Of VOOR DE - TTQlf A \>fl Ll F Li Tl ^III !83li!!I!IIi!!!!!iIII!fSfi ÏÜÜIIL jHffSIIIÏIlIililülüllllllIBI SIIiSIIlIIlfilfniIlflffriflIIllSEIIlIllIIlfflflHLJfflfffflfflIflüIIIIÜIIII^ Kl!Illgl!Sll3r!llIliS113l^ii!!IfiiilllSS2iSSIfi|gSI!!l!lliII8:il!ISlISili:ilIIHHIIIIIIfiIIII IIIIIIIIIISII1II91I Illl2!iilllllllliillliiilliii!lllë!l2€ verontwaardiging, „to het niet Jouw plicht te zorgen dat ik hier goed be diend word En onderti sschen zit |e hier aan tafel half te slapen. Mijn ontbijt is me allang bedorven, en als het niet gauw beter wordt, is van mijn heele vacantie de aardigheid af." Juist terwijl de dalme die laatste woorden sprak, kwam een meisje, dat er heel lief en beschaafd uitzag, voorbij de tafel, waaraan het tweetal zat. Ze was netjes maar hoogst eenvou- dgi in het zwart gekleed en droeg als eenig sieraad een prachtige roos in de krullen van het haar. Een schortje met mooie kant voltooide haar toilet. „Zeg eens, meisje," riep de dame op scherpen toon, „duurt het nog lang voordat we hier geholpen worden Het meisje bleef staan, met een uit drukking van verbazing in haar groote grijze oogen. Ze glimlachte en sprak eenigszins aarzelend „Ik weet heuscn niet, wat.." „Ja, ja, spaar me die excuses maar," viel tante Mathilde driftig in, „ik wil ontbijten en dat wel zoo spoedig mo gelijk 1" „Zal ik dan even den kellner van de eetzaal roepen," sprak het meisje met een ietwat schalksche uitdrukking in haar oogen. „Daar schiet ik niets mee op. Dat van den een naar den ander sturen verveelt mij allang. Een van beide u zelf brengt mij terstond mijn ontbijt of ik dien direct mijn beklag in bij kolo nel Morisson." Kolonel Morisson was de schatrijke eigenaar van het hotel, wien het halve graafschap toebehoorde en die in hoog aanzien stond bij al de edellieden in den omtrek. De rozen op de wangen van het jonge meisje werden donkerder, en haar groote grijze oogen staarden de lastige dame verbaasd aan. Een scherp ant woord lag haar op de lippen, maar het werd teruggehouden door de rustig- kalme stem van den jongen man, die zeide„Tante, als ik u was zou ik joch de jonge dame een beetje anders aanspreken- Als u haar niet beleefd behandelt, kunt ge toch kwalijk ver wachten dat ze u spoedig helpen zal." Het jonge meisje, dat zoo spoedig een onderwerp van gesprek was ge worden tusschen tante en neef, keek den spreker met ongeveinsde bewonde ring aan. De booze woorden waren allang vergeten, en zij werd de vriende lijkheid in persoon. „Als ik u helpen kan," sprak ze, „ben ik geheel tot uw dienst." Tante Mathilde viel onmiddellijk weer in haar rol. Op den toon van een groote dame, die zich haar rang en positie bewust is, deelde ze mee wat ze wenschte te hebben, 't was een heele lijst. Het jonge meisje luisterde op lettend. en Vincent Sharter had in- tusschen volop gelegenheid op te mer ken hoe kleine en mooie oortjes het meisje had en hoe blank haar gelaats kleur was. De blos op haar wangen begon lang zamerhand minder te worden. En een onuitsprekelijk gevoel van wrok jegens zijn tante kwam bij Vincent op, terwijl hij er naar luisterde op hoe onhebbelij ke manier zij die beminnelijke jonge dame haar .rorders" gaf. Het kostte hem zelfs groote moeite zijn ergernis niet onder woorden te brengen, maar toen hij er eindelijk toch toe besloten was, ging het meisje juist heen om de opdracht van zijn beminnelijke tante uit te voeren. Zij kwam spoedig terug en diende het ontbijt zoo handig en netjes op, dat tante Mathilde zeldzaam ver schijnsel een soort van wroeging begon te gevoelen over haar hoogheid en haar scherpte van straks. „Beste kind," sprak ze. „ik dank je wel dat je ons zoo uitmuntend bediend hebt." „Och, spreekt u er niet van," was het antwoord. „Ik hen heel blij u te hebben kunnen helpen." „Ik zou wel willen dat n ons altijd kon bedienen," ging tante Mathilde «ort. „Dat gaat nu eenmaal niet," ant woordde het meisje eenigszins verle gen. „Ziet u ik ben ik ben hier maar zoo'n beetje voor noodhulp." Vincent Sharter kon de gedachte aan die jonge vrouw met haar waardig en deftig optreden maar niet uit zijn bewustzijn verbannen. En de eene dag na de andere ging voorbij, zonder dat zij ook maar eenmaal het bekoorlijke meisje terugzagen. Waarschijnlijk was zij in een ander gedeelte van het uit gestrekte hotel werkzaam. Op een namiddag echter, dat Vin cent terwijl zijn tante haar siësta hield op de l.elling van een naburi- gen heuvel liep te wandelen, kwam hij aan een helder beekje, waar het zoo heerlijk stil en eenzaam was, dat hij de verzoeking niet weerstaan kon, er een poosje te gaan zitten droomen. Droomen met open oogen was in de laatste dagen toch een bizondere lief hebberij van onzen vriend Vincent geworden. En hij begon er over na te denken, hoe hij toch eigenlijk zulk een lui leven kon leiden, terwijl de meeste van zijn vrienden en kennissen midden in het drukke, altijd bezige dagelijksche leven stonden. Plotseling klonk hem een zwakke gil in de ooren. Hij keek op, en zag aan den anderen kant van het stroompje een jong meisje staan met komisch-wanhopige uit drukking op het gelaat. Eenige secon den staande hij haar verbaasd aan, vóórdat hij het zich bewust werd, dat hij het meisje voor zich zag, dat eenige dagen geleden zijn tante en hem be diend had. Hij nam haastig den hoed af en vroeg hoogst beleefd: „Kan ik u ook ergens mee van dienst zijn Ook zij had hem intusschen herkend en bloosde. Misse' e i was de gedachte, dat een der gasten van het hotel haar overvallen had, haar onaangenaam. Ze antwoordde intusschen met haar lieve stem„Om u de waarheid te zeggen ben ik een beetje in moeilijk heden geraakt," „ln moeilijkheden," riep Vincent uit. „Ja," hernam ze, „toen ik een uur of wat geleden hierlangs kwam, was dit stroompje op sommige plaatsen zoo droog als kurk, zoodat ikf er ge makkelijk overheen kon. Maar nu schijnt de beek intusschen heel wat gezwollen te zijn. en ben ik van het overige deel der wereld afgesloten." „Tot haar groote schade," antwoord de Vincent galant. „Nu, alS u me er weer over kunt helpen," lachte ze, „beloof ik u dat ik nooit meer zoo roekeloos zal zijn." „Wacht u maar eens even," riep Vincent, „ik denk wel dat ik u 'zal kunnen helpen." En de anfters zoo gemakzuchtige jonge man liep op een draf weg om een plank of zoo iets op te zoeken, die als geïmproviseerde brug dienst zoü- kunnen doen. Hij moest echter langer zoeken dan hij gedacht had en toen hij terug kwam, hijgde hij van inspanning wat voor onzen vriend Vincent iets heel bizonders en hoogst zeldzaam was. Maar hij vol bracht de taak, die hij eenmaal op zich genomen had, met inderdaad groote energie. Spoedig had hij een vlak stuk rots gevonden, dicht bij de plek waar het meisje stond. „Als u daar de kleine steentjes wat afvegen kunt," sprak hij, „dan zou ik de plank op hot stuk rots kunnen leg- gen. Terwijl ze dit deed, merkte hij op wat een mooie, welgevormde handen zij had. Het volgende oogenblik had hij, na een luiden roep „Pas op," de plank over het water geworpen. Het was een uitmuntende noodbrug maar wel een beetje smal. „Staat u nu stil," antwoordde hij, „tot ik u mijn hand kan reiken." Voorzichtig liep hij naar den kant, waar zij stond, en stak haar zijn hand toe. Alleen de aanraking van haar lieve vingers deed hem al trillen van blijdschap. „Zoo. pas nu op." riep hij. „want de minste verkeerde beweging zou u in het water doen storten." Ze liep zonder een woord te spreken totdat ze beiden veilig aan den over kant waren. Maar toen straalde warme dankbaarheid hem uit haar oogen tegen. „Hoe zal ik u danken voor uw vrien delijkheid," sprak ze. „Door er heelemaal niet meer over te praten," lachte hij vriendelijk. Dien dag keek hij weer de heele zaal rond naar de meisjes, die aan tafel bedienden, maar „zij" was er niet bij. Eerst twee dagen naderhand kreeg hij haar weer te zien. Ditmaal was het in de kleine dorpskerk, die haar schitterend verguld kruis verhief te midden van de boomen op de berg helling. Hij ontdekte spoedig dat zij trouwdegodsdienstoefeningen bijwoon de en het moet erkend worden dat dit feit hem tot vrij wat trouwer kerk bezoeker in die dagen maakte dan hij gewoonlijk was. Zoo ontmoetten zij elkaar nu en dan, en op zekeren dag had ze er zelfs, hoe wel tegenstrevend, eindelijk in toege stemd met hem te gaan roeien op het meertje in de nabijheid van het hotel. Vincent had nog nooit zoo'n heerlijk uitstapje gemaakt. Maar de zomer liep ten einde en tante Mathilde begon er o\er te denken om haar koffers weer te pakken. „Juffrouw Crag," sprak Vincent, toen hij haar op een wandeling ont moette, „binnen een week vertrekken wij." „Dat spijt mij erg," antwoordde zij eenvou dig. „Meen je dat wezenlijk," vroeg hij. „Zeker," was het antwoord, „anders zou ik het toch niet gezegd hebben." „Suzanne," begon hij' nu stoutmoe dig, „ik moet je een zeer gewichtige vraag doen, en daar wil je nu zeker wel ronduit op antwoorden." Ze keek hem met haar groote grijze oogen verschrikt aan en een donkere blos kwam op haar gelaat. „Ik moet noodzakelijk naar de keu ken," zeide ze op bevenden toon „Houd me hier nu niet langer op." Maar Zóó gemakkelijk kwam ze van Vincent niet af. „Laat de keuken maar wachten" antwoordde hij ietwat bruusk, „mijn vraag hfeft heel wat meer haast." „Welnu, wat is er dan," vroeg ze, vuurrood van verlegenheid. „Suzanne," er lag een wereld, van welsprekendheid in den toon, waarop hij dat woord uitsprak „Su zanne. je moet mijn vrouw worden." Eenige oognblikken stond het meis je onbeweeglijk. Toen sprak ze met door snikken afgebroken stem: „Je kent mij niet eens „Ik ken je beter dan je je zelf kent, en ik verklaar je, dat mijn levensgeluk er van afhangt, of je ja of neen zegt." Nu richtte ze zich op en keek hem vast in de oogen. Bijna plechtig sprak ze: „Je vergeet één ding het ver schil van stand tusschen ons beiden." „Ik weet geen verschil van stand," antwoordde hij. „Maar je tante en jij zijn immers gasten hier in het hotel, en ik heb u aan het ontbijt bediend." „Ja," hernam hij, „en je deed het wèt goed." „En u bent rijk, terwijl ik mij zoo bitter arm gevoel." „Ik weet niet hoe u je gevoelt, maar ik weet dat je rijk bent aan edele vrou welijke eigenschappen. Antwoord mij. wil je mijn vrouw worden „Welnu dan," antwoordde ze en het was met een blijden' lach op het gelaat „maar op voorwaarde dat je tant en mijn voogd het goedvinden." Toen tante Mathilde van het nieuws hoorde, geraakte ze in de hevigste op gewondenheid, en ze dreigde Vincent te zullen onterven, als hij nog één woord over dat „meisje" sprak. Maar de jonge man hield voet bij stuk en verklaarde Suzanna Crag te zullen huwen, al gaf zijn tante hem ook geen stuiver meer. En tante Mathilde, die naar ze zelf zeide, een gevoelig hart bezat, gaf eindelijk met weerzin haar toestemming, maar drong er op aan eerst nog den voogd van het meisje te spreken. „Wat een diepe vernedering," riep ze uit, „als je neef en erfgenaam met een meisje trouwt, dat in een hotel gediend heeft Er werd besloten dat tante Mathilde den voogd van Suzanne Crag den vol genden morgen zou ontmoeten in de kleine ontvangkamer van het hotel. Op het vastgestelde uur waren allen aan wezig maar den voogd van net meisje miste tante Mathilde nog. Kolo nel Morisson, de rijke eigenaar van het hotel, was er ook. Er verliepen eenige oogenblikken, waarna de oude dame op scherpen toon tot Suzanna sprak: „Ik hoop dat uw voogd ons niet den heelen dag laat wachten." Het jonge meisje zette groote oogen op. „Maar mevrouw," sprak ze, „mijn voogd is er al lang." „Zoo, waar dan Suzanna wees op kolonel Morrisson. Tante Mathilde slaakte een kreet van verbazing. „U wilt toch niet zeggen dat...." „Dat ik de oom en tegelijk de voogd ben van onze kleine Suzanna," viel kolonel Morrisson lachend in. „Zeker, dat is zoo." Vincent trad op zijn meisje toe. „Hoe heb je mij zoo kunnen beetne men," fluisterde hij haar toe. „Ik ben een beetje het slachtoffer van de omstandigheden geweest," lach te zij, „je neemt het toch niet kwalijk „Neen," was zijn antwoord, „ik zal je maar trouwen ondanks je jniljoe- nen." Tante Mathilde had zich i ntusschen hersteld. „Hoe bent u er toch toe ge komen, u voor een dienstbode uit te geven," sprak zij. „Dat heb ik nooit gedaan" antwoord de Suzanna. „U zelf h.ebt mij die eer aangedaan. Op zekeren dag vertrok oom's huishoudster onverwachts, en toen heb ik er in toegestemd voor eenige dagen het toezicht te houden over de bedienden. Ik 'kwam u voor bij met mijn schortje voor, en toen zag u mij voor een dienstbode aan." Tante Mathilde had te veel meeg- maakt om hier verlegen te staan. Ze stak het jonge meisje de beide handen toe en omhelsde haar moederlijk. „Geloof maar vrij, lieveling," sprak ze waardig, „dat ik je nooit wezenlijk voor een dienstbode aangezien heb SPELEN EN KUNSTJES V. DE ONMOGELIJKE KNOOP. „Neem een touw. Houd met iedere hand een eind vast. Maak nu in het midden een knoop, zonder dat een der beide handen 't eind, dat ze vast houdt, loslaat." Geeft ge die taak in 'n gezelschap op, dan is er waarschijnlijk niemand die er in slaagt ze te vervullen. U kunt 't wèl, aldus Sla de armen over elkaar, op de borst gekruist, zoodat ge met de rech terhand 't linksche eind van het (op tafel liggende) touw kunt pakken, en omgekeerd. Hebt ge dat gedaan, sla dar. de armen van elkaar en trek: de gevraagde knoop ontstaat dan van zelf. GERUSTGESTELD. Zij: Verbeeld je, beste man, mevrouw Van Hatelijk heeft verteld, dat ik geen tan den heb. O, ik ben er woedend over. Hij: Nu. houd je bedaard, kindlief, en zend haar de rekening van je tandarts ALTIJD DEZELFDÉ. Toerist (op den Mont-BIanc). O, hok jammer, de mist belet ons het heerlijke vergezicht; zie maar eens hoe dicht hij zich samenpakt. Engelschman: O yes, maar hij is toch huig nog zoo mooi niet als bij ons in Londen. No. 37 EERSTE JAARGANG 1922 HET GEHEIM VAN RAVENSDENE COURT. EERSTE HOOFDSTUK. De herberg op de rots. Overeenkomstig een notitie in mijn agenda verliet ik Londen op den acht sten Maart 1912 met bestemming naar het landgoed Ravensdene. Tot voor veertien dagen had ik den naam zelfs nooit gehoord, maar dat was niet te verwonderen, want het lag op een zeer eenzaam gedeelte van de kust van Northumberland en minstems drie honderd mijlen van mijn woonplaats. Tegen het einde van de maand Febru ari ontving ik den volgenden brief, dien ik het best hierachter in zijn geheel kan laten afdrukkendat is een zeer geschikte en verklarende inleiding tot een reeks van avonturen, zoo buiten gewoon, geheimzinnig en vol gevaar, dat ik mij nu nog wel eens met verba zing afvraag hoe ik, tot op dat oogen blik iemand die een zeer rustig, zelfs bijna eentonig léven leidde, er ooit v® doorheen gekomen ben. ihier de inhoud van den brief „Ravensdene Court, bij Alnwick, Northumberland. 24 Februari 1912, „Geachte Heer, Mijn vriend, Mr. Gervase Witherby van Monks Welborough dien U wel zult kennen, heeft mij gezegd, dat U een van de vooraanstaande deskun digen zijt op het gebied van oude boe ken, dobumenten en dergelijke en de meest geschikte man om den inhoud van een oude bibliotheek na te zien, de waarde er van vast te stellen en het geheel te beoordeelen. In verband daar mede zou ik mij zeer gaarne van uw waardevolle diensten willen verzekeren. Het hierboven genoemde landgoed is eerst kort geleden mijn eigendom ge worden het is een zeer oud heeren huis aan de kust van Northumberland, waarin de oudste tak mijner familie gedurende ongeveer vierhonderd jaar heeft gewoond. Er zijn hier vele dui zenden boeken, het meerendeel zeer oude er is ook een groote verzameling geschriften, manuscripten en documen ten mijn onmiddellijke voorganger mijn oom John Christopher Raven, was een groot verzamelaar, maar te oordeelen naar wat ik tot op heden van zijn collectie gezien heb, kan ik niet zeggen dat hij een groot liefhebber was van de kunst om zijn zaken steeds ordelijk te houden, want een geheele vleugel van het huis is niets anders dan een museum, waarin boeken, papieren, antiquiteiten en dergelijke dingen schenen te zijn bijeen gebracht zonder eenige orde en in 't geheel niet gererg ikt ik ben geen boeken- kenn noch een antiquairtot voor korte tijd bracht ik mijn leven in geheei 'ndere omstandigheden doo- namelijk als commissionair in i Nochtans is het mijn ernstig verlan gen, dat deze nieuwe bezittingen die mij ten deel gevallen zijn, behoorlijk worden beheerd en verzorgd en ik zou gaarne zien, dat een expert alles wat zich hier bevindt eens grondig naziet en mij raad geeft, hoe alles geregeld en voor de toekomst behouden blijven kan. Ik zou U in verband met't boven staande zeer verplicht zijn als U het zou zoudt kunnen inrichten dat U "hier komt als mijn gast, mij met uw kennis bijstaat en daarvoor in rekening brengt wat U goeddunkt. Ik kan U niet veel bizonders beloven wat betreft genoegens en amusementen voor uw vrije uren, want dekplaats is zeer een zaam, en mijn huishouden bestaat alleen uit mijzelf en mijn nicht, een meisje van negentien jaar, juist van kostschool thuis gekomenmaar ge zult wellicht meer passend gezelschap vinden in een anderen gast, Mr. Septi mus Cazalette, de eminente deskundige in de munt- en penningkunde, die zich hier bevindt om de uitgebreide collectie munten en medailjes te onderzoeken die mijn zooeven genoemde bloed verwant heeft bijeengebracht. Ik kan U verder de voordeelen van een zeer aangenaam klimaat in het vooruit zicht stellen en geef U de verzekering dat ge ons van harte welkom zult zijn en alles gedaan zal worden om U het verblijf hier zoo aangenaam mogelijk te maken. In de hoop dat U ons spoe dig met uw bezoek zult kunnen ver eeren verblijf ik, Uw dienstwillige Francis Raven. Leonard Middlebrook, Esq., 35 M., Old Buildings, Lincoln's Inn, W. C." Verschillende zaken die in dezen brief genoemd werden deden mij ge neigd zijn om naar Ravensdene te gaan het oude heerenhuis de duizenden oude boeken het vooruit zicht, wellicht echte handschriften te ontdekken de kans om de verza meling van een liefhebber na te zien en misschien nog meer dan dat alles, de büitengewoon hoffelijke en beleefde toon in de uitnoodiging. Ik had het in dien tijd niet bizonder druk, en ook was ik in mijn gansche leven slechts ééns een paar dagen buiten Londen geweest en dat was reeds verscheidene jaren geleden. Een verblijf in het hooge Noorden was dan ook zeer aanlokkelijk voor mij. Na een korte correspondentie met den heer Raven kwam ik dan ook met hem overeen, dat ik in het begin der maand Maart zou komen, en dat ik zijn gast zou zijn, totdat de taak die hij mij wenschte te doen vervullen, zou zijn volbracht. Zooals ik reeds ge zegd heb, verliet ik Londen op den achtsten Maartik reisde met den midda'gsneltrein naar New Castle. Dien nacht bracht ik in Newcastle door. en den volgenden morgen ging ik verder naar Almouth dit was volgens de kaart die ik mij had aangeschaft, van Ravensdene uit het dichtstbijzijnd station. Reeds spoedig na mijn aan komst te Alnmouth beleefde ik mijn eerste avontuur door een onbeteeke- nend toeval. Hét was een buitengewoon schoone morgen er woei een frissche wind, en de zon scheen aan een heider- blauwen hemel. Aangezien ik niet bepaald gehouden was om op een vastgestelden tijd mijzelf bij den heer Raven te presenteeren,-besloot ik, naar het landgoed te wandelen langs de kustvolgens mijn kaart was de af stand ongeveer negen a tien mijlen. Ik liet derhalve mijn bagage naar het huis zenden met een boodschap aan den heer Raven, dat ik in den loop van den middag.zou aankomen, en nam mijn weg door het dorpje Lesbury naar de zee. Het duurde niet lang of deze kwam in zicht een heerlijke blauwe vlakte, juist dien dag zoo glad en effen als een bevroren meer, en glanzend in het licht der lentezon als gepolijst staal. Er was geen enkel schip te zien, noch in het noorden, noch in het oosten en zuiden, geen rook pluim van een voorbijvarenden stoo- mer verbrak den effen horizon. Ik onderging den invloed van een zwij gende onverstoorde onmetelijkheid, die de zee en de lucht daarboven op den eenzamen mensch kunnen teweeg brengen. Het scheen een goede voor bereiding te zijn tot de eenzaamheid waarin de taak die ik op mij genomen had, mij voeren zou. Ik was destijds dertig jaar en of schoon ik de laatste jaren Londen bijna niet verlaten had, was mijn jeugd toch doorgebracht in stille plaatsen, en ik had een aangeboren voorliefde voor de eenzaamheid van het platteland en de zee. Ik voelde dan ook terstond dat ik dit gedeelte van de kust Nor thumberland zou liefkrijgentoen ik de kust eenmaal betreden had, slenter de ik op mijn gemak voort. De heer Raven had mij in een zijner brieven geschreven, dat hij gewoon was, om zeven uur te dineeren, en ik had dus den geheelen dag voor mij. Tegen den middag was de zon warm, zelfs zo- mérsch gewordenwarm genoeg al thans om mij er toe te brengen, mij neer te zetten op een der rotsen waar ik een pijp opstak en droomerig eenigen tijd staarde daar de machtige water vlakte waarop eens lang geleden de ruwe Vikings qret h,un wonderlijke vaartuigen vanuit Noorwegen waren komen aanzetten. Ik moest wel in mijn overpeinzingen verdiept geraakt zijn want het was met een lichten schrik dat ik plotseling de nabijheid van een mensch gewaar werd. Opziende zag ik dicht naast mij een man staan, die mij steelsgewijze aankeek. Het was misschien de volstrekte eenzaamheid in mijn onmiddellijke omgeving die mij verbaasd deed zijn, een levend wezen zoo dicht in mijn nabijheid te zien. Er was op dat oogen blik geen enkel zeil op zee, en geen spoor van een menschelijk wezen op het land te ontdekken er was zelf» geen schaap te zien, dat het korte gras van de rotsen afbeet. Ik geloof, dat er wel vogels op de punten der rotsen geweest zullen zijn maar toch scheen de man mij een volkomen stilte te verbreken toen hij sprak en mij op kal- men toon een goeden morgen wenschte. Het geluid zijner stem verschrikte mij het ontrukte mij echter ook aan mijn droomen en scherpte plotseling mijn zintuigen, en terwijl ik zijn groet be antwoordde nam ik hem tegelijk van 't hoofd tot de voeten op. Hij was een korte, gezette man van middelbaren leeftijd, netjes gekleed in een pak van blauw serge met een snit die terstond aan den zeeman deed denken. Het was een confectie-costuum van het soort dat men in zeehavens en haven steden verkoopt, en het paste heel goed bij zijn donkerkleurig gelaat, zijn grij zend baard- en hoofdhaar en de gouden ringen die hij in de ooren droeg. Hij had iets over zich dat deed veronder stellen dat hij met verlof was en niets omhanden had op het oogenblik. „Een heerlijke morgen," merkte ik op, in het geheel niet ongeneigd om een gesprek aan te knoopen, en reeds een weinig nieuwsgierig, met wien ik te doen had. „Een heerlijke morgen, mijnheer, dat is het, en mooi weer, dat we waar schijnlijk voorloopig wel zullen hou den," antwoordde hij, rondziende naar de zee en de lucht. Toen keek hij veel- beteekenend naar mijn korte broek;1 sportkousen en een kleinen ransel dien ik op den rug droeg. „Juist het geschikste weer voor heeren om voor hun pleizier het land door te trekken," voegde hij er aan toe. „U kent den omtrek hier zeker wel," veronderstelde ik. „Neen 1" antwoordde hij met een beslist hoofdschudden. „Neen, mijn heer, ik ken deze streek niet. Ik kom uit het zuiden ben nooit dezen kant op geweest, en heb, vreemd genoeg, want ik heb bijna de gansche wereld gezien van mijn leven, deze zee die wij vóór ons zien, nooit bevaren. Maar er is toch wel een zeker verband tus schen mii en dit cdeelte van ons va derland, want mijn moeder's familie is er vandaan. E' aangezien ik op het oogenblik niets ""-bonders te doen heb, ben ik hiergeen e»komen om eens een kijkje te nemen, om plaatsen te be zoeken waar ik wel eens van gehoord heb van gehoordverstaat u maar die ik nog nooit gezien heb." „Dan verblijft u zeker hier ergens in den omtrek vroeg ik. Hij hief een van zijn gebruinde, be haarde handen op, en wees landwaarts. Vannacht heb ik in een klein dorpje gelogeerd, ergens dien kant uit," ant woordde hij toen. „Ik geloof dat het Lesbury heet een klein gehucht aan de rivier. Maar daar moet ik niet wezen, ik zoek eigenlijk een kerkhof, misschien zijn het er ook wel twee, waar graf- steenen met namen er in gegrift, liggen. A'leen, ik-weet niet waar dat kerkhof of, nögmaals, er kunnen er meer dan een zijn liet, begrijpt u Ten m ni loJrV/\IVlI

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 7