|lj VOOR DE F i KiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiimiiiiiiümiiiiiiiiimiiniimiiiiimiiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiK zoon op de voorgenomen reis naar R - me t vergezellen. Ik voelde mij vereerd door dit bewijs van vertrouwenmaar ik antwoordde dat ik me vermogend genoeg was, om mijn militaire loopbaan m de waag schaal te stellen en ten ander dat ik mijn vrouw niet zoo lang alleen kon laten. „Wat het eerste betreit," hernam de vorst. „ik zal Zijne Majesteit per soonlijk uw belangen voordragen en voor u een langdurig verloi trachten te verkrijgen wat het tweede aangaat, heeft mijn oon uw bezwaar reeds voor zien en verzocht, dat ge om zijnentwil niet yan uw gemalin zoudt worden gescheiden. En inderdaad moet een verblijf m Rome voor de barones niet Dnaangenaam zijn." Ik vroeg bedenktijd ofschoon ik reeds be loten was, ijlde naar huis n ontmoette den prins, die mij zeide de tijding van onze spoedige, afreis reeds aan de barones te hebben over gebracht. Ik vond A a ontstemd en tot mijn verbazing niet genegen om mee te gaan. „Sedert je dag aan dag in het kasteel bent. is het reeds niet meer als voor heen in ons huis. z'i zij, „en als wij nu zelf op reis gaan, zal het me later heel niet meer bevallen in onze een voudige woning." Het ko tte mij wezenlijk moeite haar te overreden, maar eindelijk kon ik de betrekking aannemen en wij gin gen op reis voorzien van alle gemak ken. die rang en rijkdom kunnen aan bieden De vorst had mij rijkelijk voor zien van geld dat hij niet aan de han den van zijn zoon scheen toe te ver trouwen De reis verliep gelukkig, evenals de eerste weken in Rome. Eens keerde ik op zekeren dag vroe ger dan k verwacht had. terug. De prins had een uitstapje gemaakt naar de Via Appia. Ik verheugde mij er dus op met mijn vrouw een wandeling naar den Pincio 'e kunnen doen. Tot mijn verwondering vondik haar in ons hotel zeer ontstemd en me tra nen in de oogen. .Leopold," riep ij, mij om den hals vallende, „toe, laat mij naar huis gaan, zoo spoedig moge lijk Ik vroeg naar de reden van haa- verlangen. „Verlangen naar de familie, heim wee, al wat jij wilt, maar laat mij terug keeren.' En toen ik nog verde aandrong, vroeg zij mij bijna streng„Heb je vertrouwen in mij Het verwijt dat in deze woorden lag, we kte beslissend ik gaf toe en den volgenden dag vsrtrok zij in gezelschap eener Duitsche familie. Den prins zag ik niet meer, die keerd dan ook pa den volgenden dag terug en wel in geselschap van een Franschman, markies Piraeta Ik maak te van de erste gelegenheid gebruik om hem het ongepaste van zijn nach telijk uitzijn onder h t oog te brengen. Hij hoorde mij zwijgend aan, maar in zijn oogen gloeide een oog nblik een wraakzucht als in de oogen van een geprikkeld roofdier. Van dien dag af vervreemdde hij meer en meer van mij en sloot zich nauwer bij den Franschman aan, een man van fijne vormen, maar wien da sporen van een lichtzinnig leven op het gelaat te lezen waren. Reeds na korte kennismaking was ik met de karakterloosheid van den markies op de hoogte en waarschuwde den prin wat echt r een gevolg had, juist tegen overges eld aan hetgeen ik bedoelde. Was hij vroeger steeds in gezelschap van mij n mijn vrouw, nu vermeed hij mij zooveel hij kon. Vroeger zoo b leefd en .voorkomend, werd hij nu zoo on achtzaam, dat daarbij een bepaald doel moest ondersteld worden. Daarbij stegen zijn uitgaven op onrustbarende manier, zoodat ik hem zeide, dat als dti niet veranderde, ik moest schrijven. „O, gene je niet," antwoordde hij, „ook ik zal niet verzuimen hem te schrij ven." Met verwondering bemerkt; ik weer den boosaardigen blik in zijn oog. Ik stond voor een raadsel. Geheel anders gedroeg zich de jonge markies. Hoe duidelijker ik hem mijn afkeer liet bemerken, hoe voorkomen der en beleefder hij werd. Reeds had ik den vorst bericht ge zonden over het veranderde gedrag van zijn zoon, dat ik aan den omgang met den markies toeschr ef, reeds lang had ik opgehouden aan de eischen van mijn le rling om geld toe te geven, toen plotseling een verandering in trad. Al vroeger hadden wij, de prins en k, onder medewerking mijner vrouw, een menigte kostbare kunstschatten en antiquiteiten voor de verzameling van den vorst aangekocht, steeds tot zijn groote voldoening Eens op een morgen nu kwam de pr ns stralend van geluk op mijn ka mer. „U moet mee naar Turli," riep hij. „Het schoonste beeld, dat ik ooit gezien heb is daar gisteren opgegra ven en Piraeta heeft het ook gezien dat moeten wij voor mijn vader koo- pen." Hij sprak met een geestdrift, die mij aan een terugkeer ten goede deed ge- looven en ik haastte mij mede te gaan. Het gevonden beeld een Apollo was het had aanzienlijke kunst waarde In het ko t, na eenige onder handelingen en over en weer schrijven naar Weenen, kochten wij d n Apollo ot hoogen prijs, maar hielden het g - heim. D jongelieden waren buiten zichzelf van v eugde en wilden zelfs niet dat de vondst aan eenige mijner in ieme vrienden zou getoond worden. Dadelijk moest zij naar Weenen gezon den worden. De markies zou meegaan tot de grenzen om de douaneformalitei- en te bespoedigen en alle gevaar af te wenden. Van de afwezigheid van den mar kies had ik gaarne gebruik gemaakt om met den prins onze reis voort te zetten, maar mijn kas was door den kocc van het beeld geheel ledig, zoodat k eerst naar Weenen moest schrijven om geld. Het antwoord bleef zoo lang uit dat de markies reeds lang terug was en de pnns zich met hem weer aan allerle buitensporigheden overgaf De kosten daarvan bestreed hij uit voor scholen, hem door zijn vriend ver strekt wat ik hem nog verschaffen kon, was daar niet toereikend voor. D tijd van wachten werd mij on dragelijk, toen de prins en dat nog wel in tegenwoordigheid van derden zich niet alleen beklaagde over de be krimping hem door mij opgelegd, maar ook verklaarde, niet te begrijpen waar al dat geld bleef Hierdoor was de ver houding onmogelijk geworden en ik besloot hem bij zijn vader terug e brengen zoodra he geld inkwam. Maar daarop wachtte ik tevergeefs. Inplaats van he geld kwam op een morgen een mij eer goed bekende hofbeambte op mijn kamer. Verheugd ging ik hem tegemoet, maar met een e nstige, zwijgende buiging reikte hij mij een brief over. waarvan de inhoud mij deed vers ijven van schrik. De vorst schreef daarin, hoe zwaar het hem gevallen was d feiten te ge- loov.n, die een verder samenzijn van zijn zoon met mij onmogelijk maakten. „Maar juist deze feiten zijn mij een bewij dat ik mij in u bedrogen heb," schreef hij. „Heel veel dingen zijn mij verteld, die ik niet heb willen gelooven. Maar dat u te goeder trouw een namaaksel, een prul, voor een kunstwerk van hoo- ge waarde voor mij hebt gekocht dat kan ik bij uw zaakkennis niet aanne men. Maar ik zal zwijgen, volstrekt zwijgen en ook niet vragen hoe u bij de ruime middelen, die ik u verschafte, er toe komen kon, mijn zoon bijna ar moede te laten lijden. Ik zal ook geen verantwoording aannemen en alle te korten of schulden door mijn hofmees ter in CFde lat n brengen, die u ook de kosten der terugreis zal ve schaffen. Ik verbied u iedere verklaring o bespreking met mijn zoon, wiens ge moed door hetgeen hij zag en tot mijn leedwezen ondervond, reeds diep ge schokt is." Wat nu volgde is moeilijk te beschrij ven. Ik keerde natuurlijk dadelijk te rug, nog in de vaste meeniaa dat ik mij glansrijk zou kunnen rechtvaardi gen welke teleurstellingen wachtten mij echter I Ik vond mijn vrouw in een toestand van de hoogste opgewondenheid. Reeds was het gerucht tot haar doorgedron gen. dat ik uit mijn betrekking ont slagen was. Dat he zaad van den las ter, door het gerucht uitgestrooid, reeds ontkiemd en opgeschoten was, zou ik spoedig ondervinden. Te vergeefs trachtte ik bij den vorst toegelaten te worden. Te vergeefs schreef ik mijn brieven kwamen onge opend terug. Waar ik mij vertoonde, ging men mij uit den weg. Ik b proefde dezen of genen de zaak uiteen te zetten, men luisterde, voorgevende mij te gelooven, hoewel eenige twijfel bleef bestaan. De laster van een valschen. boosaar dig n knaap, had geloof gevonden en mij werd niet eens het recht van ver dediging toegekend, want niemand klaagde mij openlijk of b paald aan. De afwijzende houding, die ik overal ontmoette en waartegen ik geheel machteloos wa bracht mij tot ve- twijfeling. Ik voelde dat ik een verlo ren man was gebrandmerkt eer loos. En daarbij geheel onschuldig 1 Maar nog bleef mij een troostmijn vrouw. Zij kende mijn onschuld, zij klaagde zich elf aan, dat zij tot mijn ongeluk had bijgedragen. Eerst nu vernam ik, dat de prins haar reeds te Weenen met zijn oplettendheden had vervolgd, dat zij hem toen voor een knaap had gehouden en gezwegen. Te Rome echter was hij voortdurend dringender geworden en had zij ge meend het best te doen met te vertrek ken en te blijven zwijgen om mijn be trekking niet onhoudbaar te maken. Bij den prins had dit echter wraak zucht gewekt en toen hij haar verliet, had hij haar toegevoegd„Dat zal u berouwen." Had zij toenmaals gesproken, dan waren al die bitterheden mij bespaard gebleven, die sinds bijna dertig jaren mijn leven vergiftigd hebben. Maar ik wil haar niet aanklagen, de arme vrouw. Zij heeft zelf geleden, onuitsprekelijk geleden onder mijn lot. totdat God haar plotseling wegnam. Ik bleef alleen, zonder positie, bijna zonder brood en voor de wereld bijna zonder eer Ik had een eenige, ongehuwde zus ter. Zij kwam na den dood mijner vrouw bij mij. Zij was het, die mij aanried ver over den Oceaan den strijd om het be staan opnieuw te aanvaarden. Mijn besluit was spoedig genomen. Wien kon ik nog nuttig zijn Mijn kind had ik slechts den vloek doen er ven van oneer en schande. Ik gaf de est van mijn vérmogen aan mijn zus- t.r, om den knaap op te voeden. God geve, dat hij nooit ervare, wat zijn vader heeft verdreven. Voor hem ben ik dood, dat was de beste erfenis, die ik hem geven kon, zoolang ik mijn wa penschild niet kon zuiveren van de srmtten van den laster. Wat ik hier vond, in mijn nieuw vaderland, dat weet u. De arbeid hielp mij de jaren door te komen, die sede t verloopen zijn. Maar als dit perkament in mijn handen beeft, dan ontwaken weer alle smartelijke herinneringen van vroeger jaren." De barones hield op. Zij was zelf aangedaan door het meegedeelde „Hier eindigen de aanteekeningen van den ouden man," zeide zij. „En werden er dan geen andere stappen gedaan om zijn onschuld aan den dag te brengen vroeg ik „Zeker," antwoordde zij, „maar te vergeefs. Het ontbrak aan een bepaalde beschuldiging, waarop een onderzo k kon gebaseerd worden. Zoo afwijzend als in Weenen bleef de vorst ook tegen alle opheldering, die van uit Amerika gedaan werd, totdat Hugo eindelijk het nuttelooze van een beroep op het eergevoel van d n vorst en den p ins inzag en verdwenen bleef Wellicht werden de brieven niet eens gelezen een antwoord volgde niet Vele jaren verliepen. De eens gevier de officier was vergeten. Niemand in Weenen kende zijn verblijfplaats, zelfs niet zijn zuster. Zoo bleef het. Niemand lette ook hier op den vlijtigen werke Een verandering zou eerst komen, toenDe barones brak af. „Waarom zwijgt u, barones, wilt u mij niet alles meedeelen, wat u van een armen vriend weet „Goed, ik zal het echter kort maken, wijl ik van mij zeli spreken moet. Ik wendde mij tot mijn vader, die een zeer voorzichtig man is. Op zijn raad en in zijn naam schreet ik aan een zijner bekenden bij het Amerilfaansche ge zantschap in Weenen. Gemakkelijk- viel het dezen mijn eerste vraag te beantwoordenDe achtergebleven zoon van den blinde leefde nog en wel in gunstige omstandigheden als een aanzienlijk man. De oude dame, die hem als een moeder had opgevoed, was onlangs gestorven. Weer in naam mijns vaders wendde ik mij nu tot den zoon, deelde hem me de wa ik wi t en reeds na drie weken kwam een elegram uit Hamburg. „Ben aan boord van stoomboot Bis marck Vader op volledige opheldering voorbereiden." Het telegram droeg de onderteekening van den zoon. Voor de vreugde, die den blinde nu wachtte, zijn moeielijk woorden te vinden. Hij ontving tegelijk zijn eer en zijn zoon terug. En welk een zoon I De barones toonde eenige brieven, geel van ouderdom. „Hier," zeide zij, „zijn de docu menten die reeds tien jaar vroeger den ouden man geluk en vrede hadden kunnen brengen, als zijn zoon hem niet dood gewaand had. Deze brief is het, die de tranen van den blinde drogen moest. Vorst S. richtte die vóór tien jaren aan de zuster van den verjaagde „In het uur van zijn dood bekende mij mijn ongelukkige zoon" zoo las de barones voor uit de geel gewor den papieren „hoe schandelijk hij en zijn makker tegen een edel man hadden gezondigd, die nu zeker wel reeds lang zijn gerechtigheid voor een hoogeren rechter vond. Gods recht vaardigheid heeft gestraft. De markies, die toenmaals een aan mij verzonden kunstwerk van hooge waarde tegen een namaaksel verruilde en de opbrengst van het echte met mijn zoon in licht zinnige vermaken er door bracht, deze markies rok mijn zoon steeds die per in den afgrond van zijn verderf. Zijn rouwmoedige bekentenis en be keering mogen hem voor den eeuwigen Rechter genade doen vinden. Mij ech ter mogen de moeilijke, zorgvolle jaren die het lot mij bracht, als boete aange rekend worden, als ik mij eens verant woorden moet voor de ellende, die mijn lichtgeloovigheid over een edel man gebracht heeft. Ik gevoel, dat ik ook niet ver van mijn einde ben. U, als het kind van den zwaar miskenden man bid ik bij mijn sterven, wat ik hem zelf zou vra gen als hij nog leefde, een zwaarbe- proefden vader vergiffenis te schenken Vorst S." De barones zweeg. „En leeft hij nog, de blinde edel man vroeg ik. „Zeker leeft hij nog, mijn vader zorgt goed voor hem, iede~ die het hoo- ren wil. verhaalt hij van den glans van zijn wapenschild. H t is het beste wat hij b zit, zeide hij, toen hij mij het oude etui met zijn inhoud als geschenk gaf hij zelf, nu geheel blind, kon zich toch niet meer in het gezicht daarvan ver heugen." „En de zoon Bleef die bij den vader „Neen, die woont hier in Weenen." „U heeft den eigenlijken naam van Leopold Hugo niet genoemd, barones; mag ik vragen...." „Zoo, heb ik dien niet genoemd viel zij mij in de rede en zij zag mij met een schelmachtigen lach aan. „Nu dan hij heet baron Brucken en zijn zoon is., mijn man." DE WRAAK WAS ZOET. A. Maar kerel, die Smit heeft je altijd geërgerd en nu geef je 'm je dochter tot vrouw! B. JaMaar urn vrouw tot schoonmoeder. No. S ËZRSTE JAARGANG 192S xiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiix DE JUF. „Thans is het te laat. De slag zal niet meer af te wenden zijn. Hij is geruïneerd en ik met hem. Ik stelde een onbepaald vertrouwen in hem, hij beschikt over al mijn middelen. Alles zal verloren zijn. Morgen bezit ik geen cent meer." Ik was ontsteld en verbitterd te ge lijk op een valsche vriendin, die ik beschuldigde, dat zij den slag had ver oorzaakt door met een glimlach op de lippen een jobstijding te verspreiden. Terwijl wij troosteloos bijeen zaten, kregen wij bezoek., het was een oud vriend uit mijn kinderjaren. Mijn papa was voogd over hem geweest en hij was altijd in onzen familiekring opgenomen in de hoop dat een huwelijk tusschen hem en mij den band welke onze weder- zijdsche familie verbond, opnieuw zou versterken. Ofschoon er nog nooit in ernst een woord over gerept was. be schouwden wij elkander altijd als reeds te zijn geëngageerd. Hij kwam mij verwelkomen. Hij zag er vroolijk en op geruimd uit. Een glans van genoegen lag op zijn gelaat. Na de gewone plichtplegingen zei, hij „Ik ben je vriendin tegengekomen, zij heeft me over je gesproken." „Zij heeft je zeker ook gesproken over het faillissement van Bergman „Ja maar waarom schijnt je dat te hinderen Ik antwoordde niet op die vraag, ik beschouwde zijn opgeruimde trekken, terwijl mijn hart vol bitterheid was Ik meende, dat ook hij medeplichtig was schandelijk praatje, waardoor de vai van den. heer Bergmans en van mijn papa werd veroorzaakt. „Wat heeft ze je nog meer gezegd," vroeg ik bits. Zij heeft me verteld dat zij op reis ging, maar dat zij zou zorgen thuis te zijn, als wij trouwden want daarbij wil de zij tegenwoordig zijn. Zij rekent er op. op onze bruiloft te komen „Daar hoeft zij met op te rekenen, want van ons huwelijk kan niets komen. Hij zag mij zoo verbaasd aan. alsof hij mij niet begrepen had maar ik brak plotseling het gesprek over dit onder werp af en stond hem niet toe daar weer op terug te komen. Toen hij mij verliet was alles tusschen ons verbroken. Ik had hem beduid dat er geen sprake meer kon zijn voor hem van een huwelijk met de dochter van een geruïneerd man. Hij kon er aanspraak op maken, een niet onbemiddeld meisje te trouwen en dat was ik niet meer Ik gevoelde dat het ongeluk en de tegenspoed mijn tochtgenooten door dit leven zouden zijn dat alle schit terende vooruitzichten als rook waren vervlogen en dat er mij niets meer was overgebleven dan mijn fierheid, mijn trots Mijn vader trok zich geheel uit de wereld terug om zich uitsluitend met zijn zaken te kunnen bezighouden. Al te Amsterdam wonen De slagen welke ons getroffen hadden, hadden de krachten mijns vaders ondermijnd. Kort na onze vestiging in Amsterdam stierf hij. Door mijn arbeid moest ik in het levensonderhoud mijner moeder en van mij zelve voorzien. Geheel mijn opgewektheid, elk idee van hoop op een betere toekomst was bij mij ver dwenen. Ik geloofde dat er voor mij geen geluk op aarde kon bestaan. Vriendschap was voor mij een ijdele klank geworden Ik meende dat ik niemand ter wereld belangstelling kon inboezemen. Ik beschouwde de we reld voor mij zelve als een onvrucht baar veld. waarop geen enkel bloempje meer zou opschieten." „Dat je niets dan ellende om je zag en wilde zien, had je dan toch slechts u zelve te wijten" antwoordde mevr. Draayer,,,Je hebt u zelve den weg der verlatenheid aangewezen door uw menschenschuwheid. U hebt veel te veel aan uw eigenzinnigheid toegege ven en hebt je zelve daardoor veroor deeld tot een teruggetrokken leven. Je hebt elke goede hoedanigheid, die je bezit, met geweld onderdrukt om maar toe te kunnen geven aan het ge voel van haat jegens haar die mogelijk niets meer gedaan had dan een onvoor zichtig woord te uiten.Weet zij wel eens het kwaad dat zij er door veroorzaakt heeft En ben je wel wel zeker dat je door zoo trotsch die vriendin uwer kin derjaren af te wijzen, haar hart niet hebt gebroken, dat je daardoor haar geen verdriet hebt aangedaan Meen ■e dat het haar niet hindert dat je haar verstoot Als e eens in de schuilhoek jes van uw hart ging kijken, zou je je dan niets te verwijten hebben ten op zichte van je vriendin Als eenig antwoord schudde Antoi- net ongeloovig met het hoofd, doch het scheen dat er twijfel in haar was opge komen. Mevrouw Draayer meende over wonnen te hebben, maar al hetgeen zij gewonnen had verloor zij door een onvoorzichtigheid. „Geloof me Antoinet." zeide zij, je bent onrechtvaardig in je oordeel ge weest, je hebt de vriendin uit je jeugd verdacht van gevoelens, welke nooit in haar hart hebben kunnen bestaan. Mevrouw van Maalwijk heeft een hart als goud. zij zal noch wil iemand ter wereld eenig leed berokkenen, veel minder nog een vriendin." „U kent haar dus, riep Antoinet uit, „en in overleg met haar hebt u u van mijn vertrouwen meester zien te maken." Uit den toon, waarop deze woorden uitgesproken werden, begreep mevrouw Draayer dat zij te ver gegaan was en dat de geest van wantrouwen weer ge heel bij Antoinet de overhand gekregen had. Tevergeefs trachtte zij het verlo ren terrein te herwinnen. Antoinet meende dat haar een strik was gespannen, dat men haar vertrou wat wij bezaten maakte hij te gelde welijke mededeelingen had ontwrongen, om zijn crediteuren te kunnen voldoen, welke zij tot dusverre nog niemand had Toen allen voldaan waren, bleef ons toevertrouwd. Zij nam opnieuw haar niets over Wij verlieten daarop de stad teruggetrokken houding aan en zij be- mijner geboorte, waar mijn vader ge- sloot weder evenals vroeger niet te dul- eerd en geacht was geweest, en gingen den, dat zij, die door de fortuin waren begunstigd, haar de aalmoes van goeden raad of die van vriendschap gaven. De volgende dagen was zij even zwij gend en afgetrokken als voorheen Toch had het onderhoud dat mevrouwDraay- er met haar gehad had. sporen achterge laten Zij gevoelde iets dat haar tot dusverre vreemd was. Het natuur schoon, dat haa omringde en het kin derlijk gekout der kleine Louise deden haar het leven van eene zijde bezien, welke zij tot dusverre nog niet had op gemerkt. Meermalen rees voor haar geest de vraag op Als zij zich eens vergist had ten opzichtevan mevrouw van Maalwijkl Intusschen had mevrouw Draayer een brief ontvangen, welke deze dame eenige zorgen baarde. Een naburige villa was nog altijd onbewoond, maar sedert de ontvangst van den brief was mevrouw Draayer lederen dag naar die villa gegaan om haar zorgen te wijden aan het in orde brengen daar van, opdat de nieuwe bewoners, die spoedig verwacht werden, alles zouden vinden gelijk het behoort. Antoinet meende een voorgevoel te hebben van nieuwe moeilijkheden.Meer malen richtte zij haar blikken naar de naburige villa, maar zij durfde mevrouw Draayer niets dienaangaande vragen, en deze was ook minder spraak zaam dan vroeger sedert dien bewusten avond Eenige dagen later bemerkte zij 's avonds, dat er licht achter een der vensters brandde. Mevrouw Draayer zag dat dit de opmerkzaamheid van Antoinet trok. „De villa is bewoond," zeide zij, „je weet zeker nog niet wie die gehuurd heeft. Mevrouw van Maalwijk komt er wonen, maar zij is nog niet gearriveerd. Op het oogenblik. dat zij zich naar hier zal begeven, moest zij met haar man voor dringende zaken naar Zwolle. Haar zoontje is vooruitgekomen, zij heeft het kind aan de zorgen van de kinderjuf toevertrouwd." Wijl Antoinet bleef zwijgen vervolgde mevrouw Draayer „Antoinet, koester je nog altijd een wrok tegen haar?" Antoinet antwoordde niet. Haar hoogmoed belette haar te erkennen dat zij bereid was toe te geven. Al gevoel de zij geen haat. zelfs geen afgekeerd- heid meer zij meende dat het toch een eerezaak was niet zonder oorzaak haar ongelijk te erkennen. „O dwaas schepseltje," hernam me vrouw Draayer „met open armen komt men je tegemoet en smeekt men je om vriendschap en je wijst allen af. Bedenk toch dat God degenen straft die in hun gevoelens van haat volhar den, maar neen, je zal wel veranderen, je beter ik zai u wel geleiden." Den volgenden dag wandelde me vrouw Draayer met haar dochtertje en de juf langs het strand. Antoinet sprak weinig, zij scheen uit haar hu meur en liep in gedachten verdiept. De prachtige kalme zee, die kabbelend te gen het strand opspoelde, scheen haar aandacht niet te kunnen trekken. Daar kwam een jongen hollend naar mevrouw Draayer toe. Bij haar geko men hijgde hij naar den adem. Eindelijk was hij in staat enkele woorden uil te brengen. Deze waren genoeg om me vrouw Draayer te doen ontstellen. „Antoinet". zeide mevrouw Draayei na den jongen te hebben aangehoord, op bitteren toon. ,.je kan je verheugen, je wordt wreed gewroken. Het zoontji van mevrouw van Maalwijk. haai eenigst kind. haar oogappel, is gevaar lijk ziek. Rouw en smart zullen de wo ning binnentreden van haar, die jij te gelukkig acht. Verheug e daar over 1" „Maar mijn God. mevrouw." riep Antoinet uit, „wat denkt u van mij Beschaamd dat men zoo iets van haar durfde denken volgde zij mevrouw Draayer, die zich in allerijl naar de vil la begaf, op den voet. Een onbeschrijfelijke droefheid heerschte in dit huis. Het zoontje van mevrouw van Maalwijk, ternauwer nood drie jaar oud. lag ziek te bed 1 zijn anders zoo frissche gelaatstrek ken waren bleek bijna lijkkleurig; Zijn oogen stonden hol en wezenloos en uit zijn benauwde borst ontsnapte een bijna onhoorbaar gereutel. De croup, die vreeselijke ziekte, welke zoo vele kinderen uit het leven rukt. had het jongetje aangetast. Zijn leven hing aan een zijden draad. De kinderjuf frouw van mevrouw van Maalwijk. aan wier zorgen het kind was toevertrouwd, was radeloos. De dokter verklaarde op treurigen toon zijn machteloosheid te genover de ziekte, waarvan hij met een angstig gelaat het verloop naging. „Dokter," zeide mevrouw Draayer tot hem, „is er geen hoop meer om het kind te redden „Er bestaat nog één middel, doch het is zeer onzeker en hoogst gevaarlijk, zoo niet doodelijk voor dengene, die het toepast. Men zou de giftige stoffen, die de ademhalingswerktuigen hebben aangetast, moeten uitzuigen en zoo doende de ziekte bedwingen." Na eenige oogenblikken ging de ge neesheer voort, als antwoordde hij op een vraag, die niemand hem deed, maar die gedaan scheen te worden door de zwijgende houding der omstanders „Ik heb een vrouw en kinderen, ik mag mijn leven niet in de waagschaal stellen." De hopeloosheid, de wanhoop was op aller gelaat te lezen, Antoinet, die met een benauwd hart onbeweeglijk naast mevrouw Draayer had gestaan, richtte zich plotseling naar het sterfbed, nam onverschrokken een rietje, dat op het beddetafeltje lag, stak het in den mond van den kleinen lijder, en zoog daarmede de ziektestof op, die zich in de keel van het knaapje had opgehoopt. Zij handelde zoo snel, dat men geen tijd had gehad haar tegen te houden, noch om haar eenige aanwijzingen te geven. Eindelijk was de daad van zelfopof fering volbracht. Antoinet was zoo ble#h als een doode. Zij beefde over al haar ledematen. Zij zakte ineen en ware op den grond gevallen, als men haar niet ijlings opgevangen en op een stoel gezet had. Gedurende eenige oogen- HUISKAMER ■n

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 7