Li
VOOR DE
Fi
^i8i8iiiiiii[Hiiiginiiniiiii":n8imi:jiiiiBiiiiimimiiiinmn[iiiiiiniiimniBii»fiii:iiiiifyiiiifiiiiiiitgiigmigiifiiiiniiFHiniiiiiiii5g
KMimiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiniiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiijiimiiinuiiiiimmmiiriiiiiJimiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiK
Iets uit den
Moppentrommel
W1
Kunstjes met de Kaart.
g f
-a 5-fi
g I
1 5" I
No. 40
EERSTE JAARGANG 1922
HET GEHEIM VAN RAVENSDENE COURT.
o» h <s> r «q p
'2 W MW(Bt5^0Q«t.r* r* C, 3 I/I fSfcöCL i' !*f5
ft 5 i i e* i I ÜQ Q G& C-3 »-j ÉD iö f*
„Dan dient u keizerlinnen te nemen."
„Wat is dat?"
„Dat is katoen van één kleur."
„Laat mij even zien, als 't u belieft."
„In de gewenschte kleur is het tot
mijn spijt op het oogenblik niet voor
handen."
Ik verliet de vriendelijke jongedame
en stond eenige oogenblikken later,
met een verlegen blos op de wagen, in
'een anderen winkel.
Een elegant en voorkomend heer
nam mijn staaltje in ontvangst en
hield het onderzoekend in het licht.
„Wil u mij even volgen, mijnheer
Ik voldeed aan het verzoek, en trap
op, trap af, doorkruisten wij een reeks
van gangen en vertrekken. Eindelijk
bleef mijn gids voor een toonbank
staan en overhandigde het staaltje
aan een anderen heer.
Ook deze betastte het van alle zij den.
„Het spijt me, mijnheer, maar ik
kan u aan deze stof niet helpen."
„En die mijnheer van zooeven heeft
gezegd van wèl."
„Zeker, mijnheer, wij hebben deze
stof gehad, maar zij is nu uitverkocht.
Probeer het eens bij de firma Kniphof
aan de overzij. Mogelijk, dat deze u
helpen kan."
Ik nam beleefd mijn hoed af, maar
was heimelijk niet weinig uit mijn hu
meur.
Bij Kniphof het oudje liedje. Geen
gebrek aan plichtplegingen en formali
teiten.
„Het spijt me, meneer, doch in
deze kwaliteit hebben we zulke stof
niet voorhanden.
Moet het meubelstof zijn
Ik antwoordde bevestigend.
„Dan moet u keizer-linnen nemen."
,Past het hierbij
„Neen, mijnheer, kwaliteit en kleur
zijn oneindig beter. Deze stof" hij
wees met een verachtelijk oog op het
staaltje wordt heelemaal niet meer
gebruikt."
„Men kan toch, meen ik, gebruiken
wat men wil?"
„Zeker, mijnheer, doch met uw ver
lof, men doet het niet." m
Nijdig als een spin verliet ik de firma
Kniphof.
Iets verder in dezelfde straat kende
«k een linnenmagazijn. Ik verzamelde
nieuwen moed en deed mijn uiterste
best, om mijn booze bui te verdrijven.
Op mijn vraag, vooraan in den win
kel, werd mij beleefd geantwoord
„Laatste vertrek, links, mijnheer.
altijd rechtuit."
Ik baande mij door de talrijke koop
lustige dames een weg, totdat ik onder
een verlichtende zucht in het aange
duide vertrek belandde.
Bij de eêrste de beste toonbank over-
iandigde ik mijn staaltje.
„Twee tafels verder, mijnheer," werd
ïiij verzocht.
Geduldig herhaalde ik mijn vraag.
Het kleine lapje werd weer van alle
tanten betast en bekeken, en ik las in
Se oogen van 'den vriendelijken heer,
dat mij een nieuwe teleurstelling wacht-
te.
„Voor katoen moet u beneden zijn,
mijnheer."
„En men heeft mij naar u verwezen
„Bepaald een vergissing, hier wófdt
geert katoen verkofcht."
Met loome schreden ging ik weder de
trap op, trap af, en om den boozen blik
iri m'n oogen voor de kooplustige be
zoeksters verbórgen te houden, liet
Ik verlegen het hoofd hangen,
Beneden wachtte mij een nieuwe te
leurstelling.
„Deze stof wordt niet meer verkocht,
mijnheer. Kleur en kwaliteit, die wij
voorhanden hebben, zijn Véél beter."
„Maar de vraag is, passen ze hierbij?"
stiet ik woedend uit.
„Neeh, mijnheer, beslist niet. Het
«enige, wat u zou kunnen nemen, is
teizerlinnen,"
lk was de vertwijfeling nabij.
„Zou ik het keizerlinnen even mogen
tien
„Wel. zeker, mijnheer, maar dan
móet tl op de derde étage zijn, afdee-
'ing meubelstoffen."
Vooruit maar weer," dacht ik half
waanzinnig.
Bijna ademloos bereikte ik de der
de étage en overhandigde 't verwensch-
te lapje aan de eerste de beste juf
frouw, die ik tegenkwam.
„Laatste vertrek, mijnheer," klonk
de lieve stem.
Daar gekomen, naderde mij een lang
opgeschoten jonge man.
„Zoudt u mij aan rood katoen kun
nen helpen vroeg ik oogenschijnijk
kalm.
„Voor meubelstof
„Ja."
„Dan moet u ginds aan de tweede
toonbank zijn. Links, mijnheer 1"
Het staaltje onderging weer de oude
behandeling.
„Wij hebben keizerlinnen, mijnheer.
Kleur en kwaliteit zijn beter, maar 't is
de eenige voorhanden stof, die hierbij
eenigermate past."
Alweer keizerlinnen
De moed ontzonk mij, en ik gaf ten
einde raad den ongelijken strijd op.
„Goed, geef mij keizer-linnen," ge
bood ik bijna ruw.
„Hoeveel
„Weet ik het Pardon, mijnheer
geef mij vijf el, als 't u belieft."
Het gevraagde werd gemeten en af
geknipt. De bediende klopte op de
toonbank en schreeuwde op heeschen
toon, „cassa
Een klein meisje, met lange blonde
lokken, kwam vrooliik aangehuppeld
en ontving een strook papier en het voor
mij bestemde keizer-linnen.
„Wil u ginds naar de cassa gaan,
mijnheer
Ik volgde het lieve kind, half dood
van uitputting en vermoeienis.
Tien minuten later stond ik weder
op straat.
Het stormde in mijn gemoed.
Mijn vuisten balden zich, en 't was
of de bevende armen zich aan het weer-
looze pakje wilden wreken, dat ik liefst
van wrevel en woede in de gracht ge
slingerd had.
In de stemming van het oogenblik
wilde ik miin zieke vrouw niet onder
de oogen komen, en daarom vlijde
ik mij onder het vriendelijk scherm van
een voornaam café behagelijk en zuch
tend neer.
Na een half uur stond ik op. De gram
storige bui was weggedreven en het
vriendelijk lentezonnetje, dat mij op
mijn wandeling naar huis vergezelde,
werkte weldra weldadig op mijn ze
nuwen.
Thuis gekomen, liet ik onder een
glimlach aan mijn vrouw zien, wat ik
voor haar had meegebracht.
„Maar de kleur is heel anders l"
riep zij in schreiende teleurstelling.
„Neen, vrouwtje, zij is goed....
ja, beter zelfs. En ook de kwaliteit is
oneindig beter.... 't Is keizerlinnen
..Derde verdieping, laatste vertrek,
tweede toonbank, links...."
Mijn vrouwtje schaterlachte en
spreidde met van geluk stralende oogen
het verrukkelijke keizerlinnen over het
velvet tafelkleed uit.
„Ja, ja, kwaliteit en kleur zijn onein
dig mooier," beaamde zij geestdriftig,
„eti nu behoef ik niet êens meer de
oude stof te gebruiken, zooveel heb je
voor mij meegebracht."
Ik lachte met haar mee en verhaalde
van a tot z mijn wedervaren.
„Dat ik niet aanstonds aan keizer
linnen gedacht hebt 1" riep zij vol
dèernis uit.
„Ja, vrouwtje.maar toch betreur
ik het niet. Ik ben nu een ervaring rij
ker geworden, ik heb tot nog toe al-
tijd jelui winkelen als een onnutte en
noodetöóze tijdverspilling beschouwd,
voortaan zal ik wat zachter oordeelen
over dames die inkoOpen gaan doen."
AFGEWIMPELD.
Wat een heerlijken kalkoen hebt u
daar, mijnheer Muller, eêt U d!è alKseh op?
Welnee», met gestoofde vruchten en
kalfsgehakt!
DE PROFESSOR.
Zeg man, die oude boeken kan ik ze
ker wel verbranden; je gebruikt ze toch
nooit. i
Professor: Nou, dat moet je niet zeg
gen; misschien heb ik ze nog wel eens
noodig, maar voorloopig kun je ze wel
verbranden.
DAT KWAM GOED UIT.
Nieuwe meid: lk geloof mevrouw, dat
nwes goed koken kan, is 't nie?
Mevrouw: Nee, kind, ik kan er niets
van.
Nieuwe meid: Nou, dan geloof ik wel
dat we 't samen vinden kunnen. Ik kan 't
ook niet.
DE GELIJKENIS
De man ging voor langen tijd op reis
buitenslands en nam een teeder afscheid
van zijn vrouw.
Lieve, zei hij, als ik ver weg ben, kijk
dan 's avonds naar gindsche ster en denk
aan me.
Dat zal ik zeker doen, liefste, ant
woordde ze. Als ik iets noodig had om aan
je herinnerd te worden, dan zou het ze
ker niets beters kunnen zijn dan die ster.
Waarom?
Omdat die 's avonds zoo laat komt
en 's morgens zoo bleek ziet.
GEVOLGTREKKING.
Wat ben jij? vroeg de commissaris
van politie aan een sujet, dat wegens dron
kenschap en rustverstoring was gearres
teerd.
Mijn vrouw is waschvrouw, was het
antwoord.
Zoo, hervatte de commissaris, nu ben
ik op de hoogte. Dan ben jij zeker dag
dief?
TEGENWICHT.
Chef: Je doet den geheelen dag
niéts.
Bediende: Daarom blijf ik eiken dag
ook langer dan de anderen in het kan
toor.
SPOT.
Waar dacht je aar.?
Aan niets.
Natuurlijk 1.altijd met je zelf be-
zig!
EEN RUSTIGE RUST.
Wei, Betje, hoe is het van morgen
met mijn besten vriend?
De meid: Hij is zeef slecht, mjjn-
heerl
Jongen, jongen, 't is wat te zeggen.
Dien We even aan, ik wil hem toch een
enkel oogenblik bezoeken,
Onmogelijk, mijnheer, Er mag nie
mand bij. De dokters zeggen, dat zijn le
ven afhangt van een volmaakte rust.
Wat is dat helsch leven in de kamer
daar naast Zijn slaapkamer?
O, dat zijn de dokters maar, die in
consult zijn.
DE DEUGDELIJKHEID VAN DE
SCHOOLJUFFROUW.
Bezoeker: -Jij, poesje, gaat zeker al
lang naar school?
Kleine Betsiè: Ja meneer,
En je gaat zeker heel graag naar
school ook?
«-« Ja, tneneer.
En je hotidt zeker van de juf, die je
leêrt, la 't niet?
ja, weneer. Ik zou niet graag «en
andere meesteres hébben.
Dat hoor ik graag!
Ze is töo bijziende als een kip,
WAAROM DUIZEND EN EEN NACHT?
Bij dé gföote Oosterse he Sprookjesverza
meling, welke Ons steeds als bewonderens
waardige voorbeeld der Oöstersche fanta
sie is bijgebleven spélen de duizend en één
nacht geschiedenissen oen groótè rol.
Waafortï zijn 't juist duizend en één cn
niet precies duteend.
De grond hiervoor wordt aangegeven ln
de ln hét ÖOsten heerschènde oer-oude ge
woonte van afkeer voor afgeronde getallen
Leent iemand 10,000 munstukken uit,
dan zal de qullarttle steeds op 10.001 ge
steld worden, dè veroordeelde die in IndiS
tot 10Ó stokslagen veroordeeld wordt, zal
er 101 ontvangen, om-dat deze hem minder
kwaad zullen doêti.
Ift de Oud-JöOdsche wét kreeg de arme
duivel, die tók 40 dagen verobrdeelil werd,
er slechts 00. Overal een vrees voor het
ronde getal, welke zich ln het Öostersehe
bijgeloof afteekent, en daaraan danken wij
ook waarschijnlijk dè sprookjes van ,.Dui-
zermd en één Nach»-"
OP DE HOOGTE.
„Ja Mevrouw," vertelde de keukenmeid
ik had best kunnen trouwen, maar dan
had ik naar Australië gemoeten."
„Nou, dat is een mooi land," zei me
vrouw.
,,'t Was mij te koud," zei de keukenmeid
„Te koud?" verwonderde zich mevrouw,
„maar kind, het is er veel warmer dan
hier."
„Hè, mevrouw," lachte de meid. „nu wil
u mij er tusschen nemen. Waar komt dan
al dat bevroren vleesch vandaan?"
LAKONIEK.
Een gast komt in een restauratie en
bestelt voor zijn souper een biefstuk. De
kellner brengt het bestelde, hetgeen echter
zoo klein is, dat de gast woedend uitroept:
-Denk je dat ik daaraan genoeg heb?
Kellner: Geenszins mijnheer, wat ver
langt u nog meer?
AFGEWEND.
Mevrouw: Betje, wat is die tafel weer
schandelijk stoffigl Ik kan er mijn naam
wel in schrijven!
Dienstmeisje: Dan kan u meer dan
ik, mevrouw! Och ja, goed onderwijs, zeg
ik altijd, gaat maar boven allesl
NIET VERWACHT.
Uw toestand is hoogst ernstig zei
de dokter, wilt u soms nog iemand spre
ken.
Ja, sei de ziekeeen anderè
dokter.
OM TE BEKOELEN.
A: Waarom'spoor jij je jongen toch
zoo aan z'n verzen naar een uitgeven
te sturen. Wil je 'm dichter laten wor
den?
B: Juist niet man. De liefheb
berij moet er ai jong uit.
WAAE HET ZOUT GOED VOÖE IS.
Behalve om de spijzen te kruiden, is
zout nog voor het volgende goed:
Met in spiritus of geest van salmiak
opgelost zout verwijdert men vetvlekken
uit stoffen.
In zout water koeien aarden of gla
zen potten zeer snel af.
In azijn opgelost zout is goed om geel
koperen voorwerpen te poetsen.
Zwart lakón blijft mooi van kleur als
men het in zout water wascut en krimpt
dan ook niet meer.
Tapijten blijven frisch van klour, als
men zo vóór het kloppen met zout be
strooit en daarna met een voohtigen doek
afneemt,
Zout-, dat in do zonnewarmte en in
oitroeneap is opgeio.t, verwijdert roest
en inktvlekken.
Strooien en manden voorwerpen en
gevlochten riet worden door afborstelen
met zout water als nieuw.
Do zwelling van bijen- en wespenste-
ken vermindert, wanneer men er een
papje zout oplegt.
KOPEREN KRANEN.
Het is niet noodlg koperen kr.men
dégelijks te poetsen; pöets ze eens in
de week goed en gé kunt volstaan met
ze élkèn dag even af te doen met een;
in slaolie gedoopt lapje. Ze zullen êf
dan altijd netjes uitzien en aan het
eind van de week is ef weinig moeite»
noodig, om zo heel mooi te krijgen. Bri
is telkens slechte zeer weinig olie voor
noódig; teveel schaadt. Met een eier
dopje vol kunt ge lang tóe.
VIL DE VERPLAATSTE KAART.
Leg drie kaarten naast elkaar op
tafel en vraag „Wie kan de middelste
kaart tusschen de andere twee vaft-
daan krijgen zonder er aan te komen
Men doet allerlei voorstellen een
tang of een naald te gebruiken b.v.
maar ge verwerpt die, want dan wordt
de kaart toch indirect aangeraakt,
U lost dan de vraag op, door dood
bedaard de kaart die hét meest rechts
ligt, naar links te verplaatsen. De kaart
die eerst de middelste was, is dan tus
schen de andere twee vandaan 1
ïïTSBTSS'
O
3 V
53
O S
usj E ffl
HUISKAMER
Na alles wat er van de misdaden be
kend geworden was, scheen het mij ech
ter toe, dat er deze gevolgtrekkingen uit
de feiten gemaakt konden worden, en ik
zie dat ik ze destijds bij de couranten
uitknipsels als volgt heb genoteerd
1. Salter en Noah Quick waren in het
bezit van een geheim.
2. Zij werden vermoord door man
nén, die voor zichzelf in het bezit van
dat geheim wilden komen.
3. De werkelijke moordenaars waren
waarschijnlijk lid eener misdadigers-
bende.
4. Die bende als er tenminste een
was moest ongetwijfeld wijd ver
takt zijn en zou, als zij zich van het ge
heim had kunnen meester maken, er
zeker gebruik van maken.
Uit deze vier punten rees voor mij
de vraag; wat was dat geheim? Iets
dat met geld verband hield, daaraan
twijfelde ik niet. Maar wht, en hoe
Ik hield mij dikwijls met de geheim
zinnige aangelegenheid be2ig in dien
tijd, en ik kon niet nalaten mijzelf som
tijds af te vragen wat toch wel de reden
mocht zijn van Cazalette's vreemd
gedrag bij de heg. Hijzelf sprak er
nooit over, en ik was onwillekeurig
huiverig om hem te zeggen wat ik ge
zien had. Ook over zijn arbeid aan
de tabaksdoos-fotografie zweeg hij
ik kan mij tenminste niet meer herin
neren, dat hij er mij ooit iets van gezegd
heeft. Maar tefcen den tijd waarop het
gerechtelijk onderzoek was afgeloopen,
bemerkte ik dat Cazalette, dié tot dus
ver al zijn tijd had besteed aan het be-
studeeren van de munten en penningen,
nu dikwijls uren zat te turen óp alle
mogelijke boeken die over de plaatse
lijke ligging en de historié van Ravens-
dene Court handelden en alle pogingen
in het werk stelde om daarover zooveel
mógelijk te wéten te komen. Oók be
studeerde hij oude kaarten, platte
gronden, schetsen en dergelijke. Van
Londen liet hij later de nieuwste
legerkaart komen, en ik zag hem die
meermalen met de grootst mogelijke
aandacht bestudeeren. Hij zeide echter
niets, tot op zekeren dag, toen hij mij
alleen aantrof in de bibliotheek en mij
plotseling overviel met een vraag, die
mij verwonderde.
„Middlebrook," zeide hij, „de naam
dien die arme kerel noemde tijdens het
gesprek dat u met hem voerde flp M
rotsen, was die niet Netherfield
„Netherfield," antwoordde ik. „Dat
was de naam, mijnheer Cazalette."
„Hij zei Immers dat er menschèn
van dien naam hier ln den omtrek
begraven liggen vroeg de oude heer.
„Jawel, maar hij wist niet op welk
kerkhof," antwoordde lk. „Waarom
vraagt u mij dat, mijnheer Cazalette
Hij nam een snuifje, als om daardoor
zijn gedachten gemakkelijker te kunnen
verzamelen.
„Wel," antwoordde hij na eenige
oogenblikken zwijgens, „net Is tóch
iets vreemds, dat'ten tijde van het ge
rechtelijk onderzoek niemand er ooit
aan gedacht heeft om eens na te gaan
of werkelijk dat kerkhof en dat graf
of die graven bestaan."
„Waarom hebt u dan dat niet voor
gesteld vroeg ik.
„Ik wilde het liever zélf ontdekken,"
zeide hij met een oolijk knipoogje.
„En als u het gaarne wilt weten, ik
heb ook pogingen daartoe in het werk
gesteld. Alle mogelijke plaatselijke
geschiedenissen heb ik nageplozen en
ik denk dat de overleden John Chris
topher Raven elk strookje bedrukt
papier dat iets behelsde over dit ge
deelte van Northumberland en dat
een drukpers verliet, heeft gekocht
maar ik kan nergens dien naam vinden
of ook maar iets dat er op lijkt,"
„Doopboeken vroeg ik.
„Jawel, daar heb ik reeds aan ge
dacht," zeide hij. „Sommige ervan
zijn gedrukt en die heb ik natuurlijk
nagezocht, maar zonder resultaat. En
toch, Middlebrook, ben ik er steeds
meer van overtuigd geworden, dat die
Salter Quick heel goed wist wat hij
zeide, dat er werkelijk een of meer
Netherfields hier in de omgeving be
graven liggen, en dat het geheim van
de twee moorden op de een of andere
wijZe te vinden is in hun graftom
ben 1"
Hij nam opnièuw eén snuifje en
keek mij aan alsof hij ontdekken wilde
of ik het al dan niet met hem eens was.
Ik dacht even na en vroeg toen Mijn
heer Cazalette, hebt u reeds iets ont
dekt door het fotografeeren van het
deksel van die tabaksdoos? U dacht
immers, dat het wel iets aan het
licht zou kunnen brengen
Tot mijn groote verbazing wendde
hij zich plotseling om en ging lang
zaam heen.
„Ik ben daarfnede ttog niet geheel
gereed," antwoordde hij nóg. „Die
zaak is nog niet afgewikkeld."
Later vertelde ik juffrouw Raven
dit korte onderhoudwij ontmoetten
elkaar meermalen in de bibliotheek en
bespraken dan dikwerf de geheimzinnige
geschiedenis der beide moorden.
„Wat was er dan tóch eigenlijk op
het deksel Van die tabaksdoos
vroêg zij. „Iets dat werkelijk iemands
nieuwsgierigheid kón opwekken
„Ik geloof dat de heer Cazalette
dé beteekenis er van v?el wat overdre
ven heeft," antwoordde ik, „maar
er waren inderdaad eenige teekens op
het deksel, die er met een bepaalde be
doeling zijn aangebracht."
„Ert wat dacht dan de heer CaZalette
dat die teekens of krassen moesten
beduiden vroeg zij.
„Dat weet alleen Cazalette zelf,"
antwoordde ik. „De een of andere ge
heimzinnige sléutel van hét raadsel
def belde moorden wellicht."
„lk wilde dat Ik die tabaksdoos ge
zien had," merkte zij Op. „Hèt zal ln
elk geval wel interessant geweest zijn.'
„Dat is gemakkelijk genoeg," zeide
ik. „De politie heeft ze nog, evenals
al het andere wat aan Salter Quick
toebehoorde. Als we even naar het
politiebureau gaan, zal de inspecteur
u de doos ongetwijfeld laten zien."
Ik zag dadelijk dat dit voorstel bij
haar in den geest vielook zij gevoelde
denbetooverenden invloed van den aan
blik van voorwerpen die met geheim
zinnige misdaden verband houden.
„Laten we dan gaan," zeide zij.
„Vanmiddag
Ik had zelf ook veel lust om nog
eens een blik op die tabaksdoos te
werpende toespelingen van den ou
den Cazalette en zijn geheimzinnige
geheimhouding van zijn fotografische
onderzoekingen wekten den lust in mij
op, om eens verder te zoeken naar de
oorzaak van de misdaad nabij Ravens-
dene Court.
Na den lunch wandelden juffrouw Ra
ven en ik naar het politiebureau waar wij
terstond bij den inspecteur werden
binnengelaten. De man toonde door
zijn beleefden groet heen. openhartig
zijn verwondering over ons bezoek.
„Wij zijn hier gekomen met een on
gewoon doel," zeide lk tot hem.
Juffrouw Raven is, evenals de meeste
'dames, niet vrij van nieuwsgierigheid.
Zij zou gaarne de tabaksdoos willen
zien die op het lijk van Salter Quick
gevonden werd."
De inspecteur van politie lachte.
„O riep hij uit. „pat ding, dat die
oude heer heette hij niet Cazalette
zoo graag wilde fotografeeren?
Wel, ik weet het niet zoó precies, maar
ik heb niets anders gezien dan enkele
krassen op de binnenzijde van het dek
sel. Heeft hij iets ontdekt
„Dat weet alleen Cazalette zelf,"
antwoordde ik. „Hij bewaart daarover
een strikt stilzwijgen. Het is zijn ge
heim, en dat juist maakt juffrouw
Raven nieuwsgierig."
„Wel," antwoordde de inspecteur
op weiwillenden toon, „die nieuwsgie
righeid is gemakkelijk te bevredigen.
Alles wat aan Salter Quick behoorde,
is nog hier." Hij ontsloot een kast en
wees op twee bundeltjes een daar
van, het grootste, was in linnen ver
pakt het andere, wat kleiner, in een
stuk zeildoek.
„Dat," ging hij voort, wijzend op
het in linnen gepakte bundeltje, „zijn
de kleeren van den vermoorde, en dit
zijn kostbaarheden, zijn geld horloge,
ketting enzoovoorts. Het is verzegeld,
zooals u ziet, maar wij kunnen de
zegels verbreken en ze later vefnieu-
wen."
„Het is zeer vriendelijk van u om
zooveel moeite te doen," zeide
juffrouw Raven. „Ên dat alles om een
gril te voldoen."
De inspecteur verzekerde haar, dat
het in het geheel geen moeite was.
én verbrak de zegels Van het kleine,
zorgvuldig Omwikkelde pak. Daarin,
netjes gerangschikt, lag alles wat Sal
ter Quick had toebehoord, zelfs zijn
pijp en lucifers. Zijn geld was er. bank
noten, goud. zilver eft kopèrer was
een stompje potlood en een touwtje
Het geringste wat op bem gevonden
was had men bewaard. Maar de ta
baksdoos was er niet 1
„lk ik zie ze nietriep de in
specteur uit. „Wat is dat nu
Hij keerde alles nog eens om - en
nog eens maar er was geen tabaks
doos. Zichtbaar verward en ontsteld,
drukte hij op een bel en vroeg naar
een der agenten die even later binnen
trad. De inspecteur wees op de ver
spreid liggende zaken.
„Heb jij niet dit alles bijeengepakt
toen het onderzoek afgeloopen was
vroeg hij. „Alles lag op tafel tijdens het
onderzoek, en daarna heb ik je opgedra-1
gen om alles hier te brengen, in te pak
ken en te verzegelen."
„Dat heb ik ook gedaan, inspec
teur," antwoordde de man. „Ik heb
terstond na afloop van het onderzoek
alles wat op tafel lag bijeengepakt.
Het pak is niet uit mijn handen ge
weest voordat ik het hier gebracht
en verzegeld had Sergeant Brown en
ikzelf hebben het geld geteld." j
„Het geld is ook wel in orde," ant
woordde de inspecteur. „Maar er was
een metalen doos een tabaksdoos
en die is nu weg. Herinner je je die
doos
„Dat kan ik niet zeggen, inspec-'
teiur," antwoordde de agent. „Ik heb
alles'Jwat er lag ingepakt"
De inspecteur knikte ten teeken dat
de man zich verwijderen kontoen
wij opnieuw alleen waren, wendde
hij zich tot juffrouw Raven en mij
met een vreemde uitdrukking van ver
bazing op het gelaat.
„Die doos moet bij het onderzoek
gestolen zijn I" zeide hij. „Wat zegt
u daarvan De vraag is maar door
wien en waarom
t)
ZEVENDE HOOFDSTUK.
De Chinees.
Het was zeer duidelijk, dat de in
specteur in niet geringe mate in de
war gebracht, om niet te zeggen ont-.
steld was, door het verdwijnen van de
tabaksdoos, en ik verbeeldde mij, dal
ik daarvan werkelijk de reden wist,
Hij had zich vrij minachtend uitgela
ten over Cazalette's bijna kinderach-
tigen ijver voor het fotografeeren van
de doos, en aan diens verzoek om ver
lof daartoe in 't geheel geen waarde
gehecht thans echter ontdekte hij
plotseling dat iemand een merkwaardige
belangstelling voor de tabaksdoos had
opgevat, en deze bijna onder zijn
eigen oogen had weten te bemachtigen,
en hij was boos op zichzelf om zijn
zorgloosheid. Ik gevoelde mij onwille
keurig niét ongeneigd, een weinig dei
spot met hem te drijven.
„De tweede vraag kan vrij gemak
kelijk beantwoord worden," zeide ik;
„Die doos zal gestolen zijn, omdat
iemand gelooft zooals de heer Cazalette
blijkbaar deed of doet, dat ln die
teekens of krassen wellicht de sleutel
verborgen is van de geheimzinnige
misdaden. Maar wie het was die dit
gelooft en er in slaagde om de doós te
ontvreemden, dat ls een andere
Vraag 1"
Hij scheen nadenkend en knikte in-