bruikt scheen te zijn, was onder ouden rommel in het vooronder gevonden en bij de politie gedeponeerd. Ten slotte moeten wij nog de meening van kapitein Dalton, een ervaren zeeman, vermelden, die beweert dat de „Marie Celeste" op grooten afstand van de plaats waar zij gevonden is, verlaten moet zijn, wijl de strooming aan de Afrikaansche kust daar ter plaatse, zeer sterk is. Wegens het geheel ont breken van eenig spoor, dat tot op heldering der geheimzinnige zaak kon leiden, is te vreezen dat, als er een mis drijf begaan is, de misdadigers door den straffen den arm der gerechtigheid niet licht bereikt zullen worden." Tot aanvulling van dit bericht uit de Gibraltarsche courant, voeg ik hier nog een telegram uit Boston bij, dat in de meeste Engelsche bladen werd opgenomen. Het luidde „Het schip „Marie Celeste" was een brigantyn van 170 ton en eigendom van de wijnimporteurs White Russel en White. Kapitein J.W. Tibbs had al jaren lang voor de firma gevaren en was een man van beproefde trouw en eer lijkheid. Zijn vrouw die 31 jaren ou-j was. en zijn jongste kind, dat vijf jaren telde, vergezelden hem. De bemanning bestond uit zeven koppen, waaronder twee negers en een jongen. Er waren drie passagiers aan boord onder deze was dr. Habakuk Jephson uit Brook lyn, specialiteit voor teringlijders, die in de eerste dagen van den Noord Amerikaanschen burgeroorlog een groot ijveraar was voor de afschaffing der slavernij en wiens vlugschrift;,Wie is uw broeder," vóór den oorlog een belangrijken invloed op de openbare meening uitoefende. De overige pas sagiers waren J. Hurton, kantoorbe diende bij de firma, en Septimus Goring, een kleurling uit New-Orleans. De nauwkeurigste nasporingen hebben over het lot dezer veertien menschen geen licht kunnen verspreiden. Het verlies van een man als dr. Jephson zal in politieke evenals in wetenschap pelijke kringen diep gevoeld worden." Dit is alles wat over de brigantyn en hare bemanning bekend is gewor den. In de laatste tien jaren is er niets gebeurd, dat in deze duistere zaak licht kon brengen. Nu vat ik eindelijk de pen op om alles mede te deelen. wat Ik van deze scheepsramp weet en ver vul daarmede een plicht tegenover de maatschappij. Ik gevoel dat ik na eenige maanden wellicht de kracht niet meer zal hebben om deze ont hullingen op te schrijven. Als inleiding tot deze geschiedenis moet ik meedeelen dat ik Joseph Ha bakuk Jephson ben, doctor in de me dicijnen aan de Havard-Universiteit te Cambridge in Massachusetts. Menigeen zal er zich over verwon deren, dat ik niet vroeger mij tot de overheid gewend en de geheele zaak aan het licht gebracht heb. Als ik door mededeeling der feiten de justitie eenigen dienst had kunnen bewijzen, zou ik dit ook niet hebben nagelaten. Ik was echter van de noodzakelijkheid der bekendmaking niet overtuigd, te meer toen ik een Engelschen politie commissaris het voorgevallene mee deelde. Deze schudde ongeloovig het hoofd en hield mij blijkbaar voor een krankzinnige. Ik kan echter de Liver- poolsche politie niet al te hard vallen, als ik bedenk dat mijn eigen familie, die mij toch als een waarheidlievend man kende, slechts met een medelijdende glimlach mijn verhaal aanhoorde, alsof zij een half zinnelooze niet wilden te genspreken. Dit wantrouwen leidde zelfs tot een twist tusschen een broe der van mijn vrouw en mij en bracht mij tot het besluit, de geheele geschie denis aan de vergetelheid over te ge ven, een besluit, waarvan mijn zoon mij slechts door voortdurend aandrin gen heeft kunnen afbrengen. Om mijn verhaal des te geloof waardiger te maken, moet ik hier eenige vroegere gebeurtenissen uit mijn leven vermelden, die over hetgeen volgt eenig licht zullen verspreiden. Mijn vader William K. Jephson was een der aanzienlijkste burgers van Lowell. Zooals de meeste Puriteinen van Nieuw-Engeland was hij een der heftigste tegenstanders van de sla vernij. Van hem ontving ik het eerste onderricht, dat later al mijn daden tot richtsnoer diende. Toen ik aan de Harvard-Universiteit in de medicijnen studeerde, was ik reeds als een ijverig bestrijder der slavernij bekend, en toen ik na het verkrijgen van den docters- graad van dr. Willis in Brooklyn het derde deel van zijn practijk kocht, be steedde ik nog een groot deel van den tijd, die mij overbleef, voor de zaak die mij zooveel belang inboezemde en mijn vlugschrift„Wie is uw broe der," trok in hooge mate de algemeene opmerkzaamheid. Toen de oorlog uitbrak, verliet ik Brooklyn en vergezelde het 113e New- Yorksche regiment gedurende den veld tocht. Ik was bij den tweeden slag van Ball's Run, eveneens in den slag van Gittysburg, werd eindelijk te Antiestam zwaar gewond en zou waar schijnlijk op het slagveld den laatsten adem hebben uitgeblazen, als niet een zekere heer Murray de goedheid had gehad, mij naar zijn huis te brengen en mij te voorzien van alles wat tot mijn herstel noodig was. Dank zijn gastvrijheid en de verpleging zijner zwarte slaven was ik spoedig weer in zooverre hersteld, dat ik met behulp van een stok op zijn plantage kon rondwandelen. Tijdens mijn genezing viel er iets voor, dat met mijn ver haal in nauw verband staat. Een der meest bezorgde negerinnen, die mij verpleegd hadden, was een oud moedertje, dat naar het scheen een grooten invloed op de andere zwarten bezat. Zorgvuldig was zij in mijn ver pleging en bewaking en uit eenige met haar gewisselde woorden besloot ik, dat zij vroeger van mij gehoord had en dankbaar was wijl ik ten gunste van haar onderdrukt ras opgetreden was. Eens toen ik in de veranda alleen in de zon zat en er over nadacht, of ik het leger van Grant zou volgen of niet, kwam het oudje bij mij en nadat zij zorgvuldig had rondgekeken of wij alleen waren, haalde zij van onder haar kleeceren een geel lederen zakje te voorschijn, dat aan een wit koord om haar hals hing. „Massa," sprak zij en bukte zich om mij ongeveer het volgende toe te fluis teren ,Ik zal spoedig sterven, ik ben een zeer oude vrouw. Ik blijf niet lang meer op massa Murray's plantage." „Je kunt nog lang leven, Martha," antwoordde ik. „Je weet, ik ben dok ter. Als je niet goed ben, laat het mij dan weten en ik zal beproeven, je weer gezond te maken." „Ik wil niet meer leven ik wensch te sterven, want ik verlang naar de hemelsche zaligheid." Hierna begon zij een half heidensch gezang, een lievelingshymne der ne gers. „Maar massa, ik heb iets dat ik niet hier achterlaten wil als ik ga. Ik kan het niet meenemen over den Jordaan. Het ding is kostbaarder en heiliger dan iets anders ter wereld. Ik, arme yrouw, bezit het, wijl mijn volk meende, dat ik naar mijn land zou terugkeeren. Mijn vader gaf het mij en zijn vader gaf het hém, maar wien moet ik het geven Om mij heen zie ik veel zwarte men schen, maar ze zijn allen slecht. Daar om dacht ik „Hier is massa Jephson, die boeken schrijft en voor de zwar ten strijdthij is een braaf man, hoe wel een blanke, al kan hij ook niet we ten wat het is en vanwaar het komt." Nu haalde de oude vrouw uit het geellederen zakje een platten steen te voorschijn, waarin een opening was. „Daar, neem hem," sprak zij, ter wijl zij hem mij in de hand drukte „neem hem. Uit iets goeds komt geen kwaad voort. Bewaar hem goed verlies hem nietEn met een waarschuwenden wenk van haar hand strompelde de oude vrouw even voor zichtig weg als zij gekomen was, tel kens omziende of wij ook beluisterd werden. De ernst der vrouw maakte eer een vrooüjken dan een diepen indruk op mij, en alleen de vrees haar te belee- digen weerhield mij ervan te lachen. Toen zij weg was, bekeek ik den steen, dien zij mij gegeven had, zeer nauwkeurig. Hij was koolzwart, zeer hard, ovaal en zoo glad als een steen tje, dat men aan het strand opraapt om het over de oppervlakte der zee te scheren. Hij was ongeveer drie duim lang, in het midden anderhalven duim breed en aan de uiteinden afgerond. Het meest opmerkelijke er aan was, dat verschillende duidelijke lijnen in halve cirkels het geheel den vorm en het uitzicht van een menschelijk oor gaven. Overigens interesseerde mijn nieuw eigendom mij wel eenigszins en dus besloot ik, het bij de eerste gele genheid als een geologische zeldzaam heid aan mijn vriend, professor Schro der in New-York te geven, om het te onderzoeken. Ik stak den steen in mijn zak, stond op en ging naar het park om een wandeling te maken, en ik dacht verder niet meer aan het ge- vak Spoedig daarna, toen mijn wonde genezen was, nam ik afscheid van den heer Murray. De legers der Unie ble ven overwinnen en concentreerden zich te Richmond. Mijn hulp was daar niet meer noodig en ik keerde dus naar Brooklyn terug. Daar nam ik mijn practijk weer op en huwde de tweede dochter van den bekenden graveur Josias Vanburgen. In weinige jaren breidde zich mijn practijk aanmerkelijk uit en ik ver wierf mij vooral als specialiteit in de behandeling van longziekten een be kenden naam. Den ouden zwarten steen droeg ik nog steeds bij mij en vertelde dikwijls hoe ik daaraan ge komen was. Ik had hem ook professor Schroder laten zien. Volgens diens mee ning was het een stuk van een meteoor steen en hij liet mij zien dat hij niet bij toeval op een oor geleek, maar met veel kunst zoo gevormd was. Verschil lende kleine anatomische bijzonder heden toonden aan dat de maker een zeer bekwaam kunstenaar geweest was. „Het zou mij in het geheel niet verwonderen," had de professor ge zegd, „als de steen van een groot beeld afgebroken was. Hoe men ech ter zulk hard materiaal zoo fijn heeft kunnen bewerken, ddt gaat mijn be grip te boven. Als er werkelijk een beeld is, waartoe deze steen behoort, dan zou ik dat wel eens willen zien." De jaren verliepen kalm zonder eeni ge bijzondere gebeurtenis. Toen ,mijn practijk zich steeds meer uitbreidde, liet ik een deel daarvan over aan dr. J. S. Jackson. Evenwel scheen ik mij reeds te veel ingespannen te hebben en mijn vrouw stond er op, dat ik een beroemd collega zou raadplegen. Deze onderzocht mij en bevond dat de top van mijn linkerlongaangetast was. Hij gaf mij den raad een eenigszins lang durige zeereis te gaan maken. Mijn rustelooze natuur, zeer geneigd als zij was tot het opnemen van vreem de indrukken, beviel het denkbeeld eener zeereis bijzonder goed. Spoedig besloot ik er dan ook toe. dit denk beeld ten uitvoer te brengen toen de jonge Russel van de firma White. Russel en White mij een plaats aan bood op de „Marie Celeste," een van zijn vaders schepen. „Het is een gezel lig klein schip." zei hij, „en kapitein Tibbs is een man van een aangenaam karakter. Voor een zieke is niets beter dan een zeilschip." Dit was ook mijn meening en daar om nam ik het aanbod dadelijk aan. Aanvankelijk wenschte ik dat mijn vrouw mij zou vergezellen, doch wijl zij niet goed tegen de zee kon, onder nam ik de reis ten slotte alleen. Den 12en October 1873 ging ik naar Boston en begaf mij dadelijk naar het kantoor der firma White om haar mijn dank te betuigen voor haar vriendelijk aanbod. Ik moest in het kantoor eeni gen tijd wachten en plotseling troffen de woorden „Marie Celeste" mijn oor. Ik keek om en zag een lang. mager man, die tegen een bureau leunde en eenige vragen richtte tot een klerk die daarachter stond. Zijn gelaat was half naar mij toegekeerd en ik zag terstond dat hij een kleurling was. Een quadrone, dacht ik of nog nauwer aan het negerras verwant. Zijn gebogen adelaarsneus en zijn lang bruin hoofdhaar herinnerde aan zijn blanken oorsprong, terwijl zijn donkere, rustelooze oogen, zijn dikke lippen en schitterend witte tanden zijn verwantschap met het Afrikaan sche ras bewezen. Hij had een zieke- lijk-gele gelaatskleur, en omdat zijn gezicht bovendien door de pokken ge schonden was, had hij een bijna af- stootend uiterlijk. Hij sprak op zach- ten toon, met klankrijke stem en in goed gekozen woorden en maakte hierdoor den indruk van een beschaafd man. „Ik wenschte u eenige vragen te doen omtrent de -„Marie Celeste," herhaalde hij, zich tot den klerk voor over buigend. „Gaat die niet morgen onder zeil „Jawel mijnheer," antwoordde de jonge klerk, die op het zien van een diamanten dasspeld, die de vreemdeling droeg, zich tot bijzondere beleefdheid geneigd gevoelde. „Wat is het doel der reis „Lissabon." „Hoe sterk is de bemanning „Zeven man, mijnheer." „Passagiers „Twee maar. Een van onze kantoor bedienden en een dokter uit New York." „Geen heeren uit het Zuiden „Geen enkele, mijnheer." „Is er nog plaats voor een passa gier „Nog plaats voor drie," was het antwoord. „Ik vaar mee," sprak de vreemdeling ineens besloten, Wilt u noteeren Septimus Goring uit New-Orleans." De klerk vulde een biljet in en reikte het den vreemdeling toe, terwijl hij hem op een ledige plaats onder aan het biljet wees. Toen de heer Goring zich voorover boog, om te ondertee kenen, bemerkte ik tot mijn schrik, dat hij de vingers zijner rechterhand miste en de pen tusschen duim en hand palm vasthield. Ik heb duizenden op het slagveld z en vallen en veel heel kundige operaties bijgewoond, maar ik herinner mij niet ooit zulk een af grijzen ondervonden te hebben als bij het zien van deze groote sponsachtige hand, waar slechts de duim als eenig lid uitstak. De man gebruikte echter de hand met groote behendigheid en nadat hij zijn handteekening gezet had, groette hij den klerk en verliet het kantoor juist op het oogenblik dat de heer White mij liet roepen. Nog denzelfden avond ging ik aan boord van de brigantijn en begaf mij naar mijn hut, die zeer comfortabel ingericht was. De heer Goring, die ik des morgens op het kantoor gezien had, zou de hut daarnaast betrekken. Te genover ons was de kajuit van den kapitein, benevens een smalle hut voor den heer John Harton, die de reis meemaakte om zaken voor de firma af te handelen. Deze vertrekken be vonden zich aan weerszijden van een smalle gang, die van de campagne naar de salon voerde. Deze was een ruim vertrek, waarvan de wanden met eiken en mahoniehout ingelegd waren, ter wijl de vloer met een Brusselsch ta pijt bedekt was. Gemakkelijke sofa's en stoelen vormden met een groote tafel het ameublement. Ik was zeer tevreden over dit alles, evenals over den kapitein, den heer Tibbs, die een echte zeeman met een zware stem mij hartelijk welkom heette en er op stond dat ik met hem in zijn kajuit een flesch wijn zou drinken. Bij deze gelegenheid deelde hij mee dat hij zijn vrouw en zijn jongste kind mee zou nemen op de reis en dat hij in drie weken Lissabon hoopte te bereiken. Ons gesprek was zeer hartelijk en wij scheidden als oude kennissen, ter wijl hij mij nog den raad gaf, mijn laatste toebereidselen den volgenden morgen vroeg te maken, wijl hij 's middags het anker wilde lichten. Ik keerde nu naar mijn hotel terug, vond daar een brief van mijn vrouw en be gaf mij na een verkwikkende nacht rust den volgenden morgen aan boord van de brigantijn. Van nu af kan ik mijn dagboek, dat ik tot tijdverdrijf gedurende de lange zeereis bijhield, laten verhalen. Als het hier en daar niet zeer uitvoerig droeg eenige stukjes op <üe viool voor. mocht zijn, blijf ik toch borg voor de 18 October De slechte vooruit- juistheid der daarin vermelde feiten, zichten van gisterenavond zijn in ver- 16 October. Tegen half drie wer- vulling gegaan. De wind viel en wij den de trossen uitgeworpen en wij bui- liggen in een lange, zware, holle zee. ten de baai gesleept, waar de sleep- De luchtstroom is niet voldoende om boot ons verliet, waarop wij met volle de zeilen te doen zwellen. Ook de tem- zeilen en een snelheid van negen knoo- peratuur is lager dan gisteren en ik heb pen verder zeilden* Ik stond op daarom een der wollen buisjes aange- den achtersteven en zag hoe de lage trokken, die mijn vrouw voor mij ge kust van Amerika langzamerhand met breid heeft. den horizon samensmolt, tot de sche- Harton kwam vanmorgen in mijn mering het land aan onzen blik ont- hut wij rookten een sigaar. Hij zei trok. Slechts een enkel rood licht schit- dat hij Goring reeds vroeger in Cleve- terde nog melancholiek in de verte en land (Ohio) moest gezien hebben. Toen wierp een lange bloedkleurige streep evenals nu had deze man een geheim- op het water. zinnig karakter, slenterde altijd zonder De kapitein is ontstemd, want twee bepaalde bezigheden rond en was zeer zijner matrozen lieten hem het laatste terughoudend omtrent zijn persoon, oogenblik in dén steek, waardoor hij De man boezemt mij als psychologisch zich verplicht zag een paar negers in raadsel belang in. Bij het ontbijt had dienst te nemen, die juist zonder werk ik plotseling het onaangename gevoel waren. De weggeblevenen waren de- dat iemand overvalt, als hij lang aan- gelijke matrozen die reeds menige reis gestaard wordt. Ik keek snel op en met hem gedaan hadden daarom be- ontmoette den blik van Goring, die vreemdde en ergerde hem hun weg- mij woest aankeek, hoewel zijn oogen blijven nog zooveel te meer. Bij een terstond een zachtere uitdrukking aan- bemanning van zeven koppen is het namen, toen hij een opmerking over verlies van twee beproefde zeelieden het weer maakte. Zonderling dat Har een ernstig geval, want al kunnen ton gisteren dezelfde ervaring opdeed negers de anderen een keer aflossen Goring spreekt dikwijls met de ne- of het dek schoon maken, bij onstuimig gers een niet ongunstige karakter- weer zijn zij niet te gebruiken. trek, wijl kleurlingen hun afkomst in Onze kok is ook een zwarte en de den regel niet vergeten en hun zwarte heer Septimus Goring heeft een zwar- stamgenooten met meer onverdraag- ten bediende bij zich, zoodat wij een zaamheid behandelen dan blanken dit bont gezelschap vormen. doen zouden. Zijn bediende is hem ech- 17 October. Hedenmorgen ver- ter zeer genegen, een bewijs, dat hij scheen mevrouw Tibbs voor de eerste goed behandeld wordt. Over het ge maal aan dek een beminnelijke dame heel is de man een mengsel van aller- met een aardig meisje, dat juist be- lei tegenstrijdigheden en ik zou mij gint te loopen en te praten. De jonge zeer vergissen, als deze man ons ge- Harton nam het dadelijk op den arm durende de reis niet in moeilijkheden en droeg het in zijn hut, waar hij zon- gaat brengen. der twijfel den grondslag tot latere De kapitein bromde over zijn chro- slechte spijsvertering bij de kleine nometers, wijl zij niet gelijk gaan. Hij gelegd heeft. Zoo brengt de wetenschap zegt dat het de eerste keer is dat hij ons tot cynische overwegingen. een afwijking er bij opmerkt. Tenge- Het weer is kalm, zoo goed als wij volge van den dichten nevel konden wij het verlangen kunnen, terwijl uit het vandaag geen opnemingen doen. Waar- West-Zuidwesten een heerlijke koelte schijnlijk hebben wij in deze vier en waait. Het schip zeilt zoo gelijkmatig twintig uren 170 Engelsche mijlen dat men de beweging nauwelijks voelt, afgelegd. Ik heb den geheelen morgen met den De zwarte zeelieden blijken, zooals kapitein op het dek gewandeld en ge- de kapitein te voren gevreesd heeft, loof dat de frissche zeelucht mijn long slechts middelmatige krachten te zijn zeer goed gedaan heeft, want de be- en vormen maar een halve vergoeding weging heeft mij in het geheel niet voor de weggebleven matrozen, vermoeid. Tibbs is een zeer verstandig Al deze aanteekeningen zijn wel man. Wij voerden een zeer interessant onbeduidend, doch geven op een schip gesprek over Maury's waarnemingen intusschen stof tot gesprekken, van de verschillende stroomingen in den De verschijning van een walvisch Oceaan. Na eenige oogenblikken be- veroorzaakte een groote opwinding gaven we ons naar de hut, waar kaar- onder de scheepsbevolking. ten en instrumenten bewaard werden, 19 October. De wind was vandaag om Maury's werk na te slaan. koudik bleef daarom in mijn hut Daar troffen wij tot groote verba- en verliet die alleen om het middag- zing van den kapitein Septimus Goring maal te gebruiken. Als ik op mijn ma- aan. Het is namelijk den passagiers zon- tras lig, kan ik zonder op te staan Sereen bepaalde uitnoodiging van den boeken, pijp en alles wat ik noodig kapitein niet geoorloofd dit heiligdom heb bereiken dat is het voordeel van van het schip te betreden. Goring ver- een kleine ruimte, ontschuldigde zich daarmede, dat hij Mijn oude wonde deed mij vandaag de scheepsgebruiken niet voldoende veel pijn, zeker door de koude. Harton kende. De goedhartige kapitein lachte bezocht mij 's middags met Doddy, er om en noodigde hem uit ons het ge- het kind van den kapitein later kwam noegen van zijn gezelschap te schenken, deze zelf ook. Goring wees op den chronometereen 20 en 21 October. Opnieuw koud had hij er geopend en hem bewonderd, weer met motregen, zoodat ik weer in zooals hij zei. Hij had blijkbaar kennis mijn hut moet blijven. Deze tijdelijke van instrumenten daar hij op het eerste opsluiting veroorzaakt mij een gevoel gezicht zag welke van de drie chrono- van afmatting en zwaarmoedigheid, meters de beste was. Met den kapitei.i Goring kwam eens om mij te be- wisselde hij eenige woorden over de zoeken, doch zijn gezelschap droeg er valsche aanwijzing van het kompas en niet toe bij om mij op te vroolijken, toen wij weer over de stroomingen in wijl hij nauwelijks een woord sprak den Oceaan begonnen, toonde hij even- en er zich mee vergenoegde mij op een eens nadere bekendheid met dit onder- zonderlinge manier aan te staren, werp. In het algemeen bevalt hij wel, waarover ik mij zeer ergerde. Toen als men hem nader leert kennen, hij stond hij op en verliet mij zonder een is een ontwikkeld man. Zijn stem har- woord te zeggen. Ik begin te gelooven monieert met zijn woorden, doch vormt dat die man aan zinsverbijstering met zijn gelaat en zijn manieren een lijdt. Heb ik niet reeds gemeld dat zijn zeer sterk contrast. hut aan de mijne grenst Beide zijn De waarneming in den namiddag slechts door een houten beschot ge toonde dat wij heden 220 Engelsche scheiden, dat hier en daar zoo gekrom- mijlen afgelegd hadden. Tegen de pen is, dat ik van mijn legerstede avond stak er een flinke bries op en de soms zien kan wat mijn buurman uit stuurman gaf het bevel de zeilen te voert. Zonder voor spion te spelen, reven. zie ik hem dikwijls over iets heen ge- Ik zie dat de barometer aanzienlijk bogen, dat op een zeekaart gelijkt, gedaald is, en hoop dat wij geen ruw waarbij hij potlood en kompas han- weer krijgen, want ik lijd zeer aan de teert. Herhaalde malen reeds heb ik zeeziekte zijn belangstelling opgemerkt in alles Met mevrouw Tibbs heb ik kaart ge- wat de zeevaart betreftik begrijp spqeld en de steeds vroolijke Harton echter niet waarom hij den koers van bet schip zoo nauwkeurig volgt. Het slachtigheid. De stuurman liet het is misschien een onschuldig genoegen, schip keeren, echter zonder hoop da om zijn berekeningen met die van den ver.orene te vinden. De kapitein iag kapitein te vergelijken. in een soort verdooving in zijn kajuit. Ik wenschte dat mijn geest niet 23 October. lk ontwaakte met voortdurend met dien man bezig was. een onbestemd beklemmend gevoel en In den avond van dien 20en had ik eerst na eenig nadenken kwam de een hevige nachtmerrie. Ik droomde vreeselijke gebeurtenis van den vorigen dat mijn matras een doodkist was, avond mij weer voor den geest. Toen waarin ik lagGoring wilde het deksel ik op het dek kwam, zag ik den armen dicht spijkeren, waartegen ik mij met kapitein naar de zee staan staren, die alle kracht verzette. Toen ik geheel het dierbaarste wat hij op aarde be- wakker geworden was, meende ik nog zat verzwolgen had. Ik wilde hem een te liggen zooals ik droomde. Als dok- paar woorden toespreken, doch hij ter weet ik echter, dat zulk een nacht- keerde zich snel om en begon met ge- merrie gewoonlijk het gevolg is van bogen hoofd het dek op en neer ta slechte spijsvertering. loopen. Hij is sinds gisteren wel tien 22 October Prachtig weer, bijna jaren verouderd. Harton lijdt ook zeer geen wolkje aan de lucht. Er waait onder den indruk der ramp, want hij een frissche Zuidwestenwind, die ons had het kind zeer lief. Goring bleef goede schip vroolijk voorwaarts drijft, den geheelen dag in zijn hut en toen Blijkbaar moet in de nabijheid een ik toevallig een blik op hem wierp, storm gewoed hebben, want het water bemerkte ik dat hij met 't hoofd in da is zoo bewogen dat het schip met de handen zat en in een diepe melancholie fokkera bijna den waterspiegel raakt, verzonken scheen. Ik vrees dat wij een Ik maakte op het halfdek een wande- treurig gezelschap zullen vormen, ling, die mij geheel opfrischte,, ofschoon Het schip legt met volle zeilen onge- ik nog niet geheel aan het loopen op veer acht knoopen per uur afer waait het schip gewend ben. een frissche bries. Heyson voert tijde- 4 uur 40 's namiddags. Toen ik mij lijk het commando op het schip, wijl hedenmorgen aan dek bevond, hoorde kapitein Tibbs, hoewel hij alles doet ik plotseling in de richting mijner hut wat hij kan om het hoofd boven water een knal ik snelde naar beneden en te houden, evenwel nog niet in staat ontdekte dat ik aan een groot ongeluk is om zelf de noodige bevelen te geven, ontkomen was. Goring maakte in-zijn 24 October. Ik weet niet meer hut een revolver schoon, toen de eene wat ik ervan denken moet. Heden loop, dien hij voor ongeladen hield, morgen drie uur werd ik door een opeens afging. De kogel drong door het pistoolschot gewekt en dadelijk beschot, juist op de plaats waar ik ge- sprong ik op en door een vreeselijk woonlijk met het hoofd lig. Ik ben te vermoeden gedreven snelde ik naar de vaak in het vuur geweest om voor kajuit van den kapitein Hoewel ik kleinigheden bang te zijn zonder mij zeer gehaast had was Goring mij twijfel echter zou de kogel mij gedood toch voor geweestik vond hem over hebben, als ik op mijn bed gelegen had. het lijk van den kapitein gebogen. Het De arme Goring wist niet dat ik mij gelaat van den doode was onkenbaar, toevallig aan dek bevonden had hij Het pistool lag naast hem op den grond, moet geweldig verschrikt zijn Nog Het had den schijn alsof hij zelf een nooit heb ik zulk een ontsteltenis op eind aan zijn leven gemaakt had en het gelaat van een mensch gezien, als evenwel kon ik het niet gelooven. Het op het oogenblik dat hij met het ernstig, godsdienstig karakter van een nog rookende schietwapen in de hand kapitein was met een dergelijke euvel- mij ontmoette, toen ik van het dek daad niet overeen te brengen. Goring en naar beneden kwam. Natuur ijk ver- ik namen het lijk van den grond op en ontschuldigde hij zich zeer dringend, legden het op het bed. terwijl ik om het geval lachte. De geheele bemanning verdrong zich 11 uur 's avonds. Er is plotseling in de kajuit. De zes blanken waren zulk een groot ongeluk gebeurd, dat zeer ontroerd, want het waren' oude het gevaar, waaraan ik 's morgens ont- matrozen en zij hadden onder Tibbs komen was, daardoor geheel op den menige reis gemaakt. Een dof gefluis- achtergrond geraakte. De vrouw van te g.ng van mond ot mond. Harton den kapitein en haar kind zijn verdwe- hielp ons het lijk in zeildoek te naaien, nen spoorloos verdwenen. Ik ben Om 12 uur werd de fokkera scherp in nauwelijks in staat de treurige bijzon- den wind gebracht en nu gaf men het derheden van deze ramp op papier te stoffelijk overschot van den kapite'n brengen. aan de golven over, terwijl Gor ng de Tegen half acht kwam Tibbs mijn gebeden *prak, die in de Anglicaan hut binnenstormen met aschvaal ge- sche kerk gebruikelijk zijn. laat en vroeg of ik zijn vrouw niet ge- De wind s opgestoken, het schip zien had. Ik ontkende. Toen rende loopt sneller. Hoe eer wij Lissabon hij als een bezetene naar het salon, ik bereiken en dit ongelukkig vaartuig volgde hem. Wij doorzochten ander- verlaten kunnen, des te gelukk ger half uur lang het schip zonder een zal ik mij gevoelen. Dikwijls lijkt het spoor van de vermisten te vinden. De mij een drijvende doodkist. Geen won- ongelukkige man werd heesch door het der dat de matrozen zoo bijgeloovig voortdurend roepen van haar naam. zijn, als het voorgevalleene reeds op Zelfs de matrozen, die zeker niet week- mij zulk een naren indruk maakt, hartig zijn, hadden medelijden met 25 October. Wij zijn vandaag den man, die blootshoofds en met ver- goed vooruitgekomen. Ik gevoel mij wilderde oogen op het dek heen en echter gedrukt en onpleizierig. weer rende en in koortsachtigen angst 26 October. Goring, Harton en ik de onmogelijkste plaatsen afzocht. hadden een gesprek bij een wandeling De vrouw was om zeven uur voor aan dek. Harton trachtte Goring uit het laatst gezien, toen zij Doddy op te hooren omtrent zijn maatschappe- het achterdek nog even de frissche lijke positie en het doel van zijn reis lucht liet genieten, voor zij het kind naar Europadoch deze ontweek allo te bed bracht. Niemand had zich op vragen en liet zich volstrekt niet uit. dat oogenblik op het achterdek be- Hij scheen over Harton's indringerig- vonden dan de zwarte matroos, die heid een weinig ontstemd te zijn, want beweerde niets gezien te hebben. Een hij verliet ons zoo spoedig mogelijk geheimzinnig duister omhulde deze om naar zijn hut te gaan. spoorlooze verdwijning. Ik veronder- Het is onbegrijpelijk waarom dezo stelde dat het kind, terwijl mevrouw man ons zooveel belang inboezemt. Tibbs het op den arm hield, het even- Ik geloof dat zijn opvallend uiterlijk wicht verloren had en in zee gevallen in verband met zijn blijkbaren rijk- was, waarop de moeder, toen zij het dom onze nieuwsgierigheid prikkelt, kind wilde grijpen, eveneens over boord Harton meent dat Goring tot de ge- gevallen moe t zijn. Op een andere heime politie behoort en zich misschien man er kan ik mij het verdwijnen d er op jacht bevindt naar een misda- twee niet verklaren. Het is licht moge- diger, die naar Portugal gevlucht is. lijk dat de matrozen in de duisternis Hij heeft vermoedelijk daarom geen niets van het ongeluk bemerkt hebben, stoomschip voor zijn reis gekozen om wijl het licht van het salon het grootste onbemerkt zijn prooi te kunnenf na deel van het achterdek niet bereikt, deren. Ik vond dit vermoeden wat ge- Wat echter ook de oorzaak van he zocht, maar Harton grondt het op een ontzettend ongeluk moge zijn, het boek, dat Goring aan dek had laten Jig- vervulde ons allen met diepe neer- aen. Dit boek bestond uit een menfgte

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 12