Oogstmaand. Op het ziekbed. 8EMENGD NIEUWS. In een Duitsch hotel. Gezellig discours. Deutz. Gasontploffing. Het Schüdpadkevertje. Een dankbare prljswinner. Oogstmaand geeft dikwijls te veel regen. Dat was o. a. zoo in 1920. Gemid deld viel er toen één vijfde meer dan nor maal. Verleden jaar daarentegen was de hoeveelheid neerslag gemiddeld over 't geheele land slechts 43 m.M. tegen 80 m.M. normale maandsom. Maar des te meer zon hadden we 194 uren tegen 166 uur normaal. Ge middeld over de geheele maand was de temperatuur overdag bijna 1 graad boven normaal. Op 7 dagen steeg de temperatuur boven 25 graad Celsius, te gen 3 dagen normaal. De schitterendste, d.w.z. de warmste dag was 2 Augustus de maximum-temperatuur liep toen op tot 32 en 34 graden, misschien hier en daar nog iets hooger. De zon was den hee- len dag niet van den hemelhet warmst was het toen tusschen drie uur en half vier. Dat was 't maximum. Op een zestal dagen kwamen onweders van eenige uitgebreidheid voorbij dat van den 22sten waren veel sterfgevallen. Augustus is berucht om oijn „appel en perenstormen" zoo o.a. kwam op 28 Augustus 1917 de halve fruitoogst naar beneden. Den 18den eindigen de hondsdagen en den 19den zijn de moerbeien en den 27sten de braambessen rijp, wat nu we! vermoedelijk vroeger zal wezen. Volg' n oud gebruik dienen met St. Laurens (KI Aug.) de laatste herfstknollen en spur rie gezaaid te zijn. 1 Augustus gaat de zon op 5.22, onder 8.50; op 31 Augustus 6,8 en onder om 7.44 de avonden worden langer, en op 't einde der maand, is de dag al bijna 2 uur korter dan in 't begin, dus minder licht, minder warmte en dus minder groei. Vogels. Kerkuil en kwartel hebben jon gen. Het derde broedsel van de musschcn vliegt uit. Bij duizenden zitten ze nu in tarwe- en havervelden. Meeuwen komen van haar broed-plaatsen terug. De ooie vaars en de koekoeken beginnen ons te verlaten ook de lepelaar, de oeverzwa luw, de nachtegaal en /t blauwborstje gaan heen. Her winterwininkje zit soms weer te broeden.Voor hun vertrek houden de ooievaars bijeenkomsten, waar zij zich schijnbaar gereed maken voor hun reis er schijnt een soort sanitair gericht te worden gehouden zwakken en ouden, die vermoedelijk de reis toch niet zullen halen, worden uitgeschoten en om hals gebracht. Allerlei vogels, die in 't Noorden en Oosten hebben gebroed, komen nu met hun jongen naar Zuidelijker streken, waar ze overwinteren. We beginnen al te merken, dat de herfst in aantocht is. Amphibieen en reptielen. Slangen en hagedissen hebben jongen. De kikker larven zijn nu kikkertjes geworden en bij den eersten fllnken regen wippen ze op het land. De buitenman spreekt dan van een „kikkerregen". Ook de jonge padjes tippelen In het begin van de maand al door den tuin. Insecten. Augustus en de volgende maan den zijn de „rupsenmaanden". Op scherm bloemen (wortelen of peen) de koningin- nepagerups, koolwitjes op allerlei kool- gewassen de dennenpijlstaart op pijn- boomen de ligusterpijlstaart op ligus ter, sering, esch, sneeuwbal, spiraea en 'r radijsboompje. Op wilgen en popu lieren vangen wij pijlstaarten; den wapen drager op allerlei boomen, zoo ook den berkenspanner. De rupsen en de kleine vos en schoenlapper vinden wij op den brandnetel. Ais wij deze rupsen opkwee- ken in rupsenkasten, krijgen wij onge schonden vlinders. 't Wemelt nu van vlinders in de lucht, ten minste als het weer normaal is. Atalanta's, witjes, blauwtjes, witvlak- vlinders (mannetjes), libellen (glazen makers) snorren door de luchtde groote groene sabelsprinkhaan in 't gras. De darrenmoord Slakvormige bladwespen op de vruchtboomen. De rozenbladwesp vliegt. Des avonds glimwormpjes te vinden. Nesten van veenmollen kunnen nu worden uitgegraven. De heole insec tenwereld is nog in volle actie. De hommelkolonies zijn nu op haar sterkst en weldra worden deze opgebro ken dan kunnen we al koninginnen vangen, die gaan overwinteren. Ook de wespennesten zitten nu vol, en weldra wemelt het van deze dieren. Vliegen en muggen worden door haar groot aantal lastig en onaangenaam. Het is zaak deze dieren zooveel mogelijk te dooden. In September komt de daling, maar dan hebben ze eerst de vacantie verzuurd. Voor den entomoloog is Augustus altijd een prachtige maand. In de vrije natuur en in de parken. Nu begint de klimop te bloeien. Ook de prachtige catalpa staat in bloei. Van de kruiden bloeien nu of dragen sporen boomvaren, adelaarsvaren, wolfsklauw, asperge, O.-I. kers, klaverzuring, dolle kervel, parnaskruid, struikheide en dop heide, duivelsnaaigaren (warkruid) haag winde, akkerwinde, asters, dahlia's, afri- kaantjes, goudsbloemen, zwaardlelie (gla diolus) Japansche lelie. Wie uit botani- seeren gaat, komt met volle trommels thuis. Het regent Het regende gisterenavond en toen we vanmorgen wakker werden héél vroeg vanwege de vreemdigheid regende het wéér. Regende het nóg, zei Guusje. Ik heb vannacht geen oog dichtgedaan en 't heeft aldoor gegotenl Waarom sliep je niet? vroeg Bert kortaf. Bert is een cosmopoliet. Hij heeft geen gewone gezellige menschelijke zenu wen, maar is altijd even kil en koud en droog. Natuurlijk sliep ik nietl rej eerde Guusje verontwaardigd. Nogal widest Na sóó'n reis in zoo'n vreemd bed Was 't bed niet goed? vroeg Bert op den man af. Och, 'k wéét niet. Zoo gékl Guusje schokte onwillig met haar schouders. Ik had trouwens vergeten m'n schoenen buiten te zetten. Kon je daar niet van slapen? hield Bert voL Hij kreeg geen antwoord meer. Guusje werd kwaad. Jans liep rond en vroeg aan haar: Zouen ze hier prentbrief kaarten verkoopen? 't Zil wel, zei Guusje. Ik ga niet door die regenl sputterde Jans en ze vroeg aan mij: Zouen ze hier prentbriefkaarten verkoopen? 't Zél wel, zei ik. Waarop Bert: Of course 1 De prentbriefkaarten werden uit gezocht en de dames waren een kwartier tje bezig met een legioen kleurendrukjes van adressen te voorzien en achterop beurtelings Guus en Jans of G. Th. Wil- Iemse-Neid en J. Neid te potlooden. Hoeveel zou d'r op moeten? vroeg Jans weer. Weet ik veell zei Guusje. Verleden jaar kreeg ik een ansicht nit Hamburg, wat hadden ze daar maar weer opgeplakt? piekerde Jans. Geef ze maar aan den Ober, die frankeert ze wel voor jullie, zei Bert - En jij weet zeker, hoeveel of ie je te yeel rekent! riep Guusje. Dat doet-ie niet, zei Bert, Ja, vertrouw jij die vreemde lui maar weer, zei Jans. Afzetten, dat kunnen ze. Zeg die Ober, dat-ie er aan denkt, dat ze naar Holland moeten .Ik wil d'r geen strafport op, zei Guus. En toen dat goed en wel bezorgd was, keerden we op ons uitgangspunt terug; het uitgangspunt, dat ons het uitgaan ver bood. Ik heb 't je wel gezegd, dat we niks dan regen zouen hebben, zei Jans. Ik ga d'r niet doorl Laten we een kopje koffie drinken, stelde ik voor. Die lus ik hier niej, zei Guus bij voorbaat. Wacht dat toch af, zei ik weer. Weet jij wat voor vuiligheid ze je voorzetten? De koffie kwam. 'n Servies van niks, zei Jans. Wat zullen we nou hebben? Daar ginds zit die lange Lena, zei Guusje wij zend. -En Akkerveld is er zélf ook. Ze zien ons niet. Zullen we eens naar ze toegaan? Laat zullie maar bij ons kommen, zei Jans. Wist jij, dat die in Duitschland zaten, vroeg Guus me. Nee, zei ik. Waar doen die menschen 't van? vroeg Jans. Duitschland is zoo goedkoop, zei Guus weer. Mot je kommenl Daar reit er een goedkoop! Eten in den D-trein 200 mark, dan heb je nóg niks. Ik versta die gek niet eens! Ik ga eens naar ze toe, ik mot er méér van hebben! Ach, je ben gek. Haal ze toch niet aan, daar héb je ze zélf al! Dag mevrouwt Dag meneer! Dag meneer Willemse, dag juffrouw! U ook in 't-schoone Moffrikal Zet u de bloemetjes eens buiten? Hoe vindt u het hier? Nat! zei de heer Akkerveld. Zal je altijd zien. Hoe vindt u 't hotel? - Ik vin die lift zoo eng. We waren verleden jaar in Valkenburg, dat was erg gezellig. Zandvoort is óók lief. Maar dat is weer wat anders, 't Mot hier erg mooi zijn, zei die Ober. Ik zei: Ober lassen sie die Regen een biesje ophal- ten. Wir mussen was sehen! Daar heb n gelijk aan juffrouw! Maar 't zal wel opdrogen. Kent u Wal- porzheim? Wij zijn hier al drie dagen. Het is daar heel lief met die huisjes. En je hebt hier een bioscoop ook. Zalle we daar vanavond met mekaar onder ons eens heen gaan? vroeg Guusje geanimeerd. Ik geloof dat de zon doorkomt, zei ik. Wacht nou maar af. Temet, begint 't weer. Denk maar aan je goeie goed! Maar de zon zette door. Mevrouw Akkerveld en wij hebben met mekaar algesproken, dat we gaan winkelen, kondigde Jans aan. De heer Ak kerveld trachtte ons over te halen naar een Kneipp te gaan, waar verschillende lekkernijen een record alcohol-gehalte moesten handhaven. Maar 't draaide uit op een toer naar Ahrweiler. Toen we terugkwamen vielen we midden in de consternatie. We zijn zóó ongerust geweestl riep Jans huiverig. Guus is telegrafeeren. Aan wie? Om jullie op te sporen natuurlijk. Is dèt wegblijven! We dachten dat je ver ongelukt was. En dat akelige mensch, die Bets Akkerveld, wat verbeeldt die d'r eigen! Met al d'r druktes. Die denkt, dat ze Duitsch kan praten, maar ik heb d'r eens even gauw verteld, dat ik héél best wist, dat d'r vader een klein snertwinkeltje heeft gehad op 't Westeinde! Mag ik een half ons kakies van u, mevrouw? Die van 8 cent zijn goed genogt mevrouwt Laat ze nu een hoed koopen van 900 mark. Die zal d'r ook van langs krijgen als d'r man 't hoort. Ik zal zoo langs me neus es tegen 'em zeggen.... Nieuwe kennissen. Kapitein Lotman met vrouw en dochter. Bonjour kapitein, dag mevrouw, dag lieve Lisettel Wel, u ook al hier? Ja, 't is hier een verrukkelijke streek, zoo picturaleskl Ja ja, ik zeg maar: Die Wacht am Rheinl Hoe bevalt 't u hier? Jans trok aan mijn mouw. Je kan wel zien, dat Lisetje naaien kan. D'r moe der d'r rok is nota bene averechts gestikt. Dat lijkent toch naar niks! Heeft u da Kuranstalt al gezien? Alle- nahr is ook zoo mooi, echt netjes met die ouwe huisjes. We waren in een conditorei en we aten daar Erdbeeren, echte Fein- schmeckerei! Maar de sigaren zijn hier beroerd slecht. Wat u, kaptein? Heb u een goeie kamer, kapitein? Makkelijk zoo'n lift, niet, kaptein? Ja, ja, onze Hollandsche guldens die blijven toch maar zillever, wat jou, kaptein? Waar is Bert opeenen? Ach, die is natuurlijk een meissie na. Dat is zoo'n schuinmarcheerder, mevrouw 1 Lisetje, kind, denk om je hartje! Kijk, kijk, ze bloosjt Ja, ik snap je wel, ik weet wel waar jij naar kijkt, ik ken hem, hoor! Kom kom, zei de kapitein, de dames óók een sigaretje. Toe, nou niet zoo een kennig, wie kent je bifcr? We geneeren ons nog niet! Ik ben nèt zoo vervelendl zei Jans. Wat scheelt d'r an, meissiemaat? Ach, 'k weet zelf nietl Waren we maar in Königswinter gebleven! Daar had je nog wat. Ja, jij denkt aan die inzenieur hè? Je mot die Jans in de gaten houwen. En ok zeg, 't is tóch een mooi land. Die jongens met die petjes op, da's aardig. En we hebben nog kennissen ook gezien. St, ze kanne je hoorent Ach, ik bedoel die Akkervelden niet eens. Die menschen zijn me te min. Die doen me niks. Ik bedoel die, kom hoe heet ie ook weer. Die we daar zagen in.... in Deutsch of hoe heet 'tdaar? Dat zeg ik ommers. Die verlejen jaar op de jaarbeurs sting met parfum. Hij heeft nog naar m'n vrouw gevrejen als aap van achttien jaar. Stekmans heet-ie. Ik krijg van jou nog 100 mark, zei Jans. Gelijk had ze. We hebben Bert niet werom gezien. Die had altijd wat anders. Enfin, die was voor z'n eigen centen uit (Vad.) Men meldt uit Dordrecht aan de „Msb.": Donderdagmiddag omstreeks kwart voor twee uur werden de bewoners van het Steegoversloot opgeschrikt door een zwa- ren slag. Men spoedde zich naar buiten en het bleek dat in het pand nummer 10, waarin beneden het kantoor van de schil- derspatroons-vereeniging is gevestigd, ter wijl de bovenverdieping bewoond wordt door defanVie J-, een hevige gasontplof fing had plaats gehad. Een gasfitter was in de kantoorlokalen aan de leiding werk zaam, toen door een nog onbekende oot- zaak de ontploffing veroorzaakt werd. De man bekwam aan den arm lichte verwon dingen. Naar men ons mededeelde is één der bovenwonende dames door den schrik on wel geworden. Dr. Teije de Jong verleende geneeskundige hulp. In het kantoor is alles kort en klein ge slagen. Het plafond ïs zwaar SescKadigH en alle ruiten zijn vernield. Een en ander veroorzaakte natuurlijk een grooten volksoploop. De Plantenziektenkundige dienst vestigt de aandacht der landbouwers op het te genwoordig veelvuldig voorkomen van het ischildpadkevertje op mangelwortels en sui kerbieten. Het kevertje is plat, ongeveer 58 m.M. lang en heeft groenachtige dek schilden. Zoowel l)et kevertje als de larven vreten gaten in de bladeren en kunnen hierdoor groote schade aan de planten aanrichten. De bestrijding geschiedt door het bespuiten der bladeren met Parijsch- of Uraniagroen. Met behulp van een pulverisateur wordt een oplossing van 1 op 1000 (1 ons op 100 L. water) fijn ovi/r de bladeren verdeeld, dus op dezelfde wij ze als bij de besproeiing van aardappelen. Aangezien Parijsch- en Uraniagroen zeer giftige stoffen zijn, moet er voorzichtig mee omgegaan worden. Nadere inlichtin gen kunnen verkregen worden bij den Plantcnziektenkundigen dienst te Wa- geningen en de technische ambtenaren van dezen dienst. Hij de te Hilversum gehouden groote verloting met vele kostbare prijzen, ten be hoeve van de politieschool, is een prachtig ameublement ten deel gevallen aan den heer S. aldaar. Zeer ingenomen met deze verrassing, besloot de prijswinner 200 aan de politieschool te schenken en aan den verkooper van het lotnummer een do- ceurtje van 25, d.i. 10 maal den prijs van een lol. In ©en der hotels van den Boulevard des Invalides, was achter in den tuin een gebouw, gelijkvloers, waar twee hooge ra men een slaapkamer verlichtten. Op zeke ren morgen waren die twee ramen be hoorlijk gesloten en gesluierd door een driedubbele rij gordijnen. Toen nu al de klokken der omliggende kerken en torens, en al de uurwerken van het hotel elf had den geslagen sloop een kamerdienaar voorzichtig het vertrek in, welks wollige vloerkleeden het gedruisoh zijner voetstap pen dempten en trok de gordijnen in dier voege open, dat een lichtstraal door het bovengedeelte der ramen kon heendrin gen en vervolgens de duistere alkove, die als een lijkbaar geplooid was, naderende, mompelde hij, alsof hij een Cajus Cali gula ging wekken: Heeft mijnheer de graaf mij ook noodig? Eene doffe zucht ging uit dit soort van graf op. De kamerdienaar lichtte de gor dijnen op, en het daglicht bestraalde het loodkleurig gelaat van een nog jongen man die overeind werd gehouden door oor- en lendekussens, wier blankheid en rijke kanten dit lijkkleurig gelaat nog meer deden uitkomen. Wat voor weer ia het? vroeg dat jongmensch. Het was een dier ochtenden, zoo als zij de helft van het jaar te Parijs zijn; de lucht was kleurloos en slechts verlicht door ©en valen dag; de dampkring scheen bezwaard door drukkende, zoele warmte, die droefgeestig mankt en afmat. De da ken waren vochtig door ©en dier zachte regens, die eer schenen neer te stuiven dan te vallen. En toch was het in het begin der lente. De te bed rustende wierp een wanho- pigen en verachtenden blik op de ven sterruiten en wendde zich toen op de andere zijde. Een aanval van hoest nood zaakte hem zich echter weder op te rioh- len, en in dien aanval wenkte hij den kamerdienaar om te vertrekken. Deze deed ©en stap achterwaarts, doch- de hevige aanval van hoest zijns mees ters verstoutle hem om te blijven. Mijnheer de graaf vergunne mij >em Ie vragen hoe hij den nacht heeft "«af gebracht. Vertrek, riep zijn meester, met ©en stem, die door drift en uitputting ver schrikkelijk klonk. De knecht verdween melt de toover- sneiheid eener Ghineesche schim. De graaf richtte zich op den elleboog op. staarde rondom en scheen te pein zen. De overpeinzingen van dien man moesten iels verschrikkelijks hebben. Men zag die om zoo te spreken, over zijn voorhoofd voorbijdrijven, als wolken van storm vervuld. Zijne gefronste wenkbrau wen, zijne bleeke lip, spijtig opgetrokken, zijn holle oogen, nu eens schitterend van woeste drift, dan weder onbewegelijk in stomme beschouwing, duidden genoeg het sombere zijner overdenkingen aan Nu en dan grepen zijn spitse vingers diep in het zachte weefsel van het dek, of wel zijne handen ter hoogte van zijn gelaat opheffende, beschouwde hij hare ziekelijke vermagering, en dan vielen die handen weder krachteloos neder en het hoofd hervatte zijn inspanning. Graaf Anatolius van Cwas de laat ste telg van ©en aanzienlijk huis. Op zijn twintigste jaar was hij de eenig overge blevene van zijne familie, met ©en al- loraansienlijkst foxtvin. Het. schijnt dat de titels en zoo veel rijkdom op dien leef tijd een doodvonnis zijn. Inderdaad wat te doen, te ondernemen, te verlangen, waarmede zich bezig te houden of zelfs zich te vermaken, wanneer men twintig jaren telt en een inkomen heeft van f 100.000. Door die inbezitstelling ten gevolge van nalatenschap alleen, had de jonge graaf reeds «en walg van alle vermaken, voor dat hij ze nog had gesmaakt. Hij gaf zich geheel over aan den wellust, maar zou moeilijk hebben kunnen zeggen waarom? Het was een gevolg van zijn verwaar loosde opvoeding en van de betrekkin gen, welke hij, bij zijne intrede in de wereld, had aangeknoopt. Hij had loges in de schouwburgen, jachthonden op zij ne landgoederen, schilderstukken in zij ne gaanderijen, zeldzame werken in zij ne boekerij, schitterende livreien in zijn hotels, en toch verveelde hij zich. Die verveling was zoo groot, dat hij militair werd, om toch iets te doen. Zijn drift voor paarden geleidde hem bij die keuze. Hij nam les in eene rijschool, en werd na zes maanden cavalerie-officier. Het zegt iets, als men nergens toe deugt, geen groot verstand heeft, en ten dienste der maatschappij niets anders medebrengt dan zekere aanleg tot wan orde en vadsigheid; het zegt iets een sleepsabel over de steenen te laten rin kelen en op de punt van het oor eene hu zarenmuts te dragen, die op zes voet van den grond, een boog van 45 graden be schrijft. Het regiment waarbij de jonge graaf geplaatst was, had een allerliefste uni form. Men zou gezegd hebben dat het een troep koordedansers waren. Die beu zelingen hielden den geest van Mijnheer den graaf eenigen tijd geheel bezig; hij plooide zich den dolman sierlijk om, zijn pantalon verraadde geen enkele kreuk of vouw, en hij gespte zich in zijn keurslijf als de beste huzaar van de, wereld, Maa? Haar Hé tijd toch niet ihïnïïeï lang valt, ook in het nauwste keurslijf, zoo verviel hij in zijne eerste onrust. Het koffiehuis, de parade, de rijschool, de schouwburg, al die aardigheden van het garnizoensleven, hadden weldra op dat ontevreden gemoed al hun prikkel ver loren. Intusschen had de graaf, zoo hij zich zeiven al niet vermaakte, tot het genoegen van zijn geheel regiment te amuseeren; het ontbrak hem niet aan gedienstige makkers, die hem liefderijk zijn inkomen hielpen opmaken. Het was eene reeks van feesten, rijpartijen en maaltijden, en al de restaurateurs te P. waren op zijne handen roemden zijne gastvrijheid. Maar ook die volksgunst kon het hart van onzen schitterenden officier niet be vredigen. De verveling hield aan, de fees ten duurden voort. Had ten minste dit evenwicht zich staande gehouden. Maar op een goeden morgen bemerkte mijn heer de graaf, dat hij bloed opgaf. Dit ongeval pjjtoigde hem te meer, daar hij den vorigen dag eene schitte rende overwinning had behaald, door voor zich alleen, twee flesschen cham pagne uit te zwelgen in tegenwoordig heid van den geheelen staf, die meende dat hij! een borst van ijzer had. Bal... zeide de graaf en ging uit om te ontbijjten. Dienzelfden avond vermaakte hij zich aan de officierstafel met zijne ontdek king. Den volgenden dag daoht hij er niet meer aan en hernieuwde de proef der beide flesschen champagne. Hij leefde zoo voort veertien dagen lang, waarna een geneesheer hem in stilte flanel en ezelinnemelk aanraadde, zoo hij den anderen dag niet begraven wilde worden. Ba!... zei de graaf nog eens, maar op een onvergelijkelijk zachteren toon. En ziedaar hem nu in zijne kamer gezeten en zijn schitterende schako, die zoo sierlijk overhangende schako, ver vangen door een stijf op en neer gaande slaapmuts. Mijnheer de graaf kon geen voet bui ten zetten, zonder te kuchen als een lo- oomotief. Geen wachten, geen parades, geen wedrennen, geen schouwbur gen, geen exercitiën meer; Frankrijk kon dus zijne diensten missen; hij zag het zelf in en keerde naar Parijs terug. De behandeling der voornaamste ge- neesheeren herstelde eenigermate zijne gezondheid, of liever vertraagde den voortgang der ziekte. De een gaf wei nig hoop; de ander beloofde hem be terschap en noch de een noch de ander kende er iets van. Men raadde hem te gaan reizen. Hij deed het, en bezocht Spanje, Italië, Sicilië, Zwitserland over al zijn kwaal meesleepend. Hij keerde eindelijk naar Parijs terug en moest zich aan een strengen leef regel onderwerpen; ditmaal werkten de natuur en de geneesheeren eenstemmig, Er moest aan de wereld vaarwel gezegd en als een kluizenaar of als een man van tachtig jaar geleefd worden. Men oordeelde welk een toestand voor een man zonder familie, zonder vrienden, zonder behoeften, zonder persoonlijke op beuring, zonder geloof, zonder hartstoch ten, namelijk die welke prijsbaar en noodzakelijk zijn. Voegt hierbij de vol- strektste ledigheid van hoofd en hart... het hart... dit was missohien niet van het slechtste, maar mijnheer de graaf wist ternauwernood of hij wel een hart bezat; voegt daarbij de volstrekste walg van al wat hij gezien, gezegd, gedaan en gekend had en eindelijk de grootste ramp der onwetendheid, de verachting van al wat zij niet kent. Dit alles baart niet de onverwachte wanhoop, die zich de haren doet uitrukken, en op don grond doet kruipen, maar ik noem het de meest ware, de wanhoopigste en ver schrikkelijkste wanhoop. Zoodanig was nu sedert eenigen lijd het leven van mijnheer, de graaf en zoodanig de overpeinzingen, waar mede hij zich eiken morgen te voe den. had, wanneer hij de oogen open de, zoo hij ze somtijds had geloken. Maar op den dag waarvan wij spre ken, ontrukte hij zich op eens aan die zwartgalligheid en sloeg zijne ont vleesde hand aan het belkoord. Georges! Mijnheer de graaf. Mijne pistolen! De knecht sloeg de oogen verbijs terd op den meester. Mijne pistolen! Maar mijnheer de graaf.,.. Gehoorzaam. Zou ik mogen weten..., Gij maakt misbruik van mijn toe stand, ellendeling De graaf maakte een teeken om zijn overige bedienden te roepen. Och mijnheer!. Hetzij zijn goede inborst, hetzij staatkunde van den bediende, maar Georges begon te huilen. Doe toch wat ik u zeg! De bediende vertrok en haalde een kistje met kostbare pistolen, en na het op een tafeltje voor het bed ge plaatst te hebben beschouwde hij strak de trekken zijns meesters. De graaf was noch bleeker, noch meer vervallen dan gewoonlijk en scheen vooral zeer kalm. Hij kreeg zijn zakdoek, kuchte en zeide: Ivleed mij. Hij kleedde zich als naar gewoonte en zelfs beter; hij stootte de kamer japon welke de bediende hem aan bood, terug, en dead een rok aan. Het is wel zoo; vertrek. Toen de graaf alleen was, opende hij het kistje en nam er de rijke pisto len uit. Hij bekeek ze nauwkeurig, haalde een en andermaal den haan over en vervolgens een klein hokje opendoende uitte hij ik weet niet wel ke verwenscliing. Georges 1 Mijnheer de graaf!. Gij hebt de kogels weggenomen. r Mijnheer de graaf! Geef mij mijn kogels en kruit. anders zweer ik u, dat de eerste, die mij onder de handen komt, door uw kop gaat. De bediende bracht snel de kogels en het kruit, welke hij uit het kistje genomen had. Zijn meester begeleid de hem tot aan de deur, welke hij zelf toesloot, waarna hij behoorlijk1 zijne pistolen laadde, een spiegeltje aan het vensterraam vasthechtte, een pistool in elke hand nam en zich vlak voor den spiegel plaatste. II. Zoo nu mijnheer de graaf zich niet HooïïscTHe?, KêeTt Hé lezer fécïï? zlcfi lë beklagen over zoo veer omwegen en voor bereidselen, evenals het gemeen van ze kere stad ernstig boos werd, omdat men den veroordeelde niet ter dood bracht, die op datzelfde oogenblik erkend werd on schuldig te zijn. Waarom ons zoo lang be zig gehouden en bevreesd gemaakt met uwe pistolen, om een oogenblik later te gaan ontbijten, evenals een gewoon ster veling, die werkelijk lust heeft om te blij ven leven? Ik kan er niets aan doen. Het was ook de schuld niet van mijnheer den graaf, want hij schoof zich een der pis tolen in den mond, en bekeek zich toen een paar minuten in die heldhaftige hou dingin den spiegel. De schuld ervan lag, zoo men wil, aan een kind, dat luid schreeuwde voor de vensters van het hotel. De graaf schoof de gordijnen open en zag een bediende, welke dat kind bij de ooren voortsleepte. Ik zou haast gelooven, dat men veel ge voeliger en medeiijdender wordt wanneer men zich bedaard een pistool tusschen de beide kakebeenen heeft geplaatst, en op het punt is om den haan over te halen. Het zou anders moeilijk vallen om de handelwijze van den graaf uit te leggen, ofschoon deze overigens zooals wij zeiden, goedhartig was. Zeker is het, dat hij een der pistolen in den zak liet glijden, de laan, die naar het hotel geleidde insnelde en den bediende verraste met een oorvijg op zijn huzaars toegediend. Maar mijnheer, riep deze, die kwade jongen heeft er vermaak in.... Och wat, ellendeling, gij slaat hem omdat hij zich vermaakt, terwijl ik mij het hoofd breek, omdat ik mij nimmer heb vermaakt. Maar de bediende had geen tijd om te luisteren, daar hij zooveel klappen kreeg als woorden hoorde. Hij nam dus schreeu wende de vlucht. Een bejaard man volgde hem met tranen in de oogen. Helaas! mijnheer de graaf, Benedict heeft misschien verkeerd gedaan, met de zaak zoo ruw te behandelen, maar hij heeft er goede redenen voor; onze arme meesteres ligt te sterven onder de vree- selijkste pijnen; het minste gerucht ver meerdert hare smarten, en die jongen heeft er behagen in om met los kruit te schieten.... Let op, zei de graaf dat ik vandaag dat ook al weer niet mag doen, verder. En wie is uwe meesteres? vroeg hij. Mevrouw de Z Wat! riep de graaf; Mevrouw de Z. Mevrouw de Zen ligt op sterven! Zij worstelt, zeide de oude man wee- nend, sedert gisterenavond met den dood, hetgeen verschrikkelijk zou zijn om te zien, als zij dat schouwspel niet verheven maakte door haar geduld en onderwerping. Ach die goede, beste vrouw! Maar ik wist er niets van. Ik wil haar gaan zien.... Is haar zoon déér?.... Ik moet hem overigens verschooning vragen.... Sedert de graaf van den dienst ontsla gen was, en gedurende zijn langduTig lij den, had mevr. de Zhem al de goede diensten eener liefderijke en oude nabuur schap bewezen: zeer dikwerf had zij naar zijne gezondheid laten vragen door den goeden priester, die de H. Mis in hare ka mer las; want de goede vrouw kon zich sedert tien jaren niet meer van haren zie kenstoel bewegen, verscheurd door hevige smarten, die haar geen oogenblik verpoo- zing lieten. Zij kende echter door haren aalmoezenier den abt Sicard, den treuri- gen toestand van haren nabuur; zij stelde belang in den jongen graaf, en vooral in datgene, waaraan hij zelf wel het minste dacht, namelijk in den toestand zijner ziel in de wreede beproeving, welke hij in zoo jeugdigen leeftijd moest ondergaan. De graaf van zijn kant, wist, dat mevr. de Z.... ©en waardige, voorkomende vrouw was, die van uit iharen ziekenstoel, hare weldaden over den geheelen omtrek ver breidde. en die te midden van hare krim pende smarten, slechts aan het welzijn van anderen dacht. Ten gevolge nu van ik weet niet welke plichtplegingen kwam de abt Sicard den graaf zoo dikwijls be zoeken, als hij meende, dat zonder onbe scheidenheid kon geschieden, en bij de akelige verlatenheid, waarin de ex-officier der huzaren langzaam wegteerde, had dit ©enig bewijs van oprecht medelijden hem diep getroffen. Meermalen had hij in zijne goede oogenblikken gewenscht, dat mevr. de Z. zijne moeder ware. Onderscheidene redenen bewogen dus den graaf tot het afleggen van dit bezoek. Hij stapte snel naar de stoep van het ho tel en de oude bediende kon hem nauwe lijks vóór blijven om hem aan den heer Zden zoon der stervende, aan te melden. In huis heerschte overal wanorde; het was vol bezoekers en menschen uit de nabijheid; alle deuren stonden open en de ontroerde bedienden kelken nergens naar. De heer de Zwas een man van veertig jaren, een achtbaar lid der rech terlijke machten zijner moeder geheel waardig; h(j kwam om den graaf te ont vangen in ©en voorkamer met een kalm gelaat en met tranen, om zoo te zeggen, half in de oogen versmoord. De graaf maakte rondweg zijne verschooningen, doch de heer Zviel hem in de rede. nam hem bij de hand en verontschuldigde zich, dat hij hem in zoo treurige oogen blikken niet beter kon ontvangen. Hij toonde hem de kamer zijner moeder, die vol menschen was, daar hij meende dat de graaf er misschien ook zou willen in gaan. Op datzelfde oogenblik kwam de abt Sicard er uit en den graaf die alleen gebleven was, ziende, ging hij met zekere zelfvoldoening naar hem toe en zeide hem zacht: w Gij hebt nooit goede christenen zien sterven?.... Nu, dit is een schouwspel, dat wel verdient gezien te worden. Ik ben blijde, dat gij u hier bevindt. Mevr. Z.... wordt in hare laatsle oogenblikken ver- tered door een allerhevigst vuur in de in gewanden. Gij weet hoe lang zij geleden heeft, haar uiteinde beantwoordt aan dat lijden. Men zou zeggen, dat de ziekte weet, dat zij haar moet verlaten. De ge neesheeren ijzen bij de gedachte aan het geen zij te verduren heeft en van tijd tot tijd ontscheurt de smart haar pijn lijke kreten; maar wees niet bang. Ga bin nen Mijnheer de graaf. De abt duwde den graaf zachtkens door de menigte heen en ging zelf weder aan het hoofdeinde van het ber. Onderscheidene personen lagen geknield, want omtrent een uur geleden, had Mevr. de Z.... de laatste H. Sacra menten ontvangen. Het venster stond op haar wenk, half open, uit vrees dat men het benauwd mocht hebben, ten gevolge van de menigte toeschouwers. Overigens was alles net en ter zijner plaatse geschikt; nergens eenige fleschjes of eenig zieken- gerief. De graaf richtte zijne blikken naar het bed. Mevrouw de Z.... zachtjes op het oorkussen neergezegen, hield de oogen ge sloten en de hand van haren zoon, die naast haar stond, in de hare. De ziekte had hare trekken niet veranderd. Men zou gezegd hebben, dat zij rustig sluimerde, of schoon het slechts een uitputting was door de smart veroorzaakt Op eens ontwaakte zij uit dien toestand en uitte die verscheu rende kreten, waarvan de abt Sicard ge- Sprofen EaH. Al Hé splefet» ïïïiT ge- laat trokken krampachtig te zamen, hel zweet gutste haar van het voorhoofd ea een scherpe gorgel kwam fluitend uit da borst, die onder die poging van één scheen te scheuren. Maar een hemelsche glimlach gleed nog over hare afgematte trekken, hare glinsterende oogen bleven op het kruié gericht en men zag duidelijk dat die kreteij uit een verbrijzeld lichaam voortkwamen, waarvan do ziel zich reeds als gescheiden scheen te hebben. Men zag haar de hand van haren zoon drukken als om hem ge rust te stellen en den indruk, dien dit schouwspel op hem maken moest, te ver minderen. Toen de aanval voorbij was, keerde zij zich naar hem toe met een glimlach vol teederheid: Het is niets, mijn besle.... Daarop liet zij hare ernstige blikken rondgaan over de aanwezigen, om hun de zelfde verzekering te geven. Haar oog ves tigde zich nu op den graaf; zij stamelde eenige woorden aan het oor van den abt Sicard, die recht op hem aankwam. Mevrouw de Z.... heeft u herkend en uw naam genoemd. Ik geloof dat z(j u wenscht te spreken. Die arme vrouw I mompelde dé graaf, die in de verwarring der overige» deelde. Ik heb dezen morgen voor u geboden, Goed zoo, dacht de graaf, zeker toen ik het pistool voor mijn mond hield. Mevrouw de Z.... wilde nog eenigé woorden uitbrengen, die echter op haré lippen stierven; zij sloot en opende ander maal de oogen; hare trekken trokken op nieuw te zamen, eene herhaalde crisis greep de stervende aan, doch ditmaal bleef ook' het lichaam onderworpen. Mevr. Z...... hield haar blik op het kruis gevestigd, «f haar mond uitte slechts gebeden en afge broken verzuchtingen. Duidelijk zag men, dat zij zich met de hemelsche geesten on derhield, die haar naar hunne verblijven! gingen opvoeren. De hevigste lijdenssmar- ten waren op haar gelaat geteekend, maan het drukte tevens de grootste onderwerping en vreugde uit. haar voorhoofd en oogen schenen hun alouden glans terug gekregen te hebben, en schitterden zoo, dat al dg aanwezigen getroffen waren. De abt Si card stortte tranen van aandoening en zei de bij zichzelf: nunc dimittis. De graaf, die zich van het bed verwij derd had, verkeerde in den eigenaarddgen toestand ,van iemand, die onweerstaanbare! aandoeningen onderdrukken wil. Hij haalde zijn zakdoek uit, leunde dan op het eene, dan op het andere been, en zag verbijsterd in het rond. Dat schouwspel joeg hem schaamte aan en dwong hem toch het té bewonderen. Het werd hem te benauwd en hij ging heen. Nauwelijks was hij in 't voorhuis geko men of hij hoorde geroep. Och mijnheer, zeide de oude bediendé die hem binnen geleid had; het is uit, zij is gestorven als een lam. Domkop! riep de graaf, zij is gestor ven als een Cato. De graaf ten zijnent terugkomende, liep zijn bediende Georges, die hem geheel be deesd aanxeekbijna omver, sloot zich op en wierp zich in een leuningstoel. H(j bleef lang verdiept in allerlei gepeinzen. Wat et in zijn hoofd omging weet ik niet. Hij war grillig, verbitterd door zijn lijden, verbas terd door langdurige uitspattingen en het geen hij zoo even gezien had, verwijderde zich te verre van den gewonen kring zijnet denkbeelden, dan dat niet de vreemdste te genstrijdigheden bij hem moesten opkomen. Al droomende vielen zijne oogen op het kistje met de pistolen. Hij stond op, greep woest de geladen wapenen, deed twee of drie stappen naar het venster en ze in zijne hand wegende Hij keerde naar de tafel terug. Neen waarachtig, die goede oudé vrouw heeft mijn rol bedorven; zij heeft er zich te goed doorgeslagen, dan dat ik nog eer zou kunnen behalen met..,, maar go- noeg voor vandaag. De pistolen werden weder op tafel ge schoven. Maar de graaf had nog geen drié keeren de kamer op en neder gewandeld, of hij bleef staan onder den inval eenet vreemde zwarigheid. En Georges 1 wat zal die domoor wel denken?dat ik mijn pistolen ge vraagd heb, om den held uil te hangen en my interessant te maken.... vooral daar ik hem ruw behandeld heb.... De auivel hale dien Georges! De blik van den graaf richtte zich op nieuw op de pistolen, die verkeerd in het kistje liggende, de kolven aanboden. Gij zult zien, dat ik mij zal moeten doodschieten, om aan dien hals genoegen te geven. Op het oogenblik, dat een daad van zooveel gewicht alleen maar op dezen nieuwen beweeggrond steunde, begreep dé graaf, dat zij nog eenige nadere overwe ging vereischte. Hij wierp zich weder in zijn leuning stoel. Bil zeide hij na ©enige oogenblikken, evenals toen hij bemerkt had, dat hij bloed opgaf. Hij trok aan de schoorsteenbei, Georgesl Mijnheer de graaf! Berg mijne pistolen weg. Zij zijn ge laden, gij zult ze aftrekken, en het kistje weder op zijn plaats zetten. Verstaat gij?, Jawel, Mijnheer de graaf. De meester kon niet nalaten door de» spiegel een blik op het gelaat van zijn be diende te werpen. Gelukkig was daarop geen spoor van aarzeling, verwondering of nieuwsgierigheid te vinden. Dp bediende vertrok en de graaf stond driftig op. Waarachtig, ik ben over mij zelve» tevredenIk geloofde niet zoo veel grootheid van ziel to hebben. En in all» geval lach ik wat, om hetgeen Georges zeg gen kan, evenals over hetgeen ik strak» zou gaan doen. Georges trad weder binnen en melddé den abt Sicard aan. Laat hem binnenkomen, zei de graaf met een voorkomendheid, welke hij zich zeiven moeilijk zou hebben kunnen uitleg gen. Dit bezoek kwam juist ter snede; hel duurde lang. en na het gewone gesprek over den dood van mevr. de Z...s werd het levendig en van weerskanten met kracht gevoerd. Wat zij zeiden weet ik niet, of liever het zou wat te lang zijn om het te verhalen. Dit is zeker, dat dé graaf bij het afscheid aan den abt zeidej Welnu, mijnheer de abt, ik ben zeer te vreden over hetgeen gij mij zooeven ge zegd hebt en ik verzoeik u mij nader té komen bezoeken. De abt kwam den volgenden dag, den daaropvolgenden en nog vele dagen na! dien hveeden dag terug. De graaf leeft nog, en volgens zijn zeggen is hij, in weer wil van zijne ziekte, eerst van dat tijdstip beginnen te leven, en zoo hij eindelijk sterven moest, heeft hij vast besloten ge heel anders te sterven dan hij toen wildé doen, (Het Hulsgezin.)' «e'—

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 7