De zoon van Ram Lal. van d: wilde dieren, die hl] gedood had, naar d naburige stad gegaan om er de belooning te halen, die de re geering voor het dooden van wilde dieren had uitgeloofd. Moti was met de andere vrouwen van het dorp naar het riviertje gegaan om kleederen te wasschen en Gunga zat onder „den groo- ten vijgenboom bij het dorp en speelde met goudsbloemen. ten, want op de rotsen aan den voet van den berg zagen ze een man en en tijger liggen. En naarmate het lichter werd, werden ze ook stouter en dries ter, want noch mensch noch tijger verroerde zi:h. tfe de baron, die gaarne de edelmoedig heid van zijn dochter deed uitko men. Pierre Landry scheen ten prooi aan een diepe ontroering. „Welk een engel," mompelde hij met half geopende lippen. Deze naïve uitdrukking van dank bare bewondering deed den baron glim lachen. Juist trad Madeleine, die vernomen had, dat haar beschermeling door haar vader ontvangen was, binnen De baron had Madeleine iuiste in lichtingen omtrent Landry gegeven Madeleine kende nu zijn ongelukkigen toestand en dit had haar medelijden verdubbeld Pierre Landry wilde zich het jonge meisje voor de voeten werpen, maar Madeleine verhinderde dit. „O. wees gezegend U is een engel," riep hij met een geestdrift die overdre ven scheen, terwijl hij zijn oogen op het schoone gelaat van mffrouw Made leine Volcaster gevestigd hield. Deze houding bevestigde den baron In zijn meening. „De ziekte ondermijnt dezen man zijn zenuwen zijn in de war en zijn hersens nog meer Enfin, men moet dit dwaze kind tevreden stel len, dat zoo overgevoelig is en zich door eiken ongelukkige laat verteederen." Hij vroeg nog als terloops aan Lan dry „Waarom hebt u mij niet gezegd dat u werkzaam geweest bent aan de sue cursale van de bank Mochelier te Lyon Pierre Landry verbleekte en scheen ontstemd Hij herstelde zich echter spoedig en verklaarde met groote vrij moedigheid en een gevoel van diepe verbittering: „Ik stond niet in de gunst bij mijnheer Mochelier. Hij haat te mij." „U vergist u, want hij heeft mij niets ongunstigs over u gezegd," bracht de baron hiertegen in. Landry scheen verbaasd, doch hij zweeg. De baron drong niet verder aan. Zijn eerste gedachte werd weer be vestigd Pierre Landry moest ge troffen zijn door een of andere storing in zijn verstandelijke vermogens misschien vervolgingswaanzin. Deze onderstelling verklaarde zijn zonderlinge woorden en de overtuiging, die hij scheen te hebben van Moche- lier's vijandige gezindheid terwijl de bankier hem toch zoo gunstig beoor deeld had. Eigenlijk had de bankier niet veel met Landry's komst op en dit werd wei gerechtvaardigd door den twijfel aan zijn gezonde' hersenen. Maar baron Volcaster vergat spoedig deze voorvallen en den man dien zij betroffen Hij vern m alleen dat men zich niet over Landry te beklagen had. Deze vervulde zijn taak met ijver en zelfs met veel doorzicht. Zijn collega's hielden hem weliswaar voor en zonderling. maar zij hadden respect voor zijn arbeid en dit was te meer vermeldendenswaard wijl Landry zich a zonderde, voor een soort misanthroop doorging en niemand eenige sympathie inboezemde. Alleen Madeleine t ok zich het lot aan van den man dien men den bij naam van .monomaan" gegeven had. Bewogen door de dankbaarheid van den jongen man en door de mededeelin gen over de ziekte zijns vaders besloot zij zich hun lot aan te trekken. Ze begon met nformatiën in te winnen, en vernam weldra, dat de beide ongeluk kigen door een zware ziekte aangetast waren. ,,De toestand van mijn vader is ho peloos en de kwaal waaraan ik lijd is eveneehs ongeneeslijk. Wij hebben bei den nog slechts korten tijd te leven," verklaarde de jonge man met koele sto cijnsche gelatenheid. He onge meisje trachtte hem gerust te tellen. „De wetenschap'doet tegen woordig wonderen." sprak zij. ,,ik zal mijn dokter bij uw vader enden, dan kunt ge hem ook over u zelf raadp'e gen. „Ik? O neen, ik necht met aan het Uvm waarom 't Is een marteling „Zoo moet u niet spreken. Vertrouw op God." Pierre Landry glimlachte melancho liek en drukte opnieuw zijn dankbaar heid jegens Madele'ne uit in woorden, die bijna welsp ekend waren in hun tril lende aandoenlijkheid. Van dezen dag af we den Pierre Landry en vooral zijn vader, Franpois Landry, de verklaarde beschermelingen van Madeleine. Het jonge meisje wist, dat zij een armoedig zolderkamertje bewoonden in en dat zij zich allerlei ontberingen ge troostten en in de diepste ellende eef- den. Madeleine beoefend.; de liefdadigheid practisch. Zij kende het geheim van die beschei den liefdadigheid die minder zeldzaam is in de groote steden dan men wel denkt, maar vaak onbekend bij de menigte omdat zij zich uit nederigheid zooveel mogelijk aan aller blikken ontt rekt. Op hst voorbeeld van een zeker aan tal jonge vrouwen en jonge meisjes uit den hoogeren stand bepaalde zij er zich niet toe deel te nemen aan het werk van allerlei liefdadige vereenigin gen zij deed wellicht nog beter door meer direct z'ch aan het enigen der groote stadsellende te wijden door daden die zij typisch noemde „haar particuliere liefdadigheid." Zij be zocht de armen meestal in gezelschap van miss Percy zat aan het ziekbed van verla en en ongelukkigen en bracht zelfs troost aan stervenden. Een vreemd verschijnsel: haar zenuw achtigheid verre van te verergeren verminderde door de aanraking met de treffende ellende, mdat de moreele ndrukken de physieke verd ongen. Zij werd aangetrokken door de smarten van anderen en ve-gat daarbij haar eigen leed. O zeker Fernand Mochelier en an dere jongelieden zouden zeer verrast geweest zijn deze beschaafde, elegante ongedame die in luxe en comfort leef de en gewend was aan de verfijn ng van een w elderig leven, te ontmoeten in een of ander ellendig verblijf of voor een schamele legerstede. Als men hun dit verhaalde, zouden zij ongeloovig glimlachen, spotten over zulk een sentimentaliteit en onmogelijk kunn n begrijpen dat er zulk" edel moedige wezens bestaan. Wat beteekent dit echter voor deze engelen in mens-hengedaante 1 Zij zoeken noch de goedkeu ing noch de bewondering van lieden zooals Fernand en z'n schitterende vrienden.Zij bekom meren zich niet om lo' of blaam en spotternij laat hen onverschillig In plaats van hun weldaden bekend t maken bedekken zij die met een geheim zinnigen sluier, met dat fijne gevoel, dat mag heeten de goede smaak der ziel. Het jonge meisje wilde Fran fois Lan dry zien. Zij trof den ongelukkigen aan, uit gestrekt op zijn ziekbed, een prooi van een even langzame als wreede ziekte. De armoede en de ellend vermeerder den nog het droevige van den toestand ook de eenzaamheid, de verlatenheid van den arme die alleen en in stilte leed boezemden haar een onbegrensd medelijden in. Met een eenvoudige goedhartigheid, eigen aan haar licht bewogen gemoed, troostte zij den armen verlatene en verzuimde niets om zijn lot te verzach ten en een straal van hoop te doen schit teren in dit treurige levense nde. XIX. De verwijten, berispingen en afkeu ring van barones Volcaster, die Made leine niet bespaard werden, prikkelden haar zenuwen en ondermijnden haar gezondheid. De baron kwam echter krachtig en be slist usschenbeide en verzocht zijn ma ma de pogingen tot verwezenlijking hare plannen uit te stellen in het be ng dier plannen zelf en in het belang van zijn kind Gekrenkt door de indirecte beschu digieg van haar zoon riep zij vol ver bittering „O, ik zie het wel, je laat Fernand los op gevaar af van de vriend schap van Mochelier te verliezen." .„Ik vrees nog meer mijn dochter te verliezen," antwoordde de baron met ontroering, doch op vasten toon. De barones barstte in een schater lach uit. „Dat is toch te erg," prak zij. „Reeds je vrouw kon door haar enuwen alles van je verkrijgen wat haar in het hoofd kwam, en deze kleine doet hetzelfde." Dit verwijt maakte den baron boos. „Beste mama" zei hij koel „ik houd niet van onvruchtbare discussies. Mijn tijd is kostbaar. Spaar mij dus uw spotternijen en laten wij goede vrienden blijven. Wilt u dat Knorrig ging de oude dame voort „Die Engelsche heeft het karakter van Madeleine bedorven. Haar senti mentaliteit zal haar v rderf zijn. O, zij tergt mij, deze Percy want ik zie dagelijks welk kwaad ze mijn kleindoch ter doet." De baron luiste-de niet meer. Hij knikte bevest'gend en mompelde „Dat is eenmaal zoo. Ik kan Pe cy niet wegzenden. Zij verzorgt mijn dochter met een bewonderenswaardige toewijding zou een ander ook niet haar gebreken heb ben U alleen, beste mama, u alleen bent volmaakt. Iedereen wil op u gelij ken. Was dit vleierij ot ironie De baro nes had de keuze. Ze was zeer ontstemd, ze wilde wel zich beleedigd toonen om boos te kunnen worden Haar zoon doorstond glimlachend den storm, zon der te blikken of te blozen, met den spot op de lippen. Sedert dezen dag matigde de oude dame haar ongeduld uit vrees alles te bederven door een ontijdig aandringen. Het jonge meisje kreeg wat rust en haar g zondh id b gon te beteren, tot g oote vreugd: van haar vader, die reeds gevreesd had, dat zijn dochter hem zou ontnomen worden. Zoodra Madeleine gelegenheid vond ging zij naar mevrouw de Marsan, zeer verlangend om haar weer te zien en nieuws van haar zoon te vernemen. De moeder was kalmer gelaten en vol hoop. „Gilbert," vertelde zij, „verdraagt zijn vreeselijke beproeving met een heldhaftigen moed. Hij twijfelt intus- schen nie aan een gunstigen afloop van deze voor hem zoo verschrikkelijke zaak." Mevrouw de Marsan verhaalde ver volgens in treffende woorden van Gil berts dankbaarheid voor de deelne ming die Madeleine zijn dierbare mama had betoond. Hij zou er een altijdduren de herinnering aan bewaren. Nu was zijn genegenheid door dankbaarheid verdubbeld. Madeleine hoorde n verrukking de arme moeder met jeugdige geestdrift over haar zoon spreken. Plotseling voerde mevrouw de Mar san haar mede naar een venster en daar. achter de zware gordijnen verbor gen. vroeg zij fluisterend „Mijn lieve kind wil ik je een zeer vreemde zaak oevertrouwen „Ja beste mevrouw, als u het gepast oordeelt," antwoordde het meisje aar zelend. De oude dame werd zenuw achtig. ,Het kan misschien e nstig zijn," mompelde zij. Toen ging ze snel voort: „Ik zal het je zeggen, ja, maar aan jou alleen, aan jou alleen Beloof mij het zorgvuldig geheim te houden „U kunt op mijn stilzwijgen rekenen, mevrouw." „Welnu, ik heb een naamloozen brief ontvangen, en dat wel op zeer geheimzinnige wijze. Als je hem ge lezen hebt zal je wel begrijpen dat ik hem aan niemand heb laten zien. zelfs niet aan mijnheer Berlier ja aan dezen nog minder dan aan anderen." Mevrouw de Marsan nam uit een kleine secretaire een brief en reikte dien Madeleine over. „Het kan zijn," sprak zij, „dat er niets ernstigs in ^.it alles is, maar bij onzekerheid is voorzichticheld cebo- den Wordt voortgezet. Ram Lal woonde te Aheeria in mid- den-Indië en oefende er het beroep van „wolfsdooder" uit. Zeer dapper was hij en zijn vaardigheid om wolven in de val te lokken was in het geheele land bekend. Men vertelde van hem dat hij de geluiden der verschillende dieren zoo getrouw kon naboot en, dat e in de bosschen van Aheeria geen enkel dier was dat zich niet door zijn tem liet aanlokken en verleiden. Somtijd verborg hij ich in het hooge gras of in het struikgewas om zijn vrienden bang e maken en huilde en jankte dan als een wolf. Doch mees tendeels deed hij het niet om vrienden, maar wel om wolven te vangen Men zag dan spoedig een hongerigen wolf, verleid door de lokkende stem uit het struikg was t voorschijn komen en verwonderd zijne blikken in het rond werpen. Plotseling veranderde dan het ankende gehuil in een schrei ende stem van een kind dat vol angst voor den wolf om hulp riep Hij am- merde. weende en snikte Zeker van zijn buit kwam de wolf nader als een schaduw sloop hij be hoedzaam naar het boschje waarachter Ram Lal te weenen zat. Doch nauwe lijks was hij tot op een afstand van een tiental meters van het bo chje gena derd of de grond begaf zich onder zijn pooten en de bedrogen wolf viel in een kuil waa hij niet m»er uit zou komen. Dikwijls ook noouigae Ram Lal zijn vrienden uit om met hem beren te gaan vangen in de Mohwa-haag. Hij liet hen dan het bosch heelemaal doorzoeken en wanneer ze terugkwa men zonder iets gezien te hebben, ging Ram Lal recht naar een boom, waarop brombeer Mohwa-bess n zat te eten. Velen waren van meening dat hij niet heelemaal vrij van looverij was en ook Ram Lal zelf, die rouwens niets an ders was dan een arme, onwetende Hindoe was er in zijn bijgeloof niet heelemaal van overtuigd dat zijn kunst niets met bovennatuurlijke din gen had uit te staan. Want da dit alles het gevolg van een jarenlange reeds in zijn prilste jeugd begonnen oefening was. kon hij niet gelooven. Hoe slim en ongeëvenaard meester hij ook was in het vangen en dooden van wilde dieren voor één dier had hij een heiligen afschrik. Het was de oude tijger die reeds veel menschen had verslonden en die in de pelonken van den Kalasungumberg woonde Ram Lal meende da deze menschen- etende tijger zijn eigen oer-oer-groot- vader was en dat het aan de groote liefde, die hij dezen tijger toedroeg, te dank n was dat hij zich zoo gelukkig voelde. Zoo kwam het dan ook dat hij d door hèm gedoode dieren naar den ingang der pe onk sleep e opdat de oude verzwak+° -nu kunnen opeten Ram i.ai nau vrouw die Moti heette. Moti beteekende parel", en ze was hem zoo dierbaar als een parel. Ze hadden ook en kind een knaap die naar de heilige rivier den Ganges Gunga genoemd werd Bij de geboorte an Gunga had de priester van he dorp een ropii in drie stukken ge neden elk stukje ezegend en ze achtereenvolgens aan den hals van Ram Lal van Mot en van Gunga gehangen. Tegelijkertijd had hij gezegd Wan neer een uwer dit stukje niet meer dragen al dan zal het ongeluk hem door een aantal werelden vervolgen. Bemint elkande zoo lang gij leven uit en verlaat elkander nooit Want zoodra een uwer zal weggaan en de drie stukken der heilige ropij niet meer bij elkaar onder één dak zullen zijn, zal u ongeluk op ongeluk ramp op ramp overvallen En niet eerder zul len de rampen ophouden tot de drie stukken weer vereemgd zijn Ram Lal en Moti droegen er bijge volg steeds groote zo g voor dat zij en hun kind st eds van -<en fa' sman voorzien waren Op zekeren Gag echter Gunga wa ongeveer drie iaar Oud was Ram Lal mst de kopp n en staarten Terwijl hij zoo aan het spelen was hoorde hij plotseling achter zich hoes ten, en toen,hij omkeek bemerkte hij een man, die over het smalle pad door het hooge gras ging. Op zijn rug droeg hij een mand gevuld met allerprach tigst speelgoed. Midden op den weg ging de man zitt n, pakte zijn speel goed uit en stelde het ten toon op den grond. De kleine Gunga wilde naar hem toe loopen om al dat moois te bewon deren. Maar toen hij dicht bij den vreemden man kwam, pakte deze weer alles weg en ging lachend verder. Tegelijkertijd liet hij zoo'n prachtig stukje speelgoed zien blauw en rood en goud dat Gunga hem na liep. Want hij twijfelde er niet aan of de v eemde man zou het hem geven. Deze ging verder over het pad door het hooge gras. Gunga haalde hem in en de man ga hem niet alleen het mooie speelgoed, maar rok hem een nieuw kleedje aan, zette een nieuwe muts op zijn hoofd en deed hem mooie groene schoenen met roode punten aan zijn voeten. Daarna beschilderde hij zijn gezicht m t gele kleuren, zoo dat niemand, die den kleinen Gunga zag in zijn mooi pakje m de Br hma- nenteekens op het voorhoofd, het voor mogelijk zou houden dat hij de zoon van Ram Lal den wolvendooder, was. Ve vo'gens nam de vreemdeling het kind aan de hand en Gunga was zoo trotsch mst zijn mooi speelgoed, dat hij gewillig meeging tot ze aan den grooten weg kwamen. Hier zag hij een mooien met ossen bespannen wagen staan, waarin een vrouw met twee kleine kinderen zat die suikergoed aten en alle lei mooi speelgoed had den. De vreemdeling hie Gunga in den wagen en deed de gordijnen ervan dicht. Langzaam gingen de twee groo te witte os:en den weg af. Zoo werd de kleine Gunga ontvoerd. Toen Moti met haar wasch klaar was en bij haar terugkeer het kind niet meer zag, zocht ze overal en liep weenend en jammerend door het dorp. En haar bloedve wanten en kennissen hielpen haar zoeken en doorkruisten in alle richtingen den geheelen omtrek roepende „GungaGunga Maar ze vonden hem niet. 's-Anderendaags kwam Ram Lal met het geld dat hij in de stad gek egen had, terug. Voor ;ijn vrouw had hij een zilveren gesp meegebracht en voor Gunga een klei nen groenen papegaai, die lustig in zijn kooi op en neer sprong. Ook hulwa of suikergoed, dat het kind zoo graag at, had hij meegebracht. Hij vond het geheele dorp in de grootste opwin ding. Moti, die stom en sprakeloos van angst was geworden, lag wanho pig op den vlopr v>u+ «n Gunga was verdwene, Gewapend met zijn ^.wa e uiji en zijn lange scherpe messen ging Ram Lal naar de moerassen en de bosschen en doorzocht ze in alle rich ingen. Hij ging naa de spelonken, waar de wolven huisden en doorzocht ze in alle richt ngen. Hij liep langs den oe ver der rivie doch hoe doortrapt hij ook was in het opsporen van wilde di ren, van zijn kind vond hij geen spoor. Op zekeren dag, toen hij uitge put en wanhopig te slapen lag, sprong hij eensklaps op en riep„Ik weet waar mijn ongen is. De tijger van den Kalasungumberg heeft hem opgege ten. In twee dagen heb ik hem geen eten geb acht en om zich op mij te wreken heeft hij mijn kind opgegeten. En zonder te letten p de waar schuwingen zijner vrienden nam hij zijn messen en zijn bijl en liep naar den Kalasungumberg. Den heelen mor gen en den h-elen middag iep hij het we d donker en nog steeds rende hij voort. Hij hoorde de wolven huilen in de pelonken. doch hij achte volgde ze niet om ze te dooden. Hij hoorde een luipaard door het kreupelhout schieten, doch hij liet hem ongemoeid zijn gang gaan. Verder liep hij, altijd verder, als een opgejaagd hert. Ein delijk, toen de maan reeds hoog aan den hemel stond, zag hij de zwarte spe lonk op den Kalasungumberg, waar de groote tijger woonde. Lang de rotsen, die slecht hij en de tijger ken den, klauterde hij naar boven en kwam voor den ingang van het hol, waar de tijger in volle lengte, zich ko sterend in den maneschijn, uitgestrekt lag. Ram Lal ging naar hem toe en maak te een diepe buiging. De tijger verroer de zich niet. En de handen op de borst kruisend zei Ram Lal op eerbiedigen toon: „O tijger, mijn heer waarom hebt ge mijn zoon gedood en opge geten Bij het hooren dezer stem draaide het beest zijn kop om en ves tigde zijn glinsterende oogen op Ram Lal. „Ben ik voor u niet jarenlang als een zoon geweest, o tijger, mijn heer Daar ik wist da' ge te oud en te zwak waart om buffe's te dooden en het wild te achterhalen, heb ik steeds de door mij gedoode dieren voor den ingang uwer grot neergelegd, opdat gij er van zou kunnen leven. En nu hebt ge mijn goedheid met zoo'n groote ondankbaarheid beloond en mijn zoon opgegeten." De tijger legde zijn kop plat op den grond en brulde. Het verschrikkelijke geluid zijner stem rolde als een donder lang cte bergen en bracht alle geluiden uit den omtrek tot zwijgen. Het werd doodstil. Nog meer zei Ram Lal tot het oude dier. „Eenmaal nog ben ik tot u geko men, o tijger, mijn heer, en zooals ge ziet ook nu niet met ledig handen. Ook nu hsb ik wat voor u meegebracht En hij lachte luidop, terwijl hij hem de scherpe bijl, die glinsterd in het maanlicht voor den kop hield en zijn bliksemend mes uit den gordel trok. Nu sprong ook de tijger op. Hij rekte zijn lijf en kromde den ug dat de haren als borstels omhoog staken. Daarna stiet hij een vreeselijk, lang gerekt gebrul uit, zijn muil sperde zich open en toonde d: tandelooze kaken, met zijn oude a'gesle en klau wen k abde hij de rotsen, zijn staart geeselde den grond. „Vergeef me, mijn heer en meester, wat ik nu do n wil. Want ik kan niet lev-n zonder mijn zoon. Als ge mij doodt dan zal ik spoedig weer met hem vere nigd zijn. En naar mij kan mijn lievelin niet mee- terugkeeren." Terwijl hij nog sprak, bukte de tijger het voorlijf, zooals een kat die op het punt staat een muis le bespr ngen. Ram Lal had het bemerkt n kende er ook de beteekenis van. Hij zwaaide de bijl boven zijn hoofd en zette zich schrap. Een minuut lang stonden de wee t genstanders zoo m t blikse mende oogen tegenover elkaar. Plots pron de tij-er snp1 al- en weer';cht van de rots. Zelfs een reus zou dezen geweldigen sprong nie weerstaan hebben en al hoewel de bijl van Ram Lal diep in de ij van den tijger wa; gedrongen, werd hij to:h naar beneden geslingerd en viel hij bloedend op een rotsblok. Doch hij vocht als een leeuw. Steeds ge ukte ht hem weer overeind te ko men, maar ijn messen had hij verlo ren en zijn bijl was gebroken. Onop- houd lijk wierp de tijger hem weer neer en 00 vochten zij in den witten maneschijn verder. Ram Lal met zijn handen en zijn gebroken bijl, de tijger met zijn vreeselijke klauwen. Hoewel het dier zijn slagtanden verloren had, bezaten zijn kaken toch nog kracht genoeg om den arm van een mensch te vermorzelen, en hoewel ook de klauwen stomp waren geworden zoo bracht toch elke slag van zijn g wel- dige pooten Ram Lal dichter bij den dood. Eindelijk kon deze dan ok geen weerstand meer bieden. En de maan ging onder, e n heel uu- lang heerschte er een stiile. diepe duisternis. Toen ging de zon op en in d morgensche mering bleven de apen, die van boom tot boom en van ak tot ak sprongen plotseling als van schrik verlamd zit Ze kwamen di h erbij, vast tegen elkaar gedrongen en te ken: als ze gerucht hoorden stoven ze als een wervelwind uit elkaar. Eindelijk was alle twijfel opgeheven. De man en de tijger warsn dood en luid chreeuwend sprongen de apen van rot; tot rots maakten grimassen en leelijke gezich ten naar de twee dooden als waren zij er ve heugd ove dat z van twee ge duchte vijanden verlost waren. In he: dorp heerschte intu schen de grootste opgewondenheid, want niet alleen Gunga was verdwenen, maar ook Ram Lal keerde niet meer terug. Waar echter moest men Ram Lal er gens gaan zoeken i Wanneer er iemanfl was die in de bosschen en de bergen en de moerassen bekend was, dan was het Ram Lal, de dappere wolfsdooder. En de arme Moti, de parel van Ahee ria Dagenlang had zij op den grond gelegen en eiken troost geweigerd. Op zekeren nacht ech r, nadat men haar de in de bergen gevonden gebroken ropij van haar man had teruggebracht en toen het do p in diepen slaap ge dompeld was, tond ze op, sneed zich de haren af om te laten zien dat ze we duwe was, hulde zich in het weduwen- kleed en ging aan de bron buiten het dorp zitten. In haar groote smart had ze het verstand verlor n en toen de vrouwen des morgens aan de bron wa er kwam n halen deed zij haar ver wijten dat ze haar zoon verdronken hadden, en toen de mannen met het vee voorbij haar naar de velden trok ken, riep zij hun toe„Zeg me waar ik het gebeente van mijn schat, dien gij vermoord hebt, vinden kan, opdat ik het lijk aan den oever van de rivier kan verbranden en zijn ziel rust hebbe. Gij waart jaloersch op den dapperen man, Gunga's vader, en hebt ook hem vermoord. Doch wach maa", hij zal terugkomen en dan zullen uw vrou wen weduwen en uwe moeders kinder loos worden." Den geheelen dag at ze daar en iedereen, die voorbij kwam, slingerde zij verwijten naar het hoofd. Het mocht regenen of snikkend heet zijn, steeds zat ze aan de bron buiten het dorp. Haar haren groeiden weer aan en werden wit, haar gezicht droogde uit en werd smaller en magerder. Men bracht haar eten en drinken, doch ze at slechts des nachts als was ze een wild die-. Niemand echter kwam ze te na en op den dag hoorde men tus- schen de verwijten en verwenschingen haar dikwijls weenen, terwijl ze des nachts de namen van haar lieveling riep. Jaren gingen zoo voorbij. Kinderen waren volwassen mannen en vrouwen eworden. Ram Lal en Gunga waren lang vergeten en Mo i was en oude vrouw geworden, di er als een oude tooverheks uitzag. De kinderen waren bang voor haar en de dorpelingen de den alle moeite om haar naa de moe rassen en bossch n te doen verhuizen. Maar ze wilde de b on nie verlaten, want ze zeide „Hoe kan ik mijn zoon Gunga bij zijn terugkeer vinden, als ik van hier wegga Of waar zal een vrouw haa man terugvinden tenzij in Ijn geboortedorp En ze bleef aan de bron zitten. En wat was er gedurende al dien tijd met Gunga gebeurd De groote witte ossen, die den met witte gordijnen afge loten wagen trok ken, waren de straat gevolgd, die door Aheeria en vele andere dorpen over bergen «n rivieren naar den beoem- den tempel van Durga aan den oever van den heiligen Godovery-stroom liep. Voor een hut hield de wagen stil, de kinderen werden er uit genomen, de vrouw die zwaar gesluierd was ging mede in de hut, terwijl de man ver der me den wagen door eed En 's-anderendaags werd de kleine Gunga die op zijn voorhoofd en op ijn armen het Brahmanen-teeken en aan zijn hals een Brahmanen- noer met het gebroken muntstuk droec aan de priesters van den tempel als een echt Brahmanenkind verkocht. Wan Durga de vreeselijkst aller Hindoesche godheden, was en godin van lijden en smarc, een bloeddorstige godin met vr eselijke tanden en een krans van doodshoofden en schedels om den hals met een knods in de hand, een pantervel en een slang om het lijf. Ze was de godin de cholera en van den hongersnood en alle epidemische ziekten. Om haar toorn te stillen wer den levende wezens op haa altaar ge offerd en om haar te behagen werden er aan den voet van haar beeld dieren gemarteld en gekweld. Haar dienaars werden gevormd uit kinderen die ge roofd werden, waardoor de vaders en moeders de verschrikkelijkste smar ten werden aangedaan Ook Gunga was dienaar in dezen tempel en hij was slim, dat hij reeds als jongeling alles wist wat de priesters wisten. Doch hij wilde altijd meer leeren n daarom ging hij naar een anderen empel Ook hier studeerde hij zoo ijverig, dat hij weldra meer wist dan zijn meesters. En ook vandaar ging hij weg en zwierf als bedelmonnik van tempel tot 1 em pel en leerde alles wat de wijsten van de priesters hem nog leeren konden. Van moeras tot moeras, van berg tot berg ging hij en alle mannen, die om hunne geleerdheid beroemd waren, zocht hij op. Zoo gingen veertig jaren voorbij en Gunga was de geleerdste man van geheel Indië gewo den. Nie mand wist dat hij slechts de eenvou dige zoon van een wolfsdooder was, want hij had het heilige halssnoer zijn geheele leven lang gedragen en zoo kwam het dat men geloofde ook hi/ zelf geloofde het dat hij een dej „tweemaal geborenen," een heiliga Brahmaan was. Dikwijls echter werd Gunga, de groote priester van Durga, de beroemde leeraar uit den tempel aan den Godaverystroom. de heiligste Brahmaan lusschen Benares en Co- morin, door een roote droefheid over vallen. Bedroefd en terneergeslagen za hij dan voo zich uit te taren en benijdde den nederigste van de groo te schare, die hem vereerde. „De tw e- maal geborene, de tweemaal geborene", jubelde de menigte, maar Gunga dacht „Ik heb geen moeder" „Heil den grooten zoon van de Gangesrivier 1 Den machtigen eerst geborene der goden," klonk de morgen groet van het volk. „Maar ik heb geen vader," dacht Gunga. Elkeen meende hij te moeten be nijden, zelfs den armen blinden man, die ta tend langs de huizen liep, zelfs de arme bedelvrouw met haar uitge mergelde kinderen, die eerbiedig op de straat voor hem uitweek. Zij hadden tenminste een tehuis, een familie, al waren de band n, die hen daaraan vasthielden dan nog zoo los, zij kon den zich vereenigingen in een zoete herinnering aan een vader en eene moeder en hadden een geboortedorp. Hij echter, die door geheel Indië ver eerd werd, die de booze geesten kon uitdrijven en door het opsteken van zijn rechterhand geheele huizen voor de booze geesten kon beschermen, de hoogepriester van de groote Durga, was alle n op de wereld en had geen tehuis, had vader noch moeder Dikwijls wenschte hij een eenvou dige herdersjongen te zijn, liever dan de grootste der Brahmanen. Doch dan werd het hem angstig te moede Een arme herdersjongenEen koeienhoe- der I Kon er wel een treuriger en droe viger lot op aarde bestaan Hij, die zich niet op de straten kon vertoonen zonder dat hij door tien dienaren met klingelende bellen werd voorafgegaan om het volk te verkonden dat de groo te Brahmaan naderde en dat ze zich moesten gereed maken hem eer en hul de te b wijzen hij. wien niemand na deren durfde en voor wien niemand waardig genoeg was water uit de bron te halen hij zou herdersjongen wor den. Neen, dat was niet moceliik da* kon niet 1 Want zoo beroemd was ae zoon van Ram Lal geword n, dat. wanneer hij een reis onde nam de mare van zij* komst hem uren ver vooruitging n ge heele dorpen hem te g moet kwamen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 8