|lj
VOOR DE
F i
KiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiimiiiiiiümiiiiiiiiimiiniimiiiiimiiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiK
zoon op de voorgenomen reis naar R -
me t vergezellen.
Ik voelde mij vereerd door dit bewijs
van vertrouwenmaar ik antwoordde
dat ik me vermogend genoeg was, om
mijn militaire loopbaan m de waag
schaal te stellen en ten ander dat ik
mijn vrouw niet zoo lang alleen kon
laten.
„Wat het eerste betreit," hernam
de vorst. „ik zal Zijne Majesteit per
soonlijk uw belangen voordragen en
voor u een langdurig verloi trachten
te verkrijgen wat het tweede aangaat,
heeft mijn oon uw bezwaar reeds voor
zien en verzocht, dat ge om zijnentwil
niet yan uw gemalin zoudt worden
gescheiden. En inderdaad moet een
verblijf m Rome voor de barones niet
Dnaangenaam zijn."
Ik vroeg bedenktijd ofschoon ik
reeds be loten was, ijlde naar huis n
ontmoette den prins, die mij zeide
de tijding van onze spoedige, afreis
reeds aan de barones te hebben over
gebracht.
Ik vond A a ontstemd en tot mijn
verbazing niet genegen om mee te gaan.
„Sedert je dag aan dag in het kasteel
bent. is het reeds niet meer als voor
heen in ons huis. z'i zij, „en als wij
nu zelf op reis gaan, zal het me later
heel niet meer bevallen in onze een
voudige woning."
Het ko tte mij wezenlijk moeite
haar te overreden, maar eindelijk kon
ik de betrekking aannemen en wij gin
gen op reis voorzien van alle gemak
ken. die rang en rijkdom kunnen aan
bieden De vorst had mij rijkelijk voor
zien van geld dat hij niet aan de han
den van zijn zoon scheen toe te ver
trouwen
De reis verliep gelukkig, evenals de
eerste weken in Rome.
Eens keerde ik op zekeren dag vroe
ger dan k verwacht had. terug. De
prins had een uitstapje gemaakt naar
de Via Appia. Ik verheugde mij er
dus op met mijn vrouw een wandeling
naar den Pincio 'e kunnen doen.
Tot mijn verwondering vondik haar
in ons hotel zeer ontstemd en me tra
nen in de oogen. .Leopold," riep ij,
mij om den hals vallende, „toe, laat
mij naar huis gaan, zoo spoedig moge
lijk
Ik vroeg naar de reden van haa-
verlangen.
„Verlangen naar de familie, heim
wee, al wat jij wilt, maar laat mij terug
keeren.'
En toen ik nog verde aandrong,
vroeg zij mij bijna streng„Heb je
vertrouwen in mij
Het verwijt dat in deze woorden lag,
we kte beslissend ik gaf toe en den
volgenden dag vsrtrok zij in gezelschap
eener Duitsche familie.
Den prins zag ik niet meer, die
keerd dan ook pa den volgenden dag
terug en wel in geselschap van een
Franschman, markies Piraeta Ik maak
te van de erste gelegenheid gebruik
om hem het ongepaste van zijn nach
telijk uitzijn onder h t oog te brengen.
Hij hoorde mij zwijgend aan, maar
in zijn oogen gloeide een oog nblik een
wraakzucht als in de oogen van een
geprikkeld roofdier.
Van dien dag af vervreemdde hij
meer en meer van mij en sloot zich
nauwer bij den Franschman aan, een
man van fijne vormen, maar wien da
sporen van een lichtzinnig leven op
het gelaat te lezen waren. Reeds na
korte kennismaking was ik met de
karakterloosheid van den markies op
de hoogte en waarschuwde den prin
wat echt r een gevolg had, juist tegen
overges eld aan hetgeen ik bedoelde.
Was hij vroeger steeds in gezelschap
van mij n mijn vrouw, nu vermeed hij
mij zooveel hij kon. Vroeger zoo b leefd
en .voorkomend, werd hij nu zoo on
achtzaam, dat daarbij een bepaald
doel moest ondersteld worden. Daarbij
stegen zijn uitgaven op onrustbarende
manier, zoodat ik hem zeide, dat als
dti niet veranderde, ik moest schrijven.
„O, gene je niet," antwoordde hij,
„ook ik zal niet verzuimen hem te schrij
ven."
Met verwondering bemerkt; ik weer
den boosaardigen blik in zijn oog. Ik
stond voor een raadsel.
Geheel anders gedroeg zich de jonge
markies. Hoe duidelijker ik hem mijn
afkeer liet bemerken, hoe voorkomen
der en beleefder hij werd.
Reeds had ik den vorst bericht ge
zonden over het veranderde gedrag
van zijn zoon, dat ik aan den omgang
met den markies toeschr ef, reeds lang
had ik opgehouden aan de eischen van
mijn le rling om geld toe te geven,
toen plotseling een verandering in
trad.
Al vroeger hadden wij, de prins en
k, onder medewerking mijner vrouw,
een menigte kostbare kunstschatten
en antiquiteiten voor de verzameling
van den vorst aangekocht, steeds tot
zijn groote voldoening
Eens op een morgen nu kwam de
pr ns stralend van geluk op mijn ka
mer. „U moet mee naar Turli," riep
hij. „Het schoonste beeld, dat ik ooit
gezien heb is daar gisteren opgegra
ven en Piraeta heeft het ook gezien
dat moeten wij voor mijn vader koo-
pen."
Hij sprak met een geestdrift, die mij
aan een terugkeer ten goede deed ge-
looven en ik haastte mij mede te gaan.
Het gevonden beeld een Apollo
was het had aanzienlijke kunst
waarde In het ko t, na eenige onder
handelingen en over en weer schrijven
naar Weenen, kochten wij d n Apollo
ot hoogen prijs, maar hielden het g -
heim. D jongelieden waren buiten
zichzelf van v eugde en wilden zelfs
niet dat de vondst aan eenige mijner
in ieme vrienden zou getoond worden.
Dadelijk moest zij naar Weenen gezon
den worden. De markies zou meegaan
tot de grenzen om de douaneformalitei-
en te bespoedigen en alle gevaar af
te wenden.
Van de afwezigheid van den mar
kies had ik gaarne gebruik gemaakt
om met den prins onze reis voort te
zetten, maar mijn kas was door den
kocc van het beeld geheel ledig, zoodat
k eerst naar Weenen moest schrijven
om geld. Het antwoord bleef zoo lang
uit dat de markies reeds lang terug
was en de pnns zich met hem weer aan
allerle buitensporigheden overgaf De
kosten daarvan bestreed hij uit voor
scholen, hem door zijn vriend ver
strekt wat ik hem nog verschaffen
kon, was daar niet toereikend voor.
D tijd van wachten werd mij on
dragelijk, toen de prins en dat nog
wel in tegenwoordigheid van derden
zich niet alleen beklaagde over de be
krimping hem door mij opgelegd, maar
ook verklaarde, niet te begrijpen waar
al dat geld bleef Hierdoor was de ver
houding onmogelijk geworden en ik
besloot hem bij zijn vader terug e
brengen zoodra he geld inkwam. Maar
daarop wachtte ik tevergeefs. Inplaats
van he geld kwam op een morgen
een mij eer goed bekende hofbeambte
op mijn kamer. Verheugd ging ik hem
tegemoet, maar met een e nstige,
zwijgende buiging reikte hij mij een
brief over. waarvan de inhoud mij deed
vers ijven van schrik.
De vorst schreef daarin, hoe zwaar
het hem gevallen was d feiten te ge-
loov.n, die een verder samenzijn van
zijn zoon met mij onmogelijk maakten.
„Maar juist deze feiten zijn mij een
bewij dat ik mij in u bedrogen heb,"
schreef hij.
„Heel veel dingen zijn mij verteld,
die ik niet heb willen gelooven. Maar
dat u te goeder trouw een namaaksel,
een prul, voor een kunstwerk van hoo-
ge waarde voor mij hebt gekocht dat
kan ik bij uw zaakkennis niet aanne
men. Maar ik zal zwijgen, volstrekt
zwijgen en ook niet vragen hoe u bij
de ruime middelen, die ik u verschafte,
er toe komen kon, mijn zoon bijna ar
moede te laten lijden. Ik zal ook geen
verantwoording aannemen en alle te
korten of schulden door mijn hofmees
ter in CFde lat n brengen, die u ook
de kosten der terugreis zal ve schaffen.
Ik verbied u iedere verklaring o
bespreking met mijn zoon, wiens ge
moed door hetgeen hij zag en tot mijn
leedwezen ondervond, reeds diep ge
schokt is."
Wat nu volgde is moeilijk te beschrij
ven. Ik keerde natuurlijk dadelijk te
rug, nog in de vaste meeniaa dat ik
mij glansrijk zou kunnen rechtvaardi
gen welke teleurstellingen wachtten
mij echter I
Ik vond mijn vrouw in een toestand
van de hoogste opgewondenheid. Reeds
was het gerucht tot haar doorgedron
gen. dat ik uit mijn betrekking ont
slagen was. Dat he zaad van den las
ter, door het gerucht uitgestrooid,
reeds ontkiemd en opgeschoten was,
zou ik spoedig ondervinden.
Te vergeefs trachtte ik bij den vorst
toegelaten te worden. Te vergeefs
schreef ik mijn brieven kwamen onge
opend terug.
Waar ik mij vertoonde, ging men mij
uit den weg. Ik b proefde dezen of
genen de zaak uiteen te zetten, men
luisterde, voorgevende mij te gelooven,
hoewel eenige twijfel bleef bestaan.
De laster van een valschen. boosaar
dig n knaap, had geloof gevonden en
mij werd niet eens het recht van ver
dediging toegekend, want niemand
klaagde mij openlijk of b paald aan.
De afwijzende houding, die ik overal
ontmoette en waartegen ik geheel
machteloos wa bracht mij tot ve-
twijfeling. Ik voelde dat ik een verlo
ren man was gebrandmerkt eer
loos. En daarbij geheel onschuldig 1
Maar nog bleef mij een troostmijn
vrouw. Zij kende mijn onschuld, zij
klaagde zich elf aan, dat zij tot mijn
ongeluk had bijgedragen. Eerst nu
vernam ik, dat de prins haar reeds te
Weenen met zijn oplettendheden had
vervolgd, dat zij hem toen voor een
knaap had gehouden en gezwegen.
Te Rome echter was hij voortdurend
dringender geworden en had zij ge
meend het best te doen met te vertrek
ken en te blijven zwijgen om mijn be
trekking niet onhoudbaar te maken.
Bij den prins had dit echter wraak
zucht gewekt en toen hij haar verliet,
had hij haar toegevoegd„Dat zal u
berouwen."
Had zij toenmaals gesproken, dan
waren al die bitterheden mij bespaard
gebleven, die sinds bijna dertig jaren
mijn leven vergiftigd hebben.
Maar ik wil haar niet aanklagen, de
arme vrouw. Zij heeft zelf geleden,
onuitsprekelijk geleden onder mijn lot.
totdat God haar plotseling wegnam.
Ik bleef alleen, zonder positie, bijna
zonder brood en voor de wereld bijna
zonder eer
Ik had een eenige, ongehuwde zus
ter. Zij kwam na den dood mijner vrouw
bij mij. Zij was het, die mij aanried ver
over den Oceaan den strijd om het be
staan opnieuw te aanvaarden.
Mijn besluit was spoedig genomen.
Wien kon ik nog nuttig zijn Mijn
kind had ik slechts den vloek doen er
ven van oneer en schande. Ik gaf de
est van mijn vérmogen aan mijn zus-
t.r, om den knaap op te voeden. God
geve, dat hij nooit ervare, wat zijn
vader heeft verdreven. Voor hem ben
ik dood, dat was de beste erfenis, die
ik hem geven kon, zoolang ik mijn wa
penschild niet kon zuiveren van de
srmtten van den laster.
Wat ik hier vond, in mijn nieuw
vaderland, dat weet u. De arbeid hielp
mij de jaren door te komen, die sede t
verloopen zijn. Maar als dit perkament
in mijn handen beeft, dan ontwaken
weer alle smartelijke herinneringen
van vroeger jaren."
De barones hield op. Zij was zelf
aangedaan door het meegedeelde
„Hier eindigen de aanteekeningen
van den ouden man," zeide zij.
„En werden er dan geen andere
stappen gedaan om zijn onschuld aan
den dag te brengen vroeg ik
„Zeker," antwoordde zij, „maar te
vergeefs. Het ontbrak aan een bepaalde
beschuldiging, waarop een onderzo k
kon gebaseerd worden. Zoo afwijzend
als in Weenen bleef de vorst ook tegen
alle opheldering, die van uit Amerika
gedaan werd, totdat Hugo eindelijk
het nuttelooze van een beroep op het
eergevoel van d n vorst en den p ins
inzag en verdwenen bleef Wellicht
werden de brieven niet eens gelezen
een antwoord volgde niet
Vele jaren verliepen. De eens gevier
de officier was vergeten. Niemand in
Weenen kende zijn verblijfplaats, zelfs
niet zijn zuster.
Zoo bleef het. Niemand lette ook
hier op den vlijtigen werke
Een verandering zou eerst komen,
toenDe barones brak af.
„Waarom zwijgt u, barones, wilt u
mij niet alles meedeelen, wat u van
een armen vriend weet
„Goed, ik zal het echter kort maken,
wijl ik van mij zeli spreken moet. Ik
wendde mij tot mijn vader, die een zeer
voorzichtig man is. Op zijn raad en in
zijn naam schreet ik aan een zijner
bekenden bij het Amerilfaansche ge
zantschap in Weenen. Gemakkelijk-
viel het dezen mijn eerste vraag te
beantwoordenDe achtergebleven
zoon van den blinde leefde nog en wel
in gunstige omstandigheden als een
aanzienlijk man. De oude dame, die
hem als een moeder had opgevoed, was
onlangs gestorven.
Weer in naam mijns vaders wendde
ik mij nu tot den zoon, deelde hem me
de wa ik wi t en reeds na drie weken
kwam een elegram uit Hamburg.
„Ben aan boord van stoomboot Bis
marck Vader op volledige opheldering
voorbereiden." Het telegram droeg
de onderteekening van den zoon.
Voor de vreugde, die den blinde nu
wachtte, zijn moeielijk woorden te
vinden. Hij ontving tegelijk zijn eer
en zijn zoon terug. En welk een zoon I
De barones toonde eenige brieven,
geel van ouderdom.
„Hier," zeide zij, „zijn de docu
menten die reeds tien jaar vroeger
den ouden man geluk en vrede hadden
kunnen brengen, als zijn zoon hem niet
dood gewaand had. Deze brief is het,
die de tranen van den blinde drogen
moest.
Vorst S. richtte die vóór tien jaren
aan de zuster van den verjaagde
„In het uur van zijn dood bekende
mij mijn ongelukkige zoon" zoo
las de barones voor uit de geel gewor
den papieren „hoe schandelijk hij
en zijn makker tegen een edel man
hadden gezondigd, die nu zeker wel
reeds lang zijn gerechtigheid voor een
hoogeren rechter vond. Gods recht
vaardigheid heeft gestraft. De markies,
die toenmaals een aan mij verzonden
kunstwerk van hooge waarde tegen een
namaaksel verruilde en de opbrengst
van het echte met mijn zoon in licht
zinnige vermaken er door bracht,
deze markies rok mijn zoon steeds die
per in den afgrond van zijn verderf.
Zijn rouwmoedige bekentenis en be
keering mogen hem voor den eeuwigen
Rechter genade doen vinden. Mij ech
ter mogen de moeilijke, zorgvolle jaren
die het lot mij bracht, als boete aange
rekend worden, als ik mij eens verant
woorden moet voor de ellende, die
mijn lichtgeloovigheid over een edel
man gebracht heeft.
Ik gevoel, dat ik ook niet ver van
mijn einde ben. U, als het kind van
den zwaar miskenden man bid ik bij
mijn sterven, wat ik hem zelf zou vra
gen als hij nog leefde, een zwaarbe-
proefden vader vergiffenis te schenken
Vorst S."
De barones zweeg.
„En leeft hij nog, de blinde edel
man vroeg ik.
„Zeker leeft hij nog, mijn vader
zorgt goed voor hem, iede~ die het hoo-
ren wil. verhaalt hij van den glans van
zijn wapenschild. H t is het beste wat
hij b zit, zeide hij, toen hij mij het oude
etui met zijn inhoud als geschenk gaf
hij zelf, nu geheel blind, kon zich toch
niet meer in het gezicht daarvan ver
heugen."
„En de zoon Bleef die bij den
vader
„Neen, die woont hier in Weenen."
„U heeft den eigenlijken naam van
Leopold Hugo niet genoemd, barones;
mag ik vragen...."
„Zoo, heb ik dien niet genoemd
viel zij mij in de rede en zij zag mij met
een schelmachtigen lach aan. „Nu dan
hij heet baron Brucken en zijn zoon
is., mijn man."
DE WRAAK WAS ZOET.
A. Maar kerel, die Smit heeft je
altijd geërgerd en nu geef je 'm je
dochter tot vrouw!
B. JaMaar urn vrouw tot
schoonmoeder.
No. S
ËZRSTE JAARGANG 192S
xiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiix
DE JUF.
„Thans is het te laat. De slag zal niet
meer af te wenden zijn. Hij is geruïneerd
en ik met hem. Ik stelde een onbepaald
vertrouwen in hem, hij beschikt over al
mijn middelen. Alles zal verloren zijn.
Morgen bezit ik geen cent meer."
Ik was ontsteld en verbitterd te ge
lijk op een valsche vriendin, die ik
beschuldigde, dat zij den slag had ver
oorzaakt door met een glimlach op de
lippen een jobstijding te verspreiden.
Terwijl wij troosteloos bijeen zaten,
kregen wij bezoek., het was een oud
vriend uit mijn kinderjaren. Mijn papa
was voogd over hem geweest en hij was
altijd in onzen familiekring opgenomen
in de hoop dat een huwelijk tusschen
hem en mij den band welke onze weder-
zijdsche familie verbond, opnieuw zou
versterken. Ofschoon er nog nooit in
ernst een woord over gerept was. be
schouwden wij elkander altijd als reeds
te zijn geëngageerd. Hij kwam mij
verwelkomen. Hij zag er vroolijk en op
geruimd uit. Een glans van genoegen
lag op zijn gelaat. Na de gewone
plichtplegingen zei, hij
„Ik ben je vriendin tegengekomen,
zij heeft me over je gesproken."
„Zij heeft je zeker ook gesproken
over het faillissement van Bergman
„Ja maar waarom schijnt je dat te
hinderen
Ik antwoordde niet op die vraag, ik
beschouwde zijn opgeruimde trekken,
terwijl mijn hart vol bitterheid was Ik
meende, dat ook hij medeplichtig was
schandelijk praatje, waardoor de vai
van den. heer Bergmans en van mijn
papa werd veroorzaakt.
„Wat heeft ze je nog meer gezegd,"
vroeg ik bits.
Zij heeft me verteld dat zij op reis
ging, maar dat zij zou zorgen thuis te
zijn, als wij trouwden want daarbij wil
de zij tegenwoordig zijn. Zij rekent er op.
op onze bruiloft te komen
„Daar hoeft zij met op te rekenen, want
van ons huwelijk kan niets komen.
Hij zag mij zoo verbaasd aan. alsof
hij mij niet begrepen had maar ik brak
plotseling het gesprek over dit onder
werp af en stond hem niet toe daar weer
op terug te komen. Toen hij mij verliet
was alles tusschen ons verbroken. Ik
had hem beduid dat er geen sprake meer
kon zijn voor hem van een huwelijk met
de dochter van een geruïneerd man.
Hij kon er aanspraak op maken, een
niet onbemiddeld meisje te trouwen en
dat was ik niet meer
Ik gevoelde dat het ongeluk en de
tegenspoed mijn tochtgenooten door
dit leven zouden zijn dat alle schit
terende vooruitzichten als rook waren
vervlogen en dat er mij niets meer was
overgebleven dan mijn fierheid, mijn
trots
Mijn vader trok zich geheel uit de
wereld terug om zich uitsluitend met
zijn zaken te kunnen bezighouden. Al
te Amsterdam wonen De slagen welke
ons getroffen hadden, hadden de
krachten mijns vaders ondermijnd. Kort
na onze vestiging in Amsterdam stierf
hij. Door mijn arbeid moest ik in het
levensonderhoud mijner moeder en
van mij zelve voorzien. Geheel mijn
opgewektheid, elk idee van hoop op
een betere toekomst was bij mij ver
dwenen. Ik geloofde dat er voor mij
geen geluk op aarde kon bestaan.
Vriendschap was voor mij een ijdele
klank geworden Ik meende dat ik
niemand ter wereld belangstelling
kon inboezemen. Ik beschouwde de we
reld voor mij zelve als een onvrucht
baar veld. waarop geen enkel bloempje
meer zou opschieten."
„Dat je niets dan ellende om je zag en
wilde zien, had je dan toch slechts u
zelve te wijten" antwoordde mevr.
Draayer,,,Je hebt u zelve den weg der
verlatenheid aangewezen door uw
menschenschuwheid. U hebt veel te
veel aan uw eigenzinnigheid toegege
ven en hebt je zelve daardoor veroor
deeld tot een teruggetrokken leven.
Je hebt elke goede hoedanigheid, die
je bezit, met geweld onderdrukt om
maar toe te kunnen geven aan het ge
voel van haat jegens haar die mogelijk
niets meer gedaan had dan een onvoor
zichtig woord te uiten.Weet zij wel eens
het kwaad dat zij er door veroorzaakt
heeft En ben je wel wel zeker dat je
door zoo trotsch die vriendin uwer kin
derjaren af te wijzen, haar hart niet
hebt gebroken, dat je daardoor haar
geen verdriet hebt aangedaan Meen
■e dat het haar niet hindert dat je haar
verstoot Als e eens in de schuilhoek
jes van uw hart ging kijken, zou je je
dan niets te verwijten hebben ten op
zichte van je vriendin
Als eenig antwoord schudde Antoi-
net ongeloovig met het hoofd, doch het
scheen dat er twijfel in haar was opge
komen. Mevrouw Draayer meende over
wonnen te hebben, maar al hetgeen zij
gewonnen had verloor zij door een
onvoorzichtigheid.
„Geloof me Antoinet." zeide zij,
je bent onrechtvaardig in je oordeel ge
weest, je hebt de vriendin uit je jeugd
verdacht van gevoelens, welke nooit
in haar hart hebben kunnen bestaan.
Mevrouw van Maalwijk heeft een hart
als goud. zij zal noch wil iemand ter
wereld eenig leed berokkenen, veel
minder nog een vriendin."
„U kent haar dus, riep Antoinet
uit, „en in overleg met haar hebt u
u van mijn vertrouwen meester zien te
maken."
Uit den toon, waarop deze woorden
uitgesproken werden, begreep mevrouw
Draayer dat zij te ver gegaan was en
dat de geest van wantrouwen weer ge
heel bij Antoinet de overhand gekregen
had. Tevergeefs trachtte zij het verlo
ren terrein te herwinnen.
Antoinet meende dat haar een strik
was gespannen, dat men haar vertrou
wat wij bezaten maakte hij te gelde welijke mededeelingen had ontwrongen,
om zijn crediteuren te kunnen voldoen, welke zij tot dusverre nog niemand had
Toen allen voldaan waren, bleef ons toevertrouwd. Zij nam opnieuw haar
niets over Wij verlieten daarop de stad teruggetrokken houding aan en zij be-
mijner geboorte, waar mijn vader ge- sloot weder evenals vroeger niet te dul-
eerd en geacht was geweest, en gingen den, dat zij, die door de fortuin waren
begunstigd, haar de aalmoes van goeden
raad of die van vriendschap gaven.
De volgende dagen was zij even zwij
gend en afgetrokken als voorheen Toch
had het onderhoud dat mevrouwDraay-
er met haar gehad had. sporen achterge
laten Zij gevoelde iets dat haar tot
dusverre vreemd was. Het natuur
schoon, dat haa omringde en het kin
derlijk gekout der kleine Louise deden
haar het leven van eene zijde bezien,
welke zij tot dusverre nog niet had op
gemerkt.
Meermalen rees voor haar geest de
vraag op Als zij zich eens vergist had
ten opzichtevan mevrouw van Maalwijkl
Intusschen had mevrouw Draayer
een brief ontvangen, welke deze dame
eenige zorgen baarde. Een naburige
villa was nog altijd onbewoond, maar
sedert de ontvangst van den brief was
mevrouw Draayer lederen dag naar
die villa gegaan om haar zorgen te
wijden aan het in orde brengen daar
van, opdat de nieuwe bewoners, die
spoedig verwacht werden, alles zouden
vinden gelijk het behoort.
Antoinet meende een voorgevoel te
hebben van nieuwe moeilijkheden.Meer
malen richtte zij haar blikken naar
de naburige villa, maar zij durfde
mevrouw Draayer niets dienaangaande
vragen, en deze was ook minder spraak
zaam dan vroeger sedert dien bewusten
avond
Eenige dagen later bemerkte zij
's avonds, dat er licht achter een der
vensters brandde. Mevrouw Draayer
zag dat dit de opmerkzaamheid van
Antoinet trok.
„De villa is bewoond," zeide zij, „je
weet zeker nog niet wie die gehuurd
heeft. Mevrouw van Maalwijk komt er
wonen, maar zij is nog niet gearriveerd.
Op het oogenblik. dat zij zich naar hier
zal begeven, moest zij met haar man
voor dringende zaken naar Zwolle.
Haar zoontje is vooruitgekomen, zij
heeft het kind aan de zorgen van de
kinderjuf toevertrouwd."
Wijl Antoinet bleef zwijgen vervolgde
mevrouw Draayer
„Antoinet, koester je nog altijd een
wrok tegen haar?"
Antoinet antwoordde niet. Haar
hoogmoed belette haar te erkennen dat
zij bereid was toe te geven. Al gevoel
de zij geen haat. zelfs geen afgekeerd-
heid meer zij meende dat het toch een
eerezaak was niet zonder oorzaak haar
ongelijk te erkennen.
„O dwaas schepseltje," hernam me
vrouw Draayer „met open armen
komt men je tegemoet en smeekt men
je om vriendschap en je wijst allen af.
Bedenk toch dat God degenen straft
die in hun gevoelens van haat volhar
den, maar neen, je zal wel veranderen,
je beter ik zai u wel geleiden."
Den volgenden dag wandelde me
vrouw Draayer met haar dochtertje en
de juf langs het strand. Antoinet
sprak weinig, zij scheen uit haar hu
meur en liep in gedachten verdiept. De
prachtige kalme zee, die kabbelend te
gen het strand opspoelde, scheen haar
aandacht niet te kunnen trekken.
Daar kwam een jongen hollend naar
mevrouw Draayer toe. Bij haar geko
men hijgde hij naar den adem. Eindelijk
was hij in staat enkele woorden uil
te brengen. Deze waren genoeg om me
vrouw Draayer te doen ontstellen.
„Antoinet". zeide mevrouw Draayei
na den jongen te hebben aangehoord,
op bitteren toon. ,.je kan je verheugen,
je wordt wreed gewroken. Het zoontji
van mevrouw van Maalwijk. haai
eenigst kind. haar oogappel, is gevaar
lijk ziek. Rouw en smart zullen de wo
ning binnentreden van haar, die jij
te gelukkig acht. Verheug e daar
over 1"
„Maar mijn God. mevrouw." riep
Antoinet uit, „wat denkt u van mij
Beschaamd dat men zoo iets van
haar durfde denken volgde zij mevrouw
Draayer, die zich in allerijl naar de vil
la begaf, op den voet.
Een onbeschrijfelijke droefheid
heerschte in dit huis. Het zoontje van
mevrouw van Maalwijk, ternauwer
nood drie jaar oud. lag ziek te bed 1
zijn anders zoo frissche gelaatstrek
ken waren bleek bijna lijkkleurig;
Zijn oogen stonden hol en wezenloos
en uit zijn benauwde borst ontsnapte
een bijna onhoorbaar gereutel. De
croup, die vreeselijke ziekte, welke zoo
vele kinderen uit het leven rukt. had
het jongetje aangetast. Zijn leven hing
aan een zijden draad. De kinderjuf
frouw van mevrouw van Maalwijk. aan
wier zorgen het kind was toevertrouwd,
was radeloos. De dokter verklaarde op
treurigen toon zijn machteloosheid te
genover de ziekte, waarvan hij met
een angstig gelaat het verloop naging.
„Dokter," zeide mevrouw Draayer
tot hem, „is er geen hoop meer om
het kind te redden
„Er bestaat nog één middel, doch het
is zeer onzeker en hoogst gevaarlijk,
zoo niet doodelijk voor dengene, die
het toepast. Men zou de giftige stoffen,
die de ademhalingswerktuigen hebben
aangetast, moeten uitzuigen en zoo
doende de ziekte bedwingen."
Na eenige oogenblikken ging de ge
neesheer voort, als antwoordde hij
op een vraag, die niemand hem deed,
maar die gedaan scheen te worden door
de zwijgende houding der omstanders
„Ik heb een vrouw en kinderen, ik
mag mijn leven niet in de waagschaal
stellen."
De hopeloosheid, de wanhoop was
op aller gelaat te lezen, Antoinet, die
met een benauwd hart onbeweeglijk
naast mevrouw Draayer had gestaan,
richtte zich plotseling naar het sterfbed,
nam onverschrokken een rietje, dat
op het beddetafeltje lag, stak het in
den mond van den kleinen lijder, en
zoog daarmede de ziektestof op, die
zich in de keel van het knaapje had
opgehoopt.
Zij handelde zoo snel, dat men geen
tijd had gehad haar tegen te houden,
noch om haar eenige aanwijzingen
te geven.
Eindelijk was de daad van zelfopof
fering volbracht. Antoinet was zoo ble#h
als een doode. Zij beefde over al haar
ledematen. Zij zakte ineen en ware op
den grond gevallen, als men haar
niet ijlings opgevangen en op een stoel
gezet had. Gedurende eenige oogen-
HUISKAMER
■n