening. Ofschoon de oude mar
kies niet van een bizondere hardheid
was, bezat hij in zijn afgekoelde aderen
genoeg van het bloed zijner dappere
voorvaderen om moedig den naderen
den dood tegemoet te zien.
„Gij kent de redenen van ongenoe
gen, die Jean mij sedert zijn meerder
jarigheid gegeven heeft. Gij hebt mij wel
willen raden en u interesseeren over mij
ne zorgen, ofschoon zij u niet kunnen
aangaan. Gij zijt te rijk om u veel bezig
te houden met de bestemming van
mijn fortuin. Uw kolenmijnen, bijvoor
beeld, brengen u 't geld bij tonnen aan".
Zij hadden genoeg geld verzwolgen
om het bij tonnen weer te geven; in elk
geval leverden zij geen schop kolen
meer. Sir Bear scheen er echter niet
van te houden anderen in zijn zaken
te mengen en hij antwoordde niet.
(Wordt vervolgd).
SPÉLEN EN KUNSTJES
II.
DE DRIEVORMIGE KURK.
Neem een visitekaartje of briefkaart.
Maak er met 'n zakmes drie gaten in,
op eenigen afstand van elkaar 't eerste
cirkelvormig, 't tweede vierkant, 't
derde driehoekig, met gelijke zijden, die
even lang zijn als de middellijn van
den cirkel en de zijde van het vier
kant. Vraag nu of iemand in 't gezel
schap kans ziet, met één stop elk van
die drie gaten af te sluiten. 1 Waar
schijnlijk kan niemand het, en gelooft
men ook niet dat 't mogelijk is. Gij ech
ter kunt 't wel, op de volgende wijze
Neem een kurk, die even dik is als
de cirkel wijd is.
Snij d er een stuk af, zoo boog als een
zijde van het vierkant (m. a. w.de
hoogte moet gelijk worden aan den
cirkel-middellijn.) Snijd vervolgns aan
twee kanten den kurk schuin af (op de
wijze als soms met 't bovenste stuk van
'n kurk op 'n eau-de-cologne fleschje
geschiedt,) zoodat 't bovenvlak van
uw cylinder 'n scherpe kant geworden
is. De kurk past dan, al naar men hem
draait, op elk der drie gaten.
De „boeman" werd hij door de
schooljeugd van het kleine stadje ge
noemd en er bestond wel eenige aan
leiding tot het geven van dien weinig
vleienden naam.
Niemand had hem ooit zien lachen,
zijn gezicht was steeds in knorrigheids-
plooien getrokken en van onder zijn
zware wenkbrauwen uit wierpen zijn
oogen achterdochtige blikken op ieder,
die in zijn nabijheid kwam hij sprak
zelden en als hij het deed was er een
norsche, afwerende klank in zijn stem,
alsof hij reeds van tevoren alle toe
nadering tusschen hem en dengene,
tot wien hij sprak, onmogelijk wilde
maken.
Hij woonde in een huisje naast het
schoolgebouw en het was merkwaardig
om te zien, hoezeer de jeugd zijn ramen
en deuren spaarde bij het uitgaan van
de school zetten groepjes kinderen zich
op de lage raamkozijnen neer, met hun
ruggen de ruiten bedrukkend anderen
wierpen hun kaatsbal tegen gesloten
huisdeuren aan en vingen hem behendig
weer op, dit spelletje ontelbare malen
herhalend soms ook vloog een slecht
gerichte bal of een steen tegen de ruiten
aan, waarvan er een 'n enkele maal
rinkelend neerkletterde en de bewoners
van de huizen in den naasten omtrek
van de school hadden maar dik vrij ls
reden om over de al te groote luid
ruchtigheid en baldadigheid van de
jeugd te klagen.
Van dat alles had de „boeman" geen
lasthet was voor hem voldoende ge
weest, in het begin een paar maal zijn
voordeur onverwachts open te trekken
en zich op den drempel te vertoonen
hevig verschrikt waren de kleine boos
doeners, die hem hinderden en zijn
ruiten onnadenkend in gevaar brachten
weggeholdals later bij vergissing één
der kleinen zijn huis uitzocht, om er
tegen aan te gooien of op het kozijn te
zitten, waarschuwden angstige stem
men
„Pas op
„Denk er om, de boeman
„Straks komt hij weer naar buiten
„Maak dat je wegkomt
En dan kletterden de kleine klompjes
haastig weg over het hobbelige pla
veisel.
Als de boeman dergelijke uitroepen
hoorde, lachte hij een lachje van grim
mige voldaanheid hij scheen er trotsch
op te zijn, dat de kinderen zoo bang
voor hem waren.
En niet alleen de kinderen gingen
hem uit den weg ook onder de groote
ren waren er velen, die hem ongaarne
tegenkwamen, wien het onaangenaam
te moede werd, als zijn scherpe blik op
hen rustte.
Hij leefde van zijn geld, beweerde
men want niemand had er ooit van
oukKoord dat hü werkte of zaken deed
de vrouw, die elken'dag eenige uren lag
hem werkte sprak niet over zijn aan
gelegenheden en men trok daaruit de
conclusie, dat hij haar dit verboden
had en zij hem niet ongehoorzaam durf
de zijn.
„Hij is schatrijk," zei de één.
„Maar geen gierigaard," vulde eefl
ander aan.
„Weineen," protesteerde een derde;
„Hij is niet rijk, maar.»..."
„Maar wat?" vroegen nieuwgierige
stemmen.
„Hij heeft wat op zijn geweten."
„Wie heeft je dat verteld 7" j
„Niemand."
„Maar hoe weet je dat dan
„Zou hij anders zoo teruggetrokken
leven, met niemand omgaan en zpr
achterdochtig zijn?"
„Achterdochtig 'N
„Hij vertrouwt niemandAls ik de
huur bij hem kom ophalen, laat hij mij
buiten staan en doet de deur voor mijn
neus dicht, alsof hij bang is, dat ik zien
zal, waar hij zijn geld verbergt. Er
mag niemand bij hem over den vloer
komen en als hij door den een of ander
aangesproken wordt, is hij al dadeEjk
bang, dat het om geld te doen is."
„Dat zijn toch echt de manieren van
iemand, die rijk is, maar tevens een
gierigaard Hoe kun je nu zeggen
„Hij is niet rijk," hield de ander
koppig vol „maar hij heeft wat op zijn
geweten, je kunt mij gerust gelooven."
„Nu vooruit dan maar! Ik zal je
niet langer tegenspreken
Dikwijls hadden er dergelijke ge
sprekken plaats gevonden onder de
mannen, die op Zaterdagavond op het
marktpleintje rondlummelden, maar
langzamerhand was het nieuwtje van
den „boeman" afgegaanhij was en
bleef in hun midden en leefde zijn eigen
triestig, eenzelvig leven, zonder ooit;;
iets voor anderen te doen, maar ook
zonder ooit iets van anderen te vragen.*
Er zou een groot schoolfeest gegeven
worden en de voorbereidingen daartoe
namen veel tijd in beslagwei was er,
een fondsje aanv ezig, waaruit men zoa
kunnen putten, maar dat geld was niet;
toereikend, om al de te maken kosten]
te dekken en zoo was er besloten, dat
men aan de meer gegoede inwoners,
van de kleine, oude stad om bijdragen
vragen zou, teneinde het feest zoo
luisterrijk te kunnen maken, als men
zich nu eenmaal had voorgesteld.
Zes meisjes uit de hoogste klasse
waren aangewezen, om met lijsten rond
te gaan en geld in te zamelen voor hei
goede doel en die zes kleine meisjes
beschouwden die opdracht als een
groote eer en onderscheiding.
„Moe, mag ik mijn Zondagsche jurk
aan," vroeg Marietje Mulders op den
gewichtigen morgen.
„Ja, kind."
„En mijn witten strik in het haar
.„Zeker, je moet er netjes uitzien, alj
je bij de menschen komt en denk et
vooral aan, heel beleefd en bescheiden
te zijn."
„Ja, moe."
„Weet je goed, waar je moet zijn
„O ja, moe, dat heeft juffrouw ons
precies gezegd ik moet naar de huizen
die rondom de school staan en in de
Heerestraat. Wat dunkt u, moe, zou ik
ook bij den boeman aanbellen
„Bij wien?"
„Bijnu ja, u weet wel, wien ik
bedoel," brak zij plotseling af, begrij
pend, dat moe haar heel goed verstaan
had, maar alleen die vraag had gedaan,
om haar attent te maken op dien on
willekeurig uitgeflapten bijnaam.
„Je hadt mij beloofd
„Ik zal er heusch beter aan denken:
moe Zou ik bij hem ook gaan
„Zeker, waarom niet
„Ik vind het wel een beetje grieze
lig-"
„Kindje, je moet niet te veel luiste*
ren naar de praatjes, die er over di
menschen in het algemeen en ovei
sommigen in het bijzonder worden
rondverteld Het is zoo verkeerd, dade
lijk het slechte van andere menschen
te gelooven Ik weet wel, dat van diep
mijnheer van Son vreemde geruchte*
gaan, maar niemand weet, of die op
waarheid gegrond zijn. Waarom zor
het niet evengoed kunnen zijn, dat dia
VOOR KLEINEN EN GROOT EN.
jj DOOR ELISE jI