om om te keeren en Barros dgGht er ook geen cogenblik aan, dat te doen. Hij had al de drt-len in handen om zijn onrechtmatig verkregen goed daar te verbergen, waar hij het gemakkelijk kon bereiken. Bovendien meende hij zijn spoor zorgvuldig te hebben uitge- wischt. Niet.emin had de kcmst van Stephen Allison hem een hevigen schrik bezorgd en dat nog wel juist op het oogenblik, dat hij zich begon te koesteren in zijn gestolen weelde. Het was een onaangename samenloop van omstandigheden, maar ten slotte was het misschien ook niets anders dan dat. Hij had Allison daar in Argentinië wel zelf verteld, wat hij van plan was te gaan doen en hem zelfs den naam ge noemd van het kasteel dat hij wilde koopen en hij herinnerde zich ook heel goed, dat hij Allison dringend uitge- noodigd had om hem in Devonshire te komen opzoeken, als hij weer eens in Engeland zou komen. Maar dat deed hij alleen, omdat hij er zich zeker van waande, den man, dien hij met opzet naar de overzijde van den Oceaan fiad gelokt, nooit te zullen terugzien. Het was natuurlijk mogelijk, dat Allison als tooneelspeler succes zou hebben, maar rijk zou hij er toch wel niet ge makkelijk mee worden en geld over houden om zijn overtocht naar Enge lend te kunnen betalen, daarvan zou absoluut geen sprake zijn. Toen hij dan ook zoo plotseling op Chilstone Castle verscheen, was Barros min of meer van zijn stuk gebracht. Het was een geluk voor hem geweest, dat Ray mond Mallison zoo treurig aan zijn eind was gekomen, maar de geruststelling die hem dat bericht van diens dood had gegeven werd weer geheel te niet gedaan door de onwelkome verschij ning van zijn tweelingsbroer. Dat zou natuurlijk aanleiding kunnen geven tot heel wat gevraag. Allison zou in aanraking kunnen komen met per sonen die Mallison gekend hadden en het spreekt van zelf, dat hun de ver bazingwekkende gelijkenis zou opvallen het gevolg daarvan was, dat Barros voortdurend gevaar dreigde. Barros was daarom vast besloten om Allison uit den weg te ruimen. Hij was er koel bloedig en schurkachtig genoeg voor, maar toch deinsde hij voor een eigen- handigen moord terug. Hij had juist Chilstone Castle gekocht om voor een ander doel gebruik te maken van de ondergrondsche kerkers, waarom zou hij die dus nu ook niet aanwenden om er Allison in op te sluiten, zoodat hij, zonder dat iemand er de lucht van kreeg, langzaam van honger zou sterven. Het wasnietzonderreden.dat Barros de paar oude bedienden die nog op Chilstone Castle waren had ont slagen, zoodra hij op de hoogte was van het geheim der gewelven. En we kunnen dat hier in het voorbijgaan wel even zeggen Gilette hadvolko- men gelijk gehad, toen hij veronder stelde, dat Barros van het bestaan dier gewelven op de hoogte was gebracht door zijn ongelukkigen meester, toen deze nog volkomen in het bezit van zijn geestvermogens was, want Don Argo Marne was een a.stammeling van den Spanjaard, die door huwelijk in het bezit van het kasteel was gekomen en het geheim der gewelven was in zekeren zin een familiegeheim geweest. En nu was de tijd gekomen om te handelen, het telegram riep hem daar toe op. Toen Barros dus zijn telefoon gesprek geëindigd had, kwam hij op gewekt in de bibliotheek terug en luis terde vriendelijk naar hetgeen Gilette had te zeggen. Toen de jonge man daarop vertrokken was, liep hij het yertrek door en opende een kast, die hij gebruikte voor het bewaren van zijn sigaren. In die kast drukte hij op een veer en onmiddellijk gleed de vloer weg en werd een trap zichtbaar, die naar de gewelven voerde. „Nu wou ik toch wel eens weten of nog iemand anders dan ik van het be staan van deze trap af weet,"mompelde hij. „Ik denk het niet. Het geheim is goed bewaard gebleven en dat kan binnenkort zijn nut hebben. Wat zou Allison raar opkijken, als hij wist hoe gemakkelijk ik hem den vorigen nacht heb kunnen wegdragen. Maar ik had wel wat zorgvuldiger achter me mogen sluiten, tenzij het misschien.." Hij brak plotseling af en fronste het voorhoofd. „Maar dat is onmogelijk," vervolgde hij zijn gedachtengang weer, „niemand kan er iets van af weten. Ik moet ver geten hebben den sleutel in het slot om te draaien. Maar hoe dan ook, ik moet nu weg." Hij zette alle andere gedachten uit het hoofd, om zich geheel bezig te hou den met de toebereidselen voor zijn reis. Hij begon al een beetje ongerust te worden over Allison, toen deze einde lijk tegen den avond terugkeerde en zich verontschuldigd over zijn lang wegblijven. 1 k kon er niet eer wegkomen," zei hij. „U hebt e geen idee van, hoe interessant dat film-bedrijf is. Op mijn woord, als ik niet zoo gelukkig was geweest een rijk man te worden, dan zou ik mij beslist ook daarmee zijn gaan bezig houden. Neen, dank u, ik wil op het oogenblik niets eten. Hoe laat ver trekken wij Ik heb hoogstens een kwartier noodig om me gereed te ma ken." Barros antwoordde, dat het hem genoegen deed dat te hooren. De auto zou binnen een hal uur voorkomen en nog een half uur later zouden zij dan het station bereikt kunnen hebben. Barros zei dit glimlachend, maar in het diepst van 2ijn ge:st lag het va:te besluit dat vóór de week om wa zijn gast zou hebben opgehouden hem verder te verontrusten. Een half uur later waren ze werkelijk onderweg naar het kleine stationnetje, waar de West-expresstrein stopte om water in te nemen. Er was op het perron alleen maar een man die over een klein boeken stalletje gebogen stond, blijkbaar naar lectuur zoekend, die hem in den trein den tijd zou kunnen korten. Toen Bar ros de kaartjes nam liep Allison op het perron heen n weer en passeerde den man aan het boekenstalletje op het oogenblik dat deze een paar tijd schriften, die hij had uitgezocht, be taald had. Hij keérde zich om en knip oogde tegen Allison. Hij was een ste vig gebouwde man, gekleed in wit flanellen broek en een zeemans jekker met koperen knoopen. Zijn grijze haren waren bedekt met een zeilpet, die hem scheef op het hoofd stond. Zijn verweerd gelaat had een vriendelijke uitdrukking en de grijze bakkebaar den droegen er toe bij om zijn geheele verschijning iets sympathieks te geven. Hij zag er volmaakt als iemand van middelbaren leeftijd uit, die voor zijn genoegen de zeilsport beoef nde. Alli son deed alsof hij de etalage van het boekenstalletje bestudeerde. ,,Op mijn woord," zei hij zonder Gilette ook maar aan te zien, „dat is kranig. Ik dacht dat ik nogal een kraan was in het vermommen, maar jij wint het absoluut „Ja, niet kwaad hè?" zei Gilette zacht terug. „Luister nou even, ouwe jongen. Je verkeert in ernstig gevaar. Ik zou je dat niet zeggen, als ik niet wist, dat je een vastberaden kerel bent, maar het feit blijft niettemin bestaan. Ik zal niet ver uit je buurt zijn en ik zal je later wel laten weten waar je me vinden kunt, als je me noo dig hebt. Heeft Barros je gevraagd om na afloop van het uitstapje weer met hem hierheen terug te keeren „Ik geloof wel, dat dat zijn bedoe ling is," zei Stephen. „Zoo, geloof je dat werkelijk Laat ik je dan verzekeren, dat dit heelemaal niet zijn bedoeling is. Hij wil je beslist niet meer laten terugkeeren. Hij wil je eenvoudig uit den weg ruimen houd dus je oogen open, dan zal alles wel in orde komen." Er was geen tijd meer om nog iets te zeggen, daar op dat oogenblik Bar ros van het kaartjesloket terugkeerde. Hij scheen buitengewoon in z'n hu meur te zijn, want hij stak zijn arm door dien van Allison en liep met hem weg. Hij keek terloops even naar den man bij het boekenstalletje, maar blijkbaar boezemde deze hem niet de minste belangstelling in. Enkele oogen- blikken later stoomde de trein het station binnen. Zij dir.eerfl&i in den restauratie wagen en bereikten tegen middernacht Londen, waar zij voor den nacht hun intrek namen in eën hotel. Gilette was blijkbaar verdwenen, want Alli son zag'hem niet meer vóór den vol genden dag, laat in den middag aan het Charing Cross station, toen hij met Barros in den trein naar Dover stapte. Zoo ging het ook weer aan boord van de boot. Gilette bleef uit het gezicht tot Calais bereikt was en het lokaal treintje op weg naar Granville was. Hier begon Barros zijn plannen te ontvouwen. „Ik heb u geloof ik verteld, dat mijn jacht in Brest lag," zei hij. „Dat is niet heelemaal juist. Het ligt een paar mijlen verderop in een kleine natuur lijke haven, bij het plaatsje La Hogue. We zullen straks een auto nemen om er heen te gaan. Het is een van de mooiste zeilers die er bestaan. Zou het niet aardig wezen, om, nu we toch hier zijn, een paar dagen te gebruiken om de omstreken eens te zien Maar eerst zullen we toch even naar het schip gaan kijken we zullen hier gemakke lijk genoeg een auto kunnen krijgen." „Dat zou wel aardig zijn," zei Ste phen beleefd. „Goed, dan zullen we er straks even heengaan en een uurtje aan boord zoek brengen, om dan hier terug te komen voor den nacht. Intusschen zou ik u wel willen verzoeken een poosje uw eigen fortuin te zoeken, omdat ik graag even een oud zakenvriend, die hier in de buurt woont, zou willen bezoeken. Iemand zooals ik is nooit geheel los van z'n zaken en mijn vriend is geïnteres seerd in een mijn-speculatie waarin ik ook betrokken ben." „Dat is uitstekend," zei Stephen, „ik zal me hier in dit aardige oude stadje best een paar uur kunnen bezig hou den. U bent zeker tijdig terug vcor het diner?" Earros zei: „Ja" en ging enkele oogenblikken later weg in de richting van dat gedeelte der stad, waar de wo ningen der voornaamste ingezetenen stonden. Zocdra hij echter zeker, was niet meer gezien te kunnen worden, richtte hij zich naar het visschersdorp en liep, als iemand die goed in die buurt bekend was, door een aantal straatjes, lot hij in een armoedige, onzindelijke steeg kwam, waar hij een onooglijke herberg binnen ging, die eenigszins achteraf lag, iets meer van den weg dan de overige huizen, alsof zij zich wilde verbergen. Eenmaal binnen wendde hij zich tot een eenoogige oude juffrouw, die er al heel onsmakelijk uitzag en noemde haar een naam. Onmiddellijk ging de juffrouw hem voor, een trap op en liet hem in een klein vertrekje aan den achterkant van het huis, waar hij werd opgewacht door een man met een zwa- ren knevel en wilde zwarte oogen. „Wel vroeg Barros. „Alles in orde, senor," antwoordde de ander. „Alles is goed gegaan en er is niets vergeten." „Ben je volkomen zeker van de be manning vroeg Barros. „Ik heb de kerels zelf uitgezocht," antwoordde de ander„het is schuim van de haven. En er is, zooals u ver langde, geen enkele Europeaan bij. Grootendeels mannen, die, zonder iets te vragen, alles zouden doen, als ze er maar goed voor betaald worden. Ik heb ze een hooge gage moeten geven Barros maakte een ongeduldige hand beweging. Hij keek den man onder zoekend aan, alsof hij zijn geheimste gedachten wilde lezen. Hij liep, in gedachten verdiept, geruimen tijd het vertrek op en neer, waarop hij zich tenslotte tot zijn metgezel wendde en een sigaret aanstak. „Vertel me eens, Carlos," zei hij, „wat denken de mannin eigenlijk dat ze doen En wat zeggen de officie ren Carlos liet grijnslachend zijn gele tanden zien. „Hoe minder we van de officieren zeggen, hoe beter, senor," zei hij. „Het zijn goede zeelui, maar de mees ten waren maar wat blij Buenos Ayres te kunnen verlaten, omdat een tijdelijke afwezigheid van hun geboortegrond hen meer goed dan kwaad doet. Overi gens gelooven zij, dat ze op een smok- kelschip dienen. Ik heb hen verteld, dat die groote kisten vol wapenen zit ten." „Prachtig," zei Barros goedkeurend. „En de oude man over wien ik je sprak Die zonderlinge oude man, die door je broer José naar de kust gebracht zou worden „Die is ook aan boord, senor," ant woordde Carlos. „Hij is een onbenullige oude man, wien ik een hut voor hem alleen gegeven heb, zooals u verlangde. Zoolang we hem te eten geven, vraagt hij haar niets. Een heel nette oude heer, senor." NEGENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Een „ongeuk" Er was iets in~"de laatste opmerking van Carlos, dat Barros blijkbaar met voldoening vervulde, want hij glim lachte tevreden en leek op dat oogen blik nog veel meer dan anders de fi lantroop, waarvoor de meeste menschen hem hielden. Hij klopte den ander vriendelijk op den schouder „Best Carlos, dat is uitstekend," zei hij. „Als alles goed gaat, zal je de flinke belooning hebben, die ik je beloofde Het is een groote opluchting voor mij, dat ik den ouden man in veiligheid weet. Ik ben tot nu toe geen oogenblik gerust over hem geweest. 'Zijn leven was daar ginds in gevaar, zie je. Je hebt er zeker niet het flauwste idee van, wie hij eigenlijk is, wel „Neen, dat niet," antwoordde Car los bijna grof. „Daar heb ik ook niets mee te maken, senor. Ik ben iemand die zijn brood verdienen moet, en ik ben dan ook bereid, voor geld alles te doen. Uw agent is mij komen ver tellen, dat ergens in het binnenland van Argentinië een oude man woonde, wiens leven in gevaar was hij had iets uitgevoerd, wat hem in aanraking met de wet zou brengen. Misschien had hij wel een moord gedaan. De agent vertelde mij, waar ik hem zou kunnen vinden en ik vond hem daar ook in een oud huis, mijlen ver weg van den naasten bewoner, afgezonde/d van dé beschaafde wereld. Die man moest ik in Buenos Ayres onbemerkt a n boord van het jacht zien te krijgen en toen ik den ouden man vertelde dat ik hem naar Engeland zou brengen, lachte hij en maakte niet d° minste tegenwer ping." „Hij wa. bnj hierneen te kunnen gaan, hè 7" vroeg Barros. „Ja, senor. Hij was als en kind dat ze de maan beloofd hebben. Hij lachte en huilde en is, vermomd als een oude vrouw, met ons meegegaan. Toen hij aan boord kwam, begon hij te huilen en vertelde mij, dat hij in Engeland zijn dochter ging opzoeken. Hij praat maar voortdurend over kleinkinderen en over allerlei dingen waarvar ik niets begrijp Wij hebben hem aan boord de mooiste kajuit gegeven en daar is hij aldoor gebleven en nooit heeft hii iemand andnrs cezien dan mii „Uitstekend, nep varros uit. „Je hebt mijn aanwijzingen blijkbaar stipt opgevolgd. En de bemanning Denkt die° nog altijd" dat je een vrouwelijk passagier aan boord hebt „De bemanning Ach wat 1" riep Carlos minachtend uit. „Die weet niets en het kan haar ook absoluut niets schelen. Ze denken, dat onze passagier een oude dienstbode is, die door haar meester een beetje bedorven wordt. Och, die menschen zijn niet nieuws gierig zoolang ze genoeg te eten en te drinken hebben, bekommeren ze zich verder om niets Juist" zei Barros „i-aat de man nen er maar eens een goeden dag van nemen. Wat dien ouden man betreft, daar heb Ik eigenlijk weinig mee uit te staan. Als ik hem enmaal aan «nua vrienden in Engeland zal hebben a'-*e- leverd, zal ik waarschijnlijk rfltoit meer aan hem denken. Over een paar dagen. als we ons hier lang genreg hebben opgehouden om alle verdenking die bij de autoriteiten mocht opkomen af te wenden, zullen wij naar onze bestemming gaan en mijn agent daar zal de bemanning betalen. En dan zal jij ook de duizend pond krijgen, die ik je beloofde. En binnenkort zal ik je weer noodig hebben." „U zult me geen twee keer hoeven te vragen, senor," zei Carlos grijnzend. „Voor dien prijs ben ik altijd tot uw dienst en ik zal niet zoo gek zijn om onbescheiden vragen te doen." „O, ik weet dat ik cp je kan ver trouwen," loeg Barros. „Nu nog wat Ik wil vanavond ongezieh aan boord gaan en dan zou ik graag, dat je dade lijk aan boord van de Espagnolia terug keerde en aan alle mannen verlof tot passagieren gaf tot morgenochtend met laten we zeggen, twee dagen extra gage, Ik zal dan zelf wel aanboord gaan. met een boot, die ik hier zal huren. Begrepen „Uitstekend, senorik zal doen wat u beveelt. Ik zal er dadelijk voor gaan zorgen Hiermee was het gesprek geëindigd en Barros verliet het huis en begaf zich weer naar het hotel, waar hij Stephen op hem vond wachten. Het was een zeer gezellige Barros, die het eerstvolgende uur aan het diner zat. Intusschen viel de duisternis in en een voor een vlamden de lantaarns langs oe kleine kade op en werden de kleine huisjes, di aan de kust stonden, ver licht. Het was al bijna tien uur, toen Barros een wandeling voorstelde langs het eenzame strand. Heel raag, als u dat wilt," zei Stephen, „maar was u eerst niet van plan om mij het jacht te laten zien Ik ben er wel nieuwsgierig naar. Ik heb het schip even in de verte gezien en het beviel me uitstekend het is prachtig van ijn." Barros maakte en gebaar van ont stemming. „Het spijt m. wel," zei hij, „daar had ik niet meer aan gedacht. Maar waarom zouden we niet nog gaan We zullen wel iemand aan het strand vinden, die ons er heen wil ro ïen, al is het ook wat laat, als we hem er maar flink voor betalen. Vooruit dus maar Maar er was niemand op het strand te vindenin het envoudige dorpje gingen de menschen vroeg naar bed en Barros pufte zich jegens Stephen uit in verontschuldigingen. Er lagen ech ter bootjes genoeg aan den houten lan- cingssteiger en voor een daarvan bleef Barros staan, alsof er plotseling een denkbeeld bij hem opkwam. „Als we niemand kunnen vinden die ons wil roeien, dan moesten we maar zelf de handen uitstek n en hier een voudig een boot leenen. We nemen een van d ze bootjes, varen naar de Espagnolia en als we terugkomen leg gen we het geld voor het huren op bet bankje. Daar zal de eigenaar wel niets tegen hebben en wij hebben nog eers een soort avontuurtje." jtephen wilde juist zeggen, dat het misschien wenschelijker was, het jacht, cat niet verder dan ongeveer een mijl weglag, aan te roepen, toen hij bedacht dat dit misschien niet strookte met Barros' plannenhij was bovendien overtuigd, dat Gilette in de buurt was en voelde zich dus volkomen gerust. Hij meende een paar honderd yards van het strand een kleine boot op het water te zien, maar dat kon ook wel verbeelding wezen, zoodat hij er ver der, geen acht op sloeg. /iff minuten later roeide Barros hem over de kalme zee naar het jacht. Langs 'n afhangende ladder klommen zij aan dek en Barros riep iets in zijn moedertaal, maar er kwam geen ant woord. Nogmaals en nogmaals riep hij maar met geen beter resultaat. Vat moet dat nou beteekenen zei hij nijdig. „Het schfjnt dat ze hier ook wel een; gehoord hebben van het spreekwoord „Als de kat van honk is, dansen de muizen." Die kerels hebben me blijkbaar vanavond niet verwacht en zijn aan den wal gegaan. Daar zullen ze morgen plezier van beleven. Alle machtig, onze boot is er van door die heb ik zeker niet-goed-vast ge bonden!" Barros wees naar de zee, waar onge veer vijftig yards verder de boot met den opkomenden vloed in de richting naar het strand dreef. „Het is mijn eigen stomme schuld," zei hij. „Nu zal ik misschien de boot nog kunnen betalen ook. En intusschen zitten we hier tot morgenochtend vast Is dat ook een manier van den kapi tein, om met de heele bemanning van boord te gaan en het schip eenvoudig aan zichzelf over te laten Als er iets met het jacht gebeurde, zou ik een dikke twintig duizend pond armer zijn. Maar enfin, we zullen er ons maar zoo goed en zoo kwaad als het gaat in moeten schikken we zullen in elk geval aan boord wel een behoorlijk bed en voldoende te eten en te drinken vin den." - Stephen sprak een paar onbevangen woorden, ofschoon hij zich alles be halve op zijn gemak voelde. Hij werd echter geen oogenblik misleid door de wijze waarop Barros sprak, omdat hij, na wat hij reeds had^gndervonden, wel wist, dat de heele geschiedenis een weloverlegd plan was om hem alleen aan boord te krijgen, opdat hij geheel in de macht zou zijn van den man, die er belang bij had, hem uit den weg te ruimen. Ma r zoolang Stephen dit wist en Barros niet vermoedde dat hij het wist, was het nog zoo erg niet. Hij mat in gedachten Barros' lichame lijke kracht en kwam tot de slotsom, dat hij er in dat opzicht nog zoo slecht niet aan toe was en bovendien was de kans groot, dat Gilette zich ergens aan boord verborgen had. „Het had nog heel wat erger kunnen zijn," zei hij luchtigjes. „Maar zou u niet een eerst onderzoeken of er wer kelijk niemand aan .boord is? Ik meen dat ik beneden iemand hoor zingen." Barros herkende de bevende stem van den man dien hij zoo slecht behan deld had en, zich voor een oogenblik verontschuldigend, spoedde hij zich naar beneden, om Marne in zijn hut op te zoeken. Het duurde eenigen tijd voor hij erugkwam en in di n tusschen- tijd had hij er zich van overtuigd dat alles naar wensch ging. Met dien onge lukkigen ouden man zou hij wel raad weten, als hij hem maar eerst veilig binnen de muren van Chilstone Castle gesmokkeld had. Toen hij weer aan dek terugkwam, zag hij Stephem, over de verschansing leunend, naar de golven kijken. Op zijn teenen naderde hij en gaf Stephen een geweldigen slag op het hoofd, die hem half verdoofd voor Barros' voeten deed neervallen. Een oogenblik later werd hij overboord getild en spartelde in het water. Hij lag op zijn rug, volkomen hu'pe- loos, toen eensklaps en hand, die hij niet zag, hem in den kraag greep en zijn hoofd oprichtte. Hij was te ver suft om te begrijpen wat er gebeurde, maar na een paar minuten zag hij een sigaar gloeien en hoorde hij Barros' t m. „Die heeft z'n portie," mompelde de schurk, „die is tenminste eindelijk uit den weg." En met deze woorden wendde Barros zich van de verschan sing af en verdween. „rïoud je hoofd op," zei een stem aan Stephen's oor, een stem welke hij herkende als die van Gilette. „Het is een geluk voor je, dat mijn boot vlak onder het jacht lag, in afwachting van wat er zou gebeuren. Pas op, zacht wat. Wacht, dat is in orde. Voel je je nu weer flink Goed zoo. Drink eerst eens even uit deze flesch.... vooruit, roei nu weer naar den wal en bind de boot ergens vast en ga dan terug naar je hotel om droge kleeren aan te trek ken. Zeg, dat je een ongelukje gehad hebt of zoo iets en van den steiger in het water gevallen bent. Zeg in het hotel, dat Barros tot morgen aan boord blijft, of wat je anders zeggen wil, als j 2 maar zorgt, dat ze geen achterdocht krijgen." „En jij 7" vroeg Stephen, die zich weer geheel de oude voelde, heelemaal verkwikt door den teug brandewijn. „Wat ga jij dan doen „Ik ga aan boord," zei Gilette dood bedaard. „O, maak je maar niet onge rust, er zal mij nieis gebeuren. Ik heb iets in mijn zak dat onzen vriend Bar ros recpectzal inboezemen. Ennü voor uit en zie die rndere boot op te pikken. Bekommer je maar niet om mij, want ik zal m'n tijd aangenaam genoeg be steden." Na deze woorden klom Gilette de ladder op als een kat en kroop voor zichtig op het dek van het jacht. DERTIGSTE HOOFDSTUK. De man met den grijzen baard. Gilette keek het dek rond als iemand die volkomen zeker is van zijn zaak. Hij dacht er niet aan, iets aan het toe val over te laten en had het komende drama vooruit zorgvuldig bestudeerd, zoodat hij nu volkomen zeker wist wat er zou gaan gebeuren. Het uur van de ontknppping was nabij. En toch stond hij op het punt een dwaasheid te begaan. Van Barros was geen spoor te be kennen hij was, overtuigd dat alles in orde was en hij Stephen Mallison voor goed kwijt was, naar beneden gegaan. Niemand zou hem kunnen verdenken in Stephen's verdwijning de hand te hebben gehad, zoodat ook niemand h m lastige vragen zou stellen. In het holst van den nacht had hij, p een kalme zee, ver verwijderd van alle ge tuigen, Stephen Mallison onschadelijk gemaakt. In La Hogue was niemand die eenig belang stelde in den jongen Engelschman en als er iets gevraagd moch. worden, zou tyj kunnen vol staan met te zeggen, dat hij even on verwachts was weggegaan als hij wSs gekomen hij kon zelfs best zeggen, dat hij hem maar heel terloops kende. Nu lag hij op den bodem van de zee en kon verder geen kwaad meer doen. Niemand had de daad zien bedrijven, niemand had zelfs gezien, dat hij samen met Stephen Mallison het hotel ver liet en oak van het stelen van de boot kon niemand iets weten. Die boot zou waarschijnlijk vroeg cf laat wel wórden gevonden en dan zouden de autoriteiten als vanzelf tot de slotsom komen, dat Mallison die had wegge nomen en er mee naar buiten geroeid was en een ongriuk had gekregen. EEN DRAMA OP ZEE Al dien tijd hoorde ik de stemmen van de wachtde lui spraken en lachten aan het andere eind van het schip en hadden geen vermoeden, welke gru wel op een afstand van zes en dertig el volvoerd werd. Had ik hun maar een teeken kunnen geven, zelfs met gevaar voor mijn leven Dit was echter on mogelijk. De maan scheen slechts on duidelijk door de jagende wolken, ik kon haar zilveren stralen op de golven zien spelen en in de verte strekte zich de woestijn met haar fantastische zandheuvels uit. Toen ik de oogen neersloeg, zag ik nog steeds den man aan mijn voeten liggen en terwijl ik strak dén blik op hem richtte, verlichtte een straal der maan zijn naar boven gekeerd gelaat. Gerechte Hemel Nu, na twaalf jaren beeft mijn hand nog bij het schrijven, want ondanks zijn vertrokken gelaat en uitpuilende oogen herkende ik Harton. den jongen levens- lustigen klerk, mijn reisgenoot. Er was geen doktersoog noodig om te zien, dat hij den laatsten adem reeds had uitgeblazen, terwijl een dik om zijn hals geknoopten doek aanwees, hoe de beulen hun werk volvoerd hadden. Toen ik Harton's lijk aanstaarde was het of mij de schellen van de oogen vielen en was het mij op eens duidelijk welke helsche macht hier bezig ge weest was. Nog bleef mij menig feit onbegrijpelijk, doch ik vermoedde reeds een groot deel van de waarheid. Nu hoorde ik het aanstrijken van een lucifer op den anderen kant van het schip en Ik zag Goring's lange gestalte aan de verschansing staan met een dievenlantaarn in de hand. Juist hield hij deze buiten .boord en dadelijk bemerkte ik tot mijn groote verwondering dat het signaal door een licht op de zandheuvels aan den wal beantwoord werd. Het verdween zoo snel, dat ik het niet gezien zou hebben als ik niet de richting van Go ring's blik gevolgd had. Weer hield hij de lantaren naar beneden en weer werd het teeken van het strand beantwoord. Een oogenblik hoopte ik dat de wacht zijn bewegingen zou opmerken. Verijdelde hoopDe nacht was rustig, het schip lag stil, zoodat geen plicht de lui waakzaam hield. Hey- son was in zijn kajuit gegaan om eenige uren te slapen, terwijl de bootsman, die intusschen zijn plaats innam, met de beide andere matrozen aan den voet van den fokkemast stond. Hulpeloos, sprakeloos wachtte ik, terwijl de tou wen in mijn vleesch drongen en de vermoorde nog aan mijn voeten lag, den verderen loop der dingen af. Nu stonden de vier schurken op. De kok had een bijl, de anderen wa ren met messen*en Goring met een re- vol ver gewapend. Allen keken over het water heen. ik bemerkte dat een van hen naar iets wees. Ik volgde met mijn oog de richting en zag een groot aan tal roeiriemen. Toen het vaartuig naderbij kwam bleek het een groote boot te zijn, die door wel twintig rie men voortbewogen werd. Ze stiet te- tegen den achtersteven der brigantijn en nu kreeg onze wacht ze in het oog en riep alarm. Te laat 1 Een zwerm reusachtige negers klom aan boord en Goring wees hun den weg. Alle tegenstand was nut teloos. De ongewapende wacht werd neergeschoten en gekneveldde sla- penden werden uit hun kooi gehaald en ondergingen hetzelfde lot. Heyson beproefde de nauwe passage naar zijn kajuit te verdedigen ik hoorde zijn stem, die om hulp riep. Niemand kon hem echter bijstand verleenen en spoe dig werd hij op het achterdek gesleept, terwijl het bloed uit een diepe wond vloeide. Ik merkte op, dat onze zwarte matrozen naar mij wezen en iets mee deelden, dat door de roovers met tee kenen van verwondering en twijfel werd opgenomen. Een van hen kwam foen naar mij toe, haalde den zwarten steen uit mijn zak en hield hem in de hoogte. Toen reikte hij hem over adn een man, die de aanvoerder scheen te zijn. Deze bekeek den steen zoo op merkzaam en nauwkeurig als de duis ternis het toeliet en gaf hem toén aan een ander, die hem ook" onderzocht. Op deze manier deed de steen de ronde. Daarop zei de hoofdman in zijn volks taal eenige woorden tot Goring, die mij daarop in het Engelsch aansprak. Nu nog zie ik 't tooneel levendig voor mij de door de maan verlichte masten van het schip, de groep der donkere op hun speren leunende roovers, het lijk aan mijn voeten de rij blanke ge vangenen en naast mij de kleurling, die in zijn elegante kleeding een scherp contrast met zijn medeplichtigen had. „Denk nu niet," sprak hij op ge- dempten toon tot mij, „dat uw leven door mijn bemiddeling gespaard blijft. Toen hij uitgesproken had, maak ten op zijn wenk eenige negers mijn boeien los, doch lieten den prop in mijn mond. Toen brachten zij mij in mijn hut, waar ik eenige zaken van waarde, benevens een zakkompas en mijn dag boek bij mij stak. Daarop plaatsten zij mij in een kleine boot, die naast de groote lag mijn bewakers volgden mij, stieten de boot van het schip af en roeiden aan land. Wij konden wellicht honderd ellen afgelegd hebben, toen de stuurman de hand in de hoogte stak en de roeiers een oogenblik stilhielden en luisterden. Toen hoorde ik in de stilte van den nacht een dof, kreunend geluid, waarop een plomp in het water volgde. Dit Is het eenige wat ik van het lot der onge lukkige scheepsbemanning vernomen heb. Bijna onmiddellijk daarop volgde ons de groote boot en het verlaten schip bleef drijvend achter als een spookachtig, geheimzinnig vaartuig. De wilden hadden het niet geplunderd. Toen wij het land bereikten, be schenen ons de eerste stralen der mor genzon. Zes man werden bij de booten achtergelaten, de overige negers voer den mij met veel vertoon van eerbied tusschen de zandheuvels door een lastige gang. Bij eiken stap zonken wij tot over de enkels in het stoffig» Wordt voortgezet. 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8