wenscht al haar vrienden: een beter jaar dan het vorige
mmsm
PE KLOKKEN LUIPEN.
Oudjaar Nieuwjaar!
ELCK WATWILS
No. 14623 45sle Jaargang
Zaterdag 30 December 1922
y?
7y^x/-^C
ïn den nacht van Zondag op Maan-
Üag zal wederom in dat ondeelbare
oogenblik, waarin het twaalfde uur
eindigt,
een jaar
kring wor
den afge
sloten een
nieuwe
reeks van
twaalf
maanden
beginnen.
Maar voor
ons men-
schen met
beperkt
verstand
en be
grensd be-
vattings
vermo
gen, is
die se
conde van
(te korten
duur; wij
verlengen
daarom
dat ge
wichtige
oogenblik tot 'n oudejaarsavond en 'n
nieuwjaarsdag, om een wijle naar
het verleden om te staren en een blik
in de toekomst te werpen.
Ons leven is maar kort; wij tellen
het met jaren: veertig, vijftig, zes
tig.... en wien meer toebedeeld
wordt, dien prijzen wij als een ge
lukkige uitzondering. Oeen wonder
dan ook, dat wij het laatst doorleef
de van die weinige, kostbare jaren
nog even vasthouden op den drempel
van het nieuwe. Het moge ons ook
al veel verdriet en zorg hebben ge
bracht, 't had ook zijn blijde uren en
was in ieder geval een stuk van ons
leven. En hoe droever het oude was,
met des te meer hoop en vrees zien
wij het nieuwe tegemoet
Een dagbladartikel, dat zich tot
vele duizenden lezers en lezeressen
wendt met ieder hun eigen vèr uit-
eenloopende belangen, zorgen en
vreugden, is uiteraard niet geschikt
om persoonlijke herinneringen wak
ker te roepen of perspectieven voor
een ieders privaat leven te openen.
Wij moeten onzen blik wijder rich
ten en omzien naar het groote leven
der maatschappij, dat ons aller bij
zonder, dagelijksch leven in zoo ster
ke mate beinvloedt.
daar binnen zulk een rumoer, men
hoort mij niet!
Inderdaad, nog veel meer dan in
de oorlogsjaren met het kanongebul
der en de ontploffende granaten geldt
dit beeld voor dezen tijd. Heel de
wereld is één groot rumoer, één
groot krakeel van twistende, vech
tende, scheldende, kijvende men-
schen. De volkeren, die vroeger een
nationale eenheid vormden, zijn in
ruziënde partijen uiteengevallen,
't Qeldt niet meer een edele mee-
heet, ook en erger nog naar buiten
slaan de vlammen van haat en af
gunst uit. De overwinnaars van de
slagvelden zijn bevreesd den over
wonnene niet genoeg geketend te heb
ben; zij zoeken naar meer waarbor
gen voor hun veiligheid. En de ver
slagenen voelen nu reeds den druk
van hun meesters als een ondragelij-
ken last en zinnen op middelen om
het slavenjuk af te schudden.
Maar bij die binnen- en buitenland-
sche politieke beroeringen blijft het
Bim bam, bim bom, bim bam bom
„Klinkt het van den hoogen Dom,
Die daar tusschen witte boomen
Als een grijsaard schijnt te droomen
Bim bam, bim bam, bim bam bom
Nieuwe jaar, wees wellekom.
Bim bam, bim bam, bim bam bom
't Oude jaar komt nooit weerom,
't Kwaad in 't oude jaar bedreven,
't Goed in Gode's hand geschreven,
Bim bam, bim bam, bim bam bom
Tel 't eens op en trek de som.
Bim bam, bim bam, bim bam bom
Was je van kwaden af goeden wil
Heb je nfet vaak je tijd verspild
Was je gierig of was je mild
Bim bam, bim bom, bim bam bim
Was je van kwaden of goeden wil
Bim bam, bim bam, bim bam bom
Klinkt Het blij uit gindschcn Dom.
Schenk ons weer Uw milde gaven,
Heer, wil aan Uw hart ons laven.
Bim bam, bim bam, bim bam bom
Nieuwe jaar, wees wellekom
En wanneer wij dan over men-
schen en volkeren heenschouwen,
komt ons op den drempel van 1923
het beeld voor den geest, dat hierbo
ven staat uitgeteekend. het portret
van het jonge jaar, dat bij de oude
moeder aarde komt aankloppen om
binnen gelaten te worden, maar wei
felend blijft staan, zuchtend: er is
ningsstrijd in dagbladen of op spreek-
tribunes over politieke of sociale ge
schillen 't is een kwaadaardige haat,
tusschen zonen en dochters van een
zelfden stam, vechtend om de over
macht en bewust of onbewust aan
sturend op burgeroorlog.
En niet enkel binnen de grenzen
van wat nog een nationale eenheid
niet. In een groot deel van de wereld
stijgen boven al het andere rumoer
de kreten uit van kinderen en vrou
wen, die den valen dood nabij zien
treden, en wel den dood in de af
schuwelijkste gedaante: de honger
dood! Vreeselijke gedachte: op onze
aarde, waarvan uitgestrekte streken
nog onbebouwd zijn, vinden tiendui
zenden elders geen voedsel; erger,
terwijl hier het graan verbrand wordt
en de vruchten der aarde verrotten
bij gebrek aan afnemers, rekken
ginds duizenden de laatste uren van
hun leven met onverteerbare zaken.
Bij zulk een economische wanorde
is het geen wonder, dat in het afge-
loopen jaar de arbeidsconflicten van
een ongekend grooten omvang
waren.
Als droef-lachwekkend contrast
na de jaren van menschenmoord, zal
1922 het jaar der werkloosheid ge
noemd kunnen worden. En dat juist
draagt zooveel tot de algemeene ver
bittering en de opstandigheid der
geesten bij, het niet kunnen begrijpen
van die schrille tegenstelling, dat in
vier jaren tijds door den oorlog negen
millioen mannen in de kracht huns
levens werden gedood en dertig miD
lioen verminkt, dat vier jaren lang de
wereldvoorraden werden uitgeput en
alles geofferd werd aan de oorlogs
industrie en dat desondanks er voor
millioenen werkwillige armen geen
arbeid te vinden is.
Inderdaad droef e* troosteloos is
het beeld, dat de maatschappij ons
bij den aanvang van 1923 te zien
geeft. Aan dien donkeren hemel ver
scheen echter in de laatste dagen van
het oude jaar een lichtende verschij
ning. Als een reus rees in Rome met
de Kerstdagen de figuur van Paus
Pius XI op, om in een magistraten
omzendbrief op de meest heldere en
scherpe manier de wereld op haar
fouten te wijzen en de middelen aan
te geven om tot verbetering van den
toestand te komen.
Boven al het haatgeschreeuw, het
demagogische gejoel, de kreten om
meer bezit, klinkt de stem van den
Paus uit, roepend om den vrede
Christi! Waar werd ooit de valsche
vaderlandsliefde zoo scherp aan de
kaak gesteld; wanneer werd de
eigenbaat, die zich bij de vredeson
derhandelingen achter allerlei fraaie
uiterlijkheden verschuilt, ooit krach
tiger ontmaskerd; wanneer werd de
opstandigheid van woelzieke ele
menten tegen het wettig gezag ooit
TREKJES CCLXXIV.
NIEUWE HflftRL. COURANT
Juffrouw Plitim's ouwejaarsfuif.
Hoe liet kwam wist juffrouw Pluim zelf
niet, ipaar zoolang ze alleen woonde, en dat
was al meer dan twintig jaar, had ze tegen
ouwejaar opgezien.
Geen enkelen avond voelde ze zich zóó
eenzaam en verlaten, geen enkelen avond
verveelde ze zich zóó, als op dien van hel
oude jaar.
Die bracht haar heelemaal uit 'r gewone
doen.
Inde eerste jaren van haar alleen zijn,
had ze 't geprobeerd met vroeg naar bed
gaan, maar was dan telkens wakker gewor
den van 't gerucht bij de buren en op straal
om te middernacht opnieuw wakker te
schrikken en harf-bonzend te luisteren naar
't gedreun der scholen, waarvan ze in geen
uren den slaap meer kon vatten. En dat voor
'n mensch van iederen dag precies hetzelfde
geregelde leventje....
Jarenlang had ze tegen ouwejaar dagen
achtereen zitten piekeren over 'n oplossing,
die nog nooit was gevonden, en 't scheen
nu denzelfden weg op te gaanniks kon
ze 'r op vinden, om dien avond eens anders
te doen verloopen.
Akelig, als je heelemaal geen familie meer
had, anders kon je hier of daar nog es heen
gaan op zoo'n avond, desnoods bracht je
zelf de traktaitie mee; op 'n paar rijksdaal
ders kwam 't niet aan, als je 'n liederlijk-
vervelenden avond in 'n gezelligen kon ver
anderen.
Als ze zelf nou es zooiets organiseerde?
Maar wie moest ze vragen? Iedereen was op
zoo'n avond in z'n eigen huiselijken kring.
Hoe zouden andere alleenwonende dames
dat doen? Ook in hun eentje den avond zit
ten verkniezen? Of zouden ze met hun eigen
van 't ouwe in 't nieuwe gaan klinken?
O, wat zag ze er weer tegenopN ee.
hoorze vertikte 't't ging zoo 't
ging, maar dit jaar zou 't anders gaan, daar
ging niks van af! Ze bedankte er voor om
moederziel alleen 't ouwejaar te slijten., ze
zou gasten vragen, al waren 't er maar twee
of drie.
Dit plannetje zette zich koppig-vast in juf
frouw Pluim's vijf en vijftig-jarig hoofd
't kon haar niet schelen wie, maar 'n paar
fatsoenlijke gasten moest ze hebenze zou
■wel zorgen, dat 'r niks te kort was.... wat
had ze anders an d'r geld? Als ze doodging
bleef er nog genoeg over om gest'chten_en
instellingen te Iegateeren.zachs dat ze 'r
zelf ook wat van nam.
Zoo redeneerend in haar kamerhoekje bij
't spionnetje dachit ze ineens aan Stien, de
werkster.
Stien was 'n heldere meid van even dertig
jaar, die alle dagen uit werken ging en in
de kost was bij vreemden, "t Was "n wees;
voel meer wist juffrouw Pluim ook niet van
haar. De paar bloedverwanten die ze nog
had, woonden ergens in Gelderland. Donder
dags kwam ze bij juffrouw Pluim voor de
„buitenboel" en ,,'t hooge werk" Al 'n paar
jaar duurde dat en 't was altijd zeer tot ge
noegen der juffrouw gegaan.... Stien deed
zonder veel gebabbel haar werk, ontving des
avonds haar geld en dikwijls nog 'n extra'tje
in den vorm van 'n stuk kleeding, wat de
juffrouw wel kon missen. Stien had dus ee-
nige verplichting aan juffrouw Pluim rn zou
dus niet weigeren.
Maar.had ze niet es over 'n „galant"
gesproken? Hemeltje, als die 't nou es in de
war schopteals ze hij hem thuis „van 't
ouwe in 't nieuwe" ging vieren.... Of was
dat ook 'n alleenstaande jongeman? Dan zou
ze 'm wel kunnen meenemen'n rare
snuiter zou 't wel niet zijn, daar was Stien
't meisje niet naar.
Toen S'tien Donderdags voor ouwejaar nog
geen vijf minuten bij juffrouw Pluim in huis
was begon de juffrouw d'r al over.
Hoe of ze 't zou vinden als ze hier den ou
dejaarsavond eens kon doorbrengen.... met
'n gezellig glaasie pons en 'n appelbolletje
en zoo tegen elf uur 'n koud visch-schoteltje
En als ze soms bezwaar had wegens d'r..
„Me beminde" vulde Stientje zelf al
aan,Ja, juffrouw, ik vin 't allemachies
aardig van u, dóór nidt van.maar ge-an-
gesjeerd is ge-angesjeerd, nietwaar?"
„Had je al afgesproken om bij je aanstaan
de thuis.
„Nee, dat niet, juffrouwhij is óók
maar commesaal.maar waar mot je zoo n
jongen laten.
„Als je 'm meenam? Tenminste als 't ie
mand is, die
„O, wat dat aangaat, juffrouw, 't is 'n
hoogst knap persoonhij heb vast werk
an de boterfabriek, dus
„Nouje kan 'm wel zeggen, dat 'k
graag es kennis maak en dat 'k voor 'n lek
ker glaasje zal zorgendat gebruikt ie
toch wel, of....?"
„Nou, zoo in 't fatsoendeleke wel, juffrouw
hij most ook niet probeeren z'n eigen te bui
ten te gaan, want dan had ie an miin géén
lekere.daar sta 'k erg op. Nou, ik zl 'm
booschao zeggen, juffrouw.... al vast
Ja, ik kan
de
vrindelijk bedankt, hoor.
best indenken, dat u 't akelig vindt om zoo
alleen 't nieuwe jaar in te gaanik heb
't ook bij ondervinding...."
Hier zweeg Stien en ging haar wekelijksche
bezigheden in juffrouw Pluim's woning ver
richten.
En toen ze te omstreeks zes uur de juf
frouw verliet, beloofde ze het nog denzelfden
avond te komen zeggen.
Om acht uur werd 'r al gebeld.
Stien kwam vertellen, dat Bert, zoo heette
de beminde, 't wel erg jamer vond, maar dat
ie al zoo half en half met z'n vriend had
afgesproken, om met Stien en den vriend en
het meisje van den vriend den avond te pas-
seerendie vriend en z'n meisje wisten
ook niet zoo gauw waar ze heen moesten.
Maar als de juffrouw 't nou erg jamer vond,
dat 't zoo tegenliepdan zoue ze mis
schien wel met z'n vieren kunnen komen
als 't niet te druk was voor de juffrouw.
Juffrouw Pluim wou graag zuinig gaan kij
ken, maar was bang, dat Slien 't dan meteen
zou afkitsen
En 't werd zoo afgesproken.
Op ouwejaarsavond kwam het viertal, op
z'n mooist aangekleed en met gezichten glim
mend van genoegen en zeep.
Bert was 'n breede dertiger, die pogingen
aanwendde, om heerachtig te doen.
De vriend heette Huil) Richters en was 'n
bleeke schildersknecht met oranje-kleurig
haar en 'n ideetje van 'n snorretje in dezelf
de lint. Z'n meisje was 'n onbeduidend din
getje, dat om alles (in i-klank) lachte en met
juffrouw Pluim kennis maakte met de woor
den: „Tot genoegen, hi-hi-hi"
Ze mochten allen gaan zitten
Juffrouw Pluim deed haar best zoo vrien
delijk mogelijk te zijn en begon met koffie
met ouwejaarsgebak, welke versnaperingen
ten zeerste om hun kwaliteit werden gepre
zen; Bert beweerde, dat je 'r de natuurboter
en de eieren bovenuit kon proeven.
Na 't tweede kopje werd er „geschonken",
waarbij Slien de behulpzame hand bood.
Bert prefereerde 'n cognacgrocje met 'n schij-
fie, Huib en de dames hielden 't bij pons.
Er werd allengs wat drukker gepraat en
bij 't derde „rondje" stelde Bert voor 'n kaart
je te léggen. Juffrouw Pluim schrok. Ze had
geen kaarten in huis, nooit gehad zelfs. Maar
de voorsteller maakte 'n geruststellend gebaar
en zei, dat ie daar al zoowat op had gere
kend; van 'n alleenwonende dame kon je niet
vergen, dat ze 'r kaarten op na hield. Meteen
greep ie in z'n binnenzak en gooide 'n spel
kaarten op tafel, die er niet bepaald hygië
nisch uitzagen. Juffrouw Pluim presenteerde
sigaren; 'n kistje van 25 stond al op t buf-
fetie gereed. Ze had er 'n zwa«r hoofd in ge
had.... je boel ging er zoo uitzien van die
rookmaar ze had toch met haar zeiven
uitgemaakt, dat ze er onmogelijk van buiiten
kon.... ze zou dan maar zoo lang mogelijk
wachten met presentëeren. En toen ze Huib
aan 'n sigarenzakje zag frommelen vond ze
dat 't hoog tijd werd.
Er werd gekaart, gedampt, gedronken, ge
praat en gesnoept. Juffrouw Pluim kon al
leen zwarte-pieten en snip-snap-snorren en
omdat de beeren daar „niks an" vonden zou
ze zich maar vermaken met naar 't pandoeren
te kijkenen voor den inwendigen mensch
te zorgen.
En dat bleek wel noodig, want de gasten,
vooral de heeren, lieten zich 't goeie spul
uitstekend smaken.
Bent's stem werd luider, z'n wangen glim-
mender en rooder en ook Huib's gelaat werd
kleuriger, z'n oogen iets kleiner.
Juffrouw Pluim was spoedig genoodzaakt
nieuwe flesschen aan te spreken.Bert paf
te welwillend de kurken uit de halzen.
Huib zei, dat ie hoofdpijn kreeg van de
pons en nou maar liever 'n cognac-grocje
nam.
Bert, die z'n vijfde citroenschijf herkauw
de, tot groote ergernis van Stien, die 't be-
beldefdheidshalve bij eenige vergoefsche stille
wenken liet, wou nou de pons wel es proe
ven. Juffrouw Pluim waagde schuchter op te
merken, dat zulks misschien wel niet goed
zou zijn, maar met 'n breed zwaai-ge'oaar
riep Bert, dat 't niks hinderde.
't Werd luidruchtiger na die wisseling van
drank. De heeren smeten met de kaarten,
lachten telkens om kleinigheden, tapten
moppen, kauwden hun halve sigaar tot
moes, staken nieuwe op, morsten aschklod-
ders op 't karpet en 't tafelkleed en veroor
loofden zich vrijheden tegenover hun gelief
den, welke men gewoonlijk niet in gezel
schap begaat.
Juffrouw Pluim werd bang en maakte
smoesjes om 't avondje te laten eindigen,
zei dat ze erge hoofdpijn kreeg
„Niks beter as 'n sterksterk kejak-
grokkie ju-vrouw.... niks beter.... strak-
kies gane we 't ouwe jaar uitzingen
harte troef met schoppe-aas! Vooruit, door
spelen jullieniet zitten suffeas je
kaart, dan kaart je.... wat u, ju-vrouw....
toe neemt u nou 'n kejak-grokkie
heusch, daar knap je van mensch.... daar
knap je van op wil ik zegge.Stien kijk
me niet zoo nijdig an.... dan hei je heele
maal geen gezicht as je dat doet.... wacht
eerst 'n lollige mop.... 'n geluk, dat ik
dat ding bij me heb
Hij haalde 'n groote mond-harmonica
uit z'n zak en begon wiebelend te spelen
van „Jopie Slim" en „Hittepetit" en „We
gaan nog niet naar huis". Huib zong lod
derend mee, wou opstaan om te gaan hos
sen, maar viel als 'n blok op z'n stoel te
rug
„Hierzoo!" brulde Bert„jij kan ook
niet veel hebben, stumstumperd.... Zal
ik es n dansie, d'r bij make
„Bert!' waarschuwde Stien„pas op
as je 't doet, hoor! Je most je schamen!"
„Wal schamen?!" Wat schamen?! Ben ik
soms onbekwaam? As je dat zegt hei je 't
smerig mis, hoor zusl Smerig misdoch
je dat ik niet tegen 'n glasie van dat goedje
kon't is nogal wat, zoo'n ponsie en
zoo'n warmwater-drankje
Waggelend stond ie op.... greep zich.
vast aan 't tafelkleed en keilde daardoor 'n
paar half volle glazen op den grond.
De drie vrouwen gaven 'n gemeenschappe
lijke schreeuwBert lachte bierrend
Huib zei, dat ie misselijk werd en z'n meisje
lachte slaperig hi-hi
Stien vloog opspelend naar achteren,
kwam opspelend terug met dweil, stoffer en
blik en ging 't ongeluk „herstellen", behou
dens de scherven.
Ze ging Weg met de geslachtofferde gla
zen, kwam terug met haar hoed en mantel
en de kleeren van Bert, commandeerde krij-
schend den aftocht.
Bert sloeg op de tafel en tierde, dat ie
z'n eigen niet liet commandeere.
't Werd ruziede jonge dames huilden
en juffrouw Pluim voelde zich van d'r eigen
gaan.... maar 't kwam er nog niet van.
Bert werd door Stien naar buiten „ge
werkt"de anderen volgden stooterig,
maakten mislukkende excuses en uitten be
dankjes, die heelemaal mislukten.
Buiten begonnen Bert en Huib gevaarlijk
te zwaaienzongen onsamenhangende
wijsjes en trachtten diverse lantaarn- en te
lefoonpalen te omhelzen.
't Duurde ruim een half uur eer juffrouw
Pluim in staat was de ruïne in haar huis
kamer te overzien.
En terwijl te middernacht de schoten
weerklonken stond zij redderend t ouwe
jaar uit te huilen; zwoer, dat ze d'r heele
leven alléén ouwe jaar zou „vieren".
Op Nieuwjaarsdag kwam Stien haar heel
beschaamd veel heil en zegen wenschen
vroeg of ze asjeblieft 't werkhuis bij de
juffrouw niet er aan hoefde te geven
en vertelde, dat ze 't gisteravond meteen met
Bert had afgemaakt, 'n Man, die z'n eigen
bij zoo'n gelegenheid niet kon beheerschcn
most ze niet, want die kon dat later even-
min. G- h.
(Nadruk verboden).