ze stelde het uit, tot het kïrid geboren
was
„De twee kinderen bedoel je," viel
Peggy haar in de reden.
„De twee kinderen, ja, maar ik kan
niet begiijpen, hoe u dat weet. Maar
u bent er achtei gekomen en ik heb u
beloofd, u de heele waarheid te zullen
zeggen. Wat we toen deden, gebeurde
op mijn raad. Toen de tweelingen ge
boren werden, was ik met mevrouw
alleen thuis, daar ze geen andere huip
kon betalen dik geloof, dat de dokter
een verpleegster wilde sturen, maar
de geboorte kwam nog onverwacht
en toen ik de twee jongens in m'n
armen hield, kwam eensklaps het denk
beeld bij me op. Ik zei mevrouw, dat
ze best een der kinderen kon afstaan,
om daardoor in de gelegenheid te zijn
het andere een goede opvoeding te ge
ven en toen de dokter kwam, vertelde
ik hem wat ik had voorgesteld en daar
hij van de familie-omstandigheid op
de hoogte was, beloofde hij geheim
houding. Hij was toen aheel oud en
stierf korten tijd later Een maand later
schreef de vertegenwoordiger van Don
Argo Marne uit Londen om hem het
kind te brengen en ik nam een der twee
jongens en bracht hem dien."
„Ja," zei Peggy peinzend. „Dat
klopt precies met wat ik ervan gehoord
heb Maar je hoeft niet bang te zijn,
Peggy, het geheim is in goede handen
Wil je me nu nog eens vertellen hoe
die vertegenwoordiger van Don Argo
er uit zag
„Het is zevenentwintig jaar geleden,"
zei Elsie, treurig glimlachend, „maar
ik zal mijn best doen. Hij noemde zijn
naam niet, maar toonde me alleen een
brief, waaruit ik kon zien, dat hij de
man was dien ik verwachtte. Hij was
heel groot en donker, had een heel
vriendelijk gelaat zooiets als een
priester van mijn eigen kerk ik ben
Katholiek, ziet u."
Peggy knikte bevestigend. Dat leek
heel veel op wat Barros een kwart
eeuw geleden kon geweest zijn.
„Hij .wai heel.vrfe^^etijk, en sympa
j thiek,". vervolgde pisia. „Hij betreurde
dé houding vari 'Doii' Afgb en verzeker
de mij. dat hij zijn best zou doen om
zijn heer tot mildere gevoelens te bren
gen, Hij vertelde me ook, dat hij een
kindermeid voor het kind in dienst ge
nomen had en dat zjj binnen acht dagen
naar Argentinië "terugkeerden. Ik
kwam hier terug, vertelde mevrouw
hoe het was gegaah en sedert hebben
we hier, tot mevrouw's dood rustig
en kalmpjes geleefd. We waren er
zeker van, dat ons geheim veilig was
want we hoorden niets, dat er ons an
ders over had kunnen doen denken
en het geld uit Argentinië kwam gere
geld elke maand. En nu komt u me
vertellen, dat alles ontdekt is. Ik kan
niet zeggen, dat ik er spijt van heb
ik ben al heel oud én mijn straf kan
dus niet la'Tg duren."
„Van straf is geen sprake," zei Peg
gy vriendelijk. „Ik heb je al gezegd,
dat het geheim in goede handen is en
dat herhaal ik nogmaals. Niemand
weet er iets van, dan alleen Raymond's
vrienden en die hopen dat hetgeen u me
zooeven verteld hebt, het hem moge
lijk zal maien, zijn onschuld te bewij
zen. Heb je den man, die het kind in
ontvangst nam, nooit weer gezien
„Nooitriep Elsie uit.
„En als ik je nu vertel, dat hij op
het oogenblik hier in de buurt is Zou
je hem herkennen
„Neen, dat zou ik niet kunnen,"
zei dp oude vrouw. „Het is al zoo lang
ge eden n boveidien, ik ben zoo goed
als blind. Maar wat ik zeker zou her
kennen, dat is zijn stem. Het was een
heel eigenaaidige stem, zwaar en wat
de Engelschen vibreerend noemen.
Best mogelijk, dat hij al jaren lang hier
is, zonder dat ik hem gezien heb,
maar daa.pm kan h'.j mij wel gezien
hebben."
Na eenige oogenblikken stond Peggy
op en nam afscheid, na eerst Elsie nog
eens goed op het hart gedrukt te heb
ben, dat het zeer noodzakelijk was, dat
ze tegen niemand, over hetgeen zij
besproken hadden, sprak, onder geen
enkele voorwaar i-e. Met do belofte
den volgenden morgen te zullen terug
komen, liep ze het rotspad weer op,
waar ze Mallison op haar vond wachten.
Hij was in gezelschap van Hetty Bond
en Roy Gilette, die een beetje ernstiger
scheèn dan gewoonlijk.
„Wel vroeg Mallison. „Hoe ben
je gevaren
„Uitstekend," antwoordde Peggy.
„Het is precies zooals je gedacht hebt,
Roy je theorie klopt precies met wat
ze me vertelde. Er is niet de minste twij
fel meer aan, erf Raymond's tweeling
broer is zevenentwintig jaar geleden
aan Barros gegeven, die natuurlijk het
kind onmiddellijk aan de Allisons
heeft overgedragen. Hij -had Elsie ge
zegd, dat hii 't kind mee naar Argenti
nië zou nemen, maar dat is ongetwijfeld
een leugen geweest. Hij heeft Jiet na
tuurlijk nooit gedaan en voor zoover
ik geloot, heeft Don Argo Marne, nooit
geweten, dat hij kleinkinderen had.
Het is meer dan waarschijnlijk, dat
Barros den brief geopend heeft en na
lezing ervan zijn ptannen heeft ge
maakt Maar of dat zoo is of niet,
Raymond's moeder heeft de beloofde
toelage tot aan haar dood toe stipt
elké maand ontvangen."
„Juist." zei Gilette. „En zoodra zij
stierf hield de toelage op en Barros
had het veilige gevoel, dat hij het eenig
kind van mevrouw Mallison verdonkere
maand had en er dus geen enkele hin
derpaal meer stond tusschen hem en
het fortuin van den Don. Het moet we!
een heel onaangename verrassing
voor hem geweest zijn, toen hij acht
tien jaar geleden in Londen komend,
daar van professor Raymond Mallison
hoorde en wist uit te visschen, dat die
zonder eenigen twijfel de zoon was van
majoor en mevrouw Mallison van Mer-
ston in Devonshire. Maar laten we
daar voor het oogenblik maar niet
op ingaan. Ik voel me geen klein beetje
gevleid, dat mijn veronderstellingen
tot in de kleinste bijzonderheden be
waarheid zijn geworden, al zijn we ook
nog lang niet waar we wezen willen."
„Ja. dat begrijp ik," zei Mallison
.peinzend. „Het lijk' mij wei een beetje
onheilspellend dat Öarrbs, hoewel hij
achter de poets gekörnen is,! die Elsia
Dorida hem heeft gespeeld, haar nooit
is gaan opzoeken. Hij weet natuurlijk
heelgoed.dat hij haar hier kan vinden,
maar tot nog toe is hij uit haar buurt
gebleven. Het zou me niets verwonde
ren, of hij liep ook a! met het plan
rond haar uit den weg te ruimen."
„Daar ben ik zoo goed als zeker van,"
zei Gilette. „En dan is er nog wat.
Ik ben zooeven een der bedienden
van het kasteel tegengekomen, die ik
een boodschap voor Allison gaf. Hij
antwoordde mij, dat mijnheer Allison
vertrokken was. Hij wïst niet zeker hoe,
maar hij had den indruk gekregen, dat
iemand hem per auto was komen halen
en dat hij, nog vóór het ontbijt, plot
seling was vertrokken. Wetende wat
v/ij weten, geloof ik daar geen woord
van. Ik zeg je, Mallison, je tweelings
broer is in gevaar. Ik wil niet beweien,
dat hem al- iets ernstigs is overkomen,
maar hij is in elk geval voor het oogen
blik onschadelijk gemaakt en't zou me
heelemaal niet verwonderen, wanneer
hij in een der onderaardsche gewelven,
onder het oude deel van het kasteel
gevangen werd gehouden."
„Dat kon best waar zijn," riep Malli
son uit. „En als het werkelijk waar is,
dan komt de beurt aan mij om wat te
doen. Toen ik nog een kleine jongen was,
en de familie dis het kasteel aan Barros
verkocht bijna voortdurend op het
vasteland van Europa vertoefde, heb
ik al die geheime gewelven onderzocht."
„Werd daar vroeger niet veel ge
smokkeld vroeg Gilette.
„Ja, dat is zoo. Om de wetten stoor
den ze zich niet. Ik kan je een weg wij
zen, uitgaande van een der gewelven
onder het gebouw, van waaruit je in alle
andere en ook in het kasteel zelf komt
waar 'n tweede stel sleutels verborgen is
en ik geloof niet dat er iemand anders
is, die weet dat die sleutels bestaan,
tenzij misschien een van de oude be
dienden. Misschien weten jelui dat
wel," zei hij, zich tot de meisjes rich
tend, „jelui zijn hier al een poosje.
Zijn er nog van de oude bedienden op
het kasteel gebleven
„Neen, beslist niet," zei Hetty.
„Toen Barros het kasteel kocht, heeft
hij de twee of diie bedienden, die er nog
waren, ontslagen daar is nog heel
wat gepraat over geweest."
„Prachtigriep Gilette uit. „Nu
moeten wij weer aan den slag. Ik zie wel,
dat ik nog heel wat interessante mo
menten voor mijn film-verhaal krijg,
voor het tot een ontknooping komt.
Wat zou je er van zeggen, Mallison,
v/anneer we eens een wandeling gingen
maken langs het strand, aan den voet
der rotsen en eens wat gingen rond
snuffelen in de gewelven, met de kans
'er dien ongelukkigen Allison te vinden
Het zai nog een paar uur duren, eer
de vloed opkomt en of we succes heb
ben of niet, we zullen in elk geval nog
wel wat interessante en nuttige gege
vens opdoen. Het is al heel wat, dat
we weten elk oogenblik van den dag
of van den nacht bij Barros op bezoek
te kunnen komen, zonder genoodzaakt
te zijn aan de voordeur te kloppen."
„Ja, dat is geen kwaad idee,"
zei Mallison, „en het is ook volkomen
veilig. Ei loopt nooit iemand daar
langs het strand, omdat juist op die
plek, vlak' onder het kasteel, de vloed
zeer verraderlijk is, juist langs de rot
sen is daar een .groote uitgestrektheid
drijfzand dat zeer gevreesd is. Zejfs
de visschen mijden het, al hebben ook
in den ouden tijd de smokkelaars het
er op moeten wagen."
Ze zaten daar op den rand der rotsen
nog eenigen tijd over hun plannen te
beraadslagen, en wachtten op 't oogen
blik dat het vloedwater wat teruggeloo-
pen zou zijn, waarna ?e ruim drie uren
tijd zouden hebben om die eigenaardi
ge oude gewelven en ondergrondsche
gevangenissen, die al bijna achthonderd
jaren zich onder het onderste gedeelte
van het kasteel bevonden, te onderzoe
ken. Terwijl ze nog zaten te praten,
legde Hetty haar hand op Gilette's
arm en vestigde zijn aandacht op een
grooten, zwaar gebouwden man, die,
komende uit de richting van het kasteel,
de heide overstak en klaarblijkelijk
op een smal voetpad toeliep dat naar
het strand liep, evenwijdig aan den
breederen karreweg, waarlangs Peggy
het huisje van de oude kindermeid be
reikt had.
„Wie is dat vroeg ze. „Heb ik
het mis, of is dat Barros
„Waarachtig, je hebt gelijk!" riep
Gilette. „Dat is beslist Barros en blijk
baar is hij er niet erg op gesteld, dat
hij hier gezien wordt. Ik ben benieuwd,
waar hij op af gaat."
Gilette scheen gelijk te hebben,
Barros sloop als een vluchteling voort,
nu en dan eens omkijkend, alsof hij
bang was achtervolgd te worden, tot
dat hij eindelijk den rand van de rotsen
bereikt had en langs het smalle paadje
recht op het kleine huisje toeliep, dat
Peggy kort tevoren verlaten had.
„Hij kan geen ander doel hebben
dan Elsie Dorida's woning," zei Peggy,
„want het paadje voert nergens andeis
heen."
Gilette sprong overeind.
„Laten we den schurk achterna
gaanriep hij uit.
„Zou het niet beter zijn, als ik dat
deed stelde Peggy voor. „Ik ga Elsie
dikwijls bezoeken iedereen in het dorp
weet, dat ik haar nu en dan kleine
snoeperijtjes breng en dat ik er bijna
alle dagen ben. Ik wandel er bedaard
heen en luister wat er gesproken wordt.
En mocht ik het ongeluk hebben, dat
ik ontdekt word, dan stap ik eenvoudig
naar binnen, zonder dat de man kan
vermoeden v/aarom ik eigenlijk kwam.
Hij weet immers niet, dat er 'n bizon-
dere band bestaat tusschen ons tweeën
meisjes eri jelui mannen, hij weet alleen
dat we elkaar kennen en wat Roy be
treft, dien kent hij heelemaal niet."
„Daar ben ik nog zoo zeker niet van,"
zei Gilette. „Maar 't is de moeite waard
om het er op te wagen en nu Barros
niet thuis is, hebben Mallison en ik
een prachtige gelegenheid om op ons
gemak die onderaardsche holen eens
te inspecteeren. Hoe gauwer we begin
nen, hoe beter. Kom. Peggy, houd je
maar goed en bedenk, dat je, voor het
oogenblik althans, de hoofdrol speelt
in een episode van mijn groote JaUa-
drama. Het spijt me alleen maar heel
erg, dat ik de camera niet hier kan heb
ben, maar in de gegevenomstandighe
den lijkt het me noodzakelijk, dat we
ons daar maar "in schikken."
„Vooruit dan maar riep Peggy uit.
„Ik ben heelemaal niet bang. Zeg,
Hetty, v/acht jij hier op me, tot ik
terugkom."
DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDTUK
Terwijl Peggy kaim het rotspad af
liep naar Elsie's huisje met de bedoe
ling om te weten te komen, waarom
Barros daar op bezoek ging, klommen
Gilette en Mallison naar beneden naar
het strand, zoo dicht mogelijk bij het
kasteel, om zich vandaar te begeven
naar een zandvlakte, omringd door
groote rotsmassa's, die ten slotte sa
men de groote granietrots vormden,
waarop Chilstone Castle was gebouv/d.
Op het eerste gezicht leek het, alsof
de weg versperd was door die groote
woeste rotsblokken, die zij hoog bo
ven zich zagen, maar op een bepaald
punt was een nauwe opening, waar
Mallison zich kon doorwringen aan
den anderen kant kwam hij v/eer op een
zandvlakte. Hier Schenen de rotsen een
gladden muur te vormen van drie of
vierhonderd voet hoogden Gilette dacht
al, dat er geen mogelijkheid zou zijn om
verder te gaan, wat hij Mallison ook
meedeelde, die vroolijk lachend naar
boven keek.
„Maak je maar niet bezorgd," zei
hij, „we komen er wel. Nu wordt het
juist mijn beurt om de leiding in han
den te nemen. Ik geloof niet, dat zelfs
een der visschers hier uit de buurt den
weg weet en ik zou die zeker ook nooit
gevonden hebben, wanneer de oude
Humphrey Carver me die niet in een
van z'n mededeelzame buien had ge
wezen."
„Nooit van den man gehoord," ze
Gilette.
„Best mogelijk. Humphrey was een
vertrouwde bediende van de familie die
hier vroeger woonde. Je béntwaarschijn-
1 ijk vergeten dat de afstammelingen van
het oude geslacht, dat eeuwen lang
heer én meester was over het kasteel,
dit in de laatste tv/intig jaren nauwe
lijks gezien hebben. Zij waren zoo arm,
dat zij genoodzaakt waren elders te
wonen en de eenige die als bewaker op
het kasteel was achtergebleven, was
Carver. Hij was een oude zonderling,
die met bijna niemand sprak, maar die
om dé een of andere reden zich tot
mij voelde aangetrokken. Je zult je
kunnen voorstellen hoe het oude kas
teel in mijn jongensjaren op mijn ver
beelding werkte en toen Carver me
toestond overal rond te loopen, was
ik in de wolken. Op een goeden dag
heeft hij me alle onderaardsche gewel
ven en holen laten zien en toen vertelde
hij me ook, waar duplicaten van de sleu
tels waren."
„Weet je nu nog waar die liggen
vroeg Gilette gejaagd.
„Beslist hoor, als ze - tenminste
niet zijn weggenomen," antwoordde
Mallison. „Maar dat lijkt me zeer on
waarschijnlijk. Ik zou er wel alles onder
durven verwedden, dat ze nog op de
zelfde plaats liggen, waar Carver zo,
geborgen heeft. Hij is ongeveer twee
jaar geleden gestorven, juist intijds
om hem te bewaren voor wat hij als
persoonlijke vernedering zou hebben
beschouwd, namelijk dat vreemden
het kasteel in bezit namen. Maar dat
zullen we dadelijk zien. Buk hier nu
even en laat mij dan op je schouders
staan, dan zal ik je eens wat laten zien."
Gilette deed wat hem gezegd werd en
op zijn rug klimmend bereikte Mallison
een kleine nis in de rots, waar hij in
sprong om daarna ook Gilette naar
boven te trekken. Daar stonden ze voor
eenige ruw in de rots gehakte treden
die zij op liepen na eenige oogenblik
ken waren ze op het hoogste punt van
de trap, waarna deze aan den anderen
kant weer daalde tot aan aan natuur
lijke haven, Waar een vrij groot schip
veilig in kon varen, tot heelemaal onder
de muren van het kasteel.
HET HEILIGE VUUR
Zijn kamer is een bezienswaardig
heid. Aan haar venster kweekt hij
bloeiende slingerplanten en de schuine
gewitte muren heeft hij met bont
katoen gedrapeerd. Op zijn schrijfta
fel geuren de anjelieren in een gebro
ken vaas en een uit hout gesneden
kattekop dient tot inktpot.
En de bewoner dezer kamer? Hij
staat in een oud fluweelen jasje in het
midden van het vertrek en declameert
luid een gedicht, dat zoo begint
Totdat de sterren vallen
Omlaag in donk'ren nacht,
Zoolang zult gij door allen
Gekend zijn en geacht.
En tot de steenen zingen
In morgenscheem'ring zacht
Zult ge in uw worstelingen
Gekend zijn en geacht..,.
Dan gooit hij het blad neer en loopt
naar de schrijftafel, waarop een dik
manuscript in een gladden, witten
omslag, waarop bij begonnen is over
te schrijven „Over mond- en klauw
zeer. Zijn ontstaan en zijn voorkoming.
Door Dr. L. Müller."
Hij is copiïst. Hij neemt tien cent
voor een kwart vel en levert er nog den
inkt bij. Maar daarnevens werkt hij als
figurant op het tooneel en heeft een ad-
veitentie in de courant geplaatst,
waarin „een jonge man zich aanbe
veelt voor het ve vaardigen van ge
legenheidsgedichten voor bruiloften,
-verjaardagen enzook voor zaken-
reclames in dichtmaat. Eli Grant,
Zeestraat 3, vierde verdieping links."
Hij heeft voor "een sigarenfabrikant
reeds heel mooie spreuken gedicht,
eveneens een bruiloftsveis voor de
dochter van zijn bakker. Die betaalt
hem af in brood en dat is toch altijd
iets.
Maar Eli Grant, zoon van een onder-
Wijzer, die. hem, niets naliet dan een
wereldgeschiedenis en een atlas, heeft
van die oogenblikken, waarop het niet
heel zuiver met hem is. Dan zit hij den
halven nacht op den rand van zijn
bed en..,.dicht. In zulke oogenblik
ken bevindt hij zich in een toestand
van volslagen afgetrokkenheid, en een
siddering vliegt van tijd tot tijd door
zijn gestalte.
Door het venster van zijn zolder
kamer gluren de sterren, en hij ziet
niets dan de ravenvleugels van den
nacht, die van het Westen naar het
Oosten trekt, en eerst als hij van koude
huivert, kiuipt hij onder zijn dunne
dekens en slaapt in.
in zoo'n nacht ontstond ook het
gedicht „De geachte". Hij had zoo'n
onbestemd gevoel alsof een dichter
altijd geacht was....en ook zoo'n on
bestemd vermoeden alsof hij tot iets
bizonders in de wereld gekomen was,
waarvan hij met zijn drieëntwintig
jaren nog niets v/ist.
Voor acht dagen had een jong meis
je, dat zijn advertentie in. dé courant
las, hem opgezochthijgend was- zij
de trap opgeklommen en bestelde
hem een proloog voor een weldadig
heidsvoorstelling in het huis van haar
Vader. Daarin zouden de rijkdom en de
armoede te zamen optreden.
ZooaR zij daar in zijde, riekend naar
welvaart, glanzend van zorgeloo -heid,
naa-t hem, den hongerigen afschrijver,
stond, scheen het hem toe, dat zij
beiden zelf handelende personen in
zijn proloog waren. Hij opende bereid
vaardig voor haar de deur, ofschoon
zij graag nog wat getoefd had.
„Ik moet dadelijk'aan het werk,"
verontschuldigde hij zich.
„Het heeft niet zoo'n haast
„Maar voor mij wel.... ik mag
mijn ingeving, mijn stemming niet
voorbij laten gaan
De jonge dame glimlachte over den
zonderlingen kluizenaar, die zoo on
beleefd was en deed alsof die haast en
gewichtigdoenerij tot zijn vak behoor
de. Zij daalde de trap weer af en schud
de het hoofd.
Hij wierp zich op kijn werk, Hij
dichtte. Tot aan het slotwoord bevond
hij zich in een soort van zaligen roes.
Al ben ik arm, zoo heb ik toch gedron
ken
Verlangensdrank, zoo wonderzoet en
mild
Al ben ik arm, mij is in 't hart gezonken
Een liefdeblik, die alle lijden stilt
De Hemel heeft voor elk een bloeiend
Eden,
Ik, arme, vindt een paradijs beneden,
Mijn warmte en licht, mijn gouden
dichtervonken.
Hij stuurde de bladen naar den
rijken koopman, die ze besteld had.
Sindsdien had hij er niets meer van
gehoord.
Nu zet hij zich neer om de verhan
deling over het mond- en klauv/zeer
verder af te schrijven. Hij krijgt er
vijf gulden voor dan-kan hij weer
eens 'n keer genoeg eten. Plotseling
wordt er op zijn deur geklopt, en als
hij „binnen" roept, schuift een dikke
heer het zolderkamertje binnen.
Hij is geheel glad geschoren en
houdt een notitieboekje in de hand.
„U bent de jonge Eli Grant
Eli maakt 'n. komische, scheeve,
kleine buiging.
„U hebt den proloog van de Armoede
en den Rijkdom gedicht
Eli blijft" het antwoord schuldig.
Hij opent slechts wijd den mond en
staart zijn bezoeker aati.
„Ik ben professor Frans Koenhoven
en'ik heb uw proloog gehoord
weet u dat u een genie bent, /jonge
man
„Een wat Eli wordt duizelig.
Dan zegt hij trouwhartig: „Ik heb 't
nooit kunnen denken."
De professor noteert iets in zijn
boek.
,,'t Is mijn specialiteit talenten te
ontdekken," verklaart hij. „Maar u
bent mijn beste. Ja, mijn waarde,
onze eerste zangers hebben wij uit de
duisternis van een nederige afkomst
opgeheven tot het licht, en ook in u
houdt, een begenadigd talent zich op
een zolderkamer verborgen."'
Eli begint te sidderen. Het is hem
alsof er iemand het zwaie dak boven
zijn hoofd opheft en hem -met zonne
licht begiet hij voelt zich een uit
verkorene en het doet hem onuitspre
kelijk wel.
De andere maakt een nieuwe aan-
teekening en vraagt dan naar zijn
'werken.
„Ik za! uw gedichten uitgeven, jonge
man. Gij zult beioemd worden, rijk
geeft u mij maar alles hier, alles
Eli opent een schuiflade. De oude
werpt zich er op als een roofvogel op
zijn prooi Hij woelt in de papieren,
hij leest, hij noteert met zakken
rollersbehendigheid laat hij schriften
en blaadjes in zijn map glijden en ten
slotte monstert hij den jongen man van
het hoofd tot de voeten.
„Vertel me nu eens, mijn waarde,
hoe kwaamt gij er toe te dichten?"
„Dat weet ik niet."
„Nu, de een of andere levensge
schiedenis zult u toch wel hebben. U
bent toch niet als afschrijver op de we-
reid gekomen kant en klaar ver
tel, vertel
Eli Grant kijkt uit het raam. Nu hij
dat vette vreemde gelaat niet meer
ziet, verschijnen voor zijn geestesoog
d/5 jaren, de menschen, zooals de sper
ren opkomen en weer ondergaan.
„O ja," zegt hij langzaam. „Mijn
vader was schoolmeestermen zei
dat hij 't hield met de maan, want als
de maan scheen, kreeg hij heel zeld
zame gedachten. Zijn geld gaf hij voor
boeken uit. Om te spelen had ik boe
ken, om te leeren boomen, beken,
bloemen, den Hemel en de droomen
die op en onder de aarde zijn. Vader
nam mij bij de hand en leidde mij na
de schooluren naar buiten in het vrije
veld, het liefst nog de bergen op. Daar
moest ik met hem steenen en planten
verzamelen en...."
„Dat is allemaal zeer interessant,"
onderbreekt de ander hem ongedul
dig, „maar voor ons komt het alleen
maar op het dichten aan,"
„Dat heb ik gedaan, wijl ik het niet
laten kon," zegt Eli.
„Hoe ellendiger en hongeriger ik te
moede was, des te beter ging 't met
het dichten. Het kan wei eens merk
waardig goed zijn, arm en eenzaam te
zijndaar is geen mensch, die je ge
lukkig of ongelukkig maakt die al
tijd met menschen omgaan en praten,
verliezen hun helderen blik. En als 't
mij te veel werd, dan sprak ik het
ujt hier in deze papieren niet
waar, ik krijg ze terug
„Ja, u krijgt ze terug," zegt de pro
fessor opgewonden. „Maar met fraaie
letter op geel papier gedrukt, in een
kleed van leer en goud. Uw fortuin is
gemaakt Voor het overige zal ik wel
zorgen
„Maar professor," stamelt Eli Grant.
„U hebt het „heilige vuur". Zeg nu
niets meer. Wij verwachten nog veel
schoons van u. Wij zullen hooren wat
het publiek zegt...."
„Het publiek?"
De professor lacht. Het geluk schijnt
dezen jongen man te bedwelmen. Ten
slotte légt de professor een banknoot
op tafel en fluistert geheimzinnig
„Een voorschot slechts. Voor een den
dichter waardig costüum Want u
zult bij mij spoedig aan die personen
voorgesteld worden, die u gebruiken
kunnen tot weerziens
De deur sluit zich achter professor
Koenhoven en Eli Grant blijft alleen.
„Lieve Hemel," zegt hij meerdere
malen voor zich heen. „Ik het heilige
vuur I-k
„Arme, arme vader," denkt hij,
„God zij dank dat gij dood zijt."
Hij schaamt zich zoozeer, dat hij
het niet waagt zijn huis te verlaten
om zich een nieuw costuum te koopen.
Eerst bij het vallen van den avond
vindt hij den moed om frissche lucht
te scheppen. Tegen negen uur keert
hij terug. Als. hij zijn deur opent,
staat professor Koenhoven van een
stoei op en komt hem tegemoet.
„Nu Wat zegt u ervan Hebt i"
't gelezen
„Waarom hebt u mij dat aangedaan,",
vraagt Eli somber.
„WatAh zoo Nu ja u kent
dat nog niet, mijn.vriend maar het
publiek heeft dat noodig de hoofd
zaak is niet altijd de kunstwaarde van
een werk, maar het voetstuk, waarop
de kunstenaar staat men moet zich
eerst voor zijn persoon interesseeren,
eer men 't in 't algemeen de moeita
waard acht zijn werk aan te zien..
„En mijn voetstuk.is mijn ar
moede," zegt Eli nauw hoorbaar.
„Noem het uw troon, of wat u wilt.
Maar niet zoo zwaar opvatten, niet
zoo zwaar I Ruggegraat hebben Aan
passen En nu 't is negen uur. Mijn
uitgever en een paar heeren en dames
wachten bij mij thuis op u. Mijn vrouw
heeft eon bowl klaargemaakt. Ik kom
u halen
Eli Grant strijkt met zijn hand OYer
het voorhoofd.
„O; alstublieft niet
„Voorwaarts! Ik ben eenigeimate
uw literaire voogd. Blameer mij nu
toch niet...."
Den geheelen nacht zit hij aan het Eli neemt zijn hoed. Dat hij een
venster hij is niet meer tevreden met nieuwe jas draagt, dankt hij aan het
zijn sterren hij snakt, tot het Oos- voorschot van zijn weldoener. Hij weet
ten gekeerd, naar de opkomst der zon. weliswaar niet goed, wat hij doen'moet,
Hij was 'n beetje bijgeloovig. Stond zij maar hij gaat mee, hi] volgt hem en na
stralend aan den onbewolkten hemel, enkele minuten ziet hij een vlammen-
dan was het goed. Bleef de dag donker, den lichtstroom om zich heen. Hij
dan was t niet goed. staat in een verlichte kamer, waar het
Voor nog de eerste gouddraden sterk raar rozen riekt,
glimmen in het Oosten, vliegt ju'oe- „Onze jonge dichter, mijnheer Eli
lend de leeuwfrik de lucht in. EH Giant," stelt de professor hem voor,
.haalt, diep:aiernt, Het is henVlic^t cip én, Pi, 'oAibetkt Wr met
het hart hij laat zich op een stoel den bril üij'n uitgever is.' Die zier hem
neervallen en schrijft een regel opmet scherpe oogen aan en zegt dat hij
moeite zal doen om het bandje reeds
Heilig vuur, blank zonnelichtover vier weken uit te geven, maar
er meet nog veel gekuischt worden,
Hij blijft steken. Zijn geest neemt veel 1
niet die vlucht van anders. Hij denkt Hoe gelukkig is Eli, wanneer hij als
er aan dat men hem «ezen zal. En als een toeschouwer in het theater stil
hij t vertwijfeld opgeeft, komt er een een hoek mag zitten, zonder dat
nuchtere vergelijking in hem op. Hij iemand op hem let. Het licht zien, de
denkt aan de recruten, die niet op het rnooie gezichten der dames en het fon-
paard kunnen komen.zij nemen een kelen en trillen van den bowl in de
aanloop.zij vallen terugmaar groote glazen kelken! Hij drinkt.
al te vaak, omdat zij weten daai buiten De wjjn sterkt hem.
staat de menigte en let op ons. De professoi klopt Eli aanmoedi-
In den namiddag ontvangt Eli gend Qp <jen schouder: „Ziet u die
Grant een Kruisband met de piaatse- schoone dame daar Die in het zwart
lijke couiant van dezen dag, nog voch- Neen Dat is een beroemde schoon-
tig van het drukken. Onder de stieep heid; haar man was....wat was hij
vindt hij een aanteekening00k weer....op die moet u eens een
„Professo Fans Koenhoven, onze gedicht makea Verwend is zij v/el.
bekende kunst v.iend, heeft onlangs driemaal afgeschilderd."
in den persoon van een armen jongen Voor Eli zich bezint, stroomt hem
copieerder, die karig zijn brood ver- een wolk van weelde tegemoet, en hij
dient en reeds met dea bittersten nood ziet een stralend gezichtje met fijne
gekampt heeft, een bewonderenswaar- trekken, krullend, kunstig gefriseerd
dig, zeldzaam dichttalent-ontdekt De haat-.en een .glimlach een glimlach
gedichten en spreuken van dezen meer van verwachting,
dan genialen jongeling leggen getui- „Erg jong," mompelt zij en maakt
genis van een gedachtenrijkdom en voor hem plaats op haar sofa.
gemoedsdiepte af, die te meer ver- „Neen, niet tegenstribbelen. U moet
bazingwekksnd zijn, als men de bui- hier naast mij zitten. Dat zal hoop ik
tengewone bekrompen omstandig- dikwijls gebeuren, ik ontvang iederen
heden kent, waaruit hij is voortgeko- Dinsdag. Lienker, die mij geschilderd
men. Zijn gedichten zullen binnen- heeft, weet u....die komt ook. Kent
kort in de uitgeverszaak van Bosch- u Lienker
man en Pijpsceen (voorheen Scholen- >;ik niemand," antwoordt Eli.
dorp) alhier verschijnen. De nabijheid der dame maakt hem
Eli Grant voelt hitte en koude af- verlegen,
wisselend door zijn lichaam jagen. De „Ik ben werkelijk nieuwsgierig naar
reuk van den drukinkt wordt hem on- uw Muze," gaat zij op babbeltoon
aangenaam. Hij werpt het blad weg. voort. „Zoo a la Heine, is 't niet
Dan lacht hij luid voor zich heen. 't Is
alsof iemand hem geslagen heeft.
Zijn eerlijke armoede, zijn verbor-
Neen, a la Eli Grant," zegt EU
droog.
Zij lacht. „Origineel dus. Ja, het ori-
gen hongerlijden, de bittere nood in ginesle is het besteach Hemel, wij
zoete woorden aan de wereld aange- worden gestoord
boden, ongesluierd, schaamteloos.. Een sierlijk jong' ding in een rose
zwatt op witzijn omstandigheden, jurkje, een blond meisje, dat lang met
zijn afkomst, zoo nede; ig en donker drie of vier vriendinnen heeft staan
mogelijk afgeschilderd, om zijn kunnen onderhandelen, waarbij zacht en ms-
naar voren te brengen. teviA&g de woorden vielen „neen
Wordl voortgezet.
t
„Aha