Oogstmaand.
Op het ziekbed.
8EMENGD NIEUWS.
In een Duitsch hotel. Gezellig
discours.
Deutz.
Gasontploffing.
Het Schüdpadkevertje.
Een dankbare prljswinner.
Oogstmaand geeft dikwijls te veel
regen. Dat was o. a. zoo in 1920. Gemid
deld viel er toen één vijfde meer dan nor
maal. Verleden jaar daarentegen was
de hoeveelheid neerslag gemiddeld over
't geheele land slechts 43 m.M. tegen 80
m.M. normale maandsom.
Maar des te meer zon hadden we
194 uren tegen 166 uur normaal. Ge
middeld over de geheele maand was de
temperatuur overdag bijna 1 graad
boven normaal. Op 7 dagen steeg de
temperatuur boven 25 graad Celsius, te
gen 3 dagen normaal. De schitterendste,
d.w.z. de warmste dag was 2 Augustus
de maximum-temperatuur liep toen op
tot 32 en 34 graden, misschien hier en
daar nog iets hooger. De zon was den hee-
len dag niet van den hemelhet warmst
was het toen tusschen drie uur en half
vier. Dat was 't maximum. Op een zestal
dagen kwamen onweders van eenige
uitgebreidheid voorbij dat van den
22sten waren veel sterfgevallen.
Augustus is berucht om oijn „appel
en perenstormen" zoo o.a. kwam op 28
Augustus 1917 de halve fruitoogst naar
beneden.
Den 18den eindigen de hondsdagen
en den 19den zijn de moerbeien en den
27sten de braambessen rijp, wat nu we!
vermoedelijk vroeger zal wezen. Volg' n
oud gebruik dienen met St. Laurens (KI
Aug.) de laatste herfstknollen en spur
rie gezaaid te zijn.
1 Augustus gaat de zon op 5.22, onder
8.50; op 31 Augustus 6,8 en onder om
7.44 de avonden worden langer, en op
't einde der maand, is de dag al bijna 2
uur korter dan in 't begin, dus minder
licht, minder warmte en dus minder groei.
Vogels. Kerkuil en kwartel hebben jon
gen. Het derde broedsel van de musschcn
vliegt uit. Bij duizenden zitten ze nu in
tarwe- en havervelden. Meeuwen komen
van haar broed-plaatsen terug. De ooie
vaars en de koekoeken beginnen ons te
verlaten ook de lepelaar, de oeverzwa
luw, de nachtegaal en /t blauwborstje
gaan heen. Her winterwininkje zit soms
weer te broeden.Voor hun vertrek houden
de ooievaars bijeenkomsten, waar zij
zich schijnbaar gereed maken voor hun
reis er schijnt een soort sanitair gericht
te worden gehouden zwakken en ouden,
die vermoedelijk de reis toch niet zullen
halen, worden uitgeschoten en om hals
gebracht.
Allerlei vogels, die in 't Noorden en
Oosten hebben gebroed, komen nu met
hun jongen naar Zuidelijker streken,
waar ze overwinteren. We beginnen al
te merken, dat de herfst in aantocht is.
Amphibieen en reptielen. Slangen en
hagedissen hebben jongen. De kikker
larven zijn nu kikkertjes geworden en
bij den eersten fllnken regen wippen ze
op het land. De buitenman spreekt dan
van een „kikkerregen".
Ook de jonge padjes tippelen In het
begin van de maand al door den tuin.
Insecten. Augustus en de volgende maan
den zijn de „rupsenmaanden". Op scherm
bloemen (wortelen of peen) de koningin-
nepagerups, koolwitjes op allerlei kool-
gewassen de dennenpijlstaart op pijn-
boomen de ligusterpijlstaart op ligus
ter, sering, esch, sneeuwbal, spiraea en
'r radijsboompje. Op wilgen en popu
lieren vangen wij pijlstaarten; den wapen
drager op allerlei boomen, zoo ook den
berkenspanner. De rupsen en de kleine
vos en schoenlapper vinden wij op den
brandnetel. Ais wij deze rupsen opkwee-
ken in rupsenkasten, krijgen wij onge
schonden vlinders.
't Wemelt nu van vlinders in de lucht,
ten minste als het weer normaal is.
Atalanta's, witjes, blauwtjes, witvlak-
vlinders (mannetjes), libellen (glazen
makers) snorren door de luchtde groote
groene sabelsprinkhaan in 't gras. De
darrenmoord Slakvormige bladwespen
op de vruchtboomen. De rozenbladwesp
vliegt. Des avonds glimwormpjes te
vinden. Nesten van veenmollen kunnen
nu worden uitgegraven. De heole insec
tenwereld is nog in volle actie.
De hommelkolonies zijn nu op haar
sterkst en weldra worden deze opgebro
ken dan kunnen we al koninginnen
vangen, die gaan overwinteren. Ook de
wespennesten zitten nu vol, en weldra
wemelt het van deze dieren. Vliegen en
muggen worden door haar groot aantal
lastig en onaangenaam. Het is zaak deze
dieren zooveel mogelijk te dooden. In
September komt de daling, maar dan
hebben ze eerst de vacantie verzuurd.
Voor den entomoloog is Augustus
altijd een prachtige maand.
In de vrije natuur en in de parken.
Nu begint de klimop te bloeien. Ook de
prachtige catalpa staat in bloei. Van de
kruiden bloeien nu of dragen sporen
boomvaren, adelaarsvaren, wolfsklauw,
asperge, O.-I. kers, klaverzuring, dolle
kervel, parnaskruid, struikheide en dop
heide, duivelsnaaigaren (warkruid) haag
winde, akkerwinde, asters, dahlia's, afri-
kaantjes, goudsbloemen, zwaardlelie (gla
diolus) Japansche lelie. Wie uit botani-
seeren gaat, komt met volle trommels
thuis.
Het regent Het regende gisterenavond
en toen we vanmorgen wakker werden
héél vroeg vanwege de vreemdigheid
regende het wéér. Regende het nóg, zei
Guusje. Ik heb vannacht geen oog
dichtgedaan en 't heeft aldoor gegotenl
Waarom sliep je niet? vroeg Bert
kortaf. Bert is een cosmopoliet. Hij heeft
geen gewone gezellige menschelijke zenu
wen, maar is altijd even kil en koud en
droog.
Natuurlijk sliep ik nietl rej eerde
Guusje verontwaardigd. Nogal widest Na
sóó'n reis in zoo'n vreemd bed
Was 't bed niet goed? vroeg Bert op
den man af.
Och, 'k wéét niet. Zoo gékl Guusje
schokte onwillig met haar schouders.
Ik had trouwens vergeten m'n schoenen
buiten te zetten.
Kon je daar niet van slapen? hield
Bert voL Hij kreeg geen antwoord meer.
Guusje werd kwaad. Jans liep rond en
vroeg aan haar: Zouen ze hier prentbrief
kaarten verkoopen?
't Zil wel, zei Guusje.
Ik ga niet door die regenl sputterde
Jans en ze vroeg aan mij: Zouen ze hier
prentbriefkaarten verkoopen?
't Zél wel, zei ik. Waarop Bert: Of
course 1 De prentbriefkaarten werden uit
gezocht en de dames waren een kwartier
tje bezig met een legioen kleurendrukjes
van adressen te voorzien en achterop
beurtelings Guus en Jans of G. Th. Wil-
Iemse-Neid en J. Neid te potlooden.
Hoeveel zou d'r op moeten? vroeg
Jans weer.
Weet ik veell zei Guusje.
Verleden jaar kreeg ik een ansicht
nit Hamburg, wat hadden ze daar maar
weer opgeplakt? piekerde Jans.
Geef ze maar aan den Ober, die
frankeert ze wel voor jullie, zei Bert
- En jij weet zeker, hoeveel of ie je te
yeel rekent! riep Guusje.
Dat doet-ie niet, zei Bert,
Ja, vertrouw jij die vreemde lui maar
weer, zei Jans. Afzetten, dat kunnen ze.
Zeg die Ober, dat-ie er aan denkt,
dat ze naar Holland moeten .Ik wil d'r
geen strafport op, zei Guus.
En toen dat goed en wel bezorgd was,
keerden we op ons uitgangspunt terug;
het uitgangspunt, dat ons het uitgaan ver
bood.
Ik heb 't je wel gezegd, dat we niks
dan regen zouen hebben, zei Jans.
Ik ga d'r niet doorl
Laten we een kopje koffie drinken,
stelde ik voor.
Die lus ik hier niej, zei Guus bij
voorbaat.
Wacht dat toch af, zei ik weer.
Weet jij wat voor vuiligheid ze je
voorzetten?
De koffie kwam.
'n Servies van niks, zei Jans.
Wat zullen we nou hebben? Daar
ginds zit die lange Lena, zei Guusje wij
zend.
-En Akkerveld is er zélf ook. Ze zien
ons niet. Zullen we eens naar ze toegaan?
Laat zullie maar bij ons kommen, zei
Jans.
Wist jij, dat die in Duitschland zaten,
vroeg Guus me.
Nee, zei ik.
Waar doen die menschen 't van?
vroeg Jans.
Duitschland is zoo goedkoop, zei
Guus weer.
Mot je kommenl Daar reit er een
goedkoop! Eten in den D-trein 200 mark,
dan heb je nóg niks. Ik versta die gek
niet eens!
Ik ga eens naar ze toe, ik mot er
méér van hebben!
Ach, je ben gek. Haal ze toch niet
aan, daar héb je ze zélf al!
Dag mevrouwt Dag meneer! Dag
meneer Willemse, dag juffrouw!
U ook in 't-schoone Moffrikal Zet u
de bloemetjes eens buiten? Hoe vindt u
het hier?
Nat! zei de heer Akkerveld.
Zal je altijd zien.
Hoe vindt u 't hotel?
- Ik vin die lift zoo eng. We waren
verleden jaar in Valkenburg, dat was erg
gezellig. Zandvoort is óók lief.
Maar dat is weer wat anders, 't Mot
hier erg mooi zijn, zei die Ober. Ik zei:
Ober lassen sie die Regen een biesje ophal-
ten. Wir mussen was sehen!
Daar heb n gelijk aan juffrouw!
Maar 't zal wel opdrogen. Kent u Wal-
porzheim? Wij zijn hier al drie dagen. Het
is daar heel lief met die huisjes. En je
hebt hier een bioscoop ook.
Zalle we daar vanavond met mekaar
onder ons eens heen gaan? vroeg Guusje
geanimeerd.
Ik geloof dat de zon doorkomt, zei
ik.
Wacht nou maar af. Temet, begint
't weer.
Denk maar aan je goeie goed!
Maar de zon zette door.
Mevrouw Akkerveld en wij hebben
met mekaar algesproken, dat we gaan
winkelen, kondigde Jans aan. De heer Ak
kerveld trachtte ons over te halen naar
een Kneipp te gaan, waar verschillende
lekkernijen een record alcohol-gehalte
moesten handhaven. Maar 't draaide uit
op een toer naar Ahrweiler. Toen we
terugkwamen vielen we midden in de
consternatie.
We zijn zóó ongerust geweestl riep
Jans huiverig. Guus is telegrafeeren.
Aan wie?
Om jullie op te sporen natuurlijk.
Is dèt wegblijven! We dachten dat je ver
ongelukt was. En dat akelige mensch, die
Bets Akkerveld, wat verbeeldt die d'r
eigen! Met al d'r druktes. Die denkt, dat
ze Duitsch kan praten, maar ik heb d'r
eens even gauw verteld, dat ik héél best
wist, dat d'r vader een klein snertwinkeltje
heeft gehad op 't Westeinde! Mag ik een
half ons kakies van u, mevrouw? Die van
8 cent zijn goed genogt mevrouwt Laat
ze nu een hoed koopen van 900 mark.
Die zal d'r ook van langs krijgen als d'r
man 't hoort. Ik zal zoo langs me neus
es tegen 'em zeggen....
Nieuwe kennissen. Kapitein Lotman met
vrouw en dochter.
Bonjour kapitein, dag mevrouw, dag
lieve Lisettel Wel, u ook al hier?
Ja, 't is hier een verrukkelijke streek,
zoo picturaleskl Ja ja, ik zeg maar: Die
Wacht am Rheinl Hoe bevalt 't u hier?
Jans trok aan mijn mouw. Je kan
wel zien, dat Lisetje naaien kan. D'r moe
der d'r rok is nota bene averechts gestikt.
Dat lijkent toch naar niks!
Heeft u da Kuranstalt al gezien? Alle-
nahr is ook zoo mooi, echt netjes met die
ouwe huisjes. We waren in een conditorei
en we aten daar Erdbeeren, echte Fein-
schmeckerei!
Maar de sigaren zijn hier beroerd
slecht. Wat u, kaptein? Heb u een goeie
kamer, kapitein? Makkelijk zoo'n lift, niet,
kaptein? Ja, ja, onze Hollandsche guldens
die blijven toch maar zillever, wat jou,
kaptein?
Waar is Bert opeenen?
Ach, die is natuurlijk een meissie na.
Dat is zoo'n schuinmarcheerder, mevrouw 1
Lisetje, kind, denk om je hartje! Kijk, kijk,
ze bloosjt Ja, ik snap je wel, ik weet wel
waar jij naar kijkt, ik ken hem, hoor!
Kom kom, zei de kapitein, de dames
óók een sigaretje. Toe, nou niet zoo een
kennig, wie kent je bifcr? We geneeren ons
nog niet!
Ik ben nèt zoo vervelendl zei Jans.
Wat scheelt d'r an, meissiemaat?
Ach, 'k weet zelf nietl Waren we
maar in Königswinter gebleven! Daar had
je nog wat.
Ja, jij denkt aan die inzenieur hè?
Je mot die Jans in de gaten houwen.
En ok zeg, 't is tóch een mooi land.
Die jongens met die petjes op, da's aardig.
En we hebben nog kennissen ook gezien.
St, ze kanne je hoorent
Ach, ik bedoel die Akkervelden niet
eens. Die menschen zijn me te min. Die
doen me niks. Ik bedoel die, kom hoe heet
ie ook weer. Die we daar zagen in.... in
Deutsch of hoe heet 'tdaar?
Dat zeg ik ommers. Die verlejen jaar
op de jaarbeurs sting met parfum. Hij
heeft nog naar m'n vrouw gevrejen als
aap van achttien jaar. Stekmans heet-ie.
Ik krijg van jou nog 100 mark, zei
Jans. Gelijk had ze. We hebben Bert niet
werom gezien.
Die had altijd wat anders. Enfin, die
was voor z'n eigen centen uit (Vad.)
Men meldt uit Dordrecht aan de „Msb.":
Donderdagmiddag omstreeks kwart voor
twee uur werden de bewoners van het
Steegoversloot opgeschrikt door een zwa-
ren slag. Men spoedde zich naar buiten
en het bleek dat in het pand nummer 10,
waarin beneden het kantoor van de schil-
derspatroons-vereeniging is gevestigd, ter
wijl de bovenverdieping bewoond wordt
door defanVie J-, een hevige gasontplof
fing had plaats gehad. Een gasfitter was
in de kantoorlokalen aan de leiding werk
zaam, toen door een nog onbekende oot-
zaak de ontploffing veroorzaakt werd. De
man bekwam aan den arm lichte verwon
dingen.
Naar men ons mededeelde is één der
bovenwonende dames door den schrik on
wel geworden. Dr. Teije de Jong verleende
geneeskundige hulp.
In het kantoor is alles kort en klein ge
slagen. Het plafond ïs zwaar SescKadigH en
alle ruiten zijn vernield.
Een en ander veroorzaakte natuurlijk
een grooten volksoploop.
De Plantenziektenkundige dienst vestigt
de aandacht der landbouwers op het te
genwoordig veelvuldig voorkomen van het
ischildpadkevertje op mangelwortels en sui
kerbieten. Het kevertje is plat, ongeveer
58 m.M. lang en heeft groenachtige dek
schilden. Zoowel l)et kevertje als de larven
vreten gaten in de bladeren en kunnen
hierdoor groote schade aan de planten
aanrichten. De bestrijding geschiedt door
het bespuiten der bladeren met Parijsch-
of Uraniagroen. Met behulp van een
pulverisateur wordt een oplossing van 1
op 1000 (1 ons op 100 L. water) fijn ovi/r
de bladeren verdeeld, dus op dezelfde wij
ze als bij de besproeiing van aardappelen.
Aangezien Parijsch- en Uraniagroen zeer
giftige stoffen zijn, moet er voorzichtig
mee omgegaan worden. Nadere inlichtin
gen kunnen verkregen worden bij den
Plantcnziektenkundigen dienst te Wa-
geningen en de technische ambtenaren van
dezen dienst.
Hij de te Hilversum gehouden groote
verloting met vele kostbare prijzen, ten be
hoeve van de politieschool, is een prachtig
ameublement ten deel gevallen aan den
heer S. aldaar. Zeer ingenomen met deze
verrassing, besloot de prijswinner 200
aan de politieschool te schenken en aan
den verkooper van het lotnummer een do-
ceurtje van 25, d.i. 10 maal den prijs
van een lol.
In ©en der hotels van den Boulevard
des Invalides, was achter in den tuin een
gebouw, gelijkvloers, waar twee hooge ra
men een slaapkamer verlichtten. Op zeke
ren morgen waren die twee ramen be
hoorlijk gesloten en gesluierd door een
driedubbele rij gordijnen. Toen nu al de
klokken der omliggende kerken en torens,
en al de uurwerken van het hotel elf had
den geslagen sloop een kamerdienaar
voorzichtig het vertrek in, welks wollige
vloerkleeden het gedruisoh zijner voetstap
pen dempten en trok de gordijnen in dier
voege open, dat een lichtstraal door het
bovengedeelte der ramen kon heendrin
gen en vervolgens de duistere alkove, die
als een lijkbaar geplooid was, naderende,
mompelde hij, alsof hij een Cajus Cali
gula ging wekken:
Heeft mijnheer de graaf mij ook
noodig?
Eene doffe zucht ging uit dit soort van
graf op. De kamerdienaar lichtte de gor
dijnen op, en het daglicht bestraalde het
loodkleurig gelaat van een nog jongen man
die overeind werd gehouden door oor-
en lendekussens, wier blankheid en rijke
kanten dit lijkkleurig gelaat nog meer
deden uitkomen.
Wat voor weer ia het? vroeg dat
jongmensch.
Het was een dier ochtenden, zoo als zij
de helft van het jaar te Parijs zijn; de
lucht was kleurloos en slechts verlicht
door ©en valen dag; de dampkring scheen
bezwaard door drukkende, zoele warmte,
die droefgeestig mankt en afmat. De da
ken waren vochtig door ©en dier zachte
regens, die eer schenen neer te stuiven
dan te vallen. En toch was het in het
begin der lente.
De te bed rustende wierp een wanho-
pigen en verachtenden blik op de ven
sterruiten en wendde zich toen op de
andere zijde. Een aanval van hoest nood
zaakte hem zich echter weder op te rioh-
len, en in dien aanval wenkte hij den
kamerdienaar om te vertrekken.
Deze deed ©en stap achterwaarts, doch-
de hevige aanval van hoest zijns mees
ters verstoutle hem om te blijven.
Mijnheer de graaf vergunne mij >em
Ie vragen hoe hij den nacht heeft "«af
gebracht.
Vertrek, riep zijn meester, met ©en
stem, die door drift en uitputting ver
schrikkelijk klonk.
De knecht verdween melt de toover-
sneiheid eener Ghineesche schim.
De graaf richtte zich op den elleboog
op. staarde rondom en scheen te pein
zen. De overpeinzingen van dien man
moesten iels verschrikkelijks hebben. Men
zag die om zoo te spreken, over zijn
voorhoofd voorbijdrijven, als wolken van
storm vervuld. Zijne gefronste wenkbrau
wen, zijne bleeke lip, spijtig opgetrokken,
zijn holle oogen, nu eens schitterend van
woeste drift, dan weder onbewegelijk in
stomme beschouwing, duidden genoeg het
sombere zijner overdenkingen aan
Nu en dan grepen zijn spitse vingers
diep in het zachte weefsel van het dek,
of wel zijne handen ter hoogte van zijn
gelaat opheffende, beschouwde hij hare
ziekelijke vermagering, en dan vielen die
handen weder krachteloos neder en het
hoofd hervatte zijn inspanning.
Graaf Anatolius van Cwas de laat
ste telg van ©en aanzienlijk huis. Op zijn
twintigste jaar was hij de eenig overge
blevene van zijne familie, met ©en al-
loraansienlijkst foxtvin. Het. schijnt dat
de titels en zoo veel rijkdom op dien leef
tijd een doodvonnis zijn. Inderdaad wat
te doen, te ondernemen, te verlangen,
waarmede zich bezig te houden of zelfs
zich te vermaken, wanneer men twintig
jaren telt en een inkomen heeft van
f 100.000.
Door die inbezitstelling ten gevolge van
nalatenschap alleen, had de jonge graaf
reeds «en walg van alle vermaken, voor
dat hij ze nog had gesmaakt. Hij gaf zich
geheel over aan den wellust, maar zou
moeilijk hebben kunnen zeggen waarom?
Het was een gevolg van zijn verwaar
loosde opvoeding en van de betrekkin
gen, welke hij, bij zijne intrede in de
wereld, had aangeknoopt. Hij had loges
in de schouwburgen, jachthonden op zij
ne landgoederen, schilderstukken in zij
ne gaanderijen, zeldzame werken in zij
ne boekerij, schitterende livreien in zijn
hotels, en toch verveelde hij zich.
Die verveling was zoo groot, dat hij
militair werd, om toch iets te doen. Zijn
drift voor paarden geleidde hem bij die
keuze. Hij nam les in eene rijschool, en
werd na zes maanden cavalerie-officier.
Het zegt iets, als men nergens toe
deugt, geen groot verstand heeft, en ten
dienste der maatschappij niets anders
medebrengt dan zekere aanleg tot wan
orde en vadsigheid; het zegt iets een
sleepsabel over de steenen te laten rin
kelen en op de punt van het oor eene hu
zarenmuts te dragen, die op zes voet van
den grond, een boog van 45 graden be
schrijft.
Het regiment waarbij de jonge graaf
geplaatst was, had een allerliefste uni
form. Men zou gezegd hebben dat het
een troep koordedansers waren. Die beu
zelingen hielden den geest van Mijnheer
den graaf eenigen tijd geheel bezig; hij
plooide zich den dolman sierlijk om, zijn
pantalon verraadde geen enkele kreuk of
vouw, en hij gespte zich in zijn keurslijf
als de beste huzaar van de, wereld,
Maa? Haar Hé tijd toch niet ihïnïïeï
lang valt, ook in het nauwste keurslijf,
zoo verviel hij in zijne eerste onrust. Het
koffiehuis, de parade, de rijschool, de
schouwburg, al die aardigheden van het
garnizoensleven, hadden weldra op dat
ontevreden gemoed al hun prikkel ver
loren. Intusschen had de graaf, zoo hij
zich zeiven al niet vermaakte, tot het
genoegen van zijn geheel regiment te
amuseeren; het ontbrak hem niet aan
gedienstige makkers, die hem liefderijk
zijn inkomen hielpen opmaken. Het was
eene reeks van feesten, rijpartijen en
maaltijden, en al de restaurateurs te P.
waren op zijne handen roemden zijne
gastvrijheid.
Maar ook die volksgunst kon het hart
van onzen schitterenden officier niet be
vredigen. De verveling hield aan, de fees
ten duurden voort. Had ten minste dit
evenwicht zich staande gehouden. Maar
op een goeden morgen bemerkte mijn
heer de graaf, dat hij bloed opgaf.
Dit ongeval pjjtoigde hem te meer,
daar hij den vorigen dag eene schitte
rende overwinning had behaald, door
voor zich alleen, twee flesschen cham
pagne uit te zwelgen in tegenwoordig
heid van den geheelen staf, die meende
dat hij! een borst van ijzer had.
Bal... zeide de graaf en ging uit
om te ontbijjten.
Dienzelfden avond vermaakte hij zich
aan de officierstafel met zijne ontdek
king. Den volgenden dag daoht hij er
niet meer aan en hernieuwde de proef
der beide flesschen champagne. Hij
leefde zoo voort veertien dagen lang,
waarna een geneesheer hem in stilte
flanel en ezelinnemelk aanraadde, zoo
hij den anderen dag niet begraven wilde
worden.
Ba!... zei de graaf nog eens, maar
op een onvergelijkelijk zachteren toon.
En ziedaar hem nu in zijne kamer
gezeten en zijn schitterende schako, die
zoo sierlijk overhangende schako, ver
vangen door een stijf op en neer gaande
slaapmuts.
Mijnheer de graaf kon geen voet bui
ten zetten, zonder te kuchen als een lo-
oomotief. Geen wachten, geen parades,
geen wedrennen, geen schouwbur
gen, geen exercitiën meer; Frankrijk
kon dus zijne diensten missen; hij zag
het zelf in en keerde naar Parijs terug.
De behandeling der voornaamste ge-
neesheeren herstelde eenigermate zijne
gezondheid, of liever vertraagde den
voortgang der ziekte. De een gaf wei
nig hoop; de ander beloofde hem be
terschap en noch de een noch de ander
kende er iets van. Men raadde hem te
gaan reizen. Hij deed het, en bezocht
Spanje, Italië, Sicilië, Zwitserland over
al zijn kwaal meesleepend.
Hij keerde eindelijk naar Parijs terug
en moest zich aan een strengen leef
regel onderwerpen; ditmaal werkten de
natuur en de geneesheeren eenstemmig,
Er moest aan de wereld vaarwel gezegd
en als een kluizenaar of als een man
van tachtig jaar geleefd worden. Men
oordeelde welk een toestand voor een
man zonder familie, zonder vrienden,
zonder behoeften, zonder persoonlijke op
beuring, zonder geloof, zonder hartstoch
ten, namelijk die welke prijsbaar en
noodzakelijk zijn. Voegt hierbij de vol-
strektste ledigheid van hoofd en hart...
het hart... dit was missohien niet van
het slechtste, maar mijnheer de graaf
wist ternauwernood of hij wel een hart
bezat; voegt daarbij de volstrekste walg
van al wat hij gezien, gezegd, gedaan en
gekend had en eindelijk de grootste
ramp der onwetendheid, de verachting
van al wat zij niet kent. Dit alles baart
niet de onverwachte wanhoop, die zich
de haren doet uitrukken, en op don
grond doet kruipen, maar ik noem het
de meest ware, de wanhoopigste en ver
schrikkelijkste wanhoop.
Zoodanig was nu sedert eenigen
lijd het leven van mijnheer, de graaf
en zoodanig de overpeinzingen, waar
mede hij zich eiken morgen te voe
den. had, wanneer hij de oogen open
de, zoo hij ze somtijds had geloken.
Maar op den dag waarvan wij spre
ken, ontrukte hij zich op eens aan
die zwartgalligheid en sloeg zijne ont
vleesde hand aan het belkoord.
Georges!
Mijnheer de graaf.
Mijne pistolen!
De knecht sloeg de oogen verbijs
terd op den meester.
Mijne pistolen!
Maar mijnheer de graaf.,..
Gehoorzaam.
Zou ik mogen weten...,
Gij maakt misbruik van mijn toe
stand, ellendeling
De graaf maakte een teeken om
zijn overige bedienden te roepen.
Och mijnheer!.
Hetzij zijn goede inborst, hetzij
staatkunde van den bediende, maar
Georges begon te huilen.
Doe toch wat ik u zeg!
De bediende vertrok en haalde een
kistje met kostbare pistolen, en na
het op een tafeltje voor het bed ge
plaatst te hebben beschouwde hij
strak de trekken zijns meesters.
De graaf was noch bleeker, noch
meer vervallen dan gewoonlijk en
scheen vooral zeer kalm.
Hij kreeg zijn zakdoek, kuchte en
zeide:
Ivleed mij.
Hij kleedde zich als naar gewoonte
en zelfs beter; hij stootte de kamer
japon welke de bediende hem aan
bood, terug, en dead een rok aan.
Het is wel zoo; vertrek.
Toen de graaf alleen was, opende
hij het kistje en nam er de rijke pisto
len uit. Hij bekeek ze nauwkeurig,
haalde een en andermaal den haan
over en vervolgens een klein hokje
opendoende uitte hij ik weet niet wel
ke verwenscliing.
Georges 1
Mijnheer de graaf!.
Gij hebt de kogels weggenomen.
r Mijnheer de graaf!
Geef mij mijn kogels en kruit.
anders zweer ik u, dat de eerste, die
mij onder de handen komt, door uw
kop gaat.
De bediende bracht snel de kogels
en het kruit, welke hij uit het kistje
genomen had. Zijn meester begeleid
de hem tot aan de deur, welke hij
zelf toesloot, waarna hij behoorlijk1
zijne pistolen laadde, een spiegeltje
aan het vensterraam vasthechtte, een
pistool in elke hand nam en zich vlak
voor den spiegel plaatste.
II.
Zoo nu mijnheer de graaf zich niet
HooïïscTHe?, KêeTt Hé lezer fécïï? zlcfi lë
beklagen over zoo veer omwegen en voor
bereidselen, evenals het gemeen van ze
kere stad ernstig boos werd, omdat men
den veroordeelde niet ter dood bracht, die
op datzelfde oogenblik erkend werd on
schuldig te zijn. Waarom ons zoo lang be
zig gehouden en bevreesd gemaakt met
uwe pistolen, om een oogenblik later te
gaan ontbijten, evenals een gewoon ster
veling, die werkelijk lust heeft om te blij
ven leven? Ik kan er niets aan doen. Het
was ook de schuld niet van mijnheer den
graaf, want hij schoof zich een der pis
tolen in den mond, en bekeek zich toen
een paar minuten in die heldhaftige hou
dingin den spiegel.
De schuld ervan lag, zoo men wil, aan
een kind, dat luid schreeuwde voor de
vensters van het hotel. De graaf schoof
de gordijnen open en zag een bediende,
welke dat kind bij de ooren voortsleepte.
Ik zou haast gelooven, dat men veel ge
voeliger en medeiijdender wordt wanneer
men zich bedaard een pistool tusschen de
beide kakebeenen heeft geplaatst, en op
het punt is om den haan over te halen.
Het zou anders moeilijk vallen om de
handelwijze van den graaf uit te leggen,
ofschoon deze overigens zooals wij zeiden,
goedhartig was. Zeker is het, dat hij een
der pistolen in den zak liet glijden, de
laan, die naar het hotel geleidde insnelde
en den bediende verraste met een oorvijg
op zijn huzaars toegediend.
Maar mijnheer, riep deze, die kwade
jongen heeft er vermaak in....
Och wat, ellendeling, gij slaat hem
omdat hij zich vermaakt, terwijl ik mij
het hoofd breek, omdat ik mij nimmer
heb vermaakt.
Maar de bediende had geen tijd om te
luisteren, daar hij zooveel klappen kreeg
als woorden hoorde. Hij nam dus schreeu
wende de vlucht. Een bejaard man volgde
hem met tranen in de oogen.
Helaas! mijnheer de graaf, Benedict
heeft misschien verkeerd gedaan, met de
zaak zoo ruw te behandelen, maar hij
heeft er goede redenen voor; onze arme
meesteres ligt te sterven onder de vree-
selijkste pijnen; het minste gerucht ver
meerdert hare smarten, en die jongen
heeft er behagen in om met los kruit
te schieten....
Let op, zei de graaf dat ik vandaag
dat ook al weer niet mag doen, verder.
En wie is uwe meesteres? vroeg hij.
Mevrouw de Z
Wat! riep de graaf; Mevrouw de Z.
Mevrouw de Zen ligt op sterven!
Zij worstelt, zeide de oude man wee-
nend, sedert gisterenavond met den dood,
hetgeen verschrikkelijk zou zijn om te
zien, als zij dat schouwspel niet verheven
maakte door haar geduld en onderwerping.
Ach die goede, beste vrouw! Maar
ik wist er niets van. Ik wil haar gaan
zien.... Is haar zoon déér?.... Ik moet
hem overigens verschooning vragen....
Sedert de graaf van den dienst ontsla
gen was, en gedurende zijn langduTig lij
den, had mevr. de Zhem al de goede
diensten eener liefderijke en oude nabuur
schap bewezen: zeer dikwerf had zij naar
zijne gezondheid laten vragen door den
goeden priester, die de H. Mis in hare ka
mer las; want de goede vrouw kon zich
sedert tien jaren niet meer van haren zie
kenstoel bewegen, verscheurd door hevige
smarten, die haar geen oogenblik verpoo-
zing lieten. Zij kende echter door haren
aalmoezenier den abt Sicard, den treuri-
gen toestand van haren nabuur; zij stelde
belang in den jongen graaf, en vooral in
datgene, waaraan hij zelf wel het minste
dacht, namelijk in den toestand zijner ziel
in de wreede beproeving, welke hij in zoo
jeugdigen leeftijd moest ondergaan. De
graaf van zijn kant, wist, dat mevr. de
Z.... ©en waardige, voorkomende vrouw
was, die van uit iharen ziekenstoel, hare
weldaden over den geheelen omtrek ver
breidde. en die te midden van hare krim
pende smarten, slechts aan het welzijn
van anderen dacht. Ten gevolge nu van ik
weet niet welke plichtplegingen kwam
de abt Sicard den graaf zoo dikwijls be
zoeken, als hij meende, dat zonder onbe
scheidenheid kon geschieden, en bij de
akelige verlatenheid, waarin de ex-officier
der huzaren langzaam wegteerde, had dit
©enig bewijs van oprecht medelijden hem
diep getroffen. Meermalen had hij in zijne
goede oogenblikken gewenscht, dat mevr.
de Z. zijne moeder ware.
Onderscheidene redenen bewogen dus
den graaf tot het afleggen van dit bezoek.
Hij stapte snel naar de stoep van het ho
tel en de oude bediende kon hem nauwe
lijks vóór blijven om hem aan den heer
Zden zoon der stervende, aan te
melden. In huis heerschte overal wanorde;
het was vol bezoekers en menschen uit
de nabijheid; alle deuren stonden open
en de ontroerde bedienden kelken nergens
naar.
De heer de Zwas een man van
veertig jaren, een achtbaar lid der rech
terlijke machten zijner moeder geheel
waardig; h(j kwam om den graaf te ont
vangen in ©en voorkamer met een kalm
gelaat en met tranen, om zoo te zeggen,
half in de oogen versmoord. De graaf
maakte rondweg zijne verschooningen,
doch de heer Zviel hem in de rede.
nam hem bij de hand en verontschuldigde
zich, dat hij hem in zoo treurige oogen
blikken niet beter kon ontvangen. Hij
toonde hem de kamer zijner moeder, die
vol menschen was, daar hij meende dat
de graaf er misschien ook zou willen in
gaan. Op datzelfde oogenblik kwam de
abt Sicard er uit en den graaf die alleen
gebleven was, ziende, ging hij met zekere
zelfvoldoening naar hem toe en zeide hem
zacht:
w Gij hebt nooit goede christenen zien
sterven?.... Nu, dit is een schouwspel,
dat wel verdient gezien te worden. Ik ben
blijde, dat gij u hier bevindt. Mevr. Z....
wordt in hare laatsle oogenblikken ver-
tered door een allerhevigst vuur in de in
gewanden. Gij weet hoe lang zij geleden
heeft, haar uiteinde beantwoordt aan dat
lijden. Men zou zeggen, dat de ziekte
weet, dat zij haar moet verlaten. De ge
neesheeren ijzen bij de gedachte aan het
geen zij te verduren heeft en van tijd
tot tijd ontscheurt de smart haar pijn
lijke kreten; maar wees niet bang. Ga bin
nen Mijnheer de graaf. De abt duwde den
graaf zachtkens door de menigte heen en
ging zelf weder aan het hoofdeinde van
het ber. Onderscheidene personen lagen
geknield, want omtrent een uur geleden,
had Mevr. de Z.... de laatste H. Sacra
menten ontvangen. Het venster stond op
haar wenk, half open, uit vrees dat men
het benauwd mocht hebben, ten gevolge
van de menigte toeschouwers. Overigens
was alles net en ter zijner plaatse geschikt;
nergens eenige fleschjes of eenig zieken-
gerief.
De graaf richtte zijne blikken naar het
bed. Mevrouw de Z.... zachtjes op het
oorkussen neergezegen, hield de oogen ge
sloten en de hand van haren zoon, die
naast haar stond, in de hare. De ziekte
had hare trekken niet veranderd. Men zou
gezegd hebben, dat zij rustig sluimerde, of
schoon het slechts een uitputting was door
de smart veroorzaakt Op eens ontwaakte
zij uit dien toestand en uitte die verscheu
rende kreten, waarvan de abt Sicard ge-
Sprofen EaH. Al Hé splefet» ïïïiT ge-
laat trokken krampachtig te zamen, hel
zweet gutste haar van het voorhoofd ea
een scherpe gorgel kwam fluitend uit da
borst, die onder die poging van één scheen
te scheuren. Maar een hemelsche glimlach
gleed nog over hare afgematte trekken,
hare glinsterende oogen bleven op het kruié
gericht en men zag duidelijk dat die kreteij
uit een verbrijzeld lichaam voortkwamen,
waarvan do ziel zich reeds als gescheiden
scheen te hebben. Men zag haar de hand
van haren zoon drukken als om hem ge
rust te stellen en den indruk, dien dit
schouwspel op hem maken moest, te ver
minderen.
Toen de aanval voorbij was, keerde zij
zich naar hem toe met een glimlach vol
teederheid:
Het is niets, mijn besle....
Daarop liet zij hare ernstige blikken
rondgaan over de aanwezigen, om hun de
zelfde verzekering te geven. Haar oog ves
tigde zich nu op den graaf; zij stamelde
eenige woorden aan het oor van den abt
Sicard, die recht op hem aankwam.
Mevrouw de Z.... heeft u herkend
en uw naam genoemd. Ik geloof dat z(j
u wenscht te spreken.
Die arme vrouw I mompelde dé
graaf, die in de verwarring der overige»
deelde.
Ik heb dezen morgen voor u geboden,
Goed zoo, dacht de graaf, zeker toen
ik het pistool voor mijn mond hield.
Mevrouw de Z.... wilde nog eenigé
woorden uitbrengen, die echter op haré
lippen stierven; zij sloot en opende ander
maal de oogen; hare trekken trokken op
nieuw te zamen, eene herhaalde crisis greep
de stervende aan, doch ditmaal bleef ook'
het lichaam onderworpen. Mevr. Z......
hield haar blik op het kruis gevestigd, «f
haar mond uitte slechts gebeden en afge
broken verzuchtingen. Duidelijk zag men,
dat zij zich met de hemelsche geesten on
derhield, die haar naar hunne verblijven!
gingen opvoeren. De hevigste lijdenssmar-
ten waren op haar gelaat geteekend, maan
het drukte tevens de grootste onderwerping
en vreugde uit. haar voorhoofd en oogen
schenen hun alouden glans terug gekregen
te hebben, en schitterden zoo, dat al dg
aanwezigen getroffen waren. De abt Si
card stortte tranen van aandoening en zei
de bij zichzelf: nunc dimittis.
De graaf, die zich van het bed verwij
derd had, verkeerde in den eigenaarddgen
toestand ,van iemand, die onweerstaanbare!
aandoeningen onderdrukken wil. Hij haalde
zijn zakdoek uit, leunde dan op het eene,
dan op het andere been, en zag verbijsterd
in het rond. Dat schouwspel joeg hem
schaamte aan en dwong hem toch het té
bewonderen. Het werd hem te benauwd en
hij ging heen.
Nauwelijks was hij in 't voorhuis geko
men of hij hoorde geroep.
Och mijnheer, zeide de oude bediendé
die hem binnen geleid had; het is uit, zij
is gestorven als een lam.
Domkop! riep de graaf, zij is gestor
ven als een Cato.
De graaf ten zijnent terugkomende, liep
zijn bediende Georges, die hem geheel be
deesd aanxeekbijna omver, sloot zich op
en wierp zich in een leuningstoel. H(j bleef
lang verdiept in allerlei gepeinzen. Wat et
in zijn hoofd omging weet ik niet. Hij war
grillig, verbitterd door zijn lijden, verbas
terd door langdurige uitspattingen en het
geen hij zoo even gezien had, verwijderde
zich te verre van den gewonen kring zijnet
denkbeelden, dan dat niet de vreemdste te
genstrijdigheden bij hem moesten opkomen.
Al droomende vielen zijne oogen op het
kistje met de pistolen. Hij stond op, greep
woest de geladen wapenen, deed twee of
drie stappen naar het venster en ze in zijne
hand wegende
Hij keerde naar de tafel terug.
Neen waarachtig, die goede oudé
vrouw heeft mijn rol bedorven; zij heeft er
zich te goed doorgeslagen, dan dat ik nog
eer zou kunnen behalen met..,, maar go-
noeg voor vandaag.
De pistolen werden weder op tafel ge
schoven. Maar de graaf had nog geen drié
keeren de kamer op en neder gewandeld,
of hij bleef staan onder den inval eenet
vreemde zwarigheid.
En Georges 1 wat zal die domoor
wel denken?dat ik mijn pistolen ge
vraagd heb, om den held uil te hangen en
my interessant te maken.... vooral daar
ik hem ruw behandeld heb.... De auivel
hale dien Georges!
De blik van den graaf richtte zich op
nieuw op de pistolen, die verkeerd in het
kistje liggende, de kolven aanboden.
Gij zult zien, dat ik mij zal moeten
doodschieten, om aan dien hals genoegen
te geven.
Op het oogenblik, dat een daad van
zooveel gewicht alleen maar op dezen
nieuwen beweeggrond steunde, begreep dé
graaf, dat zij nog eenige nadere overwe
ging vereischte.
Hij wierp zich weder in zijn leuning
stoel.
Bil zeide hij na ©enige oogenblikken,
evenals toen hij bemerkt had, dat hij bloed
opgaf.
Hij trok aan de schoorsteenbei,
Georgesl
Mijnheer de graaf!
Berg mijne pistolen weg. Zij zijn ge
laden, gij zult ze aftrekken, en het kistje
weder op zijn plaats zetten. Verstaat gij?,
Jawel, Mijnheer de graaf.
De meester kon niet nalaten door de»
spiegel een blik op het gelaat van zijn be
diende te werpen. Gelukkig was daarop
geen spoor van aarzeling, verwondering
of nieuwsgierigheid te vinden.
Dp bediende vertrok en de graaf stond
driftig op.
Waarachtig, ik ben over mij zelve»
tevredenIk geloofde niet zoo veel
grootheid van ziel to hebben. En in all»
geval lach ik wat, om hetgeen Georges zeg
gen kan, evenals over hetgeen ik strak»
zou gaan doen.
Georges trad weder binnen en melddé
den abt Sicard aan.
Laat hem binnenkomen, zei de graaf
met een voorkomendheid, welke hij zich
zeiven moeilijk zou hebben kunnen uitleg
gen.
Dit bezoek kwam juist ter snede; hel
duurde lang. en na het gewone gesprek
over den dood van mevr. de Z...s werd
het levendig en van weerskanten met
kracht gevoerd. Wat zij zeiden weet ik
niet, of liever het zou wat te lang zijn
om het te verhalen. Dit is zeker, dat dé
graaf bij het afscheid aan den abt zeidej
Welnu, mijnheer de abt, ik ben zeer te
vreden over hetgeen gij mij zooeven ge
zegd hebt en ik verzoeik u mij nader té
komen bezoeken.
De abt kwam den volgenden dag, den
daaropvolgenden en nog vele dagen na!
dien hveeden dag terug. De graaf leeft
nog, en volgens zijn zeggen is hij, in weer
wil van zijne ziekte, eerst van dat tijdstip
beginnen te leven, en zoo hij eindelijk
sterven moest, heeft hij vast besloten ge
heel anders te sterven dan hij toen wildé
doen,
(Het Hulsgezin.)'
«e'—