Of
VOOR DE -
TTQlf A \>fl
Ll
F
Li
Tl
^III !83li!!I!IIi!!!!!iIII!fSfi ÏÜÜIIL jHffSIIIÏIlIililülüllllllIBI SIIiSIIlIIlfilfniIlflffriflIIllSEIIlIllIIlfflflHLJfflfffflfflIflüIIIIÜIIII^
Kl!Illgl!Sll3r!llIliS113l^ii!!IfiiilllSS2iSSIfi|gSI!!l!lliII8:il!ISlISili:ilIIHHIIIIIIfiIIII IIIIIIIIIISII1II91I Illl2!iilllllllliillliiilliii!lllë!l2€
verontwaardiging, „to het niet Jouw
plicht te zorgen dat ik hier goed be
diend word En onderti sschen zit
|e hier aan tafel half te slapen. Mijn
ontbijt is me allang bedorven, en als
het niet gauw beter wordt, is van mijn
heele vacantie de aardigheid af."
Juist terwijl de dalme die laatste
woorden sprak, kwam een meisje,
dat er heel lief en beschaafd uitzag,
voorbij de tafel, waaraan het tweetal
zat. Ze was netjes maar hoogst eenvou-
dgi in het zwart gekleed en droeg als
eenig sieraad een prachtige roos in de
krullen van het haar. Een schortje
met mooie kant voltooide haar toilet.
„Zeg eens, meisje," riep de dame
op scherpen toon, „duurt het nog lang
voordat we hier geholpen worden
Het meisje bleef staan, met een uit
drukking van verbazing in haar groote
grijze oogen. Ze glimlachte en sprak
eenigszins aarzelend
„Ik weet heuscn niet, wat.."
„Ja, ja, spaar me die excuses maar,"
viel tante Mathilde driftig in, „ik wil
ontbijten en dat wel zoo spoedig mo
gelijk 1"
„Zal ik dan even den kellner van
de eetzaal roepen," sprak het meisje
met een ietwat schalksche uitdrukking
in haar oogen.
„Daar schiet ik niets mee op. Dat
van den een naar den ander sturen
verveelt mij allang. Een van beide u
zelf brengt mij terstond mijn ontbijt
of ik dien direct mijn beklag in bij kolo
nel Morisson."
Kolonel Morisson was de schatrijke
eigenaar van het hotel, wien het halve
graafschap toebehoorde en die in hoog
aanzien stond bij al de edellieden in
den omtrek.
De rozen op de wangen van het
jonge meisje werden donkerder, en haar
groote grijze oogen staarden de lastige
dame verbaasd aan. Een scherp ant
woord lag haar op de lippen, maar het
werd teruggehouden door de rustig-
kalme stem van den jongen man,
die zeide„Tante, als ik u was zou ik
joch de jonge dame een beetje anders
aanspreken- Als u haar niet beleefd
behandelt, kunt ge toch kwalijk ver
wachten dat ze u spoedig helpen zal."
Het jonge meisje, dat zoo spoedig
een onderwerp van gesprek was ge
worden tusschen tante en neef, keek
den spreker met ongeveinsde bewonde
ring aan. De booze woorden waren
allang vergeten, en zij werd de vriende
lijkheid in persoon.
„Als ik u helpen kan," sprak ze,
„ben ik geheel tot uw dienst."
Tante Mathilde viel onmiddellijk
weer in haar rol. Op den toon van een
groote dame, die zich haar rang en
positie bewust is, deelde ze mee wat
ze wenschte te hebben, 't was een heele
lijst. Het jonge meisje luisterde op
lettend. en Vincent Sharter had in-
tusschen volop gelegenheid op te mer
ken hoe kleine en mooie oortjes het
meisje had en hoe blank haar gelaats
kleur was.
De blos op haar wangen begon lang
zamerhand minder te worden. En een
onuitsprekelijk gevoel van wrok jegens
zijn tante kwam bij Vincent op, terwijl
hij er naar luisterde op hoe onhebbelij
ke manier zij die beminnelijke jonge
dame haar .rorders" gaf. Het kostte
hem zelfs groote moeite zijn ergernis
niet onder woorden te brengen, maar
toen hij er eindelijk toch toe besloten
was, ging het meisje juist heen om de
opdracht van zijn beminnelijke tante
uit te voeren.
Zij kwam spoedig terug en diende
het ontbijt zoo handig en netjes op,
dat tante Mathilde zeldzaam ver
schijnsel een soort van wroeging
begon te gevoelen over haar hoogheid
en haar scherpte van straks.
„Beste kind," sprak ze. „ik dank je
wel dat je ons zoo uitmuntend bediend
hebt."
„Och, spreekt u er niet van," was
het antwoord. „Ik hen heel blij u te
hebben kunnen helpen."
„Ik zou wel willen dat n ons altijd
kon bedienen," ging tante Mathilde
«ort.
„Dat gaat nu eenmaal niet," ant
woordde het meisje eenigszins verle
gen. „Ziet u ik ben ik ben hier
maar zoo'n beetje voor noodhulp."
Vincent Sharter kon de gedachte
aan die jonge vrouw met haar waardig
en deftig optreden maar niet uit zijn
bewustzijn verbannen. En de eene dag
na de andere ging voorbij, zonder dat
zij ook maar eenmaal het bekoorlijke
meisje terugzagen. Waarschijnlijk was
zij in een ander gedeelte van het uit
gestrekte hotel werkzaam.
Op een namiddag echter, dat Vin
cent terwijl zijn tante haar siësta
hield op de l.elling van een naburi-
gen heuvel liep te wandelen, kwam
hij aan een helder beekje, waar het
zoo heerlijk stil en eenzaam was, dat
hij de verzoeking niet weerstaan kon,
er een poosje te gaan zitten droomen.
Droomen met open oogen was in de
laatste dagen toch een bizondere lief
hebberij van onzen vriend Vincent
geworden. En hij begon er over na te
denken, hoe hij toch eigenlijk zulk
een lui leven kon leiden, terwijl de
meeste van zijn vrienden en kennissen
midden in het drukke, altijd bezige
dagelijksche leven stonden. Plotseling
klonk hem een zwakke gil in de ooren.
Hij keek op, en zag aan den anderen
kant van het stroompje een jong meisje
staan met komisch-wanhopige uit
drukking op het gelaat. Eenige secon
den staande hij haar verbaasd aan,
vóórdat hij het zich bewust werd, dat
hij het meisje voor zich zag, dat eenige
dagen geleden zijn tante en hem be
diend had.
Hij nam haastig den hoed af en
vroeg hoogst beleefd: „Kan ik u ook
ergens mee van dienst zijn
Ook zij had hem intusschen herkend
en bloosde. Misse' e i was de gedachte,
dat een der gasten van het hotel haar
overvallen had, haar onaangenaam.
Ze antwoordde intusschen met haar
lieve stem„Om u de waarheid te
zeggen ben ik een beetje in moeilijk
heden geraakt,"
„ln moeilijkheden," riep Vincent uit.
„Ja," hernam ze, „toen ik een uur
of wat geleden hierlangs kwam, was
dit stroompje op sommige plaatsen
zoo droog als kurk, zoodat ikf er ge
makkelijk overheen kon. Maar nu
schijnt de beek intusschen heel wat
gezwollen te zijn. en ben ik van het
overige deel der wereld afgesloten."
„Tot haar groote schade," antwoord
de Vincent galant.
„Nu, alS u me er weer over kunt
helpen," lachte ze, „beloof ik u dat ik
nooit meer zoo roekeloos zal zijn."
„Wacht u maar eens even," riep
Vincent, „ik denk wel dat ik u 'zal
kunnen helpen." En de anfters zoo
gemakzuchtige jonge man liep op een
draf weg om een plank of zoo iets op
te zoeken, die als geïmproviseerde brug
dienst zoü- kunnen doen. Hij moest
echter langer zoeken dan hij gedacht
had en toen hij terug kwam, hijgde
hij van inspanning wat voor onzen
vriend Vincent iets heel bizonders en
hoogst zeldzaam was. Maar hij vol
bracht de taak, die hij eenmaal op zich
genomen had, met inderdaad groote
energie. Spoedig had hij een vlak stuk
rots gevonden, dicht bij de plek waar
het meisje stond.
„Als u daar de kleine steentjes wat
afvegen kunt," sprak hij, „dan zou ik
de plank op hot stuk rots kunnen leg-
gen.
Terwijl ze dit deed, merkte hij op
wat een mooie, welgevormde handen
zij had. Het volgende oogenblik had hij,
na een luiden roep „Pas op," de plank
over het water geworpen. Het was een
uitmuntende noodbrug maar wel een
beetje smal.
„Staat u nu stil," antwoordde hij,
„tot ik u mijn hand kan reiken."
Voorzichtig liep hij naar den kant,
waar zij stond, en stak haar zijn hand
toe. Alleen de aanraking van haar
lieve vingers deed hem al trillen van
blijdschap.
„Zoo. pas nu op." riep hij. „want de
minste verkeerde beweging zou u in
het water doen storten."
Ze liep zonder een woord te spreken
totdat ze beiden veilig aan den over
kant waren. Maar toen straalde warme
dankbaarheid hem uit haar oogen tegen.
„Hoe zal ik u danken voor uw vrien
delijkheid," sprak ze.
„Door er heelemaal niet meer over
te praten," lachte hij vriendelijk.
Dien dag keek hij weer de heele zaal
rond naar de meisjes, die aan tafel
bedienden, maar „zij" was er niet bij.
Eerst twee dagen naderhand kreeg
hij haar weer te zien. Ditmaal was
het in de kleine dorpskerk, die haar
schitterend verguld kruis verhief te
midden van de boomen op de berg
helling. Hij ontdekte spoedig dat zij
trouwdegodsdienstoefeningen bijwoon
de en het moet erkend worden dat
dit feit hem tot vrij wat trouwer kerk
bezoeker in die dagen maakte dan hij
gewoonlijk was.
Zoo ontmoetten zij elkaar nu en dan,
en op zekeren dag had ze er zelfs, hoe
wel tegenstrevend, eindelijk in toege
stemd met hem te gaan roeien op het
meertje in de nabijheid van het hotel.
Vincent had nog nooit zoo'n heerlijk
uitstapje gemaakt.
Maar de zomer liep ten einde en
tante Mathilde begon er o\er te denken
om haar koffers weer te pakken.
„Juffrouw Crag," sprak Vincent,
toen hij haar op een wandeling ont
moette, „binnen een week vertrekken
wij."
„Dat spijt mij erg," antwoordde zij
eenvou dig.
„Meen je dat wezenlijk," vroeg hij.
„Zeker," was het antwoord, „anders
zou ik het toch niet gezegd hebben."
„Suzanne," begon hij' nu stoutmoe
dig, „ik moet je een zeer gewichtige
vraag doen, en daar wil je nu zeker
wel ronduit op antwoorden."
Ze keek hem met haar groote grijze
oogen verschrikt aan en een donkere
blos kwam op haar gelaat.
„Ik moet noodzakelijk naar de keu
ken," zeide ze op bevenden toon
„Houd me hier nu niet langer op."
Maar Zóó gemakkelijk kwam ze van
Vincent niet af. „Laat de keuken maar
wachten" antwoordde hij ietwat bruusk,
„mijn vraag hfeft heel wat meer haast."
„Welnu, wat is er dan," vroeg ze,
vuurrood van verlegenheid.
„Suzanne," er lag een wereld,
van welsprekendheid in den toon,
waarop hij dat woord uitsprak „Su
zanne. je moet mijn vrouw worden."
Eenige oognblikken stond het meis
je onbeweeglijk. Toen sprak ze met
door snikken afgebroken stem: „Je
kent mij niet eens
„Ik ken je beter dan je je zelf kent,
en ik verklaar je, dat mijn levensgeluk
er van afhangt, of je ja of neen zegt."
Nu richtte ze zich op en keek hem
vast in de oogen. Bijna plechtig sprak
ze: „Je vergeet één ding het ver
schil van stand tusschen ons beiden."
„Ik weet geen verschil van stand,"
antwoordde hij.
„Maar je tante en jij zijn immers
gasten hier in het hotel, en ik heb
u aan het ontbijt bediend."
„Ja," hernam hij, „en je deed het
wèt goed."
„En u bent rijk, terwijl ik mij
zoo bitter arm gevoel."
„Ik weet niet hoe u je gevoelt, maar
ik weet dat je rijk bent aan edele vrou
welijke eigenschappen. Antwoord mij.
wil je mijn vrouw worden
„Welnu dan," antwoordde ze en
het was met een blijden' lach op het
gelaat „maar op voorwaarde dat je
tant en mijn voogd het goedvinden."
Toen tante Mathilde van het nieuws
hoorde, geraakte ze in de hevigste op
gewondenheid, en ze dreigde Vincent
te zullen onterven, als hij nog één
woord over dat „meisje" sprak. Maar
de jonge man hield voet bij stuk en
verklaarde Suzanna Crag te zullen
huwen, al gaf zijn tante hem ook geen
stuiver meer. En tante Mathilde, die
naar ze zelf zeide, een gevoelig hart
bezat, gaf eindelijk met weerzin haar
toestemming, maar drong er op aan
eerst nog den voogd van het meisje
te spreken.
„Wat een diepe vernedering," riep
ze uit, „als je neef en erfgenaam met
een meisje trouwt, dat in een hotel
gediend heeft
Er werd besloten dat tante Mathilde
den voogd van Suzanne Crag den vol
genden morgen zou ontmoeten in de
kleine ontvangkamer van het hotel. Op
het vastgestelde uur waren allen aan
wezig maar den voogd van net
meisje miste tante Mathilde nog. Kolo
nel Morisson, de rijke eigenaar van het
hotel, was er ook.
Er verliepen eenige oogenblikken,
waarna de oude dame op scherpen
toon tot Suzanna sprak: „Ik hoop dat
uw voogd ons niet den heelen dag laat
wachten."
Het jonge meisje zette groote oogen
op.
„Maar mevrouw," sprak ze, „mijn
voogd is er al lang."
„Zoo, waar dan
Suzanna wees op kolonel Morrisson.
Tante Mathilde slaakte een kreet
van verbazing.
„U wilt toch niet zeggen dat...."
„Dat ik de oom en tegelijk de voogd
ben van onze kleine Suzanna," viel
kolonel Morrisson lachend in. „Zeker,
dat is zoo."
Vincent trad op zijn meisje toe.
„Hoe heb je mij zoo kunnen beetne
men," fluisterde hij haar toe.
„Ik ben een beetje het slachtoffer
van de omstandigheden geweest," lach
te zij, „je neemt het toch niet kwalijk
„Neen," was zijn antwoord, „ik zal
je maar trouwen ondanks je jniljoe-
nen."
Tante Mathilde had zich i ntusschen
hersteld. „Hoe bent u er toch toe ge
komen, u voor een dienstbode uit te
geven," sprak zij.
„Dat heb ik nooit gedaan" antwoord
de Suzanna. „U zelf h.ebt mij die eer
aangedaan. Op zekeren dag vertrok
oom's huishoudster onverwachts, en
toen heb ik er in toegestemd voor
eenige dagen het toezicht te houden
over de bedienden. Ik 'kwam u voor
bij met mijn schortje voor, en toen
zag u mij voor een dienstbode aan."
Tante Mathilde had te veel meeg-
maakt om hier verlegen te staan. Ze
stak het jonge meisje de beide handen
toe en omhelsde haar moederlijk.
„Geloof maar vrij, lieveling," sprak
ze waardig, „dat ik je nooit wezenlijk
voor een dienstbode aangezien heb
SPELEN EN KUNSTJES
V. DE ONMOGELIJKE KNOOP.
„Neem een touw. Houd met iedere
hand een eind vast. Maak nu in het
midden een knoop, zonder dat een
der beide handen 't eind, dat ze vast
houdt, loslaat."
Geeft ge die taak in 'n gezelschap
op, dan is er waarschijnlijk niemand
die er in slaagt ze te vervullen. U kunt
't wèl, aldus
Sla de armen over elkaar, op de
borst gekruist, zoodat ge met de rech
terhand 't linksche eind van het (op
tafel liggende) touw kunt pakken,
en omgekeerd. Hebt ge dat gedaan,
sla dar. de armen van elkaar en trek:
de gevraagde knoop ontstaat dan van
zelf.
GERUSTGESTELD.
Zij: Verbeeld je, beste man, mevrouw
Van Hatelijk heeft verteld, dat ik geen tan
den heb. O, ik ben er woedend over.
Hij: Nu. houd je bedaard, kindlief, en
zend haar de rekening van je tandarts
ALTIJD DEZELFDÉ.
Toerist (op den Mont-BIanc). O, hok
jammer, de mist belet ons het heerlijke
vergezicht; zie maar eens hoe dicht hij
zich samenpakt.
Engelschman: O yes, maar hij is toch
huig nog zoo mooi niet als bij ons in
Londen.
No. 37
EERSTE JAARGANG 1922
HET GEHEIM VAN RAVENSDENE COURT.
EERSTE HOOFDSTUK.
De herberg op de rots.
Overeenkomstig een notitie in mijn
agenda verliet ik Londen op den acht
sten Maart 1912 met bestemming naar
het landgoed Ravensdene. Tot voor
veertien dagen had ik den naam zelfs
nooit gehoord, maar dat was niet te
verwonderen, want het lag op een zeer
eenzaam gedeelte van de kust van
Northumberland en minstems drie
honderd mijlen van mijn woonplaats.
Tegen het einde van de maand Febru
ari ontving ik den volgenden brief, dien
ik het best hierachter in zijn geheel
kan laten afdrukkendat is een zeer
geschikte en verklarende inleiding tot
een reeks van avonturen, zoo buiten
gewoon, geheimzinnig en vol gevaar,
dat ik mij nu nog wel eens met verba
zing afvraag hoe ik, tot op dat oogen
blik iemand die een zeer rustig, zelfs
bijna eentonig léven leidde, er ooit
v® doorheen gekomen ben.
ihier de inhoud van den brief
„Ravensdene Court, bij Alnwick,
Northumberland.
24 Februari 1912,
„Geachte Heer,
Mijn vriend, Mr. Gervase Witherby
van Monks Welborough dien U wel
zult kennen, heeft mij gezegd, dat U
een van de vooraanstaande deskun
digen zijt op het gebied van oude boe
ken, dobumenten en dergelijke en de
meest geschikte man om den inhoud
van een oude bibliotheek na te zien, de
waarde er van vast te stellen en het
geheel te beoordeelen. In verband daar
mede zou ik mij zeer gaarne van uw
waardevolle diensten willen verzekeren.
Het hierboven genoemde landgoed
is eerst kort geleden mijn eigendom ge
worden het is een zeer oud heeren
huis aan de kust van Northumberland,
waarin de oudste tak mijner familie
gedurende ongeveer vierhonderd jaar
heeft gewoond. Er zijn hier vele dui
zenden boeken, het meerendeel zeer
oude er is ook een groote verzameling
geschriften, manuscripten en documen
ten mijn onmiddellijke voorganger
mijn oom John Christopher Raven,
was een groot verzamelaar, maar te
oordeelen naar wat ik tot op heden
van zijn collectie gezien heb, kan ik
niet zeggen dat hij een groot liefhebber
was van de kunst om zijn zaken steeds
ordelijk te houden, want een geheele
vleugel van het huis is niets anders
dan een museum, waarin boeken,
papieren, antiquiteiten en dergelijke
dingen schenen te zijn bijeen gebracht
zonder eenige orde en in 't geheel niet
gererg ikt ik ben geen boeken-
kenn noch een antiquairtot voor
korte tijd bracht ik mijn leven in
geheei 'ndere omstandigheden doo-
namelijk als commissionair in i
Nochtans is het mijn ernstig verlan
gen, dat deze nieuwe bezittingen die
mij ten deel gevallen zijn, behoorlijk
worden beheerd en verzorgd en ik zou
gaarne zien, dat een expert alles wat
zich hier bevindt eens grondig naziet
en mij raad geeft, hoe alles geregeld en
voor de toekomst behouden blijven
kan. Ik zou U in verband met't boven
staande zeer verplicht zijn als U het
zou zoudt kunnen inrichten dat U
"hier komt als mijn gast, mij met uw
kennis bijstaat en daarvoor in rekening
brengt wat U goeddunkt. Ik kan U
niet veel bizonders beloven wat betreft
genoegens en amusementen voor uw
vrije uren, want dekplaats is zeer een
zaam, en mijn huishouden bestaat
alleen uit mijzelf en mijn nicht, een
meisje van negentien jaar, juist van
kostschool thuis gekomenmaar ge
zult wellicht meer passend gezelschap
vinden in een anderen gast, Mr. Septi
mus Cazalette, de eminente deskundige
in de munt- en penningkunde, die zich
hier bevindt om de uitgebreide collectie
munten en medailjes te onderzoeken
die mijn zooeven genoemde bloed
verwant heeft bijeengebracht. Ik kan
U verder de voordeelen van een zeer
aangenaam klimaat in het vooruit
zicht stellen en geef U de verzekering
dat ge ons van harte welkom zult zijn
en alles gedaan zal worden om U het
verblijf hier zoo aangenaam mogelijk
te maken. In de hoop dat U ons spoe
dig met uw bezoek zult kunnen ver
eeren verblijf ik,
Uw dienstwillige
Francis Raven.
Leonard Middlebrook, Esq.,
35 M., Old Buildings, Lincoln's Inn,
W. C."
Verschillende zaken die in dezen
brief genoemd werden deden mij ge
neigd zijn om naar Ravensdene te
gaan het oude heerenhuis de
duizenden oude boeken het vooruit
zicht, wellicht echte handschriften te
ontdekken de kans om de verza
meling van een liefhebber na te zien
en misschien nog meer dan dat alles,
de büitengewoon hoffelijke en beleefde
toon in de uitnoodiging. Ik had het
in dien tijd niet bizonder druk, en ook
was ik in mijn gansche leven slechts
ééns een paar dagen buiten Londen
geweest en dat was reeds verscheidene
jaren geleden. Een verblijf in het hooge
Noorden was dan ook zeer aanlokkelijk
voor mij. Na een korte correspondentie
met den heer Raven kwam ik dan ook
met hem overeen, dat ik in het begin
der maand Maart zou komen, en dat
ik zijn gast zou zijn, totdat de taak die
hij mij wenschte te doen vervullen,
zou zijn volbracht. Zooals ik reeds ge
zegd heb, verliet ik Londen op den
achtsten Maartik reisde met den
midda'gsneltrein naar New Castle. Dien
nacht bracht ik in Newcastle door. en
den volgenden morgen ging ik verder
naar Almouth dit was volgens de
kaart die ik mij had aangeschaft, van
Ravensdene uit het dichtstbijzijnd
station. Reeds spoedig na mijn aan
komst te Alnmouth beleefde ik mijn
eerste avontuur door een onbeteeke-
nend toeval. Hét was een buitengewoon
schoone morgen er woei een frissche
wind, en de zon scheen aan een heider-
blauwen hemel. Aangezien ik niet
bepaald gehouden was om op een
vastgestelden tijd mijzelf bij den heer
Raven te presenteeren,-besloot ik, naar
het landgoed te wandelen langs de
kustvolgens mijn kaart was de af
stand ongeveer negen a tien mijlen.
Ik liet derhalve mijn bagage naar het
huis zenden met een boodschap aan
den heer Raven, dat ik in den loop
van den middag.zou aankomen, en
nam mijn weg door het dorpje Lesbury
naar de zee. Het duurde niet lang
of deze kwam in zicht een heerlijke
blauwe vlakte, juist dien dag zoo glad
en effen als een bevroren meer, en
glanzend in het licht der lentezon als
gepolijst staal. Er was geen enkel schip
te zien, noch in het noorden, noch
in het oosten en zuiden, geen rook
pluim van een voorbijvarenden stoo-
mer verbrak den effen horizon. Ik
onderging den invloed van een zwij
gende onverstoorde onmetelijkheid, die
de zee en de lucht daarboven op den
eenzamen mensch kunnen teweeg
brengen. Het scheen een goede voor
bereiding te zijn tot de eenzaamheid
waarin de taak die ik op mij genomen
had, mij voeren zou.
Ik was destijds dertig jaar en of
schoon ik de laatste jaren Londen bijna
niet verlaten had, was mijn jeugd toch
doorgebracht in stille plaatsen, en ik
had een aangeboren voorliefde voor
de eenzaamheid van het platteland en
de zee. Ik voelde dan ook terstond
dat ik dit gedeelte van de kust Nor
thumberland zou liefkrijgentoen ik
de kust eenmaal betreden had, slenter
de ik op mijn gemak voort. De heer
Raven had mij in een zijner brieven
geschreven, dat hij gewoon was, om
zeven uur te dineeren, en ik had dus
den geheelen dag voor mij. Tegen den
middag was de zon warm, zelfs zo-
mérsch gewordenwarm genoeg al
thans om mij er toe te brengen, mij
neer te zetten op een der rotsen waar
ik een pijp opstak en droomerig eenigen
tijd staarde daar de machtige water
vlakte waarop eens lang geleden
de ruwe Vikings qret h,un wonderlijke
vaartuigen vanuit Noorwegen waren
komen aanzetten. Ik moest wel in
mijn overpeinzingen verdiept geraakt
zijn want het was met een lichten
schrik dat ik plotseling de nabijheid
van een mensch gewaar werd. Opziende
zag ik dicht naast mij een man staan,
die mij steelsgewijze aankeek.
Het was misschien de volstrekte
eenzaamheid in mijn onmiddellijke
omgeving die mij verbaasd deed zijn,
een levend wezen zoo dicht in mijn
nabijheid te zien. Er was op dat oogen
blik geen enkel zeil op zee, en geen
spoor van een menschelijk wezen op
het land te ontdekken er was zelf»
geen schaap te zien, dat het korte gras
van de rotsen afbeet. Ik geloof, dat er
wel vogels op de punten der rotsen
geweest zullen zijn maar toch scheen
de man mij een volkomen stilte te
verbreken toen hij sprak en mij op kal-
men toon een goeden morgen wenschte.
Het geluid zijner stem verschrikte mij
het ontrukte mij echter ook aan mijn
droomen en scherpte plotseling mijn
zintuigen, en terwijl ik zijn groet be
antwoordde nam ik hem tegelijk van 't
hoofd tot de voeten op. Hij was een
korte, gezette man van middelbaren
leeftijd, netjes gekleed in een pak van
blauw serge met een snit die terstond
aan den zeeman deed denken. Het
was een confectie-costuum van het
soort dat men in zeehavens en haven
steden verkoopt, en het paste heel goed
bij zijn donkerkleurig gelaat, zijn grij
zend baard- en hoofdhaar en de gouden
ringen die hij in de ooren droeg. Hij
had iets over zich dat deed veronder
stellen dat hij met verlof was en niets
omhanden had op het oogenblik.
„Een heerlijke morgen," merkte
ik op, in het geheel niet ongeneigd
om een gesprek aan te knoopen, en
reeds een weinig nieuwsgierig, met
wien ik te doen had.
„Een heerlijke morgen, mijnheer,
dat is het, en mooi weer, dat we waar
schijnlijk voorloopig wel zullen hou
den," antwoordde hij, rondziende naar
de zee en de lucht. Toen keek hij veel-
beteekenend naar mijn korte broek;1
sportkousen en een kleinen ransel
dien ik op den rug droeg. „Juist het
geschikste weer voor heeren om voor
hun pleizier het land door te trekken,"
voegde hij er aan toe.
„U kent den omtrek hier zeker wel,"
veronderstelde ik.
„Neen 1" antwoordde hij met een
beslist hoofdschudden. „Neen, mijn
heer, ik ken deze streek niet. Ik kom
uit het zuiden ben nooit dezen kant
op geweest, en heb, vreemd genoeg,
want ik heb bijna de gansche wereld
gezien van mijn leven, deze zee die wij
vóór ons zien, nooit bevaren. Maar
er is toch wel een zeker verband tus
schen mii en dit cdeelte van ons va
derland, want mijn moeder's familie
is er vandaan. E' aangezien ik op het
oogenblik niets ""-bonders te doen heb,
ben ik hiergeen e»komen om eens een
kijkje te nemen, om plaatsen te be
zoeken waar ik wel eens van gehoord
heb van gehoordverstaat u maar
die ik nog nooit gezien heb."
„Dan verblijft u zeker hier ergens
in den omtrek vroeg ik.
Hij hief een van zijn gebruinde, be
haarde handen op, en wees landwaarts.
Vannacht heb ik in een klein dorpje
gelogeerd, ergens dien kant uit," ant
woordde hij toen. „Ik geloof dat het
Lesbury heet een klein gehucht aan
de rivier. Maar daar moet ik niet wezen,
ik zoek eigenlijk een kerkhof, misschien
zijn het er ook wel twee, waar graf-
steenen met namen er in gegrift, liggen.
A'leen, ik-weet niet waar dat kerkhof
of, nögmaals, er kunnen er meer
dan een zijn liet, begrijpt u Ten
m
ni
loJrV/\IVlI