om om te keeren en Barros dgGht er
ook geen cogenblik aan, dat te doen.
Hij had al de drt-len in handen om zijn
onrechtmatig verkregen goed daar te
verbergen, waar hij het gemakkelijk
kon bereiken. Bovendien meende hij
zijn spoor zorgvuldig te hebben uitge-
wischt. Niet.emin had de kcmst van
Stephen Allison hem een hevigen
schrik bezorgd en dat nog wel juist op
het oogenblik, dat hij zich begon te
koesteren in zijn gestolen weelde. Het
was een onaangename samenloop van
omstandigheden, maar ten slotte was
het misschien ook niets anders dan dat.
Hij had Allison daar in Argentinië wel
zelf verteld, wat hij van plan was te
gaan doen en hem zelfs den naam ge
noemd van het kasteel dat hij wilde
koopen en hij herinnerde zich ook heel
goed, dat hij Allison dringend uitge-
noodigd had om hem in Devonshire
te komen opzoeken, als hij weer eens in
Engeland zou komen. Maar dat deed
hij alleen, omdat hij er zich zeker van
waande, den man, dien hij met opzet
naar de overzijde van den Oceaan fiad
gelokt, nooit te zullen terugzien. Het
was natuurlijk mogelijk, dat Allison
als tooneelspeler succes zou hebben,
maar rijk zou hij er toch wel niet ge
makkelijk mee worden en geld over
houden om zijn overtocht naar Enge
lend te kunnen betalen, daarvan zou
absoluut geen sprake zijn. Toen hij
dan ook zoo plotseling op Chilstone
Castle verscheen, was Barros min of
meer van zijn stuk gebracht. Het was
een geluk voor hem geweest, dat Ray
mond Mallison zoo treurig aan zijn eind
was gekomen, maar de geruststelling
die hem dat bericht van diens dood
had gegeven werd weer geheel te niet
gedaan door de onwelkome verschij
ning van zijn tweelingsbroer. Dat
zou natuurlijk aanleiding kunnen geven
tot heel wat gevraag. Allison zou in
aanraking kunnen komen met per
sonen die Mallison gekend hadden en
het spreekt van zelf, dat hun de ver
bazingwekkende gelijkenis zou opvallen
het gevolg daarvan was, dat Barros
voortdurend gevaar dreigde. Barros
was daarom vast besloten om Allison
uit den weg te ruimen. Hij was er koel
bloedig en schurkachtig genoeg voor,
maar toch deinsde hij voor een eigen-
handigen moord terug. Hij had juist
Chilstone Castle gekocht om voor een
ander doel gebruik te maken van de
ondergrondsche kerkers, waarom zou
hij die dus nu ook niet aanwenden
om er Allison in op te sluiten, zoodat
hij, zonder dat iemand er de lucht
van kreeg, langzaam van honger zou
sterven. Het wasnietzonderreden.dat
Barros de paar oude bedienden die nog
op Chilstone Castle waren had ont
slagen, zoodra hij op de hoogte was
van het geheim der gewelven. En we
kunnen dat hier in het voorbijgaan
wel even zeggen Gilette hadvolko-
men gelijk gehad, toen hij veronder
stelde, dat Barros van het bestaan dier
gewelven op de hoogte was gebracht
door zijn ongelukkigen meester, toen
deze nog volkomen in het bezit van zijn
geestvermogens was, want Don Argo
Marne was een a.stammeling van den
Spanjaard, die door huwelijk in het
bezit van het kasteel was gekomen en
het geheim der gewelven was in zekeren
zin een familiegeheim geweest.
En nu was de tijd gekomen om te
handelen, het telegram riep hem daar
toe op. Toen Barros dus zijn telefoon
gesprek geëindigd had, kwam hij op
gewekt in de bibliotheek terug en luis
terde vriendelijk naar hetgeen Gilette
had te zeggen. Toen de jonge man
daarop vertrokken was, liep hij het
yertrek door en opende een kast, die
hij gebruikte voor het bewaren van
zijn sigaren. In die kast drukte hij op
een veer en onmiddellijk gleed de vloer
weg en werd een trap zichtbaar, die
naar de gewelven voerde.
„Nu wou ik toch wel eens weten of
nog iemand anders dan ik van het be
staan van deze trap af weet,"mompelde
hij. „Ik denk het niet. Het geheim is
goed bewaard gebleven en dat kan
binnenkort zijn nut hebben. Wat zou
Allison raar opkijken, als hij wist
hoe gemakkelijk ik hem den vorigen
nacht heb kunnen wegdragen. Maar ik
had wel wat zorgvuldiger achter me
mogen sluiten, tenzij het misschien.."
Hij brak plotseling af en fronste het
voorhoofd.
„Maar dat is onmogelijk," vervolgde
hij zijn gedachtengang weer, „niemand
kan er iets van af weten. Ik moet ver
geten hebben den sleutel in het slot om
te draaien. Maar hoe dan ook, ik moet
nu weg."
Hij zette alle andere gedachten uit
het hoofd, om zich geheel bezig te hou
den met de toebereidselen voor zijn
reis. Hij begon al een beetje ongerust
te worden over Allison, toen deze einde
lijk tegen den avond terugkeerde en
zich verontschuldigd over zijn lang
wegblijven.
1 k kon er niet eer wegkomen,"
zei hij. „U hebt e geen idee van, hoe
interessant dat film-bedrijf is. Op mijn
woord, als ik niet zoo gelukkig was
geweest een rijk man te worden, dan
zou ik mij beslist ook daarmee zijn gaan
bezig houden. Neen, dank u, ik wil op
het oogenblik niets eten. Hoe laat ver
trekken wij Ik heb hoogstens een
kwartier noodig om me gereed te ma
ken."
Barros antwoordde, dat het hem
genoegen deed dat te hooren. De auto
zou binnen een hal uur voorkomen en
nog een half uur later zouden zij dan
het station bereikt kunnen hebben.
Barros zei dit glimlachend, maar in
het diepst van 2ijn ge:st lag het va:te
besluit dat vóór de week om wa zijn
gast zou hebben opgehouden hem
verder te verontrusten. Een half uur
later waren ze werkelijk onderweg
naar het kleine stationnetje, waar de
West-expresstrein stopte om water
in te nemen.
Er was op het perron alleen maar
een man die over een klein boeken
stalletje gebogen stond, blijkbaar naar
lectuur zoekend, die hem in den trein
den tijd zou kunnen korten. Toen Bar
ros de kaartjes nam liep Allison op
het perron heen n weer en passeerde
den man aan het boekenstalletje op
het oogenblik dat deze een paar tijd
schriften, die hij had uitgezocht, be
taald had. Hij keérde zich om en knip
oogde tegen Allison. Hij was een ste
vig gebouwde man, gekleed in wit
flanellen broek en een zeemans jekker
met koperen knoopen. Zijn grijze
haren waren bedekt met een zeilpet,
die hem scheef op het hoofd stond. Zijn
verweerd gelaat had een vriendelijke
uitdrukking en de grijze bakkebaar
den droegen er toe bij om zijn geheele
verschijning iets sympathieks te geven.
Hij zag er volmaakt als iemand van
middelbaren leeftijd uit, die voor zijn
genoegen de zeilsport beoef nde. Alli
son deed alsof hij de etalage van het
boekenstalletje bestudeerde.
,,Op mijn woord," zei hij zonder
Gilette ook maar aan te zien, „dat
is kranig. Ik dacht dat ik nogal een
kraan was in het vermommen, maar
jij wint het absoluut
„Ja, niet kwaad hè?" zei Gilette
zacht terug. „Luister nou even, ouwe
jongen. Je verkeert in ernstig gevaar.
Ik zou je dat niet zeggen, als ik niet
wist, dat je een vastberaden kerel
bent, maar het feit blijft niettemin
bestaan. Ik zal niet ver uit je buurt
zijn en ik zal je later wel laten weten
waar je me vinden kunt, als je me noo
dig hebt. Heeft Barros je gevraagd
om na afloop van het uitstapje weer
met hem hierheen terug te keeren
„Ik geloof wel, dat dat zijn bedoe
ling is," zei Stephen.
„Zoo, geloof je dat werkelijk Laat
ik je dan verzekeren, dat dit heelemaal
niet zijn bedoeling is. Hij wil je beslist
niet meer laten terugkeeren. Hij wil
je eenvoudig uit den weg ruimen
houd dus je oogen open, dan zal alles
wel in orde komen."
Er was geen tijd meer om nog iets
te zeggen, daar op dat oogenblik Bar
ros van het kaartjesloket terugkeerde.
Hij scheen buitengewoon in z'n hu
meur te zijn, want hij stak zijn arm
door dien van Allison en liep met hem
weg. Hij keek terloops even naar den
man bij het boekenstalletje, maar
blijkbaar boezemde deze hem niet de
minste belangstelling in. Enkele oogen-
blikken later stoomde de trein het
station binnen.
Zij dir.eerfl&i in den restauratie
wagen en bereikten tegen middernacht
Londen, waar zij voor den nacht
hun intrek namen in eën hotel. Gilette
was blijkbaar verdwenen, want Alli
son zag'hem niet meer vóór den vol
genden dag, laat in den middag aan
het Charing Cross station, toen hij
met Barros in den trein naar Dover
stapte. Zoo ging het ook weer aan
boord van de boot.
Gilette bleef uit het gezicht tot
Calais bereikt was en het lokaal
treintje op weg naar Granville was.
Hier begon Barros zijn plannen te
ontvouwen.
„Ik heb u geloof ik verteld, dat mijn
jacht in Brest lag," zei hij. „Dat is
niet heelemaal juist. Het ligt een paar
mijlen verderop in een kleine natuur
lijke haven, bij het plaatsje La Hogue.
We zullen straks een auto nemen om
er heen te gaan. Het is een van de
mooiste zeilers die er bestaan. Zou het
niet aardig wezen, om, nu we toch hier
zijn, een paar dagen te gebruiken om
de omstreken eens te zien Maar
eerst zullen we toch even naar het schip
gaan kijken we zullen hier gemakke
lijk genoeg een auto kunnen krijgen."
„Dat zou wel aardig zijn," zei Ste
phen beleefd.
„Goed, dan zullen we er straks even
heengaan en een uurtje aan boord zoek
brengen, om dan hier terug te komen
voor den nacht. Intusschen zou ik u
wel willen verzoeken een poosje uw
eigen fortuin te zoeken, omdat ik graag
even een oud zakenvriend, die hier
in de buurt woont, zou willen bezoeken.
Iemand zooals ik is nooit geheel los van
z'n zaken en mijn vriend is geïnteres
seerd in een mijn-speculatie waarin ik
ook betrokken ben."
„Dat is uitstekend," zei Stephen, „ik
zal me hier in dit aardige oude stadje
best een paar uur kunnen bezig hou
den. U bent zeker tijdig terug vcor het
diner?"
Earros zei: „Ja" en ging enkele
oogenblikken later weg in de richting
van dat gedeelte der stad, waar de wo
ningen der voornaamste ingezetenen
stonden. Zocdra hij echter zeker, was
niet meer gezien te kunnen worden,
richtte hij zich naar het visschersdorp
en liep, als iemand die goed in die buurt
bekend was, door een aantal straatjes,
lot hij in een armoedige, onzindelijke
steeg kwam, waar hij een onooglijke
herberg binnen ging, die eenigszins
achteraf lag, iets meer van den weg dan
de overige huizen, alsof zij zich wilde
verbergen.
Eenmaal binnen wendde hij zich
tot een eenoogige oude juffrouw, die
er al heel onsmakelijk uitzag en noemde
haar een naam. Onmiddellijk ging de
juffrouw hem voor, een trap op en liet
hem in een klein vertrekje aan den
achterkant van het huis, waar hij werd
opgewacht door een man met een zwa-
ren knevel en wilde zwarte oogen.
„Wel vroeg Barros.
„Alles in orde, senor," antwoordde
de ander. „Alles is goed gegaan en er
is niets vergeten."
„Ben je volkomen zeker van de be
manning vroeg Barros.
„Ik heb de kerels zelf uitgezocht,"
antwoordde de ander„het is schuim
van de haven. En er is, zooals u ver
langde, geen enkele Europeaan bij.
Grootendeels mannen, die, zonder iets
te vragen, alles zouden doen, als ze er
maar goed voor betaald worden. Ik
heb ze een hooge gage moeten geven
Barros maakte een ongeduldige hand
beweging. Hij keek den man onder
zoekend aan, alsof hij zijn geheimste
gedachten wilde lezen. Hij liep, in
gedachten verdiept, geruimen tijd het
vertrek op en neer, waarop hij zich
tenslotte tot zijn metgezel wendde en
een sigaret aanstak.
„Vertel me eens, Carlos," zei hij,
„wat denken de mannin eigenlijk dat
ze doen En wat zeggen de officie
ren
Carlos liet grijnslachend zijn gele
tanden zien.
„Hoe minder we van de officieren
zeggen, hoe beter, senor," zei hij.
„Het zijn goede zeelui, maar de mees
ten waren maar wat blij Buenos Ayres
te kunnen verlaten, omdat een tijdelijke
afwezigheid van hun geboortegrond
hen meer goed dan kwaad doet. Overi
gens gelooven zij, dat ze op een smok-
kelschip dienen. Ik heb hen verteld,
dat die groote kisten vol wapenen zit
ten."
„Prachtig," zei Barros goedkeurend.
„En de oude man over wien ik je
sprak Die zonderlinge oude man,
die door je broer José naar de kust
gebracht zou worden
„Die is ook aan boord, senor," ant
woordde Carlos. „Hij is een onbenullige
oude man, wien ik een hut voor hem
alleen gegeven heb, zooals u verlangde.
Zoolang we hem te eten geven, vraagt
hij haar niets. Een heel nette oude heer,
senor."
NEGENENTWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Een „ongeuk"
Er was iets in~"de laatste opmerking
van Carlos, dat Barros blijkbaar met
voldoening vervulde, want hij glim
lachte tevreden en leek op dat oogen
blik nog veel meer dan anders de fi
lantroop, waarvoor de meeste menschen
hem hielden. Hij klopte den ander
vriendelijk op den schouder
„Best Carlos, dat is uitstekend," zei
hij. „Als alles goed gaat, zal je de flinke
belooning hebben, die ik je beloofde
Het is een groote opluchting voor mij,
dat ik den ouden man in veiligheid
weet. Ik ben tot nu toe geen oogenblik
gerust over hem geweest. 'Zijn leven
was daar ginds in gevaar, zie je.
Je hebt er zeker niet het flauwste idee
van, wie hij eigenlijk is, wel
„Neen, dat niet," antwoordde Car
los bijna grof. „Daar heb ik ook niets
mee te maken, senor. Ik ben iemand
die zijn brood verdienen moet, en ik
ben dan ook bereid, voor geld alles
te doen. Uw agent is mij komen ver
tellen, dat ergens in het binnenland
van Argentinië een oude man woonde,
wiens leven in gevaar was hij had iets
uitgevoerd, wat hem in aanraking
met de wet zou brengen. Misschien
had hij wel een moord gedaan. De
agent vertelde mij, waar ik hem zou
kunnen vinden en ik vond hem daar ook
in een oud huis, mijlen ver weg van den
naasten bewoner, afgezonde/d van dé
beschaafde wereld. Die man moest ik
in Buenos Ayres onbemerkt a n boord
van het jacht zien te krijgen en toen
ik den ouden man vertelde dat ik hem
naar Engeland zou brengen, lachte hij
en maakte niet d° minste tegenwer
ping."
„Hij wa. bnj hierneen te kunnen
gaan, hè 7" vroeg Barros.
„Ja, senor. Hij was als en kind dat
ze de maan beloofd hebben. Hij lachte
en huilde en is, vermomd als een oude
vrouw, met ons meegegaan. Toen hij
aan boord kwam, begon hij te huilen
en vertelde mij, dat hij in Engeland
zijn dochter ging opzoeken. Hij praat
maar voortdurend over kleinkinderen
en over allerlei dingen waarvar ik
niets begrijp Wij hebben hem aan
boord de mooiste kajuit gegeven en
daar is hij aldoor gebleven en nooit
heeft hii iemand andnrs cezien dan
mii
„Uitstekend, nep varros uit. „Je
hebt mijn aanwijzingen blijkbaar stipt
opgevolgd. En de bemanning Denkt
die° nog altijd" dat je een vrouwelijk
passagier aan boord hebt
„De bemanning Ach wat 1" riep
Carlos minachtend uit. „Die weet niets
en het kan haar ook absoluut niets
schelen. Ze denken, dat onze passagier
een oude dienstbode is, die door haar
meester een beetje bedorven wordt.
Och, die menschen zijn niet nieuws
gierig zoolang ze genoeg te eten en
te drinken hebben, bekommeren ze
zich verder om niets
Juist" zei Barros „i-aat de man
nen er maar eens een goeden dag van
nemen. Wat dien ouden man betreft,
daar heb Ik eigenlijk weinig mee uit
te staan. Als ik hem enmaal aan «nua
vrienden in Engeland zal hebben a'-*e-
leverd, zal ik waarschijnlijk rfltoit meer
aan hem denken. Over een paar dagen.
als we ons hier lang genreg hebben
opgehouden om alle verdenking die
bij de autoriteiten mocht opkomen
af te wenden, zullen wij naar onze
bestemming gaan en mijn agent daar
zal de bemanning betalen. En dan zal
jij ook de duizend pond krijgen, die ik
je beloofde. En binnenkort zal ik je
weer noodig hebben."
„U zult me geen twee keer hoeven te
vragen, senor," zei Carlos grijnzend.
„Voor dien prijs ben ik altijd tot uw
dienst en ik zal niet zoo gek zijn om
onbescheiden vragen te doen."
„O, ik weet dat ik cp je kan ver
trouwen," loeg Barros. „Nu nog wat
Ik wil vanavond ongezieh aan boord
gaan en dan zou ik graag, dat je dade
lijk aan boord van de Espagnolia terug
keerde en aan alle mannen verlof tot
passagieren gaf tot morgenochtend met
laten we zeggen, twee dagen extra gage,
Ik zal dan zelf wel aanboord gaan.
met een boot, die ik hier zal huren.
Begrepen
„Uitstekend, senorik zal doen wat
u beveelt. Ik zal er dadelijk voor gaan
zorgen
Hiermee was het gesprek geëindigd
en Barros verliet het huis en begaf
zich weer naar het hotel, waar hij
Stephen op hem vond wachten. Het
was een zeer gezellige Barros, die het
eerstvolgende uur aan het diner zat.
Intusschen viel de duisternis in en een
voor een vlamden de lantaarns langs
oe kleine kade op en werden de kleine
huisjes, di aan de kust stonden, ver
licht. Het was al bijna tien uur, toen
Barros een wandeling voorstelde langs
het eenzame strand.
Heel raag, als u dat wilt," zei
Stephen, „maar was u eerst niet van
plan om mij het jacht te laten zien
Ik ben er wel nieuwsgierig naar. Ik
heb het schip even in de verte gezien
en het beviel me uitstekend het is
prachtig van ijn."
Barros maakte en gebaar van ont
stemming.
„Het spijt m. wel," zei hij, „daar
had ik niet meer aan gedacht. Maar
waarom zouden we niet nog gaan
We zullen wel iemand aan het strand
vinden, die ons er heen wil ro ïen, al
is het ook wat laat, als we hem er maar
flink voor betalen. Vooruit dus maar
Maar er was niemand op het strand
te vindenin het envoudige dorpje
gingen de menschen vroeg naar bed en
Barros pufte zich jegens Stephen uit
in verontschuldigingen. Er lagen ech
ter bootjes genoeg aan den houten lan-
cingssteiger en voor een daarvan
bleef Barros staan, alsof er plotseling
een denkbeeld bij hem opkwam.
„Als we niemand kunnen vinden die
ons wil roeien, dan moesten we maar
zelf de handen uitstek n en hier een
voudig een boot leenen. We nemen
een van d ze bootjes, varen naar de
Espagnolia en als we terugkomen leg
gen we het geld voor het huren op
bet bankje. Daar zal de eigenaar wel
niets tegen hebben en wij hebben nog
eers een soort avontuurtje."
jtephen wilde juist zeggen, dat het
misschien wenschelijker was, het jacht,
cat niet verder dan ongeveer een mijl
weglag, aan te roepen, toen hij bedacht
dat dit misschien niet strookte met
Barros' plannenhij was bovendien
overtuigd, dat Gilette in de buurt was
en voelde zich dus volkomen gerust.
Hij meende een paar honderd yards
van het strand een kleine boot op het
water te zien, maar dat kon ook wel
verbeelding wezen, zoodat hij er ver
der, geen acht op sloeg.
/iff minuten later roeide Barros
hem over de kalme zee naar het jacht.
Langs 'n afhangende ladder klommen
zij aan dek en Barros riep iets in zijn
moedertaal, maar er kwam geen ant
woord. Nogmaals en nogmaals riep hij
maar met geen beter resultaat.
Vat moet dat nou beteekenen
zei hij nijdig. „Het schfjnt dat ze hier
ook wel een; gehoord hebben van het
spreekwoord „Als de kat van honk is,
dansen de muizen." Die kerels hebben
me blijkbaar vanavond niet verwacht
en zijn aan den wal gegaan. Daar zullen
ze morgen plezier van beleven. Alle
machtig, onze boot is er van door
die heb ik zeker niet-goed-vast ge
bonden!"
Barros wees naar de zee, waar onge
veer vijftig yards verder de boot met
den opkomenden vloed in de richting
naar het strand dreef.
„Het is mijn eigen stomme schuld,"
zei hij. „Nu zal ik misschien de boot nog
kunnen betalen ook. En intusschen
zitten we hier tot morgenochtend vast
Is dat ook een manier van den kapi
tein, om met de heele bemanning van
boord te gaan en het schip eenvoudig
aan zichzelf over te laten Als er iets
met het jacht gebeurde, zou ik een
dikke twintig duizend pond armer zijn.
Maar enfin, we zullen er ons maar zoo
goed en zoo kwaad als het gaat in
moeten schikken we zullen in elk
geval aan boord wel een behoorlijk bed
en voldoende te eten en te drinken vin
den."
- Stephen sprak een paar onbevangen
woorden, ofschoon hij zich alles be
halve op zijn gemak voelde. Hij werd
echter geen oogenblik misleid door de
wijze waarop Barros sprak, omdat hij,
na wat hij reeds had^gndervonden, wel
wist, dat de heele geschiedenis een
weloverlegd plan was om hem alleen
aan boord te krijgen, opdat hij geheel
in de macht zou zijn van den man, die
er belang bij had, hem uit den weg te
ruimen. Ma r zoolang Stephen dit
wist en Barros niet vermoedde dat
hij het wist, was het nog zoo erg niet.
Hij mat in gedachten Barros' lichame
lijke kracht en kwam tot de slotsom,
dat hij er in dat opzicht nog zoo slecht
niet aan toe was en bovendien was de
kans groot, dat Gilette zich ergens aan
boord verborgen had.
„Het had nog heel wat erger kunnen
zijn," zei hij luchtigjes. „Maar zou u
niet een eerst onderzoeken of er wer
kelijk niemand aan .boord is? Ik meen
dat ik beneden iemand hoor zingen."
Barros herkende de bevende stem
van den man dien hij zoo slecht behan
deld had en, zich voor een oogenblik
verontschuldigend, spoedde hij zich
naar beneden, om Marne in zijn hut
op te zoeken. Het duurde eenigen tijd
voor hij erugkwam en in di n tusschen-
tijd had hij er zich van overtuigd dat
alles naar wensch ging. Met dien onge
lukkigen ouden man zou hij wel raad
weten, als hij hem maar eerst veilig
binnen de muren van Chilstone Castle
gesmokkeld had. Toen hij weer aan
dek terugkwam, zag hij Stephem,
over de verschansing leunend, naar de
golven kijken. Op zijn teenen naderde
hij en gaf Stephen een geweldigen slag
op het hoofd, die hem half verdoofd
voor Barros' voeten deed neervallen.
Een oogenblik later werd hij overboord
getild en spartelde in het water.
Hij lag op zijn rug, volkomen hu'pe-
loos, toen eensklaps en hand, die hij
niet zag, hem in den kraag greep en
zijn hoofd oprichtte. Hij was te ver
suft om te begrijpen wat er gebeurde,
maar na een paar minuten zag hij een
sigaar gloeien en hoorde hij Barros'
t m.
„Die heeft z'n portie," mompelde
de schurk, „die is tenminste eindelijk
uit den weg." En met deze woorden
wendde Barros zich van de verschan
sing af en verdween.
„rïoud je hoofd op," zei een stem
aan Stephen's oor, een stem welke hij
herkende als die van Gilette. „Het is
een geluk voor je, dat mijn boot vlak
onder het jacht lag, in afwachting van
wat er zou gebeuren. Pas op, zacht
wat. Wacht, dat is in orde. Voel je je
nu weer flink Goed zoo. Drink eerst
eens even uit deze flesch.... vooruit,
roei nu weer naar den wal en bind de
boot ergens vast en ga dan terug naar
je hotel om droge kleeren aan te trek
ken. Zeg, dat je een ongelukje gehad
hebt of zoo iets en van den steiger in
het water gevallen bent. Zeg in het
hotel, dat Barros tot morgen aan boord
blijft, of wat je anders zeggen wil, als
j 2 maar zorgt, dat ze geen achterdocht
krijgen."
„En jij 7" vroeg Stephen, die zich
weer geheel de oude voelde, heelemaal
verkwikt door den teug brandewijn.
„Wat ga jij dan doen
„Ik ga aan boord," zei Gilette dood
bedaard. „O, maak je maar niet onge
rust, er zal mij nieis gebeuren. Ik heb
iets in mijn zak dat onzen vriend Bar
ros recpectzal inboezemen. Ennü voor
uit en zie die rndere boot op te pikken.
Bekommer je maar niet om mij, want
ik zal m'n tijd aangenaam genoeg be
steden."
Na deze woorden klom Gilette de
ladder op als een kat en kroop voor
zichtig op het dek van het jacht.
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
De man met den grijzen baard.
Gilette keek het dek rond als iemand
die volkomen zeker is van zijn zaak.
Hij dacht er niet aan, iets aan het toe
val over te laten en had het komende
drama vooruit zorgvuldig bestudeerd,
zoodat hij nu volkomen zeker wist
wat er zou gaan gebeuren. Het uur
van de ontknppping was nabij. En toch
stond hij op het punt een dwaasheid
te begaan.
Van Barros was geen spoor te be
kennen hij was, overtuigd dat alles in
orde was en hij Stephen Mallison voor
goed kwijt was, naar beneden gegaan.
Niemand zou hem kunnen verdenken
in Stephen's verdwijning de hand te
hebben gehad, zoodat ook niemand
h m lastige vragen zou stellen. In het
holst van den nacht had hij, p een
kalme zee, ver verwijderd van alle ge
tuigen, Stephen Mallison onschadelijk
gemaakt. In La Hogue was niemand
die eenig belang stelde in den jongen
Engelschman en als er iets gevraagd
moch. worden, zou tyj kunnen vol
staan met te zeggen, dat hij even on
verwachts was weggegaan als hij wSs
gekomen hij kon zelfs best zeggen,
dat hij hem maar heel terloops kende.
Nu lag hij op den bodem van de zee
en kon verder geen kwaad meer doen.
Niemand had de daad zien bedrijven,
niemand had zelfs gezien, dat hij samen
met Stephen Mallison het hotel ver
liet en oak van het stelen van de boot
kon niemand iets weten. Die boot
zou waarschijnlijk vroeg cf laat wel
wórden gevonden en dan zouden de
autoriteiten als vanzelf tot de slotsom
komen, dat Mallison die had wegge
nomen en er mee naar buiten geroeid
was en een ongriuk had gekregen.
EEN DRAMA OP ZEE
Al dien tijd hoorde ik de stemmen
van de wachtde lui spraken en lachten
aan het andere eind van het schip en
hadden geen vermoeden, welke gru
wel op een afstand van zes en dertig
el volvoerd werd. Had ik hun maar een
teeken kunnen geven, zelfs met gevaar
voor mijn leven Dit was echter on
mogelijk. De maan scheen slechts on
duidelijk door de jagende wolken, ik
kon haar zilveren stralen op de golven
zien spelen en in de verte strekte zich
de woestijn met haar fantastische
zandheuvels uit. Toen ik de oogen
neersloeg, zag ik nog steeds den man
aan mijn voeten liggen en terwijl ik
strak dén blik op hem richtte, verlichtte
een straal der maan zijn naar boven
gekeerd gelaat. Gerechte Hemel Nu,
na twaalf jaren beeft mijn hand nog
bij het schrijven, want ondanks zijn
vertrokken gelaat en uitpuilende oogen
herkende ik Harton. den jongen levens-
lustigen klerk, mijn reisgenoot. Er
was geen doktersoog noodig om te zien,
dat hij den laatsten adem reeds had
uitgeblazen, terwijl een dik om zijn
hals geknoopten doek aanwees, hoe
de beulen hun werk volvoerd hadden.
Toen ik Harton's lijk aanstaarde was
het of mij de schellen van de oogen
vielen en was het mij op eens duidelijk
welke helsche macht hier bezig ge
weest was. Nog bleef mij menig feit
onbegrijpelijk, doch ik vermoedde reeds
een groot deel van de waarheid.
Nu hoorde ik het aanstrijken van
een lucifer op den anderen kant van
het schip en Ik zag Goring's lange
gestalte aan de verschansing staan
met een dievenlantaarn in de hand.
Juist hield hij deze buiten .boord en
dadelijk bemerkte ik tot mijn groote
verwondering dat het signaal door
een licht op de zandheuvels aan den
wal beantwoord werd. Het verdween
zoo snel, dat ik het niet gezien zou
hebben als ik niet de richting van Go
ring's blik gevolgd had. Weer hield hij
de lantaren naar beneden en weer werd
het teeken van het strand beantwoord.
Een oogenblik hoopte ik dat de wacht
zijn bewegingen zou opmerken.
Verijdelde hoopDe nacht was
rustig, het schip lag stil, zoodat geen
plicht de lui waakzaam hield. Hey-
son was in zijn kajuit gegaan om eenige
uren te slapen, terwijl de bootsman,
die intusschen zijn plaats innam, met
de beide andere matrozen aan den voet
van den fokkemast stond. Hulpeloos,
sprakeloos wachtte ik, terwijl de tou
wen in mijn vleesch drongen en de
vermoorde nog aan mijn voeten lag,
den verderen loop der dingen af.
Nu stonden de vier schurken op.
De kok had een bijl, de anderen wa
ren met messen*en Goring met een re-
vol ver gewapend. Allen keken over het
water heen. ik bemerkte dat een van
hen naar iets wees. Ik volgde met mijn
oog de richting en zag een groot aan
tal roeiriemen. Toen het vaartuig
naderbij kwam bleek het een groote
boot te zijn, die door wel twintig rie
men voortbewogen werd. Ze stiet te-
tegen den achtersteven der brigantijn
en nu kreeg onze wacht ze in het oog
en riep alarm.
Te laat 1 Een zwerm reusachtige
negers klom aan boord en Goring wees
hun den weg. Alle tegenstand was nut
teloos. De ongewapende wacht werd
neergeschoten en gekneveldde sla-
penden werden uit hun kooi gehaald
en ondergingen hetzelfde lot. Heyson
beproefde de nauwe passage naar zijn
kajuit te verdedigen ik hoorde zijn
stem, die om hulp riep. Niemand kon
hem echter bijstand verleenen en spoe
dig werd hij op het achterdek gesleept,
terwijl het bloed uit een diepe wond
vloeide. Ik merkte op, dat onze zwarte
matrozen naar mij wezen en iets mee
deelden, dat door de roovers met tee
kenen van verwondering en twijfel
werd opgenomen. Een van hen kwam
foen naar mij toe, haalde den zwarten
steen uit mijn zak en hield hem in de
hoogte. Toen reikte hij hem over adn
een man, die de aanvoerder scheen te
zijn. Deze bekeek den steen zoo op
merkzaam en nauwkeurig als de duis
ternis het toeliet en gaf hem toén aan
een ander, die hem ook" onderzocht.
Op deze manier deed de steen de ronde.
Daarop zei de hoofdman in zijn volks
taal eenige woorden tot Goring, die
mij daarop in het Engelsch aansprak.
Nu nog zie ik 't tooneel levendig voor
mij de door de maan verlichte masten
van het schip, de groep der donkere
op hun speren leunende roovers, het
lijk aan mijn voeten de rij blanke ge
vangenen en naast mij de kleurling,
die in zijn elegante kleeding een scherp
contrast met zijn medeplichtigen had.
„Denk nu niet," sprak hij op ge-
dempten toon tot mij, „dat uw leven
door mijn bemiddeling gespaard blijft.
Toen hij uitgesproken had, maak
ten op zijn wenk eenige negers mijn
boeien los, doch lieten den prop in mijn
mond. Toen brachten zij mij in mijn
hut, waar ik eenige zaken van waarde,
benevens een zakkompas en mijn dag
boek bij mij stak. Daarop plaatsten
zij mij in een kleine boot, die naast de
groote lag mijn bewakers volgden mij,
stieten de boot van het schip af en
roeiden aan land.
Wij konden wellicht honderd ellen
afgelegd hebben, toen de stuurman de
hand in de hoogte stak en de roeiers
een oogenblik stilhielden en luisterden.
Toen hoorde ik in de stilte van den
nacht een dof, kreunend geluid, waarop
een plomp in het water volgde. Dit Is
het eenige wat ik van het lot der onge
lukkige scheepsbemanning vernomen
heb. Bijna onmiddellijk daarop volgde
ons de groote boot en het verlaten
schip bleef drijvend achter als een
spookachtig, geheimzinnig vaartuig.
De wilden hadden het niet geplunderd.
Toen wij het land bereikten, be
schenen ons de eerste stralen der mor
genzon. Zes man werden bij de booten
achtergelaten, de overige negers voer
den mij met veel vertoon van eerbied
tusschen de zandheuvels door een
lastige gang. Bij eiken stap zonken
wij tot over de enkels in het stoffig»
Wordt voortgezet.
1