g M
1
i-t
u
j 5giimmiyiHniiniiniiiimiinnn«miiiiniinnmiiiniiniini»nn8iiniiiiiiiigiiirïi8niinuiiiinn'
DE DUBBELE MAN
no. m
iroen jij," trseat einnelilK schuch- hand. HIJ ïs gelukkig. De arond Is
r op hem toe luw en van bloesem doorgeurd, hij
„Het is toch vreeselijk interessant," neemt zijn. notitieboekje uit den zak
itamelt zij en wordt hoogrood. en schrijft bij 't licht van een lan-
Eh kleurt ook. taarn, zooals in zijn dwazen, armen,
„Het dichten beooel ik," hijgt de verlaten tijd.
kleine. Hij wil plotseling blijft hij steken,
„Wilt u niet,..." Pauze. Dan duidelijk en scherp hoort hij de stem
breekt het los als een storm „Wilt u van professor Koonhoven aan zijn oor:
ons niet eenige van uw gedichten „Blameer mij toch niet."
voordragen
Doodsehe stilte. Eli wordt zoo bleek,
dat de professor het bemerkt. „Kom,
doe het doe net, ik heb er eigenlijk
op gerekend." dringt hij aan.
Hij is er niet. 't Is slechts verbeel
ding. Maar langzaam scheurt Eli het
papier met het vers in kleine stukjes^
„Dat gaat niet, dat gaat eenvoudig
,Neen. neen, ik kan het nietroept niet," roept Professor Koenhoven.
Eli luid. Hij zet zijn glas weg. De „Dit zolderkamertje is nu toch heele-
angst maakt hem spraakzaam. „Ik maal onmogelijk voor u. Aller oogen
kan niet, ik heb het nooit gedaan, zijn gericht op u.
voor menschen„Ik voei me hier juist zoo goed
„Blameer mij toch niet," zegt de antwoordt Eli met een. vleugje trots,
professor zacht, „het is zoo goed als „Maar het gaat niet
noodzakelijk de uitgever is aanwezig,
verder een criticus van beteekenis
hij schrijft een hoogst belangrijk ar-
„En daarbijhoe kan ik een hoo-
gere huur betalen, daar ik geen regel
matige inkomsten heb.... al zijn ze
tikel over u blameer toch mij en u dan ook hoog
zelf niet.
,WeI u werkt wat meer, de uit-
In zijn ijver trappelt protessor Koen- gever neemt alles, alles,
hoven met beide voeten op den vloer, „Ik kan nu niet meer werken. Ik
de criticus schuift zijn bri. over de leef in een eeuwige haast
oogen op het voorhoofd, wat hem het „Blameer me niet. wat zullen de
uiterlijk geeft alsof hij vier oogen menschen wel zeggen, nadat ik u eerst
heeft, waarvan er twee onaangenaam tot het middelpunt van de belang -
rond en groot zijn. stelling gemaakt heb
De jeugd smeekt, vleit en dringt„Ik heb ook geen meubilair. Slechts
de uitgever .zegt dat hij stenografeeren een bed, een tafel en een stoel."
kan en plaatst zich met zijn potlood „De vrienden uwer Muze zullen
aan een tafel recht tegenover Eli Een voor de inrichting zorgen." roept de
bediende brengt een tafeltje met een professor.
armluchter„Wat. hebben ze misschien voor mij
Blameer me toch nieteen inzameling gehouden," vraagt Eh
Daar neemt Eli een aanloop en eer verbieekend. „Ik neem geen geschen-
zijn pijnigers tot bezinning komen, is ken van vreemden aan bedank de
hij verdwenen, weg. vrienden van mijn Muze, en ik heb
Het sierlijke, kleine ding snelt hem niets noodig dan mijn zelf verdiende
na en haalt hem gelukkig nog in in kleinigheden en mijn rust
den tuin bij de voordeur. „U bent zeer nerveus, vriend en
Hij siddert over zijn geheele lichaam, misschien ook een beetje ondankbaar.
De kleine houdt hem bij den arm vast Fijngevoeligheid is goed, maar zoo'n
op de kostschool heeft zij dit welis- bovenmatig geprikkelde gevoeligheid
waar niet geleerd, en ook niet bij haar is uit den booze.
papa, den overste maar het is haar „Ik wïi alleen zelfstandig zijn,*
atleipaa! hetzelfde, zij houdt hem ste- roept, Eli. Hij doorkruist zijn zolder-
rig vast en'zegt hem in het gezicht-kamertje met groote passen. „Ik dank
„Maar blijft u dan tochwij doen u immers alles wien dank ik dit
u niets meerbepaald nieten u boek," hij stoot een stapel finale band-
hebt uw bowl nog niet eens uitgedron- jes omver, „en die tweehonderd gulden
ken daarvoor, wien anders dan u Aan u
Hij wordt kalm en kijkt verlegen dank ik mijn faam ver buiten de muren
glimlachend neer op de kleine hand, der stad. zooais uw kritiek het zoo
die nog altijd zijn arm vasthoudt mooi zegt
„Blijven kan ik niet," zegt hij aar- „Niet overdrijven mijn waarde."
zeiend „Ik heb me wel erg dom aan- „Ik dank dat alles aan u, maar..
gesteld Eli breekt in tranen uit.
„Heelemaal niet dom," roept zij. „Goed. Neem dan uw eigen meu-
.Ik zeg 't u immers toch, en u hebt bels en betrek de kamer, die ik voor u
toch nog zoo weinig van den bowl gehuurd heb. Ze is waarlijk eenvoudig
gehad." genoeg en niet onder de pannen."
Daar schiet het Eli te binnen, dat Eli zwijgt eigenzinnig. Zijn blik
hij een dichter is en als zoodanig ook vliegt over de kranten die daar liggen
voorrechten heeft. Hij bukt zich een In alles wordt professor Koenhoven
beetje. „De bloeiende lindentak, dien als zijn weldoener geprezen. De lauwe-
gij draagt, als u mij dien geven wilt, ren kronen ook het vooi hoofd van den
die is mij nog liever dan de bowl," onzeifzuchtigen ontdekker hij, Eli,
fluistert hij haastig is een nieuwe ster, een genie. Men ver-
Zij geeft hem het takje, zonder een wacht van hem nog veel groots,
woord te zeggen. Plotseling kijkt zij Eli peinst krampachtig over dat
■op ,,'t Is heel dwaas van me, maar grootsche na zijn fantasie neemt de
ach Hemelik wil een verzameling koenste vlucht maar daarop volgt
van dichterhaarlokken aanleggen, mag de onmacht en het verschrikkelijke
ik van u een lok hebben „Ik kan niet."
Eli Grant wordt rood. „Ik heb geen En dan weer die professor met zijn
«chaar," zegt hij eindelijk noodlottigen glimlach. „Ha, ijverig
„O, wat dat betreft, ik heb er een." aan het werk De uitgever wil iets
Zij haalt een kleine necessaire uit nieuws iets aparts, iets heel ge-
den zak en daaruit een schaartje, waagds...."
olinkend als goud. Hij buigt het hoofd Overal ketens, overal muren het
de kleine houdt een mooi gekrolde maakt Eli razend,
bruine iok met twee vingers omhoog. „Wacht tot ge in uw nieuwe woning
Eli voelt zijn hart stilstaan. „Zeg 't bent, dan zal 't wel gaan," troost hem
aan niemand," smeekt hij. Hij is bang de professor, met een klank van hei
voor de courant en den professor. melijk vreezen in de stem, „wacht
„Waarom zou ik," antwoordde zij. maar eens af."
„Zooiets houdt men voor zich. Dat is Eli is in de nieuwe woning. Een paar
juist Ket mooie. En als ik een oude pluchestoelen heeft men trots zijn
vrouw ben. dan eerst biecht ik het aan protesteeren binnengesmokkeld en zwa-
papa." 1!'1
Eli schudt haar de hand.
„Anette," roept iemand
raam
.Vaarwel," zagt de kleine.|
„Heet u Anette
Het meisje antwoordt niet. Zij is weg.
hij hoort de deur dichtvallen.
aan het
re gordijnen, die het venster verbergen.
Daar hij geen geschenken aanneemt,
moet hij die dure dingen betalen
weinig, erg weinig is er over van het
groote honorarium dat in alle kranten
genoemd was. Hij heeft nu ook fijne
kleeren noodig en moet „fatsoenlijk"
eten. Daarbij verdient hij niets hij
Als een beschonkene staat hij daar mag niet meer copiëeren en niet meer
op straat, met het lindetakje in de als figurant optreden.
dfn steeds koortsfger zTt HIJ voor
zijn witte vellen papier om voor geld
te dichten.vele couranten hebben
hem immers om bijdragen gevraagd
Telkens weer laat hij de pen zinken.
Doodsangst snoert hem de keel toe.
„Het was geen heilig vuur dat in mi]
gloeide het was maar een fonkelen,'
steunt hij. „En nu is-het uitgedoofd."
Uitgedoofd I Het was zooveel als
dood. Wat dood is, wordt nooit meer
levend.
„Och kom I Ik heb slechts verstrooi
ing noodig," denkt Eli eindelijk. Hij
doet zijn best om heel vergenoegd te
zijn hij schuwt de wijnhuizen niet
meer, waar men gouden wijn in groene
roemers schenkt hij zoekt zelfs de
landelijke dansvloeren op om zich te
„begeesteren" en „stof te verzamelen".
Het volle leven, de warme jeugd, wat
willen zij van hem. Zijn hersenen wor
stelen om een groote gedachte, die nog
niemand vóór hem gedacht, zijn hart
worstelt om een nieuw gevoel, dat nog
niemand vóór hem gevoeld heeft.
Bleek en met holle oogen kweekt hij
kunstmatige smarten en vreugden in
zich op. Broeikasplanten zonder geur.
Daar de honger hem kwelt, heeft hij
op 'n dag een armzalig ding klaar ge
maakt en afgeleverd en wacht nu op
antwoord en geld.
Weken vergaan. Na lang en bang
verwachten verschijnt professor Frans
Koenhoven. Hij ziet er ontstemd uit.
Zwijgend grijpt hij m zijn rokzak en
haalt er een dunne rol uit, die hij op
de tafel legt. Zwijgend gaat hij óp
een der dure pluche stoelen zitten en
kijkt Eli aan.
Deze verbleekt. „Mijn manuscript
De professor haalt de schouders op.
„Onbruikbaar. De uitgever wil *t niet
hebben. Hij heeft mij de bitterste ver
wijten gedaan."
Eli klampt zich aan tafel vast.
„Ja man, wat denkt u eigenlijk
Men verwacht iets van u de kosten,
die de man gemaakt heeft bij deze on
derneming 1 U bent het hem en het
publiek schuldig iets grootsch te le
veren blameer me toch niet
Eli glimlachteen starre,spook
achtige glimlach
„Ik zou het graag doen," zegt hij
zacht, „maar ik kan niet."
„Onzin."
„Het is ais een ketting, dien ik ach
terome aansleep, en die altijd rammelt.
Mijn gedachten zijn vastgeklonken.
Toen ik nog vrij en arm onder de dak
pannen woonde, toen kwam het van
zelf..,."
„Inbeelding 1"
En dat verklaar ik mij zoo
Ik heb het heiiige vuur niet, zooals
u gelooft u hebt u in mij vergist.
Het was maar een fonkeling. En die
is uitgedoofd vertrapt."
De professor doorkruist de kamer.
„Man.. ..man," hijgt hij. „Wat
vraag ik naar het heilig vuur en al der
gelijke comedie ga aan uw schrijf
tafel zitten en vind iets origineels uit
iets nieuws iets onzinnigs alleen
om mij niet te blameeren begrijp
dat toch
Eli staat op en ziet den professor
lang aan.
„Dus dat is *t," mompelt hij. „Dat
„U 'verhongert en ik ben belache
lijk 1"
Verhongeren. Eli knikt. Hij heeft
bijna niets meer. Hij nadert den opge
wonden professor. „Vergeef me,"
vraagt hij zacht. „Vergeef me dat, ik
aan uw verwachtingen niet voldaan
heb en ik dank u voor uw goed
heid en de moeite, die ge u om mij ge
geven hebt Ik zal nu wel mijn brood
met mijn handen moeter. verdienen."
Maar de professor weert hem barsch
af. Hij mompelt iets van ondank en
valschheid en gaat met een korten
groet heen. Die groet was nauwelijks
beleefd.
Het heete bloed stijgt Eli naar het
hoofd. Opgewonden roept hij den pro
fessor pa„U zet uw hoed nog in mijn
kamer op ik ben bang dat hij .u te
warm geworden i3 1"
De professor keert zich geheel om,
neemt diep den hoed af en verlaat het
huis.
{Eli, in ziin kamer teruggekeerd.
schopt <Jen stoel, waarop Koenhoven
heeft gezeten, in een hoek. Dat kal
meert hem en hij begint te overleggen.
Als het avond wordt, legt Eli een ge-
sloten couvert op tafelde verschul
digde huur en een kaart voor zijn
hospita. Anders niet
In de hand draagt hij een kleinen
koffer. Nog één blik....
Hij loopt in den nacht naar buiten.
Achter hem rust de stad in haar at
mosfeer van licht en rook, en vóór
hem schemert de landweg, breed,
glad en wit in den maneschijn. De
heerlijke, vochtige lucht dringt zijn
borst binnen, die ruw is en heet. Eli
gaat altijd verder. De eentonigheid
van zijn voetstappen maakt hem loom
en hij houdt stil aan den rand van een
sloot
„O God, is dan alles in mij uitge
brand en leeg," denkt Eli. En dan
vlucht hij voort. De voetzolen doen
hem pijn, de honger kwelt hem.
Straatarm trekt hij voort, een paar
centen vormen zijn geheele bezit
Ja, die daar, zij hebben zijn dichter
lijke vonken vertreden I
Tegen den morgen, als de velden
nog stom in den grijzen nevel liggen,
ontmoet hij een eenzame hofstede en
een boer, die bezig is hout te kloven.
In de akkervoren staat het regenwater
en de heide schemert rossig, door groe
nende weiden omzoomd.
„Mag ik misschien voor een warm
ontbijt dat hout daar kloven," vraagt
Eli schuchter.
De man monstert hem. „Waarom
niet," zegt hij dan. genoegelijk grijn
zend. „Vrouw! Daar is een reizend
gezel....zet nog een bord op tafel!"
Eli glimlacht. Als de bijl den eer
sten blok treft, wordt het geheel licht.
In een vreemde stad, in het achter
huis. onopgemerkt, vergeten van de
wereld, zit een ame schrijver. Nie
mand kent hem. De huisbewoners
bekommeren zich niet om hem, daar
hij stipt betaalt, nooit den huissleutel
vraagt en des avonds altijd thuis is.
De maan werpt even een straal in
de kamer, waar geen licht brandt. Eli
heeft de handen gevouwen met een
stillen, geheimzinnïgen glimlach..
Hij heeft zijn spraak teruggeven -en.
Stom zit hij daar, als vreest hij dat men
ze opnieuw vertreden zal, zijn dichter-
vonken
MOPPENTROMMEL
EEN OPTIMIST,
„Foei, Jantje als je dat weêr doet,
zal ik je op water en brood zetten 1"
„Hé. Mal dat vind ik plezierig!
Mag ik dan soppen
OOK EEN BEZWAAR.
Patroon, 't Spijt me mijnheer, ik
kan u voor mijn zaak niet engageeren.
Ge zijt te dik mijne klanten zouden
denken: wat moet die man verdienen,
die zoo zijn bedienden voedt
AAN 'T STATIONSLOKET.
Beambte. Tweede klasse
Leerling van de hoogere burgerschool.
Neen, in de derde blijven zitten.
DE BESTE VRIENDEN.
Dame. Dat kunt ge gelooven, Me
vrouw X is slordig en lui. Koken kaa
zij niet en de kinderen worden slecht
opgevoed.
Heer. Hoe weet ge dit alles
Dime. Wel. zij is immers mijne besto
vriendin.
KENTEEKEN.
Vader (die zijn zoontje wil onder
vragen, om te vernemen hoe ver deze
in de taalstudie is gevorderd). Zeg
eens, Jantje, welk onderscheid is tus-
schen de regelmatige en onregelma ige
werkwoorden
Jantie Bij de onregelmatige werk
woorden deelt meester meer klappen
uit, dan bij de regelmatige.
mm
„Dat ben ik tot op zekere hoogte
zeker," antwoordde Mallison, „Maar
je begrijpt toch ook wel, dat het zoo
niet kan voortgaan. Ik kan mijn heele
leven niet afhankelijk blijven van mijn
vrienden, en blijven volhouden, dat ik
hier vreemd ben en de film-industrie
wil bestudeeren. Er moet klaarheid
komen, Peggy. Ik moet weer aan mijn
eigen werk kunnen beginnen en m'n
gebroken carrière weer opvatten. Dat
kan echter Viet gebeuren, vóór Barros
openlijk ontmaskerd is. Daarvoor moet
echter nog heel wat gebeuren en zelfs
"wanneer wij kunnen bewijzen, dat Bar-
tos een complot heeft gesmeed, dan
nog is daarmee mijn naam niet heelemaal
gezuiverd. We moeten precies te weten
komen, hoe hij alles heeft aangelegd
en waarom hij het deed. Wij weten
het nu we!, maar ik zal nooit meer
met opgeheven hoofde tegenover de
menschen kunnen staan, voor de heele
geschiedenis publiek is. En vergeet ook
niet met wat voor een soort man we
te doen hebben. Barros is buitenge
meen handig, hij heeft moed en fantasie
en zal zeker vechten tot het uiterste.
Wanneer ik openlijk optrad en hem ter
verantwoording riep dan zou ik op
nieuw naar Slagmoor moeten gaan en je
weet wat dat voor mij zou beteekenen.
Maar iedereen kan helpen ook jij."
„Ik riep Peggy uit. „Maar beste
jongen, ik zou het heel graag doen, dat
weet je wel, maar wat kan een meisje
in een geval als dit uitrichten
„Heel veel." zei Mallison vroolijk.
„Om te beginnen rnoeten we van mijn
oude kindermeid zien te weten te ko
men. of het v/aar is, dat mijn moeder
vijfentwintig jaar geleden tweelingen
heeft gehad. Wij voor ons weten het
nu wel maar als de zaak voor den rech
ter komt, dan moet het ook bewezen
kunnen worden. Nu is er nog één per
soon in leven, die dat bewijs kan leve
ren en dat is mijn kindermeid Elsie
Dorida. Misschien ken je haar we!
„Ja, die ken ik heel goed.", antwoord
de Peggy, „maar ik wist niet, dat ze
jouw kindermeid geweest was. Ze woont
heel alleen in een klein huisje ginds
aan de baai. Ze is al heel oud en komt
haast nooit buiten de deur, ook al
omdat ze zoo goed als blind is. Ik heb
haar den tweeden dag, dat ik hier was
al ontmoet, toen Hetty en ik aan het
strand gingen pic-nicken en ik naar
haar huisje ging, om een ketel te leenen.
Sedert zijn we goede vriendinnen ge
worden. Ze ziet er, met haar bruin
gelaat en haar witte haar en die aar
dige mantilla die ze over het hoofd
draagt, uit als 'een oud Spaansch schil
derij. Ik heb haar al .meermalen opge
zocht. Op regenachtige mistdagen ga
ik haar een beetje voorlezen en daar
is ze me heel dankbaar voor."
„Dat komt dan al heel mooi uit,"
zei Mallison. „Ze heeft het zeker nooit
eens over mij gehad, wel
„Ik heb nooit iets van haar over jou
genoord. zue je ze is op een .ee tijd
waarin de menschen opnieuw hun
jeugd gaan doorleven. Ik weet wel,
dat zij gediend heeft bij een dame, die
hier vele jaren geleden gewoond heeft,
en ook, dat zij heel veel verdriet ge
had heeft, want dat heeft ze me zelf
verteld. Maar wat wil je nu dat ik
doe
„Ik zou graag zien, dat je haar nu
even ging opzoeken," zei Mallison,
„Ik zal dan hier op je blijven wachten.
Begin haar te spreken over mijn moe
der en ook over mij; tracht haar aan
het praten te krijgen en laat haar mer
ken. dat je een en ander van haar ge
heim weet."
Zonder verder tijd te verliezen ging
Peggy naar het kleine huisje, aan welks
deur de oude vrouw met een handwerk
je zat. Zij begroette Peggy hartelijk en
even later begon zij, naar aanleiding
van een schijnbaar toevallige opmer
king van Peggy, te spreken over haar
verleden. Zij praatte maar door op de
babbelzieke manier van oude menschen
als ze een aandachtig toehoorder heb
ben. Zij sprak van den tijd toen ze
pas in Engeland kwam met haar mees
teres van wie ze zooveel hield en ver
telde ronduit alles van het geheime
engagement van Mallison's moeder.
Het verhaal duurde nogal lang, maar
Peggy wachtte geduldig een goede gele
genheid af, om datgene uit te vorschen
waarvoor ze ditmaal hier gekomen was.
„Heb je me nu alles verteld vroeg
ze, toen de oude vrouw ophield.
Elsie Dorida keek schuw op, met
een uitdrukking van angst op haar
bruine gelaat
„V/at bedoelt u met die vraag,
cara 7' vroeg zij.
„Wel. ik vraag dat niet louter~uit
nieuwsgierigheid," antwoordde Peggy.
„Ik wist namelijk toevallig heel veel
van hetgeen je me daar zooeven ver-,
te'd hebt. Sir Marston Manley is een
oud vriend van ons en hij kende majoor
Mallison en je meesteres zeer goed.
Door hem ben ik ook in kennis geko
men met mijnheer Mallison."
„Zoo Hebt u mijn jongen gekend
riep de oude vrouw uit. „Hij was een
van de beste menschen die er bestaan.
En nu is hij in de ellende. En heelemaal
buiten zijn schuld, dat wil ik^wel be
zweren."
„Dat ben ik volkomen met u eens,"
zei Peggy, „dat weet ik ook wel, want
hij is mij heel dierbaar. Maar is het
nooit bij u opgekomen, Elsie, dat je
misschien zelf de oorzaak was van al
zijn ongeluk Ik bedoel natuurlijkjniet
willens en wetens maar toevallig. Ik
wilde wel graag, dat je me ailes vertelt
wat je weet van Raymond's tweelings
broer."
De ude vrouw sprong op. alsof
zij gebeten was en viel toen, sidderend
over het heele lichaam, weer in haar
stoel terug.
,.J e wilt hem toch geen kwaad doen
hijgde zij.
„Heb ik Je niet gezegd, dat Ray
mond Mallison mij heel dierbaar is,
Elsie vervolgde Peggy. „Ik ben met
hem verloofd en zal met hem trouwen,
en omdat voor dien tijd zijn naam ge
zuiverd moet zijn ben ik hier geko
men om je te vragen, mij de waarheid
te zeggen. Al wat je me vertelt, zal
veilig bij mij zijn, maar je moei spreken.
Elsie het moet."
Er rolde een traan over de wangen
der oude vrouw.
„Is het dan toch eindelijk uitgeko
men," mompelde zij. „Ik wist wel,
dat het eens moest gebeuren. Na al die
jaren komt toch nog de straf voor mijn
daad. Ga nu zitten, cara en luisteT
ik zal u de waarheid vertellen, al zou
het ook mijn dood zijn."
TWEE EN TWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Het verhaal van de oude meid.
„Zou het niet beter zijn, als we naar
binnen gingen zei Peggy.
De oude vrouw stond op en ging op
den tast het nette kleine huisje binnen,
waaT alles Kraakzindelijk was. Hier
en daar stonden meubeltjes en koperen
voorwerpen, die iederen kenner zouden
hebben doen watertanden. Peggy keek
met waardeerende blikken het vertrek
rond.
„Gaat u zitten, lieve dame," zei
Elsie Dorida in haar zacht, zuidelijk
accent, „gaat u zitten en v/eest meer
dan welkom. Das u wilt met mijn lieven
jongen gaan trouwen. Het was wel een
heel droeve dag voor hem, toen al dat
ongeluk over hem kwam. En ze hebben
gelogen, toen ze zeiden dat mijn jongen
iemand had aangevallen. Goddank,
dat mijn lieve mevrouw gestorven if,
vóór dit vreeselijke gebeurde. Maar de
waarheid zal vandaag of morgen wel
aan het licht komen en dan zal ik hem
weerzien."
„We zijn de waarheid al heel dicht
op het spoor," zei Peggy, „Raymond
heeft vijanden, al heeft hij ook nooit
iemand kwaad gedaan. Maar dat
schijnt voor sommige menschen niet
het minste verschil te maken. Er zijn
menschen in de wereld, die voor geld
eenvoudig alles zouden doen en Ray
mond in van een dier menschen het
slachtoffer. En om dien man te kun
nen ontmaskeren, vraag ik je nu, om
mij de heele geschiedenis te vertellen."
„Maakt hij het goed, juffrouw?"
vroeg de vrouw. „Gaat het hem zoo
goed als onder de omstandigheden mo
gelijk is? Hoort u wel eens iets v?n
hem? En denkt u, dat u gauw met mijn
jongen gaat trouwen
Een oogenblik dacht Peggy er over
om de oude vrouw alles te vertellen
Maar zij bedacht, dat zulke menschen
wel eens hardop hun gedachten uiten,
zoodat het haar beter leek, een zekere
gereserveerdheid in acht te nemen.
„Het gaat hem zoo goed, als je maar
verwachten kunt en als je me wilt
helpen en niemand iets vertelt over
mijn bezoek hier, dan zaï aues uug we
goed terecht komen. Maar voor alles
moet je nu gaan vertellen."
„Dat is gauw genoeg gebeurd," zei
de oude vrouw. „Vele jaren gelede»
ben ik met mijn mevrouw naar Enge
land gekomen, waar zij een in Chelten
ham wonende tante ging bezoeken.
Het was een zeer oude dame, die daaj
heel stil leefde en maar met enkele
personen omgang had. Ze was een zeer
trotsche Spaansche dame, met ko
ninklijk bloed in de aderen. Ik weet
met precies meer bij welke gelegenheid
het was, dat mevrouw majoor Mallison
ontmoette, maar dat weet ik wel,
dat zij onmiddellijk verliefd op elkaar
werden. Zij namen mij niet in hun ver
trouwen, omdat zij bang waren, mij in
moeilijkheden te brengen, maar op
zekeren dag vertelde mevrouw mij.
dat zij met majoor Mallison getrouwd
was en da' /e ons over haar niet onge
rust hoefden te maken. Mij wilde ze
echter meenemen en ik ging graag mee
en twee jaren lang was mijn mevrouw
de gelukkigste dame op de wereld/'
„Dus het was werkelijk een huwelijk
uit liefde vroeg Peggy.
„O juffrouw," vervolgde Elsie, „het
was een van die huwelijken, waarvan
ze zeggen dat ze in den hemel gesloten
zijn. Zij waren geen van beiden geluk
kig als ze niet bij elkaar waren. De
majoor was arm en had geen idee van
de waarde van liet geld en daarom
kwam hij 'hier naar dit afgelegen, kal
me hoekje, waarschijnlijk in de hoop,
dat Don Argo Marne den een of ande
ren dag berouw zou krijgen van zijn
hardvochtigheid. Maar dat berouw
kwam nooit, geen enkele maal heeft
hij zelfs geschreven en later heeft mijn-
mevrouw nooit meer iets van hem ge-
hoord-Het deed haar vreeselijk veel ver
driet, maar zij had den besten man van
de wereld en toen kwam de tijd dat eer
nieuw geluk lair wachtte. Toen kw. tr
plotseling de harde slag."
„Je bedoelt zeker den dood van ma
joor Mallison
„O, dat was een verschrikkelijke
slag," zuchtte de oude meid. „Ik herin
ner het mij alsof het gisteren was. Hij
ging, na zijn vrouw een afscheidskus
gegeven te hebben, te paard weg en
twee uren later werd hij dood thuis
gebracht. Toen mevrouw weer m staat
was op te staan, want ze was erg ziek
geworden na den dood van haar man,
schreef ze aan haar vader en smeekt«
hem om vergiffenis, ter wille van het
kind dat haar zou geboren worden.
Zij vertelde Don Argo Marne, dat ze
zonder middelen achterbleef, maar,
zelfs toen kwam er geen antwoord van
hem. Alleen zond hij door een ver
trouwden bediende de boodschap, dat,
als mijn mevrouw het kind, zoodra
het een maand oud was, zou willen
afgeven aan den man, die het zou
komen halen, de Don zijn dochter
levenslang een toelage van honderd
pond per maand zou geven. Maar ten
opzichte van het kind zelf wilde hij
niets beloven. U kunt u voorstellen,
hoe het ons te moede was."
„Ze schreef zeker, dat ze weigerde
-Dat wilde mevrouw doen. maar
e
tA j m/>
HUISKAMER
inf li
NAAR HET ENQEUSCH VAN FRED. M. WHIT8
13 GEAUTORISEERDE VERTALING DOOR A, T.