Indische Brieven 30 Januari 1923 Het' was als een wedstrijd tusschen ons, wie van beiden het langste vol zou- houden en de man ergerde mij met zijn tergende kracht. Ik herkende in hem den bluffer en snoever; hij was trotsch op zijn dierlijke kracht en schiep er een onnatuurlijk behagen in, daarmede ten mijnen koste I oronken. Het bleek wel dat mijn reisgenoot een heel zonderling persoon was, en dat hij den bij naam vaii zotie Wen ford iii allé opzichten verdiende; Had hij "mij gisteren rcetls ver veeld, dien dag neViel hij mij nog minder. Dp slotsom mijner overdenking-u was, dat ik zelfs in die "wi.dernis, waardoor ik mij met zóóveel móeité eèn weg baande, de een zaamheid boven rijn gezelschap verkozen zou hebben. Mijn besluit om de reis door k zeilen, had iheiii mishaagd, en ik was innerlijk overtuigd, dat hij zich alleen aan de noodclooze ver moeienis blootstelde, om zich in mijne neer laag te kunnen verheugen. Ik nam het be sluit, tot het uiterste toe vol te houden en .hem te bewijzen dal ik niet voor hem be hoefde onder te doen. Ik was reeds half dood van vermoeienis, maar nog altijd vol moed toen ik dat voornemen opvatte. Ik zwoegde sprakeloos achter hem voort en dacht, wan neer er toch aan dat verwcnschte eeuwig klimmen en aan dien lastigen regen die het uitzicht gehcoT benevelde, een einde zou komen. De duisternis viel eindelijk gansch; ik kon Wenford ter ^auwernood near onderscheiden en hoorde slechts hoe hij eenige stappen voor mij heen- strompelde. Ik hen het spoor kwijt, riep hij mij opeens; ik geloof dat wij verdwaald zijn. Ik voelde mij bij dit bericht diep versla gen; maar antwoordde: Het doet er niet toe; als wij maar voort gaan bereiken wij toch den tóp. Ofwel wij vallen in den afgrond en dal gebeürl zeker als wij niet verduiveld scherp toezien, ntbmpeldo hij Ik verloor hem zoo dikwijls uit het oog, dat ilk Zijn spoor niet tdlijd kon volgen, maar op eigen gezag voort moest klimmen. Eindelijk zag ik hem in het geheel niet meer, ën begreep reeds dal ik verder aan mijn eigen lot was overgelaten, toen hij eensklaps, on geveer twintig voet beneden mij, weer voor den dag kwam. Iiolai is u daarbij, Gear? Ik ben alweer gevallen en heb liet land schap eenige minuien lang op mijn rug liggend bewonderd. Ik weet niet wat ik niet zou geven voor een glas brandewijn. Ik was zoo bui-ten adem dat ik niet in slaat was hem Ie antwoorden dan door een steu nend geluid. Waren wij inderdaad verdwaald dan zou ik weldra bezwijken en hij zou mij gewis in e e do ogen i oó s v oo rb ijg a an Wij waren nu in een dikken mist gehuld, het pad Werd nu minder steil en eindelijk effen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 5