STADSNIEUWS Hst Provinciaal Electriciteitsbedrijf Noord-Holland. in nadeeiise saldo's een beroep te doen od de Amsterdam en ook het rayon was van uit VRAGENBUS. KORTE BERICHTEN. Een snoek van 1 meter. Verschenen is het rapport der Commissie, uit de Provinciale Staten van Noord- Holland, belast met het onderzoek der voor steilen van Gedeputeerde Staten tot het treffen van voorzieningen met betrekking tot het Provinciaal Electriciteitsbedrijf in Noord-Holland. Het is een lijvig boekdeel van enkele honderden bladzijden geworden, met rapporten van commissie, subcommis sie, bijlagen, memories, nader rapporten, processen-verbaal, enz. De commissie werd ingesteld 21 Juni 1921 ten fine van onderzoek van het navol gend voorstel van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. „Onder voorbehoud dat een naar het oor deel van Gedeputeerde Staten voldoend aan tal gemeenten, die electrische energie van de Provincie betrekken, zich binnen een door genoemd College te bepalen termijn bereif verklaren, voor die energie voortaan den prijs te betalen, die in onderling over leg, of anders, met inachtneming van door Gedeputeerde Staten te voren vastgestelde grondslagen, door eene onpartijdige Com missie van deskundigen zal zijn aangewezen als noodzakelijk tot dekking der kosten van het bedrijf, rente en afschrijving daaronder begrepen. I. Aan het Provinciaal Electriciteits bedrijf kwijtschelding te verleenen van de vorderingen wegens verstrekt kasgeld en verstrekte voorschotten ten behoeve van uitbreidingswerken tot een bedrag van 6.527.650.— II. „In beginsel te bepalen, dat aan het Provinciaal Electriciteitsbedrijf, tot dekking van de nadeelige saldi der winst- en verlies rekeningen over 1921 en volgende jaren, voorschotten uit de provinciale kas zullen worden verleend, onder voorbehoud, dat nader bij besluit hunner Vergadering zal worden geregeld, op welke wijze en in hoe verre het bedrijf tot voldoening der op die voorschotten gevallen rente en tot terug betaling dier voorschotten zelf verplicht tal zijn." Een woord van hulde wordt gebracht aan den heer F. M. Wibaut, thans lid der Eerste Kamer, destijds lid der Provinciale Staten van Noordholland, die als voor zitter der Commissie fungeerde en aan den heer Mr. J. N. J. E. Heerkens Thijssen, thans evenzeer lid der Eerste Kamer, voor he" groote aandeel dat beiden hebben gehad in het totstandkomen van dit rapport. De taak der Commissie heft zich ook uitgestrekt tot een onderzoek voor alle oorzaken die den tegenwoordigen toestand van het P. E. N. ten gevolge hebben gehad n naar hetgeen daarmede in verband staat, alsmede naar maatregelen die wellicht zouden kunnen overwogen worden teneinde voor de toekomst verbetering in het leven te roepen. Voorts werd het werk der com missie uitgebreid tot nader mondeling over leg met Gecommitteerden der Vereenigtng van Nederlandsche Gemeenten (Afdeeling Noord holland) handelend in het belang der betrokken stroomafnemende gemeenten. Dit overleg heeft ten slotte geleid tot een oud standpunt dat door Gedeputeerde Staten bij hunne voordracht was ingenomen. Aan het rapport is de bijlage nog toe gevoegd, het gevoelen eener minderheid in de Commissie ten opzichte der vraag of de electriciteitsvoorziening taak der Provincie blijven moet, dan wel aan een N. V. moet worden overgedragen. Dit rapport der minderheid is onderteekend door den heer Mr. J. B. Bomans. De commissie bestond uit de heeren Asscher, Bomans, Bosman, Colijn, Dekker, Duijs, Hendrrx, Koorman, van Lennep, de Miranda, Lapman, v. d. Woerden, de Jong Schouwenburg en vroeger Heerkens Thijssen «n Wibaut. Eindconclusie. De commissie komt tot de volgende eind conclusie Aan de Staten voor te stellen, om, met betrekking tot de voordracht van Gedepu teerde Staten d.d. 8 Juni 1921 ten opzichte der financieele positie van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf, het navolgende be sluit te nemen De Staten der provincie Noordholland Gezien de voordracht van Gedeputeerde Staten d.d. 8 Juni 1921, met betrekking tot het Provinciaal Electriciteitsbedrijf, en het door de daarvoor uit haar midden be noemde Commissie uitgebracht rapport Overwegende A. dat het vaststaat dat de Provincie zich in de naaste toekomst niet zoude kun nen onttrekken aan hare gehoudenheid tot het leveren van stroom B. dat, onverminderd de wenschelijkheid, om, conform het financieel rapport-Limperg, eene zoo rationeel mogelijke verdeeling der stroomopwekkingskosten der Provinciale en Gemeentelijke Electriciteits-Maafschappij (P. E. G. E. M.) te bevorderen, het noodig is dat het P. E. N. een zelfstandige positie tegenover de P. E. G. E. M.. blijft innemen, en het dus niet wenschelijk is stappen te doen teneinde beide bedrijven te doen sa mensmelten C. dat evenmin overdracht van 't Bedrijf aan een belangengemeenschap, hetzij in den vorm eener naamlooze vennootschap, hetzij op andere wijze georganiseerd, wen schelijk is D. dat hieruit voortvloeit, dat geen an deren dan Gedeputeerde Staten geheel of gedeeltelijk met het beheer beiast of daar voor verantwoordelijk gesteld kunnen wor den, en dus alle medezeggenschap van der den hierdoor uitgesloten wordt E. dat de bestaande Verordening op de ^edrijven van de Provincie Noord-Holland hierdoor, ook ten opzichte van den Raad van Toezicht, geen wijziging behoeft te ondergaan, mits duidelijk worde vastgelegd, dat, met den bijstand van den Raad van Toezicht, als bedoeld in artikel 1 daarvan en de medewerking door het Gedelegeerd Lid van dien Raad ais bedoeld in artikel 11, 2e alinea, geene bevoegdheden of werk zaamheden bedoeld worden die een ander dan adviseerend of contr dieerend karakter dragen F. dat de werkwijze van Gedeputeerde Staten tot dusverre niet van zoodanigen aard geweest is, dat zij de verantwoordelijk heid, voortvloeiende uit het beheer van een zoo omvangrijk bedrijf als het onderhavige, voldoende hebben kunnen dragen G. dat het dientengevolge gewenscht is een contröleerend orgaan te scheppen, het welk eenerzijds is ingericht om de volledige actieve en passieve controle, met betrekking tot de administratie van het Bedrijf, te voeren, zonder daarvoor op den duur ge bruik te moeten maken van een particulier accountantsbureau en dat anderzijds dient, om een schakel tusschen 't bedrijf en Gede puteerde Staten te vormen, en de beslissin gen voor te bereiden, welke, met betrekking tot het beheer, door laatstgemeld College zijn te nemen H. dat dit orgaan eveneens ter beschikking behoort te staan van den Raad van Toezicht en het Gedelegeerd Lid van dien Raad voor de werkzaamheden uit de bemoeiingen van dit lichaam voortvloeiend dat het noodzakelijk is bij het beheer te blijven uitgaan van het beginsel, dat, behoudens de sub K te vermelden uitzon dering, de gewone uitgaven door de gewone inkomsten van het Bedrijf behoorlijk gedekt moeten worden, en het dus niet noodig mag worden, om, voor regelmatig wederkeerende Provinciale Kas, m. a. w. op de belasting schuldigen van het Gewest J. dat het overleg inzake het tarief met de aangesloten gemeenten ingevoerd, het welk er toe geleid heeft als grondslag van berekening uitsluitend uit te gaan van den b:j eigen opwekking noodzakelijken kostprijs, niet in strijd behoeft te worden geacht met het hiervoren uitgedrukt beginsel Kdat een direct of indirect beroep op de provinciale geldmiddelen in het algemeen slechts toelaatbaar is voor zoover subsidie noodig is, ten einde bepaalde gemeenten niet van electriciteitsvoorziening verstoken te laten L. dat, indien met aangesloten gemeenten de toepassing van een maximum-distributie- taTief mocht zijn overeengekomen, en uit de beperking tot dit maximum verliezen voor de betrokken gemeenten voortvloeien, deze verliezen voor rekening van het P. E. N. moeten komen Af. dat toepassing van een eenheidstarief wenschelijk is, in dien zin, dat meer of min der gunstige ligging van betrokken afnemers ten opzichte der centrales, niet op het tarief van invloed behoort te zijn N. dat het voorts wenschelijk is, om, voor zooveel mogelijk, te bedingen, dat voor spe ciale belangrijke afnemers een gereduceerde prijs voor stroominkoop wordt toegestaan, ten einde, in het belang van het Bedrijf, aan hen bijzondere aanbiedingen te kunnen doen op den grondslag van den kostprijs bij eigen opwekking benoodigd 0. dat het wenschelijk is het aannemings bedrijf als onderdeel van het P. E. N. ten spoedigste te liquideeren en het handels bedrijf te beperken tot het maken van pro paganda voor de bedrijfsvoering, door het inrichten van monsterkamers enz. BESLUITEN: 1. Over te gaan tot de door Gedeputeerde Staten wenschelijk geachte kwijtschelding aan het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van 6.527.650.wegens verstrekt kasgeld en verstrekte voorschotten ten behoeve van uitbreidingswerken, mits onder voorbehoud, dat een, naar het Oordeel van Gedeputeerde Staten voldoend, aantal gemeenten die elec trische energie van de Provincie betrekken, zich, binnen een door genoemd College te bepalen termijn, bereid verklaren, om de met hen loopende langdurige contracten te ver vangen door 5-jarige overeenkomsten, op den grondslag als waartoe het overleg geleid heeft met de gecommitteerden der Vereeni- ging van Nederlandsche Gemeenten, Af deeling Noordholland II. te bepalen, dat aan deze kwijtschelding geenerlei consequenties met betrekking tot de tarieven verbonden zijn indien in de toe komst de rekening van het Bedrijf overschot ten mocht aantoonen, en dat deze over schotten in eik geval in de Provinciale Kas zullen moeten vloeien, totdat deze voor de gedane kwijtschelding en de daaraan ver bonden rentederving ten volle zal zijn scha deloos gesteld HL te bepalen, dat, wanneer, op den ta riefsgrondslag als in dit rapport aangege ven, de bestaande contracten vernieuwd worden hierbij zal worden uitgegaan van het beginsel, dat, bij de herziening van vijf tot vijf jaar, telkens hetzelfde uitgangspunt voor de tariefsgrondslagen zal worden aan genomen als thans het geval is geweest, met beroep, in geval van verschil, op een daarvoor in te stellen arbitrale commissie IV. te bepalen, dat, met afwijzing der beginselverklaring voorgesteld sub 2 der voordracht van Gedeputeerde Staten, de rekening van het Bedrijf met rente en af lossing zal moeten worden belast voor alle verdere reeds voorgeschoten of nog voor te schieten gelden met dien verstande, dat, door Provinciale Staten, subsidies ten behoeve der electriciteitsvoorziening van bepaalde streken of gemeenten rechtstreeks ten laste der Provincie kunnen worden ge- brachL In een naschrift deelt de Commissie het volgende mede Tijdens het afdrukken vas dit rapport is een schrijver ingekomen van de Af deeling NooTdholland der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, waaruit blijkt, dat de Afdeeling het resultaat niet heeft aanvaard waartoe het overleg met hare gecommitteerden geleid heeft, althans, daf zij daarin verschillende wijzigingen eischt, die met den grondslag der gevoerde onder handelingen in strijd komen en dientenge volge door de Commissie te eenen male on aannemelijk geacht worden. De Commissie heeft gemeend te dezer zake een schrijven aan Gedeputeerde Staten te moeten richten, waarbij zij dit College met haar gevoelen in kennis stelt, en ad viseert om thans een beroep op de Regee ring te doen, in verband met de gedane toe zegging van ingrijpen door den Wetgever zoodra zou komen vast te staan, dat het er door de afnemende gemeenten blijvend op werd aangelegd om te profiteeren van den toestand waarin de Provincie is komen te verkeeren. Gevoelen der Minderheid. Een minderheid in de commissie meent dat de vorm eener Naamlooze Vennootschap slechts de Provincie voor verdere hevige teleurstellingen kan bewaren. De minderheid grondt de meening vooral op de waardeering der belangen waaraan een bedrijf niet alleen dienstbaar moet worden gemaakt, maar waaraan het zijn bestaansreden ontleent. Deze waardeering van belangen klemde nimmer tot den huidigen bedrijfsvorm, volgens de minderheid. Zij wenschte geen direct Provinciaal Be drijf omdat geen provinciaal belang het eischt. Immersook een Provinciaal Be lang, gewaardeerd in een Provinciaal Be drijf, moet binnen de grenzen van het ter ritoir der bepaalde overheid het begrip „algemeen belang" zooveel mogelijk na deren, indien de lasten door het algemeen gedragen worden. Was nu de Provinciale Electriciteitsvoor ziening, begonnen bij de overname van K. E. M. en H. E. M., een waarachtig be lang der l.200.000 inwoners onzer Pro vincie, die gelijkelijk (via de belastingen) voor eventueele verliezen noodwendig moes ten aansprakelijk gesteld worden, afgezien van de woonplaatsen en zelfs afgezien van eenige electriciteitsvoorziening op een be paalde plaats Het is de beginfout der onjuiste waar deering van een algemeen provinciaal be lang die oorzaak aller kwalen geworden is. Meer dan driekwart van de inwoners der Provincie Noordholland had een eigen Pro vinciaal Electriciteitsbedrijf gansch niet van noode en het „een-kwart" dat er moge lijk door gebaat zou worden, ware, bij ge zonde doorwerking der destijds bestaande toestanden, tot nog kleiner fractie terug gebracht, hetzij door uitbreiding der be staande Electriciteitsbedrijven die het drie kwart volksdeel reeds bedienden, hetzij door meer en meer opgedrongen zelf-help der grootste centra van de stroomlooze ge- i bieden. Meer dan de helft der provinciale inwo ners werd sinds jaren zeer redelijk bediend door de Centrales van de stad Amsterdam, daarnevens waren een honderdduizend in woners als vanzelf ap de Centrale Haarlem aangewezen, die evenmin reden tot klagen gaf. Zaandam kon bediend worden vanuit breiding niet afkeerig. Andere vrij dicht bevolkte streken, Kennemerland en het Gooi, werden door particuliere maatschappijen bediend, en indien de Provincie, uit welke overweging ook, gemeend had dat ook deze bedrijven beter in overheidshanden konden overgaan, ware steunverleening in die rich ting (desnoods door kapitaaisteun of kapi taalvoorschot) aan Haarlem en Amsterdam een economische daad geweest, welke economie weliswaar schel door de P. E. N. débacle achteraf fc 'licht wordt, maar weike redelijkheid van belangen-concentratie in bestaande goed werkende centralen reeds vooraf kon aangevoeld zijn. Aan krachtige pogingen in die goede rich ting heeft het van provinciewege ontbroken. Het is niet te veel gezegd, dat veel meer dan driekwart der bevolking van Noord- holland ook zonder P. E. N. van stroom voorzien kon worden, en bij vestiging eener gemeentelijke centrale te Alkmaar bijna geheel de bevolking, mogelijk tegen billijker tarieven. Wie belang heeft drage het risico. Dit gezond beginsel is totaal losgelaten bij den opzet van het Provinciaal Electri citeitsbedrijf in alleenlijk bezit der Pro vincie, die het risico van stroomievering ten behoeve van derden droeg zonder eenige risico-overdracht, middellijk noch onmiddel lijk, aan belanghebbenden zelf. Indien men hiertegen aanvoert dat de Provincie dan ook de alleenlijke zeggen schap had en heeft, beginnen wij het laat ste in twijfel te trekken, gelet op de actie der Noordhollandsche gemeenten, maar kunnen wij bovendien alweder de groote ideëele (Iaat staan finantieele) waarde van die alleenzeggenschap maar steeds niet als een kostbaar bezit aanvoelen, integendeel hieruit vloeide de solo-verantwoordelijkheid der bedrijfsleiding voort die ons geen wind eieren uit verliesoogpunt gelegd heeft. Uitvoerig gaat de minderheid na op welke wijze deze Naamlooze Vennootschap tot stand kan komen. Wat betreft de kwijtscheiding van kapi taal zou de minderheid de kwijtschelding, indien de P. E. N. als Overheidsbedrijf wordt voortgezet, beperkt willen zien tot die be dragen, die de Provincie in de oorlogsjaren als urgente hulp aan de lichtlooze gemeen ten geofferd heeft, louter dus als sociale bemoeienis, overheidszorg, welke, hoewel o.i. verkeerd begrepen, toch de Provincie als geheel aansprakelijk stelt voor alle scha den en kosten. Zij kon er niet toe komen om ook de verliezen uit het bedrijf als zoodanig voortvloeiend, maar zonder meer kwijt te schelden omdat bij voortzetting van het Provinciaal Bedrijf wederom vertieskansen worden aangegaan, waartegenover echter hoe onwaarschijnlijk men 't ook moge noemen winstkansen staan die de kas gelden en voorschotten terug kunnen doen vloeien in de kas der Provincie, welke kans niet door een kwijtschelding mocht ver nietigd worden. Zij is echter van meening, dat, indien de Provincie zoude overgaan tot de oprichting eener naamlooze vennootschap, waardoor verdere verlieskansen worden uitgescha keld, deze winst een nieuw offer waard is, een offer, mogelijk nog niet hoog genoeg ge waardeerd door het ontwerp-besluit voor noemd, te meer niet, wijl dón een groot offer de vorming der naamlooze vennoot schap zelve vergemakkelijkt. Wij ontleenen aan het rapport der alge- meene commissie nog het volgende Door de Commissie zijn gehoord achter eenvolgens het gedelegeerd lid van den Raad van Toezicht bij het P. E. N., den Voor zitter van dien Raad en den directeur van het Bedrijf. Zoodra voorts het rapport der Sub-com missie was ingekomen, heeft zij gemeend dit te moeten toezenden aan het College van Gedeputeerde Staten, den Raad van Toezicht en den Directeur van het Bedrijf, met beleefd verzoek om van antwoord te willen dienen, ter zake van de, hun beleid betreffende, opmerkingen daarbij gemaakt. Al deze antwoorden zijn door haar in de bijlagen opgenomen, gelijk eveneens ge schied is ten opzichte van een nader schrij ven aan den Directeur, waarbij deze tot een mondeling onderhoud werd uitgenoodigd. Ontslag Limperg. In het rapport wordt melding gemaal t van de nederlegging door den accountant Limperg van zijn mandaat om te rappor teeren over de verhouding van de P. E.G. E. M. tot het P. E. N. Wat de verhouding van de P. E. G. E. M. tot het P. E. N. betreft, bleek aan de Com missie, dat de accountant Limperg, bij het aanvankelijk door hem te dezer zake uit gebracht rapport, niet van juiste premissen had kunnen uitgaan, zoodat algeheele om werking hiervan noodzakelijk was geworden. Voor deze nadere omwerking meende de heer Limperg echter de notulen der Direc tievergadering noodig te hebben, omtrent de verschaffing waarvan de Directie der P. E. G. E. M. bezwaar maakte, hetgeen den heer Limperg er toe gebracht heeft zijn mandaat neder te leggen. De Commissie heeft, nadat het bericht hiervan bij haar was ingekomen, het ver zoek tot Commissarissen der P. E. G. E M. gericht om alsnog de overlegging dier no tulen te willen bevorderen, en voorts, om, wanneer de Directie hiertoe bereid was en alzoo aan het bezwaar van den heer Limperg zou kunnen worden tegemoet gekomen, hem te verzoeken deze aangelegenheid opnieuw in studie te nemen en alsnog zijn rapport uit te brengen. De Raad van Commissarissen der P. E. G. E. M. berichtte aan de Commissie dat, na uiteenzetting door de Directie dezer Maatschappij van de motieven voor hare houding, hij gemeend heeft zich van tus- schenkomst in deze te moeten onthouden. De toestand van het be drijf. Door enkele leden der Commissie werd met nadruk op den voorgrond gesteld, dat de mogelijkheid, om het P. E. N. weder tot den rang van een houdbaar en behoorlijk loonend bedrijf te verheffen, niet alleen af hankelijk za! zijn van de voorgestelde kapitaalsontlasting in verband met de te verhoogen tarieven, doch dat zij ook aller eerst samenhangt met den inkoopsprijs, die, in de toekomst, aan de P. E. G. E. M. voor te leveren stroom zal moeten worden betaald. Op pag. 8 hunner voordracht spre ken wel is waar Gedeputeerde Staten hun vertrouwen uit, dat de concentratie der productiemiddelen, welke van het tot stand komen der P. E. G. E. M. het gevolg is ge worden, zoowel voor de Provincie als voor Amsterdam en Haarlem op den duur tot besparing van kosten leiden zal, doch zij de leden hier aan het woord achten dit vertrouwen niet voldoende gemotiveoid, en meenden, ook in verband met de desbetref fende opmerking van den Directeur van het Bedrijf, dat de verstrekking van nadere ge gevens, den stroomprijs betreffende die aan bedoelde maatschappij moet worden be taald, voor het uit te brengen advies on vermijdelijk geacht moet worden. De commissie zelf deelt de verwachting van Gedeputeerde Staten dat niet slechts de door de P. E. G. E. M. verkregen concen tratie van productiemiddelen tot besparing van kosten leiden zal, doch ook, dat inge volge de op goeden grond te verwachten vermeerdering van den stroomafzet, in de toekomst, eene belangrijke verlaging van de stroomopwekkings- of inkoopskosten mag worden te gemoet gezien. Wat den algemeenen toestand overigens van het Bedrijf aangaat, gaven verschillende leden te kennen, dat zij met klimmende be zorgdheid hadden kennis genomen van de rapporten-L/mperg. en dat het betoog. achtereenvolgens door de leden van den Raad van Toezicht en den Directeur gehouden, deze bezorgdheid slechts had versterkt. Ook toch al klinken daarin toonen, die tot een meer optimistische verwachting aan leiding geven, zoo moet naar hunne meening, de toestand van het Bedrijf als zorgwek kend worden beschouwd, zonder dat dit alleen aan omstandigheden te wijten is, waarop zij, die voor het beheer verant woordelijk zijn, geen invloed hebben kun nen oefenen. Inzonderheid werd hierbij op gemerkt, dat de contróle, door Gedepu teerde Staten geoefend, niet voldoende onderscheiden heeft tusschen het publiek rechtelijk karakter hunner taak, die de electriciteitsvoorziening der Provincie be trof, en de privaatrechterlijke zijde met be trekking tot de commercieele gestie van het Bedrijf. De leden hier aan het woord, meenden dan ook ten ernstigste te moeten betreuren, dat men een Provinciaal Bedrijf met de electriciteitsvoorziening belast heeft, en zouden 't niet slechts gewenscht doch zelfs noodzakelijk achten, alsnog op den inge slagen weg terug te keeren en het Bedrijf zoo spoedig mogelijk aan een naamlooze vennootschap over te doen. De groote meerderheid der Commissie is echter van oordeel, dat de tijd om in dit opzicht een keuze te doen thans voorbij is, en dat Gedeputeerde Staten, de oprich ting van het P. E. N. voorgesteld en de daar uit voor hun College voortvloeiende conse quenties aanvaard hebbende, bij voortdu ring en uitsluitend voor het beheer in zijnen vollen omvang, ook wat de onderdeden betreft, aansprakelijk blijven. In dit verband werd door sommige leden der Commissie gewezen op de, als uitvloei sel der Provjnciale Wet, in art. I der Ver ordening op de Bedrijven van de provincie Noord-Holland voorkomende bepaling, dat behoudens den bijstand van een (niet aan Provinciale Staten verantwoordelijken) Raad Raad van Toezicht, deze bedrijven, waar onder, naast het Waterleidingsbedrijf, ook het P. E. N. behoort, door Gedeputeerde Staten beheerd worden. De consequentie van dit artikel brengt, naar het oordeel der Commissie, mede, dat, wanneer fouten of tekortkomingen, van welken aard dan ook, mochten worden ge constateerd, Provinciale Staten hiervoor niet den Directeur, noch den Raad van Toe zicht, doch alleen het College van Gedepu teerde Staten verantwoordelijk kunnen stel len, en dezen die verantwoordelijkheid niet kunnen afwijzen, gelijk b.v. in hun, in Bij lage B/a opgenomen, schrijven, met be trekking tot de overschrijding der begroo tingen geschiedt. De Commissie haast zich echter hierbij op te merkendat zij hiermede in geenen deele bedoelt bepaalde verwijten tot het tegen woordig College te richten, in welks samen stelling bovendien, sinds de oprichting van het P. E. N., overwegende wijziging is inge treden, en waarvan zij met waardeering de maatregelen erkent, die genomen zijn, on middellijk toen de ongunstige resultaten aan den dag begonnen te treden. Zij meent er echter op te moeten wijzen, dat deze onge deelde verantwoordelijkheid de onafwijsbare consequentie is van het rechtstreeksch provinciaal beheer en het juist deze con sequentie is, die, door de voorstanders van overdracht van het Bedrijf aan een onaf hankelijk lichaam, als voornaamste argu ment voor hun gevoelen wordt aangevoerd. Wat de quaestie der tariefsverhooging betreft, is de Commissie van oordeel, dat, met volle erkenning van de hieraan ver bonden moeilijkheden en den langen duur der van de K. E. M. en de H. E. M. over genomen contracten, het Bedrijf toch niet vrij uitgaat, wat het langdurig uitstel van stappen in deze richting betreft. Bij meerdere activiteit zou de verhouding in dit opzicht beter geweest zijn. Wat de voorbereiding der tariefsverhoo- hooging aangaat, heeft het overigens op de Commissie eenen bevreemdenden indruk ge maakt, dat, reeds op 1 Mei 1919, na be hoorlijk volledige kennisneming der resul taten van het voorafgaande jaar, en slechts enkele maanden nadat de verhooging ad 50% per K. W. was bepaald geworden, deze verhooging reeds onvoldoende bleek. De omstandigheid, dat de Directeur met zijn voorstel, dat aanvankelijk vrij aanzienlijk beneden een uniforme verhooging met 50% bleef, niet gewacht heeft tot althans de resultaten van 1918 hem volledig bekend waren, wijst op laakbare oppervlakkigheid, die echter ook aan den Raad van Toezicht schijnt ontsnapt te zijn. Door den Directeur werd voorts nog me degedeeld, dat hij steeds in de meening heeft verkeerd, dat de Rijksconcessie hem verplichtte om feitelijk aan eiken gegadigde stroom te verstrekken, welk gevoelen geble ken is, dat evenmin door den Raad van Toe zicht als door Gedeputeerde Staten ge deeld werd. Voor deze meening, die Onge twijfeld heeft moeten medewerken tot de minder gunstige resultaten van het Bedrijf, zijn door hem geen afdoende gronden opge geven geworden. Het moge toch waar zijn, dat hij, bij het in toepassing brengen dezer opvatting, geleid werd door het op zich zelf prijzenswaardig motief om het debiet van het Bedrijf zooveel mogelijk uit te brei den, dit neemt niet weg, dat hij hierdoor nog niet gerechtigd werd een uitgangspunt te nemen, dat, blijkens mededeeling van het Gedelegeerde Lid, niet door den Raad van Toezicht gedeeld werd, en, blijkens het stil zwijgen hiervan bij hun voordracht, even min door Gedeputeerde Staten was aan vaard geworden. Wat de refttabiliteitsberekening der ver schillende werken betreft, deelen Gedepu teerde Staten op pag. 6 hunner voordracht mede, dat het standpunt indertijd bij den aankoop van de aandeelen der K. E. M. ingenomen, n.l. dat het Bedrijf de kosten der niet-rendabele netgedeelten uit de over schotten der wè) rendabele gedeelten zou behooren te dekken, hun College ook thans nog juist zou voorkomen, indien het Bedrijf zich in normale omstandigheden had kun nen ontwikkelen. Uit het eerste onderhoud met den Directeur is echter gebleken, dat het uiteenhouden der rentabiliteit van ver schillende netgedeelten door hem niet vol doende mogelijk geacht werd, en hij hier aan, mede in verband met de heerschende opvatting in technische kringen, ook weinig waarde hechtte. Bij het tweede onderhoud (zie bijl. Bi) bleek voorts, dat, bij verschil lende gelegenheden, zijne opvatting dien aangaande in strijd kwam met die van den Raad van Toezicht, daar de Directeur slechts de rentabiliteit van het geheel zich ten doel stélde, terwijl de Raad van Toezicht een speciaal onderzoek daarnaar, mede ten aanzien der onderdeelen, verlangde. Welk systeem in het algemeen het meeste aan beveling verdient, behoeft hier niet te wor den onderzocht. De Commissie meent ech ter wel er den nadruk op te moeten leggen, dat het aanvakelijke uitgangspunt waarvan de opzet van het Bedrijf is uitgegaan, en dat ook thans nog door Gedeputeerde Sta ten, in normale gevallen althans, als juist erkend wordt, nimmer door den Directeur is ingenomen geworden. Misstanden. Een sub-commissie heeft zich belast met het onderzoek naar zekere misstanden bij het P. E. N. De commissie heeft onderzocht in hoever de bewering dat de aanleg der 50.000- voltsieidingen noodzakelijk was, ten einde op de meest spoedige wijze te voorzien in den tijdens den oorlog heerschenden licht nood, juistheid bevat. De directeur heeft haar bij de met hem gehouden besprekingen verzekerd, dat tal van gemeenten hem in verband met den lichtnood in den crisistijd als het ware smeekten om licht. Deze verzekering gaarne aannemende kon de commissie toch niet toestemmen, dat hierin een beletsel kon zijn gelegen om den aanleg der 50.000-voltsleidingen tot wellicht goedkooper tijden uit te stellen. Van gedwongen netbouw tijdens den lichtnood mag inderdaad niet worden ge sproken. Uit de beschouwingen blijkt intusschen naar de meening der commissie genoeg zaam, dat de directeur vermoedelijk juist heeft gezien toen hij ook na het eindigen van den lichtnood, uitsluitend voor een goeden gang van het bedrijf, ter verzekering van voldoende bedrijfszekerheid, den aan leg der hoogspannigsleidingen noodzakelijk oordeelde. De tot nog toe opgedane ervaring stelt naar zij meent den directeur op dit punt wel in het gelijk. De hoofdcommissie vereenigt zich met dit gevoelen der sub-commissie zonder te beoordeelen in hoever de gekozen voltage juist is, en constateert dat het besluit hiertoe niet voldoende is voorbereid en overwogen geworden. Een andere grief betrof de ieeningpolitiek. Door het Bedrijf is bijna elf millioen ge leend in Februari 1921 tegen 7%, terwijl daarvan nu pas de helft verbruikt is.Men had nu heel wat goedkooper kunnen leenen. Een deel der commissie merkt op dat men, wat dit betreft, wel de tijdsomstandigheden moet in acht nemen. Men wist toen niet dat nu goedkooper geld kon worden geleend. Wat betreft den duur der contracten en de toegepaste verhooging der tarieven acht de commissie dat den directeur geen blaam treftook niet wat betreft den ijver om achterstallige betalingen van gemeente- en polderbesturen en groot-industrieelen te doen aanzuiveren. De vraag of door het personeel fooien of provisie gevraagd of genoten zijn, wordt door de commissie in 't algemeenheid ontkennend beantwoord. Slechts één geval kwam haar ter oore. Van de wijze, waarop door het Bedrijf bij de Haarlemsche Bankvereeniging kas geld kon worden opgenomen en ook opge nomen is, is door de commissie (net groote bevreemding kennis genomen. De commissie meent dat de sterke over schrijding door den Directeur van den ge stelden limiet van geldopneming niet had mogen voorkomen, ook al kan zij niet be oordeelen, of, bij behoorlijke naleving van het gegeven voorschrift, eenige, en, zoo ja, welke teleurstellingen voor de Provincie voorkomen hadden kunnen worden. Aan de Commissie bleek, dat door den Voorzitter en het Gedelegeerd Lid van den Raad van Toezicht, van den aanvang af, bij herhaling ernstige bezwaren daartegen zijn aangevoerd geworden terwijl het juist deze overschrij dingen waren, die allereerst den indruk gevestigd en bestendigd hebben, dat de gestie van het Bedrijf niet deugde en wij ziging in de financieele verhoudingen drin gend noodzakelijk was. De Commissie meent hierbij de opmerking echter niet achterwege te kunnen laten, dat, wanneer men inder daad het met het maximum beoogde doel op afdoende wijze had willen bereiken, Ge deputeerde Staten zich er niet toe hadden mogen bepalen met alleen aan den Directeur kennisgeving van het door hen gestelde maximum te doen, doch dat de limiet voor op te nemen gelden mede tegeover de cre- dietinstelling had behooren te worden vast- ge,egd- Wat de rekening van het in het bedrijf gestoken kapitaal betreft, zoo vereischt het te dezer zake door de Sub-commissie mede gedeelde alsnog de nadere toelichting, die door den Voorzitter van den Raad van Toe zicht aan de Commissie verstrekt werd. Laatstgenoemde had n.l., in November 1920, aanleiding gevonden, er nog eens in het bijzonder op aan te dringen, dat de uit breidingswerken slechts tot het hoognoo- dige zouden worden beperkt. Hij meende hiertoe te moeten overgaan, daar bij hem ernstige twijfel was gerezen aan de juistheid der aan hem door den Directeur gedane op gave, dat het in het Bedrijf gestoken kapitaal slechts ongeveer 12.000.000.zou bedra gen hebben. Ingevolge door hem opgemaakte berekening toch, was hij tot een veel hooger cijfer, en wel tot pl.m. 20.000.000. gekomen, terwijl laatstgemeld kapitaal slechts behoorlijk rendabel had kunnen ge maakt worden, indien in 1920 het verbruikte aantal K.W. U. 100 millioen zou bedragen hebben, inplaats van 36 millioen, gelijk fei telijk het geval geweest is. Daar het, in het Bedrijf gestoken kapitaal thans gebleken is Ongeveer 18.000.000.— te bedragen, staat de onjuistheid van de destijds door den Directeur gedane opgave voldoende vast, en kan de Commissie slechts hare bevreem ding uitdrukken, dat een misvatting van zooianigen omvang bij den Directeur kan bestaan. Wat de administratieve controle betreft, blijft, ook na het antwoord van Gedepu teerde Stten, de Commissie zich in hoofd zaak met het oordeel der Sub-commissie vereenigen, dat dit College eerst veel te laat tot het inzicht is gekomen, dat deze een veel intensiever karakter behoorde te dragen dan bij de enorme uitbreiding van het Be drijf het geval is geweest, en dat, wanneer, juist in de moeilijkste omstandigheden, de z.g. actieve contróle niet feitelijk geheel had ontbroken, de geleden verliezen onmo gelijk tot den tegenwoordigen omvang hadden kunnen oploopen, en zeker niet op zoodanige wijze, dat dit voor alle bij het Bedrijf betrokkenen eene geheele onvoor ziene verrassing is gebleken. Reeds veel eerder toch dan geschied is, hadden Gedeputeerde Staten de noodzake lijkheid hiervan uit zichzelf behooren in te zien. De Commissie is van oordeel, dat dit Col lege niet voldoende geoutilleerd is om deze verantwoordelijkheid naar behooren te kun nen dragen, daar, ware dit wel het geval, het geheel onvoldoend karakter der bestaan de controle reeds veel eerder aan hun Colle ge had moeten blijken. Voor de toekomst dient de instelling te worden bevorderd van een zelfstandig bureau aan de Provinciale Griffie, hetwelk de taak moet overnemen die thans door het particuliere accoutants-bureau wordt ver vuld, en dat een, thans ontbrekenden, schakel zal dienen te vormen tusschen het Bedrijf en het College van Gedeputeerde Staten. Wat eindelijk de overschrijding der be- grootingsposten voor uitbreidingswerken aan gaat, zoo zijn hierbij wel op de meest flag rante wijze de tekortkomingen, met be trekking tot het commercieel inzicht bij de leiding van het Electriciteitsbedrijf, aan het licht getreden, aldus het raport. Na te melden feit heeft wel de meeste sensatie verwekt in de vergaderingen van den Raad van Toezicht, gehouden op 29 September en 20 October 1919, werd, op voorstel van den Directeur, goedgekeurd, bij suppletoire be grooting, credieten aan te vragen, groot respectievelijk f 400.000.en f 1.074.000. voor eene hoogspanningsleiding van Am sterdam naar Naarden en eene naar 9ter" leek. Deze bedragen werden, in de vergade ring van 22 December 1919, met f 212.500.— verhoogd, doordien toen het voorstel werd goedgekeurd, om, in plaats van 4% K. M. 33000 voltleiding, 2 maal 2% K.M. 55000 voltleiding te bestellen. Dat, als consequentie van de deswege genomen besluiten, in de vergadering van 3 Mei 1920, door den Di recteur de aanvraag bij suppletoire begroo ting van f 360.000.— werd voorgesteld voor een 50.000 voltstation te Wormerveer, wekte reeds de verbazing van den Raad van Toe zicht doch deze verbazing verhief zich tot ontsteltenis, toen, op 15 Mei 1920, voor de leiding naar het Noorden f 2.934.000. en voor die naar Naarden f 1.432.000.werd aangevraagd. Bij laatstgenoemde leiding was dus het bedrag der, bij den oorspron- kelijken opzet siecnts op f 40U.OOO.ge raamde, kosten met f 1.032.000.en, bij eerstgenoemde dat van f 1.074.000.met f 1.860.000.overtroffen. Terwijl dus de Raad van Toezicht, aan welk lichaam nimmer mededeeling gedaan was van feiten of omstandigheden welke tot verhooging van kosten boven de raming aanleiding konden geven, in de stellige meening verkeerde, dat, ingevolge zijn be sluit van 22 September 1919, de oorspron kelijke raming met niet meer dan f 212.500. zou worden overtroffen, bleek toen, dat, als overschrijding, niet minder dan f 2.892.00. noodig geacht werden. Deze vermeerdering was allereerst een gevolg van de lichtvaar digheid, waarmede de Directeur het voor stel had voorbereid om te besluiten tot den aanleg van 50.000 ultrahoogspanningsleidin- gen, ter zake waarvan hij alle ervaring miste, daar, voor electrische geleiding van zoo hoog voltage, nog geen voor hem voldoende bereikbaar voorbeeld bestond. De onjuistheid zijner handelingen is door den Directeur erkend bij de in September 1920 gehouden vergadering van den Raad van Toezicht. De conclusie der commissie. De Commissie is, na kennisneming van het voorafgaande, slechts versterkt gewor den in haar gevoelen, dat de lichtvaardig heid, waarmede herhaaldelijk gehandeld blijkt te zijn bij de besteding van gelden die door Provinciale Staten aan het Bedrijf waren toegestaan, en waarmede uitgaven van millioenen ten laste der Provincie ge daan zijn, niet voldoende te verantwoorden is, ook al moge, gelijk in het schrijven van Gedeputeerde Staten geschiedt, gewezen kunnen worden op de, in verband met de tijdsomstandigheden bij de toelichting van onderscheiden begrootingen door hun Col lege voorbehouden vrijheid in zake het besteden van toegestane gelden, welke vrij heid, zij het dan stilzwijgend, door de op volgende Staten-vergaderingen is aanvaard. Voorts wordt door den Raad van Toe zicht alle verantwoordelijkheid afgewezen voor de overschrijdingen der begrootingen, voor zoover, met betrekking tot de hoog spanningsleidingen, deze het aan dit lichaam bekend bedrag van f 212,500.hebben te boven gegaan. De Commissie heeft zich de vraag gesteld in hoeverre dit verweer voldoende houdbaar is, waarbij zij rekening gehouden heeft met hetgeen door het Gedelegeerd lid bij zijn bovenvermeld betoog werd erkend, n.l. dat de Raad zich bij zijn controle meer op tech nisch dan op financieel standpunt gesteld heeft. Gezien de omstandigheden nu waardoor en de overwegingen waarop de Raad van Toezicht tot den aanleg van de 50.000 volt- ieici.ngen besloot, vindt fij, wat de over schrijdingen der goedgekeurde begrootingen betreft, geen aanleiding tot afkeuring van 's Raads houding, ook al was hier te lande nog geen ervaring opgedaan met hoogspan ningsleidingen en dergelijk voltage. Zij meent slechts te moeten betreuren dat hierdoor het geheel der financieele gevolgen niet aanstonds aan den Raad duidelijk voor oogen heeft kunnen staan. In publiekrechtelijken zin zijn het bo vendien alleen Gedeputeerde Staten die voor een en ander in laatste instantie ver antwoordelijk gesteld kunnen^jvorden. De Commissie wil het standpunt van Ge deputeerde Staten niet bestrijden,dat, in ver band met de toelichting op de aangevraagde credieten en de daarop zonder critiek goed gekeurde begrooting, de, door hen aan den Directeur verleende, machtigingen, inzake de onderhavige onderwerpen, telkens vol doende gedekt warenl. Wel echter schijnt, in verband hiermede, het verwijt haar niet ongegrond, dat die extra toegepaste appreciatie van begroo- tingsposten, in het algemeen, bezwaarlijk kon nalaten voedsel te geven aan het door den Directeur geuit gevoelen, dat, waar het de electrificatie der Provincie betrof, met de bij de begrooting toegestane gelden feitelijk niet de minste rekening behoefde gehouden te worden. De Commissie erkent, bij het maken dezer opmerking, gaarne, dat de tot dusverre niet voldoende toerusting van Gedeputeerde Staten, tot een zoo omvangrijk en verant woordelijk beheer als waartoe het P. E. N. in de laatste jaren aanleiding gegeven heeft, het in vele gevallen niet mogelijk heeft ge maakt anders te handelen dan geschied is. Deze erkenning dringt haar er echter toe om tegelijk als haar gevoelen uit te spreken, dat radicale verandering der tot dusverre ge voerde wijze van beheer in alle opzichten urgent is; ook al blijft eene minderheid der Commissie van oordeel, dat het Electri citeitsbedrijf zich niet leent, en ook nimmer voldoende leenen zal, tot beheer door een regeeringscollege als Gedeputeerde Staten feitelijk uitmaken. De vraag, in hoeverre het noodig zal zijn om wijziging te brengen ook in de leiding van het Bedrijf, speciaal wat den Directeur betreft, is voorts ernstig door de Commissie onder de oogen gezien. Zij meent te dien aanzien te moeten verwijzen naar het schrij ven door haar d.d. 8 Juli aan Gedeputeerde Staten gericht, welk schrijven op de griffie voor de leden der Vergadering ter inzagp ligt. Vr. Ik ben ingedeeld bij het Tweede Regi ment Veldartillerie in den Haag. Hoe lang moet ik dienen? Antw. Vijf en een halve maand. Vr Lcn Duitsch meisie s lier n betrek king sinds September. Zij heefl een Duitsche pas geldig tol 23 Aug. 1923, maar het visum afgegeven door den Holl. Consul te Duisburg loopt af op 11 Dec. 1922. Is zij nu verplicht het visum te laten verlengen? Zoo ja, waar (hel gemeentebestuur kan hier geen inlich tingen geven) en zijn er nog kosten aan ver bonden? Antw, Het meisje dient zich aan te melden bij de politie te Hillegom. Verlenging van de pas kan worden aangevraagd door haar of door haar patroon bij den inspecteur der Koninklijke Marechaussee, Van Imhotfplein 12, den Haag. De pas opzenden met bijvoe ging van f 6 en 30 cent postzegels om de pas terug te zenden. Een verklaring van den patroon er bij doen dal zij bij hem werk zaam is. Vr. over een naaimachine. Antw. Dat is moeilijk vanuil de verte te zeggen. Hoe koml hel dal hel nikkel roesl en e kast schilfert? Ligt dat aan de vochtig heid van uw huis? Dan mag men den leve rancier dat niet verwijten. Indien u geen ma chine volgens overeenkomst geleverd is, wei gert u maar het verschuldigde te voldoen. Tracht eersl echter nog eens te praten met den leverancier. Vr. Kunt u mij een adres opgeven in of om Haarfem waar woonarken verhuurd wor den? Zoo ja, waar? Antw. Dergelijke handelsadressen worden in deze rubriek niet opgegeven. Plaats eens een advertentie. In het visohwater „Sassenhein" bij Gro ningen is een snoek gevangen van 1 me ter lang en 15 pond zwaar, die aan den vischstand veel schade heeft gedaan. KIND VERBRAND. Te Haarem is een kind van den landbouwer V. in een pot kokend water gevallen. Het kreeg zulke hevige brandwonden, dat het aan de gevolgen is overleden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1922 | | pagina 10