V.QOR D
1.
I
stiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiKiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiii iiiimmijimu mni.imiiiiiimiiiiiHiiiii::!;:
w?^i2inrrS"r:"j!ii!3S
3H
Uit den Moppentrommel.
-tot-
No. <19
EERSTE JAARGANG mi
EET GEHEIM VAN RAVENSDENE COURT.
Wij voldeden zwijgend aan zijn ver- indruk. Ik zag terstond dat het kleine
zoek. Er was geen andere mogelijkheid vaartuig vanuit de zee niet gezien kon
trouwens Eveneens zwijgend leidden worden, want het lag in een kleine in-
zij ons verder door het woud, langs ham die geheel door rotsen omgeven
den oever van de rivier die ik verwacht was. Alles aan boord was kalm en rus-
„Als u dat werkelijk graag weten voudigen wandeltocht een revolver bij had daar te zullen vinden, en ten slotte tighet dek was helder, schoon ge-
wilt," antwoordde ik, „wij kwamen mij draag?" naar een kleine boot die in den mond schuurd, en het jacht geleek van nabij
hier door louter toeval. Uit nieuws- „Wij wèl," antwoordde hij, ander- eener kleine kreek verborgen lag. gezien, juist wat de eigenaars verlang-
gierigheid onderzochten wij het bosch, maal glimlachend. „Men kan nooit Zij roeiden ons daarin om een land- den een pleziervaartuig, waarvan de
kwamen toen aan deze ruïne en heb- weten wien men ontmoet, ziet u. De Spits heen en plotseling zagen wij het bemanning niets anders te doen had
ben ze eens bezien. Dat is alles." kans dat wij dezen middag iemand zou- jacht vóór de rotsen liggen. Tien mi- dam het schoon en helder te houden.
„Is u niet met een bepaald doel den ontmoeten was één tegen 'n mil- nuten krachtig roeien brachten ons Niemand die het schip betrad, zou
hier gekomen?" vroeg hij, van de lio§n misschien meer, en tóch heb- langszij van het jacht, en gedurende gedacht hebben aan roovers of dieven,
een naar den ander ziende. „Heeft u ben wij u ontmoet 1" één moment, juist toen ik vanuit de zelfs zou geen vermoeden van oneer-
niet gezocht naar deze plek „Het spijt ons dat wij u gestoord roeiboot naar boven keek, zag ik het lijke practijken in hem hebben kun-
„Volstrekt niet," zeide ik. „Wij had- hebben," antwoordde ik, niet zonder gele gezicht van een Chinees die op ons nen opkomen. Toen wij het dek be
den er geen flauw vermoeden van dat eenig sarcasme. „Wij zullen u dan ook neerzag over de reeling. Hij verdween traden, was er niemand te zien de
hier zulk een plaats te vinden was." niet langer lastig vallen, als u ons onmiddellijk.
„Maar toch is ze er," hernam hij. veroorloven wilt, de weg te vervolgen".
„En u is hier óók 1 U weet nu dat Ik wenkte juffrouw Raven mi]
de plek bestaat. En daarom u zult te volgen en maakte een beweging
mij willen verontschuldigen moet om verder te gaan. Maar Baxter lachte
ik u een vraag stellen. Wie bant u zacht en schudde het hoofd.
Toeristen? Of woont u hier in de „Ik ben er niet zeker van dat ik u
omgeving daartoe reeds toestemming geven kar,,
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Chinees dien ik over de reeling bad
zien kijken, was verdwenen en van
den boeg tot aan het roer was er getejn
en
terveling op het dek. Wij zagen
De plumcake. oogenblik nieuwsgierig rond, en toon
kwam onverwacht een zeer hufeeBpc
In de enkele oogenblikken die ver- uitziende grijze kat naar ons toe.
liepen tusschen het moment waarop Onwillekeurig zagen wij even om en
De ander maakte op halfluiden toon zeide hij. „Het is ongelukkig ik ik dat gele gezicht bemerkte, waaruit óp het voordek bemerkten wij toen
een opmerking in een vreemde taal, bied juffrouw Raven duizend ver- een paar smalle oogen ons aanstaarden, een dunne rookpluim, terwijl tegdi}-
terwiil hij mij aankeek. Baxter sprak ontschuldigingen aan, maar zaken zijn en dat, waarop wij den voet zetten op kertijd een sissend geluid verried, dat
toen opnieuw, mij eveneens oplettend zaken, en het dek van wat eigenlijk niets anders iemand daar ergens bezig was, brood
aanziende: „Ik meen dat u althans „Wilt u daarmede zeggen dat het uw was dan onze tijdelijke gevangenis, of iets dergelijks te roosteren,
in deze streek woont vroeg hij. bedoeling is, ons in onze bewegingen had ik gelegenheid om te komen tot Terwijl wij ons onledig hielden met
„Mijn vriend heeft u reeds vroeger te belemmeren, alleen omdat u ons een vrijwel duidelijk en afdoend begrip het schip in oogenschouw te nemen,
in dezen omtrek gezieh." toevallig hier hebt aangetroffen van onzen toestand. Ongetwijfeld wa- versjouwden onze beide bewakers twee
„Ik heb hem gezien," antwoordde ik vroeg ik. „Als dat zoo is...." ren wij in handen gevallen van Nether- groote, met ijzer beslagen kisten uit
onbedachtzaam. „Ik zag hem onder „Laten wij niet twisten of ons op- field Baxter en zijn bende; zonder de roeiboot naar het jacht. Het hout
het publiek bij de lijkschouwing van winden," zeide hij met een bedarend twijfel was dit het vaartuig dat hij ge- van die kisten was vuil en met aarde
Salter Quick." handgebaar. „Ik heb reeds gezegd dat kocht had van den scheepsbouwer te en klei besmeurd. Slechts met behulp
Een schaduw van een blik van ver- u geen leed geschieden zal behou- Huil, en vrijwel even zeker lag het jach van takels slaagden de twee mannen
standhouding werd tusschen de beide dens wellicht tijdelijk eenig ongemak.-hier op deze eenzame plek aan de kust erin, de blijkbaa zware kisten aan
mannen gewisseld, en op het gelaat maar., enfin, wil mij een oogenblik in verband met het werk der beide boord te krijgen. Ik keek ernaar met
van Baxter verscheen een harde uit- verontschuldigen." mannen aan de ruïne waar wij hen in groote belangstellingtoen herinnerde
drukking. Hij trad terug tot op de plek waar den arbeid hadden gestoord. Ik begreep ik mij plotseling dat juffrouw Raven
„Juist!" merkte hij op. „Dat maakt zijn metgezel achtergebleven was; zij thans de geheele zaak, of meende al- bekend was met alles wat Scarterfield
het des te noodzakelijker voor mij, begonnen toen een fluisterend gesprek, thans, die te begrijpen. Baxter en zijn te Blyth had ontdekt, en stootte haar
mijn vraag van zooeven te herhalen, ons af en toe aanziend. medeplichtigen hadden het jacht ge- zachtjes aan, om haar aandacht te
Wie bent u beiden?" „Wat bedoelt hij?" vroeg mejuf- kocht, voorgevende daarmede een vestigen op de beide zware voorwerpen.
„Mijn naam is Middlebrook, als u frouw Raven. „Willen zij ons hier tochtje naar de Noorweegsche fjorden „Dat zijn de kisten die uit de bank
er prijs op stelt, dien te weten," ant- houden?" te willen doen, maar in werkelijkheid te Blyth verdwenen," fluisterde ik
woordde ik. ,;En ik ben geen bewoner „Ik weet niet wat eigenlijk hun be- om er mede langs de kust te zeilen, „Begrijpt u het nu?"
van deze streek maar slechts voor doeling is," zeide ik. „Doch wees maar den schat op te graven die nabij de Zij wierp mij een snellen, begrijpen-
eenigen tijd hier gelogeerd. Deze dame niet bang." graven van de De' Knaythvilles ver- den blik toe. „Wij zijn dus in handen
is juffrouw Raven, de nicht van den „Ik bén niet bang," antwoordde borgen lag, en dan naar elders te gaan. van Netherfield Baxter?" fluisterde
heer Francis Raven van Ravensdene zij. „Maar ik heb een sterk ver- Juffrouw Raven en ik hadden hen zij. „Die man daar?"
Court. Maar werkelijkmoeden, met wien wij hier in aanra- bij dien arbeid gestoord, en zouden „Ongetwijfeld," antwoordde ik. „En
Hij maakte een gebaar met de hand king gekomen zijn! En u?" dat met onze vrijheid betalen. Ik het is hans zaak, om geen vrees te
als om elk protest of verweer mijner- „Ik ook," antwoordde ik. „En onge- bekommerde mij weinig om mijzelf toonen."
zijds te voorkomen, en boog voor mijn lukkig genoeg staan wij machteloos verbeeldde mij zelfs dat er werke- „Ik ben in 't geheel niet bevreesd,"
gezellin even beleefd alsof Ik haar offi- tegenover hen. Ik denk dat er niets lijk oprechtheid lag in Baxter's ver- antwoordde zij. „Het is interessant
ciëel aan hem had voorgesteld. anders zal opzitten dan te gehoorza- zekering, dat ons geen leed zou ge- Overigens zal het mij benieuwen hoe
„Er zal u geen leed geschieden, men." schieden maar ik maakte mij be- de zaak zal afloopen."
juffrouw Raven," zeide hij met Baxter wendde zich plotseling weer zorgd over mijn gezellin, en over de „Ja, mij ook," antwoordde ik, „maar
blijkbaar oprechte bedoeling. „Hoe- naar ons om. Het was duidelijk dat ongerustheid van haar oom. Juf- het zou mij toch een groot genoegen
genaamd niet 1" zijn besluit genomen was. frouw Raven behoorde wel niet tot doen als wij Baxter's gezelschap voor
„En evenmin den heer Middlebrook, „Juffrouw Raven, mijnheer Mid- het soort van meisjes die spoedig bang dat van uw oom en den heer Cazalettc
hoop ik 1" riep mejuffrouw Raven bij- dlebrook," zeide hij, „het spijt mij zijn, maar ten slotte was de situatie konden verwisselen."
na verontwaardigd uit. maar wij kunnen u niet laten gaan. toch ook verre van aangenaam. Wij Baxter kwam juist naar ons toe.
Hij glimlachte en toonde daarbij De zaAk is dat u het ongeluk gehad bevonden ons niet in staat ons te ver- het vuil van zijn vingers wrijvend, dat
zijn zeldzaam prachtig-witte, sterke hebt, toevallig in aanraking te komen dedigen, onder mannen, die in een duis door het overbrengen der kisten daar
tanden. met een zekere affaire waaromtrent ter en wanhopig avontuur gewikkeld aan was blijven kleven. Hij glimlachte
„Dat hangt van den heer Middle- wij geen enkel risico kunnen loopen. waren, aan wier handen wellicht bloed beleefd, met iets als het air van een
brook zélf af," zeide hij. „Als mijnheer Er ligt ginds een jacht voor ons klaarkleefde, en die als de noodzakelijkheid gastheer die zich wil verontschuldigen
Middlebrook zich gedraagt als een re- en u zult met ons aan boord moeten zich mocht voordoen, zich ongetwijfeld dat hij geen betere huisvesting kan
delijk en verstandig man mijnheer gaan en daar eenige dagen blijven, bitter weinig zouden bekommeren om aanbieden.
Middlebrook," ging hij voort, zichzelf Ik geef u nogmaals de verzekering, ons welzijn of onze veiligheid. Wij kon- „Nu, juffrouw Raven," zeide hij
in de rede vallend en zich met een open dat geen van u beiden eenig leed ge- den evenv/el niets anders doen dan op een toon van bijna welwillende toe-
blik tot mij wendend, „een openhar- schieden zal. En aangezien wij onzen ons in den toestand schikken geeflijkheid, „aangezien wij verplicht
tige vraag Is u gewapend arbeid hier moeten voortzetten, zult Wij gingen aan boord. Het jacht lag zijn, u voor eenige dagen onze gast-
„Gewapend herhaalde ik toornig, u wel zoo goed willen zijn mij nu te voor anker, schijnbaar ongebruikt, vrijheid op te dringen, Ik hoop voor
„Denkt u dan soms dat ik on een eu>n- voloAn." maakte een kalmen en vredigen u dat het niet langer zal zijn wil
man het testament daarin had gedaan, ter
wijl hij naar eenige bankbiljetten keek,
die de doos bevatte.
Notaris Brady, dien Pierse vroeger bad
geraadpleegd, vond ik in de bibliotheek.
„Men zegt, dat ge het laatste testament
hebt gemaakt, mijnheer Page," zoo begon
hij. „Ik ben blij dat te vernemen. Een
grooter onrechtvaardigheid dan het testa
ment, dat ik voor hem opstelde bevatte, is
nauwelijks te vinden. De geheel bezitting
was aan zijn broeder vermaakt. Ik zeg dit
natuurlijk sub rosa, ofschoon het weinig
beteekent, wijl het van geen waarde meer
is."
Ik beken dat Brady en ik toch een beet
je ongeduldig waren. Pierse had in de
zwakheid van zijn laatste uren onophou
delijk over zijn testament gemijmerd, het
eene uur dreigende het te verbranden en
het andere allen mogelijken zegen over
Esther's hoofd afsmeekend.
De begrafenis was eindelijk afgeloopen,
en ik ging met Brady en dr. Folke, den
executeur, over tot het onderzoek van het
testament. Esther was naar mijn vrouw
gegaan in de stad. Juist toen wij zouden
beginnen, reed er een sjees voor de deur en
werd de heer Sholter aangediend. De
ze Sholter was een der listigste en „oor-
trapste beunhazen van Richmond.
Brady trok zich terug met de meest ijs
koude beleefdheid, toen de binnentreden
de op hem toekwam met uitgestoken
hand, en mijn welkom was weinig meer
vriendschappelijk.
„Een treurig verlies! Een treurig ver
lies!" zei hij, een gelegenheidsgezicht te
hulp roepende om zijn verlegenheid te
verbergen.
Niemand sprak^
„Hebt u aanspraken op de nalatenschap,
mijnheer Sholter?' vroeg ik, ziende dat de
anderen wachtten tot ik sprak. „Anders,
onze bezigheden zijn dringend en
„Juist", zei hij met een kwalijk verbor
gen grijns. „Mijn zaken zijn uw zaken, ik
ben trotsch het te mogen zeggen. Ik ben
zaakgelastigde van den heer Samuel Pierse,
broeder van den overledene, wonende op
Cuba om voor zijn belangen op te komen
in deze zaak. Een testament te zijnen
gunste is naar ik meen, onder berusting
van den heer Brady."
Notaris Brady boog zeer uit de hoogte.
„Ik heb echter ook vernomen dat er ver
moedens bestaan als zou de overledene
een latere beschikking hebben gemaakt
over zijn nalatenschap. Zoo, is dit waar?
Nu. wij zullen zien, tenzij de erflater nog
van meening veranderd is en het verbrand
heeft. Onze overleden vriend was niet
rotsvast in zijn meeningen," zei hij in zijn
handen wrijvend: Laat ons met de
zaken beginnen. Ik ben zeer vereerd te
mogen samenwerken met de eerste notaris
sen te Richmond."
,,'t Kan mij weinig schelen," zei ik
lachend tot Brady, die bezig was zich
boos te maken, „wij zullen dadelijk klaar
met hem zijn!" En zoo leidde ik hem naar
de kamer van den ouden man, waar ik mij
anmiddellijk begaf naar den hoek, waar
de doos steeds had gestaan.
De doos was er niet!
Laat mij de historie kort vertellen. De
doos was weg en bleef weg. Onnoodig u
je vermoeien mt onze verslagenheid, schrik
en woede of met Sholter's triumf, verbor
gen onder een schijnbaar deelnemend ge
laat Nu, geen wonder dat hij in zijn schik
was, de zaak zou hem heel wat opleveren.
Ik wil u gaarne een dag toestaan om een
mderzoek in te stellen, meneer Page zei
hij met een buiging, voor ik overga tot het
opvorderen van het testament."
Ik antwoordde koeltjes: „In orde. Het
document zal wel voor den dag komen. Ik
geloof niet dat het verbrand is."
„Daarin verschil ik met u van meening,
mijnheer," zei hij met een iisligen
grijns.
Somber keek ik Sholter na. toen luj
fluitende door het park ging. Ik verdocht
hem er van, dat hij in opdracht van Pierse
op Cuba zich op misdadige wijze van de
doos had meester gemaakt. Maar hoe dat
te bewijzen?
Twee dagen later kwam ik in de spreek
kamer waar mijn geliefde Kale en Lslher
op mij wachten. Ik kwam schoorvoetend,
want ik bracht slechte tijding. IC*" vroo-
lijk vuur brandde in den haard, dat
spranken van licht wierp op de zijden
gordijnen. Bob John's gelaat, met het
bruine haar achterover gestreken, scheen
het vertrek ook op te vroolijken. Waar
om zou het ook niet?
Een rustige atmosfeer van geluk scheen
de kamer te vervullen; ik ging zitten, niet
wetende hoe het nieuws mede te doelen.
Kate boog zich voorover en drukte
baar hand in de mijn*
„Is het testament verdwenen, John?"
zeide zij kalm.
„Ja," zei ik. terwijl ik in het vuur keek,
om hun blikken te ontgaan, „het is weg.
Sholter zal als gevolmachtigde van Sa
muel Pierse morgen de erfenis in bezit
nemen."
Esther sprong op.
„Sholter?'' herhaalde zij toonloos.
„Ja."
Een diepe stilte volgde. Bob leunde
voorover in den stoel.
„Esther", zei Kate kalm, „je bent nu
ons kind. Blijf bij ons."
„Blijf bij ons, Esther," herhaalde Sc,
haar mijn hand toestekende.
Het meisje sloeg haar armen om
Kate's hals.
„Ik dank u ik dank u beiden. U bent
te goed, te vriendelijk. Maar ik kan niet
afhankelijk zijn van anderen. Ik wil mijn
eigen brood verdienen."
Bob Johns zag op, richtte zich met een
ruk omhoog en de woorden, die over zijn
lippen stroomden, schenen recht uit een
gevoelig getroffen hart te komen.
„Weet je wat ik van mijn zeiven denk,
Hetty?" vroeg hij. „Je ziet mij hier staan
als een man van vijf en twintig jaar
vijf en twintig verkwiste jaren en terwijl ik
thans krachtig genoeg moest zijn om u
te he'pen!"
Hij bedekte zijn gelaat met zijn beide
handen zij legde de eene hand bevend
op zijn schouder.
„Ik heb een krachtigen arm en een
krachligen wil." barstte hij uit, de kleine
hand grijpende. „Jij werken? Nooit, zoo
lang er nog een spoor van mannelijkheid
in mij is. Ik kan graven en spitten, als
ik niets beters kan vinden. Jij zult zien,
dat ik mij beter trouw mij nu, Hetty.
Geloof in mij, vertrouw maar op mij."
„Dat doe ik dat deed ik altijd, Robert.
Jij zult voor mij werken. Maar niet te za-
men, wij moeten elk eerst onze eigen
krachten beproeven."
Het meisje was bleek en beefde en Kate
legde haar arm om haar hen.
„Het kind heeft vandaag genoeg uitge
staan," zeide zij. „Laat ons naar boven
gaan. Morgen kunnen wij er weder over
spreken. Zij bracht haar uit de kamer en
ik bleef met Bob achter, mij afvragende
wat de beste weg was om van dit oogen-
blik gebruik te maken. Ik was altijd te
laksch met hem geweest misschien zou
ik strenger met hem geweest zijn maar
„Jonge man, je moest hierop voorbereid
zijn, je hadt dat kunnen verwachten," zei
ik. „Hoe vaak heb ik je gewaarschuwd,
wat een hulpeloos, onmogelijk creatuur je
van je zelf maakte,maar zonder gevolg.Een
meer stijfhoordig jongmensch in 't opvol
gen van zijn nukken', heb ik nooit gezien.
Wat kan ik nu doen?"
„Wel, oom John," zei Ëob met een
treurig lachje, „je kunt me evenals vroe
ger Bob noemen en mij laten werken
aan mijn eigen redding. Hetty's tranen
hebben mij beter geleerd dezen avond, dan
al uw raad."
„Bob, je bent een goddelooze vlegel",
antwoordde ik. „Evenwel, ik wil het met
je probeeren en zal je trachllen te helpen
als ik kan."
Ik twijfelde niet aan Bob's ernst en
volharding en het bleek, dat ik goed ge
zien had. Hij pakte goed aan en liet zijn
slechte gewoonten zonder veel moeite
varen. Hij had een krachtigen prikkel ge
vonden de hoop te kunnen werken
voor haar die hem liefhad.
En zij had hem lief, de kleine Esther.
Genoeg om aan haar tank te arbeiden blij
moedig en vol vertrouwen. Zij werkte
hard zonder vrees, zonder spijt, zonder
veinzen. Zij had een betrekking als on
derwijzeres in Richmond en was, ofschoon
een kleine, toch een goede onderwijzers.
Toch bleef zij steeds bij ons.
Jaren verliepen. Treurig en vreemd dat
twee liefhebbende trouwe harten zooveel
jaren gescheiden mooslen blijven door
gehrek aan geld. En toch, het was zoo.
Nu komt hel vreemdste van mijn ver
haal.
Onmiddellijk nadat de nalatenschap in
het bezit van Samuel Pierse en zijn agent
was gekomen werd het huis te huur aan
geboden. Een planter die met zijn familie
den winter in Richmond doorbracht,
huurde het, naar ik vernam, voor twee
jaar. Daarom was ik verwonderd, hem
een maand later in de leeszaal van een
hotel te vinden en te vernemen dat hij
naar de stad was teruggekeerd. ..Het huis
was niet prettig om te bewonen." Spoedig
betrok het een andere huurder, maar ook
slechts voor weinige weken. Een ander
volgde en weer een ander. Sr begonnen
vreemde geruchten omtrent hel huis te
loopen, van geraas en dwalend licht, dat
niet op natuurlijke wijze te verklaren was
Sholter was wanhopig. Om kort te
gaan, het ging van kwaad tot erger, tot
het huis uiterlijk geheel verlaten stood
reeds een jaar na Pierse's dood.
Zoo bleef het ongeveer vijf jaar. In dien
tusschentijd had Boh Johns zich een plaats
veroverd onder de rechtsgeleerden van
Virginia. Ik hielp hem natuurlijk aan
praktijk, ook Brady deed dat en ieder
van onze kennissen. Maar hij hielp zelf
het meest Ernstig, vurig, werkte hij zich
in iedere zaak in of het zijn eigene was en
verkreeg hiermede teikens een dieper in
zicht en fijner kennis in de rechtsweten
schap. Hij had veel kans mettertijd onder
de beste juristen te behooren.
Op zekeren dag kwam hij op mijn kan
toor en leunde op zijn oude jongensach
tige manier over de leuning van mijn
stoel. „Oom Page" zoo noemde hij mij
steeds als iets hem getroffen had „oom
Page, wensch mij geiukl"
Ik zag op en vroeg: „Heeft Esther toe
gestemd?"
„Ja. We mogen hetnog hard te ver
antwoorden hebben, het zal gaan, ik heb
geen vrees." Nu, die had ik ook niet,
toen ik zijn gelaat zag. Het huwelijk zou
binnen een maand gesloten worden.
Het toeval wilde dat ik dezen avond uit
reed en voorbij Pierse's plantage kwam.
Toen wij voorbij het huis kwamen, zei ik
tel mijn bediende: „Pme, ik dacht dat het
huis te huur stond."
„Zoo is het, mijnheer. De Hemel bewaar
ons, ziet u dat licht daar?"
„Ja zeker. Shoter moet er een bewoner
in hebben.
„Neen, geen bewoner. Men zegt dat het
spookt in het huis."
„Zoo, Pine. Weet je wat, rijd er heen
en zie eens wat daar voor licht is. 't Is
niet meer dan billijk om Sholter te waar
schuwen, dat het huis bewoond wordt
door landloopers. Het meuhilair is er' nog
in, juist zooals Pierre het nagelaten heeft."
Pine werd bleek van angst.
„Mijnheer Sholter is geen vriend van
mij. Als u het niet kwalijk neemt, ga ik
liever niet."
Nu, er was geen grooter lafaard dan
Pine, dat wis ik wel. Zijn paard was mij
al eenige passen vooruit op den weg naar
het landhuis waar ik zou dineeren. Na
afioop van de partij ging Brady met mij
mede terug. Wij sukkelden samen lang
zaam verder, want de weg was modderig.
Toen ik in de nabijheid van Pierse's huis
kwam, bemerkte ik het licht weer en
wees het hem aan.
Brady was een jonge roekelooze kerel.
„Men zegt, dat het in dat huis spookt,
Mr. Page", zei hij, „weet u dat? Ik ga
eens zien of ik het spook kan vinden."
Hij wendde zijn paard naar den kant van
den weg, sprong over de heg en draafde
door het ve'id.
„Kom terug, Fred!" riep ik. Doch hij
wilde niet. „Nu, dan ga ik met je mee,"
zei ik en volgde hem, vastbesloten om te
zien wat er was.
Wat zouden de jongelui van het kantoor
gedacht hebben als ze mij te middernacht
hadden zien hotsen over een stoppelveld
ter ontdekking van een spook? Evenwel,
ze zagen mij niet en aangespoord door een
of andere jongensachtige gril die door
mijn grijze haren hcengcioopen was, ik
zette door, gevolgd door Pine, die klap-
[lerlandde van angst. „Verschrikkelijk", zei
hij, „de oude heer is gek geworden. Dal
zal hij moeten bezuren in zijn rhcumatisch
been,."
Wij bereikten ten laatste het huis.
Brady klauterde op de vensters en gluurde
door de ramen.
„Het spook kiest zonderling gezelschap,"
fluisterde hij, beneden komende. „Die mu
lattin is binnen." „Welke mulattin, Brady?"
„Herinner je je dat oude wijf niet. dat
Pierse tot huishoudster had en dat hem
regeerde nis met de zweep?"
„Onmogelijk. Zij ging naar Louisiana."
„Als zij dat gedaan heeft, mijnheer,"
zei Pine moed vallend, „dan is zij terug
gekomen Oude Kitty, meent u? Vóór de
oude Pierse stierf, zwierf zij rond de
plantage, zegt men en wist bij hem binnen
te dringen."
Dezelfde gedachte schoot me echter door
het hoofd. Pine, zijn angst vergetende,
klom omhoog en gluurde naar binnen.
„Het is Kitty," zei hjj, toen hij weer naar
beneden kwam.
„Mr. Page", zei Brady, „wilt u naar de
stad rijden en een paar politieagenten mee
brengen? Ik kan beter hier de wacht hou
den."
Een uur later waren Kitty en haar zoon,
een groote, sterk gebouwde jongen, veilig
in hechtenis. De jongen was bekend als
Beefsteak Jim, een beruchte dief. Ondex
bescherming van het spook had het wfjr
nu reeds jaren het huis ongehinderd be
woond.
Brady en Sc hielden in mijn kantoor
een kort beraad om te bepalen welcen
weg wij zouden inslaan met de vrouw om
te achterhalen of zij een medeplichttige
was van Sholter m het doen verdwijnen
van het testament
Den volgenden morgen gingen wij
vroeg naar de gevangenis en bezochten
haar in haar cel. Het was een oude negerin
met uitstekende jukbeendrén en bleekgele
oogen, die aanduidden, dat zij van In-
diaansch bloed was en van meer dan
Indiaansche kracht
„Vóór den dood van uw meester Pierse",
zei ik tot haar, „ben je alleen in zijn ka
mer geweest en hebt hem door vreesaan-
jaging doen vertellen dat zijn testament
gemaakt was en verborgen in een doos
onder het bed. Je hebt de doos weggeno
men en je zelf in huis verborgen tot de
begrafenis voorbij was." Ik zag aan het
gezicht der vrouw, dat ik juist vermoed
had en ondanks haar ontkennen, hield ik
vol en dreigde haar met de zwaarste straf
fen, als zij weigerde te bekennen. Geholpen
door Brady gelukte het mij de waarheid
er uit te krijgen. Zij had niet op last van
Sholter gehandeld. Daarmee hadden wij
hem ten onrechte verdacht Gedeeltelijk om
zich te wreken op Esther, lie haar had
doen wegzenden, gedeeltelijk om het huis
als een schuilplaats voor zich alleen te
hebben, had zij het plan beraamd en uit
gevoerd. Onder de korenschuur was een
geheime kelder, lie met het huis in ge
meenschap stond door een opening in den
muur. In dezen kelder, van wiens bestaan
zij alleen kennis droeg, had zij zich ver
borgen en door middel van den verbor
gen toegang in den muur had zij door
geraas en licht het huis de reputatie van
spookhuis doen verkrijgen."
„Maar de doos?" vroeg ik ongeduldig.
„Wat geeft u mij al ik het u zeg," vroeg
zij, mij scherp aanziende.
„De vrijheid en geld, om te maken, dat
je een honderd mijlen hier vandaan kunt
komen," antwoordde ik.
„Ik kon haar niet stuk krijgen of ver
branden," zei ze gemelijk. „Ik heb het
dikwijls beproefd, zij ligt in den kelder."
En daar vonden we haar ook. Het was er
veilig genoeg, en toen wij het roestige slot
open maakten met den sleutel, dien ik
nog steeeds bewaard had, lag daar het
geelgeworden papier, dat Esther haar
eigendom teruggaf.
Van het huwelijk een maand daarna zal
ik niet spreken. Het oude huis werd ge
heel nieuw gestoffeerd en Esther en haar
echtgenoot betrokken het heel spoedig. Ik
denk nog dikwijls, dat de Voorzienigheid
hen zoo beproefde om van Bob een man
te maken."
DE JNIINGNOOD.
Op het Oude Delft te Delft ziet een
wielrijder een heer in 't water liggen
worstelend om aan den wal te komen,
maar telkens glijdt het slachtoffer weg
en geraakt al vaster in de modder, ter
wijl hij steunt: „O, o, hier moet ik
verdrinken
De wielrijder springt af en infor
meert: „Waar woont u?"
„Piot Iloinstraat 983", is liet ant
woord.
Zonder iet3 te zeggen, springt do
fietser weer op en rijdt terstond naar
Piet ïïeinstraat 983. Hij belt aan en
vraagt: „Wie is de eigenaar van deze
woning?"
„Vermoulen, in de Maarten Tromp
straat 197" was het antwoord.
De wielrijder daar heen: „Mijnheer
Vermeulen, uw huurder uit het pand
Piet Hein 'raat 983 is aan 't verdrin
ken op 't Oude Delft; ik bied f200
sleutelgeld voor z'n woning!"
„Mijnheer, 't spijt me" is 't antwoord
van den huiseigenaar, „maar u i3 to
laat, de man die m'n huurder in het
water heeft gereden, is u al vóór ge
weest!"
VOORBEREIDING.
Student A.: Zoo, aan de schrijftafell Je
bereidt je zeker op het examen voor?
Sludcnt B.; Neen ik bereid mijn vader
er op voor.
HUISKAMER