I I VOOR DE _j~ i Kii!miiiiiiiiii!iiiiiiiiiijii!:!üi!iiii:ii!ii(iiii!!iiiiiiiii!(iiHiiir!iiiiiiiiimi!i!iniH!miii:ikn:3 iiinuiiiniiiiini,wintin::]; HET VERBORGEN SCHILDERIJ ZD UIT DE LH I MOPPENTROMMEL No. 38 TWEEDE JAARÜ«tfpf een vriend van dr. Rickert hem een kort bezoek bracht. Zij hadden el kaar in -lange jaren niet gezien en dus was het wederzien van beide zijden zeer hartelijk. En toch bracht deze vriend het on geluk in het vreedzame huis, welis waar zonder het te willen, ja zelfs zon der het tevermoeden. Toen dr. Rickert zijn vriend aan Elsa Wackwitz, het hoofd zijner huishouding wilde voor stellen, viel deze hem in de rede, zeg gende: „Niet noodig, amice, we kennen el kander reeds lang." Elsa Wackwitz kleurde van verlegen heid, maakte slechts een stilzv/ijgende buiging en verliet haastig het vertrek. Dr. Rickert verwonderde zich en ook zijn vriend keek de jonge vrouw hoofd schuddend na „Begrijp iij waarom mijn huishoud ster zoo \e legen wordt?" vroeg t r. Rickert zijn vriend." „Neen, volstrekt niet," antwoordde deze. „Ik ken juffrouw Wolier heei goed. onze familiën gingen zeer in tiem met elkaar om, doch dat zij, mij ontmoetende zoo verlegen werd, is mij volkomen onverklaarbaar." „Wat J uffrouw Wolier De ze dame is mevrouw Wackwitz geb. Lange." „Dat zij mevrouw Wackwitz heet, wil ik niet bestrijden, ofschoon ik van haar huwelijk nooit gehoord heb, maar zij heet in geen geval Lange van haar zelf." „Maar haar papieren wijzen dit toch uit," hernam dr. Rickert opge wonden. „Dan zijn die papieren valsch," sprak zijn vriend volkomen kalm, „want vergissing van mijn kant is uitgeslo ten." Dr. Rickert viel als gebroken in zijn stoel en staarde verslagen voor zich heen. „W at hapert er aan vroeg nu zijn vriend onthutst. Een tijdlang zweeg Rickert, tot hij eindelijk de spraak scheen terug te krijgen en zijn vriend meedeelde hoe deze vrouw in zijn huis gekomen was. Hoe zij zich als gehuwde vrouw had voorgedaan en ieders achting verwor ven nad. Met deze achting was het nu echter gedaan, want wie zich met een leugen in huis dringt en zelfs de over heid met valsche papieren bedriëgt, is van een hoogst twijfelachtig karak ter en alle deugden waren in de oogen van Rickert nu met één slagaf- schuwtiijKe huichelarij geworden. z-ijn vriend was van een andere meening en antwoordde „Een naam is slechts een klank een schaduw Als ik een flesch wijn drink die goed-is en mij goed smaakt is het mij totaal onverschillig welke naam op het etiket staat." „Maar voor de wet is het strafbaar valsche papieren over te leggen „Voor de wet is veel strafbaar en moet ook strafbaar zijn, maar dat sluit niet uit dat er bizondere geval len voorkomen, waarin zich de wet aan een ongemotiveerde hardheid schuldig maakt, als zij die straffen zou. Intus- schen is en blijft het natuurlijk ver keerd, zulk bedrog." Terwijl de beide vrienden over het vreemde geval nog langen tijd discus sieerden, bracht het dienstmeisje den doctor een brief „Daar hebben wij reeds de oplossing ran het raadsel I" riep de vriend. Dr. Rickert opende den brief en las Zeer geëerde Heer Doctor, Dat ik mij onder een valschen naam in uw huis heb ingedrongen beken ik open en eerlijk, maar toch geloof ik mijn plicht trouw en volledig vervuld te hebben en mij tegenover u aan geen plichtsverzaking te hebben schuldig gemaakt. De bitterste nood bracht mij tot de misleiding met de papieren, want reeds vier maanden was ik zonder be trekking. Toen las ik uw zeldzame an nonce en mevrouw Wackwitz, mijn vriendin, die mij in dien zorgvollen tijd een ondérdak had verschaft, bracht mij op het denkbeeld mij als gehuwde vrouw voor te doen en leende mij haar papieren. Ik ben van uw eergevoel zeker en heb het vaste vertrouwen, dat u mij bij de overheid niet zult aanklagen. Morgen reeds verlaat ik uw huis, want van een opzeggingstermijn is in onze mondelinge overeenkomst geen sprake geweest. Als mevrouw Wackwitz geb Lange iaat ik mij afschrijven en keer terug naar mijn vriendin te Berlijn waar ik weer juffrouw Wolier ben Morgen zal ik met oprechte spijt het huis verlaten, waar ik twee iaren tot mijn vreugde zegenrijk heb gearbeid. Met hoogachting, Elsa Wolier. En zoo geschiedde het. Des anderen daags vroeg nam Elsa Wackwitz|har- telijk afscheid van de kinderen en ver liet zonder verdere plichtplegingen het huis. Dr. Rickert vernam het pas van de kinderen, die weenend bij hem kwa men en hem alles vertelden. Nu kwam de oude ellende in de wo ning van dr. Rickert weer terug. Geen huishoudster hield het lang daarin uit, want de doctor verviel weer in zijn melancholie, waarbij zich nog een raadselachtige nerveuse onrust voegde, en de kinderen verlangden dagelijks hun lieve, goede Elsa Wackwitz terug en bestormden den grootvader om haar weer terug te halen. De oude heer, die den afgrond zag, waarheen de gansche familie reddeloos gedreven v/erd, nam eindelijk zijn schoonzoon onderhanden, zooals hij het nog nimmer gedaan had. En dit maal gelukte het hem. Dr. Rickert schreef in tegenwoordig heid van den majoor aan mevrouw Wackwitz en verzocht haar ais Elsa Wolier weer in zijn huis terug te keeren. Tot groote vreugde van de kinderen en den grootvader keerde zij werkelijk terug en bracht den ouden vrede met de weldadige warmte weer in de wo ning van den doctor deze was echter niet meer de oude, want zijn zwaar moedigheid wilde niet wijken en zijn nerveuse onrust nam zelfs toe. Op zekeren dag werd bij dr. Rickert een groote, vlakke kist bezorgd. Als van een zwaren last bevrijd opende hij de kist, waaruit een groot schilderij in olieverf voor den dag kwam, dat hij in zijn studeerkamer boven zijn schrijftafel liet ophangen. Het was een portret zijner overledene vrouw, dat hij door een kunstenaar had laten ver vaardigen en dat uitstekend was uit gevoerd. Zelfs de oude majoor wischte een traan uit zijn oog, toen hij het por tret voor de eerste maal zag zijn ge storven kind scheen verrezen te zijn en keek hem uit de zware gouden lijst met een lieflijken glimlach aan. Waarom echter had zijn schoon zoon eerst nu dit portret laten schil deren Dat was een vraag, waarop de oude heer zichzelf het antwoord schuldig blijven moest. Zulk een verpersoon lijking van een ziel kon bij den melan- cholieken aanleg van zijn schoonzoon niet dan schadelijk op diens gezond heid werken en onmogelijk voor zijn lichaams- of zieltóestand gunstig zijn Toch scheen dit boven verwach ting het geval te zijn. De melancholie verdween wel niet, maar wel vermin derde de zenuwachtige onrust des doctors en deze werd voor zijn omge ving minder onverdraaglijk. Tegenover mejuffrouw Wolier bleef hij echter stug en weinig spraakzaam en mocht hij zich eens een enkele maal vergeten en eenigszins vertrouwelijk of zelfs maar wat vriendelijk met haar gesproken hebben, dan ging hij naar zijn kamer en sloot zich op. Voor het beeld zijner ge storven vrouw trachtte hij dan de ver meende ontrouw te boeten. Doch er kwam een tijd, waarin dat „berouw" niet meer oprecht of zoo goed gemeend was en de oude ner veuse onrust keerde met dubbele kracht terug. De mensch is niet altijd volkomen meester over zijn wil, dikwijls wer ken vreemde krachten op hem in en beheerschen hem bijna geheel. De zenuwachtige onrust van den doctor v/as een strijd, dien de zielen van twee vrouwen met elkander voerden om zijn hart zijn gestorven ega en me juffrouw Wolier. Zij streden geheel onafhankelijk met elkaar en waren zich dezen strijd in het minst niet be wust. De doctor echter vergat dat bij een mensch was en klemde z ch krampachtig aan een voor hem licha- melijken geest, dien hij dagelijks steeds v/eer opriep. Dit moest tot zijn geeste lijken ondergang voeren, want de na tuur wreekt zich wanneer men zich niet naar haar wetten schikken wil. Laat de dooden haar dooden begra ven de levenden behooren bij de levenden. De oude majoor doorzag als man van ervaring spoedig wat er in het hart van zijn schoonzoon omging. Hij wil de hem redden en brak zich vergeefs het hoofd om het juiste middel daar toe te vinden. De helderste, meest overtuigende redeneeringen konden niet tot het verlangde doel voeren, want hij had te doen met een geeste lijke stoornis, met een ziekte van het gemoed. Woorden konden hier even min baten als eenige bedreigingen alleen een daad kon redding brengen. Toen hij echter op zekeren dag zijn schoonzoon in diens studeervertrek verraste voor het portret der overlede ne, terv/ijl hij het met gevouwen han den zat aan te staren, toen schoot den ouden Jieer eensklaps het reddende denkbeeld door den geest. Zoodra dr. Rickert zijn huis verlaten had, nam de ma oor het portret zijner dochter van den wand en liet het in zijn eigen wo ning overbrengen. Daar hing hij het in zijn kamer op naast het portret van zijn eigen vrouw. „Hier mogen de geesten rondwaren," meende de oude heer. „Mij zullen zij niet ontstel en en zeker niet van het verstand berooven." Toen de doctor bij zijn terugkomst den kalen wand ontwaarde, stond hij als door den bliksem getroffen en hij sidderde over zijn gansche lichaam. De crisis was gekomen. Hij begreep, wie het portret had weggenomen, maar sprak verder geen woord daar over. Ais in een droom bewoog hij zich door de vertrekken van zijn huis. Hij zag zijn dierbare overledene niet meer met zijn lichamelijke oogen,doch slechts met zijn geestesoog in vreedzaam aandenken. Langzaam stap voor stap keerde hij uit het rijk der schimmen in dat der werkelijkheid weder en na.verloop van ruim een jaar was er een stille, maar vroolijke bruiloft. Tot groote vreugde van den ouden majoor en tot jubelende blijdschap der kinderen had dr. Rickert eindelijk besloten, mejuffrouw Elsa Wolier ten huv/clijk te vragen, en Gods zegen rustte op deze verbinte nis. Vroolijk gelach klonk nu weer door de woning des doctors en na de witte broodsweken nam Rickert zijn arbeid over de Assyriërs weer met vlijt ter hand en er bestaat gegronde hoop, dat hij het nu ten einde zal brengen en het hem het verlangde professo raat verschaffen zal GOEDE AGENTEN. Dame „Vertel mij eens, waarde dok ter, hoe komt het, dat ge zulk een uit gebreide parktijk hebt?" Geneesheer „Dat is zeer eenvoudig, mevrouw, ik heb twee uitmuntende agen ten, die onbezoldigd voor mij werkzaam zijn en mij een groot aantal patiënten leveren zij heeten onmatig en verbeel ding." EEN VOORBEELD TE ONPAS. Rentenier (die door een bedelaar om een aalmoes wordt aangesproken, tot zijn kleinen zoon) t „Ziet ge, Frits, zoo ver brengt men het, als men niet werkt." Frits „Nu, papa, u heeft het toch ver: der gebracht." NUT VAN DE TELEPHOON. Monoloog van een student. Die tele- phoon is toch een prachtige uitvinding, in een kwartier uur kan men bij tien lui twintig pop te leen vragen. ILLUSIE. A. t „Kerel, hoe is 't mogelijk dat je al alleenloopend man met zóo'n groote pa- rapluie uitgaat?" B. „Dat zal ik je verklaren. Mijne om standigheden veroorloofden niet eene fa milie te hebben, nu ga ik met een familie- parapluie uit terwille van de illusie. OP DE LANDBOUWTENTOON STELLING. Landbouwer „Weet u niet of mijne koe een prijs zal behalen?" Lid eener jury „Dat kan ik u niet zeg gen, ik behoor bij de ossen." EEN OPGELOST VRAAGSTUK. Het vraagstuk vanwaar toch de taal moge gekomen zijn, werd door een school jongen opgelost in een antwoord aan zijn zusje. Deze was met haar leesles bezig en vroeg half schreiend „Paul, waar ko men toch al die woorden vandaan?" „Van het twisten der menschen dan komt uit het eene woord het andere voort," zeide hij. VRIENDELIJK. „Waar denk je aan „Aan niemendal 1" „Egoïst 1" DE VLUGSTE COURANT. Een dameskransje is het vlugste avond" blad. Het levert de sensatiegebeurtenissen nog vóór dat ze geschied zijn. OVERSTEMD. A. „Nu, wat zeg je van zoo'n onweer B. „Onweer Daar heb ik niets van gehoord." A. „Onmogelijk hedenmiddag om twaalf uur heeft het zoo gedonderd, dat ik meende dat de wereld verging." B. „Om twaalf uur O, nu weet ik waarom ik niets daarvan heb gehoord. Op dien tijd had ik juist een kleine woor denwisseling met mijn vrouw," VLUG VERKLAARD. bommelmeier „Verbeeld je, daar schrijft mijn vader mij, dat hij op zijn laatste jacht 200 hazen heeft geschoten." Rinkelberg (die over de schouders van Bommeimeier heeft gekeken) „En in den brief staat slechts 2 hazen." Bommelmeier „Dan heeft de oude heer 2 nullen vergeten." VOORZORG. Een lid van een Gemeenteraad deed een voorstel om de nieuw op te richten galg van ijzer en niet van hout te laten maken opdat zij, zoo motiveerde de vroede man zijn voorstel, ons diene en onze kinderen. GEHEIM DER PHOTOGRAFIE. De bewoners van Nieuw-Zeeland heb ben, volgens een Amerikasnsch blad, het volgende begrip van de photografie. „Als een blanke," zeggen zij, „een schoon gelaat ziet, dan verslindt hij dat onder verschrikkelijke grimassen met zijn oogen, steekt dan het hoofd in een donkeren zak en spuwt het beeld op eeii spiegel, waarop het, nadat deze ge- wasschen is, blijft staan." MEESTER EN GEZEL. Klaartje (tot haren oom, die onder de pantoffel zijner echtgenoote staat.) „Waar om noemt men de ongehuwde mannen jonggezellen Oom (met een veelbeteekenenden blik op zijn vrouw) „Men noemt ze jongge zellen, omdat ze allien nog eens hun mees ter kunnen vinden." VERBETERING. Baas „Waarom lach je, jongen Leerling „Daar kwam mij iets grap pigs in de gedachten." Baas „En wat dacht je dan Leerling „Ik dacht, misschien heeft de juffrouw wel van een paar oude schoen zolen frikkassee gemaakt." Baas (met den stiok dreigende) „Wat Zeg dat nog eens Leeriig „Neen, baas, ik heb me ver sproken, ik wilde zeggen, ik dacht dat u misschien van het vleesch, 't welk de juffrouw heeft gekookt, wel een paar laarzen kon maken." VEELBELOVEND. Vader „Ge moet toch zelt begrijpen, dat het dikwijls naar de sociëteit gaan niet met ernstige wetenschappelijke studie in overeenstemming is te brengen." Zoon „Dat heb ik ook gezegd, papa, en daarom heb ik dat lastige studeeren ook maar opzij gezet. HUISKAMER I I NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. l Het was een der mooiste vergezicb- EERSTE HOOFDSTUK ten in Engeland en eenig in zijn soort, want de rotsen van Engeland zijn over Op het balkon voor de hoogevens- het algemeen naakt zonder eenigen ters der eerste verdieping van het plantengroei. Hier op Court Regina kasteel Court Regina verscheen een waren ze echter rijk begroeid jong meisje, dat met de handen den Hoewel het scheen, dat zij er naar rand van het balkon omvattend, recht keek, zag Claire echter van dit alles voor zich uit staarde. Het was Claire niets. Zij was in diep gepeins verzon- ^artoris, een heel mooi meisje van nog ken want een der wonderlijkste?din- n:et vol twintig jaar. gen die ooit een jong meisje kunnen Er zijn tegenwoordig zooveel mooie overkomen, v/as haar gebeurd en al meisjes, die alle de kunst verstaan was dat ook al een dag of veertien ge- haar schoonheid zoo voordeelig moge- leden, nog altijd hield het onverwachte rijk te doen uitkomen, dat het wel een ervan haar gedachten bezig dag en buitengewone schoonheid moet zijn, nacht peinsde zij er over nu en dan die nog de bizondere aandacht trekt, zich afvragend of het wel werkelijk Er was echter geen enkele man of waar was. zelfs vrouw die Claire ontmoetende Veertien dagen geledén was Lord haar met nog eens extra aankeek en Wharton gestorven en hij had al wat menigen man bleef de herinnering hij bezat. Court Regina met zijn hec- aan haar gelaat dagen, soms jaren met taren bij hectaren land zijn groote zich omdragen, pachthoeven, het dorp Regina, alles Haar ovale gelaat was van een wat het groote kasteel van den kelder buitengewone blankheid men had tot aan den zolder bevatte alles in de het wel eens vergeleken met ivoor, ook zeer groote stallen, van de bezems tot wel eens met den perzik, waar de zon de prachtigste volbloed paarden, na- het roode wangetje nog niet op gebrand gelaten aan Claire Sartoris. En' ter had, maar geen van beide vergelij- wijl zij daar zoo stond, droomerig kingen gaf een juisten indruk van de starend naar ue ondergaande zon, riuis- werkelijkheid. Heur haren waren don- terden haar lippen „Dat alles is het ker, zoo goed als zwart, maar zacht en mijne 1 Ik ben de meesteres van glanzend, en flauwtjes krullend boven Court Regina het voorhoofd. Haar wenkbrauwen Ze zei het niet trotsch of pochend waren voor een jong meisje vrij zwaar maar verbaasd en bijna treurig, alsof en in de schaduw daarvan leken de de omvang van haar bezit haar druk- grijze oogen soms zwart soms violet, te, alsof zij zich eenzaam voelde in Zonder ze nauwkeurig te bekijken, was het door een donkere kring van boo- het werkelijk moeielijk te zeggen, wel- men omgeven huls. ke kleur ze in werkelijkheid hadden. Terwijl zij daar stond hoorde zij een Haar mond was niet bizonder klein, rijtuig de oprijlaan naar het kasteel haar lippen eer aun dan vol, maar opkomen en uit haar gepeins opschrik- volmaakt van vorm. Het waren lippen kend en even kleurend stapte zij de vol uitdrukking en gaven den indruk kamer achter zich in en bleef met de dat hun eigenares een sterken wil be- hand op een stoelleuning rustend, zat en het geheim had geleerd om met staan wachten. Een oogenblik later beheersching, en zwijgend te lijden. werd de deur geopend en een lakei Zij was slank, maar soepel en zooals in donkere livrei kondigde met zachte, zij daar over de leuning van het bal- eentonige stem aan „Mevrouw Lex- kon gebogen stond, was haar houding ton." vol van die bevalligheid en gracie, die Een dame van middelbaren leef de heerlijkste gaven der vrouw zijn. tijd met een moede trek op het ge- Ze was gekl ed in 'en eenvoudig zwart laat en verlegen rondziende oogen, japonnetje, enkel aan den hals en kwam het vertrek binnen en met een aan de mouwen gegarneerd met witte zwak glimlachje om de lippen trad kant en hoewel niet bepaald naar de Claire op haar toe en kuste'haar. laatste mode, kleedde het haar uitste- „Dus ben je toch gekomen. Mary I" zei ze met zachte stem, waarin een Van waar zij stond kon zij juist nog lichte trilling waarneembaar was. even, over de boomen heen, e n strook „Ja, Claire," zei de oudere vrouw, van de blauw-groene zee, waar rood die zeer zenuwachtig was, „natuurlijk de zon boven scheen, zien. Vlak on- ben ik dadelijk gekomen, waarom heb der haar lagen groote fluweelige gras- je me niet eer geroepen Maar ik perken, waarop hier en daar goed on- vind het toch lief, dat je het ten slotte derhouden bloembedden waren aan- toch nog gedaan hebtO, o wat ben je gelegd, die schitterden als robijnen groot geworden En wat, haar en amethysten in een rand van sma- stem daalde wat mooi ragden. Daarachter rezen boomen op Claire bloosde, doch slechts voor een die zich rechts en links als een donkere oogenblik. streep afteekenden, in de verte „Ik zou je geloof ik, niet herkend schuin opwaarts gaande, de lijn volgden hebben," vervolgde mevrouw Lex- der rotsmassa's, welke door h"t groen ton „wat ben je veranderd aan het oog werden onttrokker „Ik was nog maar een kind. toe.. me voor het laatst zag, Mary," zei „Je gebruikt suiker, als ik me goed Claire, „en sedert dien tijd is er heel herinner, niet wat gebeurd.' De oudere dame was zoo geheel ii „Ja, ja!" stemde mevrouw Lex- beslag genomen door haar nieuwsgierig ton toe, haar verlegen oogjes voort- heid, was zoo vol bewondering voor de durend gericht op het mooie gelaat, kalmte van het meisje, dat zij hei alsof zij ze niet kon afwenden Ik ben kopje in de hand hield en de thee ge- zoo benieuwd om alles te hooren Je heel scheen te vergeten, hoezeer zij moet me zooveel te vertellen hebbenook naar de verkwikking verlangde. „ja," antwoordde Claire, met zach- „Vertel me alles, Claire," zei ze. te, maar resolute stem, die, niettegen- „Het is allemaal zoo vreemd, hef staande al zijn resoluutheid toch als lijkt zoo wonderlijk, dat ik het nauwe- muziek klonk. „Maar nu moet je het je lijks in me kan opnemen." eerst eens wat gemakkelijk maken. Ze keek de kostbaar gemeubeldt Het is haast tijd voor het diner, maar karrier rond, alsof die haar zou kunnen dat doet er niet toe, ik zal toch zorgen, helpen. dat je eerst nog thee krijgtik zal Claire zat op het bed en leunde die naar je kamer laten brengen." met haar arm op het koperen ledikant Zij belde. );Ja. wat zal ik eigenlijk vertellen, „Laat thee brengen naar de kamer Mary," zei ze. Als het op vertellen van mevrouw Lexton," zei ze tot den aankomt, is er eigenlijk maar zoo hee; lakei, terwijl de oudere dame haar ga- weinig. Er is niets belangrijks gebeurd desloeg onder den indruk van de sedert Lord Wharton mij, nu vijf jaar kalme- waardigheid waarmee het meis- geleden, bij zich liet komen. Ik her- je haar bevelen gaf. „Kom nu mee," inner mij dien avond zoo duidelijk zei Claire en mevrouw Lexton's arm alsof het gisteren pas was gebeurd. Ik door de hare trekkend geleidde zij werd in de bibliotheek gelaten, die haar naar de voor haar in gereedheid je straks wel zult zien, en daar zag ik gebrachte kamer rechtop in een grooten eikenhouten Toen zij door de gang liepen keek leunstoel een ouden man zitten. Hij de nieuw aangekomene om zich heen zag zoo bleek, dat ik meende dat hij al niet uit louter nieuwsgierigheid, maar haast dood moest zijn, maar zijn oogen met een uitdrukking van verbazing op waren vol leven en ik rilde, toen hij ze haar fijn besneden gelaat. strak op mij vestigde." Claire zag het en glimlachte even Zij zweeg een oogenblik, alsof zij en mevrouw Lexton zei zacht zich dien toestand van dien avond „!k ben niet gewend aan zulk een weer in het geheugen wilde terug roe- weelde lieve. pen en mevrouw Lexton omklemde „Daar zul je gauw genoeg aan wen- zenuwachtig haar kopje en keek haar nen, Mary, zei Claire, „ga daar nu in in het droomerige gelaat, dien gemakkeiijken stoel zitten en „Dus u bent Claire zei hij „en geef me je hoed. Ben je niet erg moe, u bent gekomen, om te zorgen voor na zoon lange reis? Je bent heele- Regina Court en voor mij?" Hij maal niet veranderd, Mary nog pre- lachte, of liever gezegd, zijn monc cies hetzelfde lieve gezicht als me al vertrok zich, alsof hij lachen wilde dien tijd is bijgebleven. De hemel mag maar er kwam geen geluid uit. „Laten weten hoe dikwijls ik er naar verlangd we maar dadelijk alles goed afspreken, heb, je eens te zien en hoe dikwijls ik A's u hier zult willen blijven, zult u verlangd heb, je dat te kunnen schrij- zoo goed moeten zijn,om alles wat u ven I hebt achtergelaten te vergeten. U "H,V wi'de je niet laten schrijven, zult niemand meer schrijven, niemand wel zei mevrouw Lexton zacht. van allen, met wien u tot nog toe hebt Claire wendde de oogen af. omgegaan, meer ontvangen. U zult „Hij wilde niet dat ik schreef aan mij toebehooren, als een dochter haai mijn oude vrienden en ook niet dat ik vader toebehoort. Hoewel u nog jong hen bezocht. Toen ik hier jaren ge- bent, zult u toch wel begrijpen wat ik leden kwam, zei Lord Wharton mij dit bedoel, want u ziet er verstandig ge- den eersten dag den besten al. Hij stond noeg uit." er absoluut op, dat ik mij hoegenaamd Ik zei niets, maar h^-scheen vol- niet meer bemoeide met hen die ik ver- daan en belde:>De huishOTraster kwam laten had om bij hem te komen." binnen en hij zei tot haar: „Dit is „Ik( weet het-ik begrijp het, juffrouw Claire Sartoris. Zij is hier de lieve,' zei mevrouw Lexton. „Wat meesteres, u zult dus doen wat zij u moet dat treurig voor je geweest zijnj! zegt dank u, u kunt gaan." Dat Heb je je erg ongelukkig gevoeld was alles. Van dien dag tot nu toe „Niet erg, dat kan ik niet zeggen, heeft iedereen mij hier als. de meeste- Eigenlijk heelemaal niet. Soms voelde res beschouwd." ik me wel wat eenzaam, want Lord „Claire En zoo jong nog Wharton wilde nooit iemand ont- „Ja, maar ik werd hier heel gauw vangen er kwam hier nooit ie- ouder. Ik kon vrij gaan waar ik wilde ~iand...." en doen wat ik wilde, als ik maar zorgde „Dus was je hier in dit groote huis bij de hand te zijn als hij riep." alleen met een ouden man opgeslo- „Was hij niet onvriendelijk tegen je, ten m Claire „Ja," zei Claire. „Neen, niet onvriendelijk," ant- Een dienstbode in rouwkleeding, woordde Claire, „maar ook niet vrien- met een smetteloos wit linnen kraagje, delijk. Dat kon hij niet zijn. Hij was- bracht de thee binnen. Claire schenk vrijwel geen oogenblik zonder pijn' -ca Kopje in. nooit. maar somtijds

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 15