ze stelde het uit, tot het kïrid geboren was „De twee kinderen bedoel je," viel Peggy haar in de reden. „De twee kinderen, ja, maar ik kan niet begiijpen, hoe u dat weet. Maar u bent er achtei gekomen en ik heb u beloofd, u de heele waarheid te zullen zeggen. Wat we toen deden, gebeurde op mijn raad. Toen de tweelingen ge boren werden, was ik met mevrouw alleen thuis, daar ze geen andere huip kon betalen dik geloof, dat de dokter een verpleegster wilde sturen, maar de geboorte kwam nog onverwacht en toen ik de twee jongens in m'n armen hield, kwam eensklaps het denk beeld bij me op. Ik zei mevrouw, dat ze best een der kinderen kon afstaan, om daardoor in de gelegenheid te zijn het andere een goede opvoeding te ge ven en toen de dokter kwam, vertelde ik hem wat ik had voorgesteld en daar hij van de familie-omstandigheid op de hoogte was, beloofde hij geheim houding. Hij was toen aheel oud en stierf korten tijd later Een maand later schreef de vertegenwoordiger van Don Argo Marne uit Londen om hem het kind te brengen en ik nam een der twee jongens en bracht hem dien." „Ja," zei Peggy peinzend. „Dat klopt precies met wat ik ervan gehoord heb Maar je hoeft niet bang te zijn, Peggy, het geheim is in goede handen Wil je me nu nog eens vertellen hoe die vertegenwoordiger van Don Argo er uit zag „Het is zevenentwintig jaar geleden," zei Elsie, treurig glimlachend, „maar ik zal mijn best doen. Hij noemde zijn naam niet, maar toonde me alleen een brief, waaruit ik kon zien, dat hij de man was dien ik verwachtte. Hij was heel groot en donker, had een heel vriendelijk gelaat zooiets als een priester van mijn eigen kerk ik ben Katholiek, ziet u." Peggy knikte bevestigend. Dat leek heel veel op wat Barros een kwart eeuw geleden kon geweest zijn. „Hij .wai heel.vrfe^^etijk, en sympa j thiek,". vervolgde pisia. „Hij betreurde dé houding vari 'Doii' Afgb en verzeker de mij. dat hij zijn best zou doen om zijn heer tot mildere gevoelens te bren gen, Hij vertelde me ook, dat hij een kindermeid voor het kind in dienst ge nomen had en dat zjj binnen acht dagen naar Argentinië "terugkeerden. Ik kwam hier terug, vertelde mevrouw hoe het was gegaah en sedert hebben we hier, tot mevrouw's dood rustig en kalmpjes geleefd. We waren er zeker van, dat ons geheim veilig was want we hoorden niets, dat er ons an ders over had kunnen doen denken en het geld uit Argentinië kwam gere geld elke maand. En nu komt u me vertellen, dat alles ontdekt is. Ik kan niet zeggen, dat ik er spijt van heb ik ben al heel oud én mijn straf kan dus niet la'Tg duren." „Van straf is geen sprake," zei Peg gy vriendelijk. „Ik heb je al gezegd, dat het geheim in goede handen is en dat herhaal ik nogmaals. Niemand weet er iets van, dan alleen Raymond's vrienden en die hopen dat hetgeen u me zooeven verteld hebt, het hem moge lijk zal maien, zijn onschuld te bewij zen. Heb je den man, die het kind in ontvangst nam, nooit weer gezien „Nooitriep Elsie uit. „En als ik je nu vertel, dat hij op het oogenblik hier in de buurt is Zou je hem herkennen „Neen, dat zou ik niet kunnen," zei dp oude vrouw. „Het is al zoo lang ge eden n boveidien, ik ben zoo goed als blind. Maar wat ik zeker zou her kennen, dat is zijn stem. Het was een heel eigenaaidige stem, zwaar en wat de Engelschen vibreerend noemen. Best mogelijk, dat hij al jaren lang hier is, zonder dat ik hem gezien heb, maar daa.pm kan h'.j mij wel gezien hebben." Na eenige oogenblikken stond Peggy op en nam afscheid, na eerst Elsie nog eens goed op het hart gedrukt te heb ben, dat het zeer noodzakelijk was, dat ze tegen niemand, over hetgeen zij besproken hadden, sprak, onder geen enkele voorwaar i-e. Met do belofte den volgenden morgen te zullen terug komen, liep ze het rotspad weer op, waar ze Mallison op haar vond wachten. Hij was in gezelschap van Hetty Bond en Roy Gilette, die een beetje ernstiger scheèn dan gewoonlijk. „Wel vroeg Mallison. „Hoe ben je gevaren „Uitstekend," antwoordde Peggy. „Het is precies zooals je gedacht hebt, Roy je theorie klopt precies met wat ze me vertelde. Er is niet de minste twij fel meer aan, erf Raymond's tweeling broer is zevenentwintig jaar geleden aan Barros gegeven, die natuurlijk het kind onmiddellijk aan de Allisons heeft overgedragen. Hij -had Elsie ge zegd, dat hii 't kind mee naar Argenti nië zou nemen, maar dat is ongetwijfeld een leugen geweest. Hij heeft Jiet na tuurlijk nooit gedaan en voor zoover ik geloot, heeft Don Argo Marne, nooit geweten, dat hij kleinkinderen had. Het is meer dan waarschijnlijk, dat Barros den brief geopend heeft en na lezing ervan zijn ptannen heeft ge maakt Maar of dat zoo is of niet, Raymond's moeder heeft de beloofde toelage tot aan haar dood toe stipt elké maand ontvangen." „Juist." zei Gilette. „En zoodra zij stierf hield de toelage op en Barros had het veilige gevoel, dat hij het eenig kind van mevrouw Mallison verdonkere maand had en er dus geen enkele hin derpaal meer stond tusschen hem en het fortuin van den Don. Het moet we! een heel onaangename verrassing voor hem geweest zijn, toen hij acht tien jaar geleden in Londen komend, daar van professor Raymond Mallison hoorde en wist uit te visschen, dat die zonder eenigen twijfel de zoon was van majoor en mevrouw Mallison van Mer- ston in Devonshire. Maar laten we daar voor het oogenblik maar niet op ingaan. Ik voel me geen klein beetje gevleid, dat mijn veronderstellingen tot in de kleinste bijzonderheden be waarheid zijn geworden, al zijn we ook nog lang niet waar we wezen willen." „Ja. dat begrijp ik," zei Mallison .peinzend. „Het lijk' mij wei een beetje onheilspellend dat Öarrbs, hoewel hij achter de poets gekörnen is,! die Elsia Dorida hem heeft gespeeld, haar nooit is gaan opzoeken. Hij weet natuurlijk heelgoed.dat hij haar hier kan vinden, maar tot nog toe is hij uit haar buurt gebleven. Het zou me niets verwonde ren, of hij liep ook a! met het plan rond haar uit den weg te ruimen." „Daar ben ik zoo goed als zeker van," zei Gilette. „En dan is er nog wat. Ik ben zooeven een der bedienden van het kasteel tegengekomen, die ik een boodschap voor Allison gaf. Hij antwoordde mij, dat mijnheer Allison vertrokken was. Hij wïst niet zeker hoe, maar hij had den indruk gekregen, dat iemand hem per auto was komen halen en dat hij, nog vóór het ontbijt, plot seling was vertrokken. Wetende wat v/ij weten, geloof ik daar geen woord van. Ik zeg je, Mallison, je tweelings broer is in gevaar. Ik wil niet beweien, dat hem al- iets ernstigs is overkomen, maar hij is in elk geval voor het oogen blik onschadelijk gemaakt en't zou me heelemaal niet verwonderen, wanneer hij in een der onderaardsche gewelven, onder het oude deel van het kasteel gevangen werd gehouden." „Dat kon best waar zijn," riep Malli son uit. „En als het werkelijk waar is, dan komt de beurt aan mij om wat te doen. Toen ik nog een kleine jongen was, en de familie dis het kasteel aan Barros verkocht bijna voortdurend op het vasteland van Europa vertoefde, heb ik al die geheime gewelven onderzocht." „Werd daar vroeger niet veel ge smokkeld vroeg Gilette. „Ja, dat is zoo. Om de wetten stoor den ze zich niet. Ik kan je een weg wij zen, uitgaande van een der gewelven onder het gebouw, van waaruit je in alle andere en ook in het kasteel zelf komt waar 'n tweede stel sleutels verborgen is en ik geloof niet dat er iemand anders is, die weet dat die sleutels bestaan, tenzij misschien een van de oude be dienden. Misschien weten jelui dat wel," zei hij, zich tot de meisjes rich tend, „jelui zijn hier al een poosje. Zijn er nog van de oude bedienden op het kasteel gebleven „Neen, beslist niet," zei Hetty. „Toen Barros het kasteel kocht, heeft hij de twee of diie bedienden, die er nog waren, ontslagen daar is nog heel wat gepraat over geweest." „Prachtigriep Gilette uit. „Nu moeten wij weer aan den slag. Ik zie wel, dat ik nog heel wat interessante mo menten voor mijn film-verhaal krijg, voor het tot een ontknooping komt. Wat zou je er van zeggen, Mallison, v/anneer we eens een wandeling gingen maken langs het strand, aan den voet der rotsen en eens wat gingen rond snuffelen in de gewelven, met de kans 'er dien ongelukkigen Allison te vinden Het zai nog een paar uur duren, eer de vloed opkomt en of we succes heb ben of niet, we zullen in elk geval nog wel wat interessante en nuttige gege vens opdoen. Het is al heel wat, dat we weten elk oogenblik van den dag of van den nacht bij Barros op bezoek te kunnen komen, zonder genoodzaakt te zijn aan de voordeur te kloppen." „Ja, dat is geen kwaad idee," zei Mallison, „en het is ook volkomen veilig. Ei loopt nooit iemand daar langs het strand, omdat juist op die plek, vlak' onder het kasteel, de vloed zeer verraderlijk is, juist langs de rot sen is daar een .groote uitgestrektheid drijfzand dat zeer gevreesd is. Zejfs de visschen mijden het, al hebben ook in den ouden tijd de smokkelaars het er op moeten wagen." Ze zaten daar op den rand der rotsen nog eenigen tijd over hun plannen te beraadslagen, en wachtten op 't oogen blik dat het vloedwater wat teruggeloo- pen zou zijn, waarna ?e ruim drie uren tijd zouden hebben om die eigenaardi ge oude gewelven en ondergrondsche gevangenissen, die al bijna achthonderd jaren zich onder het onderste gedeelte van het kasteel bevonden, te onderzoe ken. Terwijl ze nog zaten te praten, legde Hetty haar hand op Gilette's arm en vestigde zijn aandacht op een grooten, zwaar gebouwden man, die, komende uit de richting van het kasteel, de heide overstak en klaarblijkelijk op een smal voetpad toeliep dat naar het strand liep, evenwijdig aan den breederen karreweg, waarlangs Peggy het huisje van de oude kindermeid be reikt had. „Wie is dat vroeg ze. „Heb ik het mis, of is dat Barros „Waarachtig, je hebt gelijk!" riep Gilette. „Dat is beslist Barros en blijk baar is hij er niet erg op gesteld, dat hij hier gezien wordt. Ik ben benieuwd, waar hij op af gaat." Gilette scheen gelijk te hebben, Barros sloop als een vluchteling voort, nu en dan eens omkijkend, alsof hij bang was achtervolgd te worden, tot dat hij eindelijk den rand van de rotsen bereikt had en langs het smalle paadje recht op het kleine huisje toeliep, dat Peggy kort tevoren verlaten had. „Hij kan geen ander doel hebben dan Elsie Dorida's woning," zei Peggy, „want het paadje voert nergens andeis heen." Gilette sprong overeind. „Laten we den schurk achterna gaanriep hij uit. „Zou het niet beter zijn, als ik dat deed stelde Peggy voor. „Ik ga Elsie dikwijls bezoeken iedereen in het dorp weet, dat ik haar nu en dan kleine snoeperijtjes breng en dat ik er bijna alle dagen ben. Ik wandel er bedaard heen en luister wat er gesproken wordt. En mocht ik het ongeluk hebben, dat ik ontdekt word, dan stap ik eenvoudig naar binnen, zonder dat de man kan vermoeden v/aarom ik eigenlijk kwam. Hij weet immers niet, dat er 'n bizon- dere band bestaat tusschen ons tweeën meisjes eri jelui mannen, hij weet alleen dat we elkaar kennen en wat Roy be treft, dien kent hij heelemaal niet." „Daar ben ik nog zoo zeker niet van," zei Gilette. „Maar 't is de moeite waard om het er op te wagen en nu Barros niet thuis is, hebben Mallison en ik een prachtige gelegenheid om op ons gemak die onderaardsche holen eens te inspecteeren. Hoe gauwer we begin nen, hoe beter. Kom. Peggy, houd je maar goed en bedenk, dat je, voor het oogenblik althans, de hoofdrol speelt in een episode van mijn groote JaUa- drama. Het spijt me alleen maar heel erg, dat ik de camera niet hier kan heb ben, maar in de gegevenomstandighe den lijkt het me noodzakelijk, dat we ons daar maar "in schikken." „Vooruit dan maar riep Peggy uit. „Ik ben heelemaal niet bang. Zeg, Hetty, v/acht jij hier op me, tot ik terugkom." DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDTUK Terwijl Peggy kaim het rotspad af liep naar Elsie's huisje met de bedoe ling om te weten te komen, waarom Barros daar op bezoek ging, klommen Gilette en Mallison naar beneden naar het strand, zoo dicht mogelijk bij het kasteel, om zich vandaar te begeven naar een zandvlakte, omringd door groote rotsmassa's, die ten slotte sa men de groote granietrots vormden, waarop Chilstone Castle was gebouv/d. Op het eerste gezicht leek het, alsof de weg versperd was door die groote woeste rotsblokken, die zij hoog bo ven zich zagen, maar op een bepaald punt was een nauwe opening, waar Mallison zich kon doorwringen aan den anderen kant kwam hij v/eer op een zandvlakte. Hier Schenen de rotsen een gladden muur te vormen van drie of vierhonderd voet hoogden Gilette dacht al, dat er geen mogelijkheid zou zijn om verder te gaan, wat hij Mallison ook meedeelde, die vroolijk lachend naar boven keek. „Maak je maar niet bezorgd," zei hij, „we komen er wel. Nu wordt het juist mijn beurt om de leiding in han den te nemen. Ik geloof niet, dat zelfs een der visschers hier uit de buurt den weg weet en ik zou die zeker ook nooit gevonden hebben, wanneer de oude Humphrey Carver me die niet in een van z'n mededeelzame buien had ge wezen." „Nooit van den man gehoord," ze Gilette. „Best mogelijk. Humphrey was een vertrouwde bediende van de familie die hier vroeger woonde. Je béntwaarschijn- 1 ijk vergeten dat de afstammelingen van het oude geslacht, dat eeuwen lang heer én meester was over het kasteel, dit in de laatste tv/intig jaren nauwe lijks gezien hebben. Zij waren zoo arm, dat zij genoodzaakt waren elders te wonen en de eenige die als bewaker op het kasteel was achtergebleven, was Carver. Hij was een oude zonderling, die met bijna niemand sprak, maar die om dé een of andere reden zich tot mij voelde aangetrokken. Je zult je kunnen voorstellen hoe het oude kas teel in mijn jongensjaren op mijn ver beelding werkte en toen Carver me toestond overal rond te loopen, was ik in de wolken. Op een goeden dag heeft hij me alle onderaardsche gewel ven en holen laten zien en toen vertelde hij me ook, waar duplicaten van de sleu tels waren." „Weet je nu nog waar die liggen vroeg Gilette gejaagd. „Beslist hoor, als ze - tenminste niet zijn weggenomen," antwoordde Mallison. „Maar dat lijkt me zeer on waarschijnlijk. Ik zou er wel alles onder durven verwedden, dat ze nog op de zelfde plaats liggen, waar Carver zo, geborgen heeft. Hij is ongeveer twee jaar geleden gestorven, juist intijds om hem te bewaren voor wat hij als persoonlijke vernedering zou hebben beschouwd, namelijk dat vreemden het kasteel in bezit namen. Maar dat zullen we dadelijk zien. Buk hier nu even en laat mij dan op je schouders staan, dan zal ik je eens wat laten zien." Gilette deed wat hem gezegd werd en op zijn rug klimmend bereikte Mallison een kleine nis in de rots, waar hij in sprong om daarna ook Gilette naar boven te trekken. Daar stonden ze voor eenige ruw in de rots gehakte treden die zij op liepen na eenige oogenblik ken waren ze op het hoogste punt van de trap, waarna deze aan den anderen kant weer daalde tot aan aan natuur lijke haven, Waar een vrij groot schip veilig in kon varen, tot heelemaal onder de muren van het kasteel. HET HEILIGE VUUR Zijn kamer is een bezienswaardig heid. Aan haar venster kweekt hij bloeiende slingerplanten en de schuine gewitte muren heeft hij met bont katoen gedrapeerd. Op zijn schrijfta fel geuren de anjelieren in een gebro ken vaas en een uit hout gesneden kattekop dient tot inktpot. En de bewoner dezer kamer? Hij staat in een oud fluweelen jasje in het midden van het vertrek en declameert luid een gedicht, dat zoo begint Totdat de sterren vallen Omlaag in donk'ren nacht, Zoolang zult gij door allen Gekend zijn en geacht. En tot de steenen zingen In morgenscheem'ring zacht Zult ge in uw worstelingen Gekend zijn en geacht..,. Dan gooit hij het blad neer en loopt naar de schrijftafel, waarop een dik manuscript in een gladden, witten omslag, waarop bij begonnen is over te schrijven „Over mond- en klauw zeer. Zijn ontstaan en zijn voorkoming. Door Dr. L. Müller." Hij is copiïst. Hij neemt tien cent voor een kwart vel en levert er nog den inkt bij. Maar daarnevens werkt hij als figurant op het tooneel en heeft een ad- veitentie in de courant geplaatst, waarin „een jonge man zich aanbe veelt voor het ve vaardigen van ge legenheidsgedichten voor bruiloften, -verjaardagen enzook voor zaken- reclames in dichtmaat. Eli Grant, Zeestraat 3, vierde verdieping links." Hij heeft voor "een sigarenfabrikant reeds heel mooie spreuken gedicht, eveneens een bruiloftsveis voor de dochter van zijn bakker. Die betaalt hem af in brood en dat is toch altijd iets. Maar Eli Grant, zoon van een onder- Wijzer, die. hem, niets naliet dan een wereldgeschiedenis en een atlas, heeft van die oogenblikken, waarop het niet heel zuiver met hem is. Dan zit hij den halven nacht op den rand van zijn bed en..,.dicht. In zulke oogenblik ken bevindt hij zich in een toestand van volslagen afgetrokkenheid, en een siddering vliegt van tijd tot tijd door zijn gestalte. Door het venster van zijn zolder kamer gluren de sterren, en hij ziet niets dan de ravenvleugels van den nacht, die van het Westen naar het Oosten trekt, en eerst als hij van koude huivert, kiuipt hij onder zijn dunne dekens en slaapt in. in zoo'n nacht ontstond ook het gedicht „De geachte". Hij had zoo'n onbestemd gevoel alsof een dichter altijd geacht was....en ook zoo'n on bestemd vermoeden alsof hij tot iets bizonders in de wereld gekomen was, waarvan hij met zijn drieëntwintig jaren nog niets v/ist. Voor acht dagen had een jong meis je, dat zijn advertentie in. dé courant las, hem opgezochthijgend was- zij de trap opgeklommen en bestelde hem een proloog voor een weldadig heidsvoorstelling in het huis van haar Vader. Daarin zouden de rijkdom en de armoede te zamen optreden. ZooaR zij daar in zijde, riekend naar welvaart, glanzend van zorgeloo -heid, naa-t hem, den hongerigen afschrijver, stond, scheen het hem toe, dat zij beiden zelf handelende personen in zijn proloog waren. Hij opende bereid vaardig voor haar de deur, ofschoon zij graag nog wat getoefd had. „Ik moet dadelijk'aan het werk," verontschuldigde hij zich. „Het heeft niet zoo'n haast „Maar voor mij wel.... ik mag mijn ingeving, mijn stemming niet voorbij laten gaan De jonge dame glimlachte over den zonderlingen kluizenaar, die zoo on beleefd was en deed alsof die haast en gewichtigdoenerij tot zijn vak behoor de. Zij daalde de trap weer af en schud de het hoofd. Hij wierp zich op kijn werk, Hij dichtte. Tot aan het slotwoord bevond hij zich in een soort van zaligen roes. Al ben ik arm, zoo heb ik toch gedron ken Verlangensdrank, zoo wonderzoet en mild Al ben ik arm, mij is in 't hart gezonken Een liefdeblik, die alle lijden stilt De Hemel heeft voor elk een bloeiend Eden, Ik, arme, vindt een paradijs beneden, Mijn warmte en licht, mijn gouden dichtervonken. Hij stuurde de bladen naar den rijken koopman, die ze besteld had. Sindsdien had hij er niets meer van gehoord. Nu zet hij zich neer om de verhan deling over het mond- en klauv/zeer verder af te schrijven. Hij krijgt er vijf gulden voor dan-kan hij weer eens 'n keer genoeg eten. Plotseling wordt er op zijn deur geklopt, en als hij „binnen" roept, schuift een dikke heer het zolderkamertje binnen. Hij is geheel glad geschoren en houdt een notitieboekje in de hand. „U bent de jonge Eli Grant Eli maakt 'n. komische, scheeve, kleine buiging. „U hebt den proloog van de Armoede en den Rijkdom gedicht Eli blijft" het antwoord schuldig. Hij opent slechts wijd den mond en staart zijn bezoeker aati. „Ik ben professor Frans Koenhoven en'ik heb uw proloog gehoord weet u dat u een genie bent, /jonge man „Een wat Eli wordt duizelig. Dan zegt hij trouwhartig: „Ik heb 't nooit kunnen denken." De professor noteert iets in zijn boek. ,,'t Is mijn specialiteit talenten te ontdekken," verklaart hij. „Maar u bent mijn beste. Ja, mijn waarde, onze eerste zangers hebben wij uit de duisternis van een nederige afkomst opgeheven tot het licht, en ook in u houdt, een begenadigd talent zich op een zolderkamer verborgen."' Eli begint te sidderen. Het is hem alsof er iemand het zwaie dak boven zijn hoofd opheft en hem -met zonne licht begiet hij voelt zich een uit verkorene en het doet hem onuitspre kelijk wel. De andere maakt een nieuwe aan- teekening en vraagt dan naar zijn 'werken. „Ik za! uw gedichten uitgeven, jonge man. Gij zult beioemd worden, rijk geeft u mij maar alles hier, alles Eli opent een schuiflade. De oude werpt zich er op als een roofvogel op zijn prooi Hij woelt in de papieren, hij leest, hij noteert met zakken rollersbehendigheid laat hij schriften en blaadjes in zijn map glijden en ten slotte monstert hij den jongen man van het hoofd tot de voeten. „Vertel me nu eens, mijn waarde, hoe kwaamt gij er toe te dichten?" „Dat weet ik niet." „Nu, de een of andere levensge schiedenis zult u toch wel hebben. U bent toch niet als afschrijver op de we- reid gekomen kant en klaar ver tel, vertel Eli Grant kijkt uit het raam. Nu hij dat vette vreemde gelaat niet meer ziet, verschijnen voor zijn geestesoog d/5 jaren, de menschen, zooals de sper ren opkomen en weer ondergaan. „O ja," zegt hij langzaam. „Mijn vader was schoolmeestermen zei dat hij 't hield met de maan, want als de maan scheen, kreeg hij heel zeld zame gedachten. Zijn geld gaf hij voor boeken uit. Om te spelen had ik boe ken, om te leeren boomen, beken, bloemen, den Hemel en de droomen die op en onder de aarde zijn. Vader nam mij bij de hand en leidde mij na de schooluren naar buiten in het vrije veld, het liefst nog de bergen op. Daar moest ik met hem steenen en planten verzamelen en...." „Dat is allemaal zeer interessant," onderbreekt de ander hem ongedul dig, „maar voor ons komt het alleen maar op het dichten aan," „Dat heb ik gedaan, wijl ik het niet laten kon," zegt Eli. „Hoe ellendiger en hongeriger ik te moede was, des te beter ging 't met het dichten. Het kan wei eens merk waardig goed zijn, arm en eenzaam te zijndaar is geen mensch, die je ge lukkig of ongelukkig maakt die al tijd met menschen omgaan en praten, verliezen hun helderen blik. En als 't mij te veel werd, dan sprak ik het ujt hier in deze papieren niet waar, ik krijg ze terug „Ja, u krijgt ze terug," zegt de pro fessor opgewonden. „Maar met fraaie letter op geel papier gedrukt, in een kleed van leer en goud. Uw fortuin is gemaakt Voor het overige zal ik wel zorgen „Maar professor," stamelt Eli Grant. „U hebt het „heilige vuur". Zeg nu niets meer. Wij verwachten nog veel schoons van u. Wij zullen hooren wat het publiek zegt...." „Het publiek?" De professor lacht. Het geluk schijnt dezen jongen man te bedwelmen. Ten slotte légt de professor een banknoot op tafel en fluistert geheimzinnig „Een voorschot slechts. Voor een den dichter waardig costüum Want u zult bij mij spoedig aan die personen voorgesteld worden, die u gebruiken kunnen tot weerziens De deur sluit zich achter professor Koenhoven en Eli Grant blijft alleen. „Lieve Hemel," zegt hij meerdere malen voor zich heen. „Ik het heilige vuur I-k „Arme, arme vader," denkt hij, „God zij dank dat gij dood zijt." Hij schaamt zich zoozeer, dat hij het niet waagt zijn huis te verlaten om zich een nieuw costuum te koopen. Eerst bij het vallen van den avond vindt hij den moed om frissche lucht te scheppen. Tegen negen uur keert hij terug. Als. hij zijn deur opent, staat professor Koenhoven van een stoei op en komt hem tegemoet. „Nu Wat zegt u ervan Hebt i" 't gelezen „Waarom hebt u mij dat aangedaan,", vraagt Eli somber. „WatAh zoo Nu ja u kent dat nog niet, mijn.vriend maar het publiek heeft dat noodig de hoofd zaak is niet altijd de kunstwaarde van een werk, maar het voetstuk, waarop de kunstenaar staat men moet zich eerst voor zijn persoon interesseeren, eer men 't in 't algemeen de moeita waard acht zijn werk aan te zien.. „En mijn voetstuk.is mijn ar moede," zegt Eli nauw hoorbaar. „Noem het uw troon, of wat u wilt. Maar niet zoo zwaar opvatten, niet zoo zwaar I Ruggegraat hebben Aan passen En nu 't is negen uur. Mijn uitgever en een paar heeren en dames wachten bij mij thuis op u. Mijn vrouw heeft eon bowl klaargemaakt. Ik kom u halen Eli Grant strijkt met zijn hand OYer het voorhoofd. „O; alstublieft niet „Voorwaarts! Ik ben eenigeimate uw literaire voogd. Blameer mij nu toch niet...." Den geheelen nacht zit hij aan het Eli neemt zijn hoed. Dat hij een venster hij is niet meer tevreden met nieuwe jas draagt, dankt hij aan het zijn sterren hij snakt, tot het Oos- voorschot van zijn weldoener. Hij weet ten gekeerd, naar de opkomst der zon. weliswaar niet goed, wat hij doen'moet, Hij was 'n beetje bijgeloovig. Stond zij maar hij gaat mee, hi] volgt hem en na stralend aan den onbewolkten hemel, enkele minuten ziet hij een vlammen- dan was het goed. Bleef de dag donker, den lichtstroom om zich heen. Hij dan was t niet goed. staat in een verlichte kamer, waar het Voor nog de eerste gouddraden sterk raar rozen riekt, glimmen in het Oosten, vliegt ju'oe- „Onze jonge dichter, mijnheer Eli lend de leeuwfrik de lucht in. EH Giant," stelt de professor hem voor, .haalt, diep:aiernt, Het is henVlic^t cip én, Pi, 'oAibetkt Wr met het hart hij laat zich op een stoel den bril üij'n uitgever is.' Die zier hem neervallen en schrijft een regel opmet scherpe oogen aan en zegt dat hij moeite zal doen om het bandje reeds Heilig vuur, blank zonnelichtover vier weken uit te geven, maar er meet nog veel gekuischt worden, Hij blijft steken. Zijn geest neemt veel 1 niet die vlucht van anders. Hij denkt Hoe gelukkig is Eli, wanneer hij als er aan dat men hem «ezen zal. En als een toeschouwer in het theater stil hij t vertwijfeld opgeeft, komt er een een hoek mag zitten, zonder dat nuchtere vergelijking in hem op. Hij iemand op hem let. Het licht zien, de denkt aan de recruten, die niet op het rnooie gezichten der dames en het fon- paard kunnen komen.zij nemen een kelen en trillen van den bowl in de aanloop.zij vallen terugmaar groote glazen kelken! Hij drinkt. al te vaak, omdat zij weten daai buiten De wjjn sterkt hem. staat de menigte en let op ons. De professoi klopt Eli aanmoedi- In den namiddag ontvangt Eli gend Qp <jen schouder: „Ziet u die Grant een Kruisband met de piaatse- schoone dame daar Die in het zwart lijke couiant van dezen dag, nog voch- Neen Dat is een beroemde schoon- tig van het drukken. Onder de stieep heid; haar man was....wat was hij vindt hij een aanteekening00k weer....op die moet u eens een „Professo Fans Koenhoven, onze gedicht makea Verwend is zij v/el. bekende kunst v.iend, heeft onlangs driemaal afgeschilderd." in den persoon van een armen jongen Voor Eli zich bezint, stroomt hem copieerder, die karig zijn brood ver- een wolk van weelde tegemoet, en hij dient en reeds met dea bittersten nood ziet een stralend gezichtje met fijne gekampt heeft, een bewonderenswaar- trekken, krullend, kunstig gefriseerd dig, zeldzaam dichttalent-ontdekt De haat-.en een .glimlach een glimlach gedichten en spreuken van dezen meer van verwachting, dan genialen jongeling leggen getui- „Erg jong," mompelt zij en maakt genis van een gedachtenrijkdom en voor hem plaats op haar sofa. gemoedsdiepte af, die te meer ver- „Neen, niet tegenstribbelen. U moet bazingwekksnd zijn, als men de bui- hier naast mij zitten. Dat zal hoop ik tengewone bekrompen omstandig- dikwijls gebeuren, ik ontvang iederen heden kent, waaruit hij is voortgeko- Dinsdag. Lienker, die mij geschilderd men. Zijn gedichten zullen binnen- heeft, weet u....die komt ook. Kent kort in de uitgeverszaak van Bosch- u Lienker man en Pijpsceen (voorheen Scholen- >;ik niemand," antwoordt Eli. dorp) alhier verschijnen. De nabijheid der dame maakt hem Eli Grant voelt hitte en koude af- verlegen, wisselend door zijn lichaam jagen. De „Ik ben werkelijk nieuwsgierig naar reuk van den drukinkt wordt hem on- uw Muze," gaat zij op babbeltoon aangenaam. Hij werpt het blad weg. voort. „Zoo a la Heine, is 't niet Dan lacht hij luid voor zich heen. 't Is alsof iemand hem geslagen heeft. Zijn eerlijke armoede, zijn verbor- Neen, a la Eli Grant," zegt EU droog. Zij lacht. „Origineel dus. Ja, het ori- gen hongerlijden, de bittere nood in ginesle is het besteach Hemel, wij zoete woorden aan de wereld aange- worden gestoord boden, ongesluierd, schaamteloos.. Een sierlijk jong' ding in een rose zwatt op witzijn omstandigheden, jurkje, een blond meisje, dat lang met zijn afkomst, zoo nede; ig en donker drie of vier vriendinnen heeft staan mogelijk afgeschilderd, om zijn kunnen onderhandelen, waarbij zacht en ms- naar voren te brengen. teviA&g de woorden vielen „neen Wordl voortgezet. t „Aha

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8