iriraïLÉ6 p^n *'em gek en dai1
in riéotf?en'")'1kken scheen hij de heele
wrfeld bate*.* un vooral zijn naaste
omge.ing en a's hij dan zoo'n bui
^a^'herinne'rde hij er me telkens aan,
fj*c mijn toekomst in zijn hand was en
Jat ik hoegenaamd geen rechten op
hem kon laten gelden."
„Arme Claire En toch
„Den avond voor hij stierf vertelde
hij me nog, dat nij me niets had nage
laten dan een kleine rente en ik ver-,
wachtte en verlangde ook niet meer.
Ik had hem leeren liefhebben'was
hem bijna als een vader gaan be
schouwen Haar stem daalde en
zij sloeg de oogen neer. „Ik had ver
driet over zijn dood. Toen de notaris
kwam en mij vroeg om tegenwoordig
te zijn bij de voorlezing van het tes
tament, verzocht ik hem, mij te willen
verontschuldigen, maar hij drong aan
en ik ging in een hoekje van de half
donkere kamer zitten, nauwelijks luis
terend en geen woord verstaande. En
eerst nadat hij het mij een paar maal
verteld had begreep ik, dat Lord Whar
ton mij alles had nagelaten wat hij be
zat."
„Alles Claire vroeg mevrouw Lex-
ton.
„Alles Het huis, de landerijen
alles."
Mevrouw Lexton haalde diep adem.
„Wonderlijk mompelde zij.
„ja, het is wonderlijk!" stemde
Claire toe. „Zelfs nu begrijp ik het nog
niet. Lord Wharton heeft me zelf ge
zegd, dat ik niets meer moest ver
wachten dan een paar honderd pond
rente. Als hij slecht geluimd was, had
hij me wel ééns gedreigd, dat hij me
zelfs dat weer zou afnemen, maar nooit
heeft hij, noch met woorden noch met
daden, laten blijken, dat hij mij tot
zijn univarseele erfgename wilde ma
ken."
„En wat zegt de familie vroeg
uevrouw Lexton.
„Ik weet niet of er nog familie be
staat, behalve heel verre, zooals ik
zelf. Ik ken tenminste niemand. Er
varen er enkele bij de begrafenis en
>ij de opening van het testament,
maar zoolang Lord Wharton leefde
heb ik hier nooit iemand gezien en
hij hield ook met niemand briefwisse
ling. Ik weet dat, omdat ik al zijn
brieven schreef en hem al wat hij
ontving voorlas. Hij zag nooit iemand
behalve den dokter en mijnheer Sap-
ley, den rentmeester van het kasteel."
„Het lijkt wel een roman," zei me
vrouw Lexton.
„Dat is ook zoo. Soms denk ik, dat
ik op een volgenten morgen zal wak
ker worden om te ervaren, dat alles
maar een droom is geweest. Als ik al
leen zit, alleen in dit groote huis, denk
jk dikwijls, dat ik zijn stem hoor
zijn stem die heesch en hard was, en
die ik altijd reeds van verre kon hoo-
ren die me riep. En dan sta ik op en
doe eenige stappen in de richting van
zijn kamer, tot ik me plotseling herin
ner, dat hij dood is en dat ik mijn eigen
meesteres ben en hij me nooit meer zal
roepen."
Enkele oogenblikken zwegen de bei
de vrouwen.
„En wat denk je nu te doen, Claire?"
vroeg mevrouw Lexton. „Ga je mis
schien voor een poosje op reis, om eens
een verandering te hebben
„Neen, dat denk ik niet," zei Claire
peinzend. „Il^en hier nu al zoo lang
geweest, dat^K al huiverig wordt als
ik er maar aan denk, mij in de wereld
te vertoonen. Ik ben als de gevangene
Bostille die, toen hij werd vrijgelaten,
verzocht om hem weer naar zijn cel
terug te brengen."
„Maarprotesteerde mevouw
Lexton.
Claire glimlachte.
„Zóó voel ik me op't oogenblik. Mis
schien gaat dat wel voorbij, maar voor-
loopig wil iK hier blijven. Ik heb je ge
vraagd hier te komen om mij gezel
schap te houden, Mary. Als je je maar
niet verveelt."
Mevrouw Lexton lachte. „Maar
Claire, hoe zou ik me nu in jouw te
genwoordigheid en in een huis uls dit,
kunnen vervelen? Ik voel me hier als
Aladdin zich gevoeld moet hebben
teen hij voor het eerst zijn paleis zag.
Ik geloof dat ik hier genoeg belang
wekkends zou vinden, al moest ik hier
twintig jaar blijven."
„En je hebt hier nog pas zoo weinig
gezien Wil je misschien het kasteel
eens doorwandelen, of ben je te moe
Mevrouw Lexton stond onmiddeliik
op.
„Dat wil ik dolgraag doen," zei ze
reeds naar l.aar hoed grijpend.
Ze gingen de breede trap af en kwa
men in de hall. Claire wees met een
armzwaai naar de wanden.
„Familieportretten," zei ze. „Dat
is Lord Wharton."
Mevrouw Lexton keek met open
mond naar een onvriendelijk, ernstig
gelaat.
„Het is het laatste in de reeks,"
zei ze, „zijn er geen meer Zij sprak
bijna fluisterend, alsof zij in een kerk
was, want de gebrandschilderde ven
sters gaven aan de met een koepel
vormige zoldering afgedekte hall ee-
nigszins het aanzien van een kerk.
„Neen, na dit zijn er geen meer,"
zei Claire. Zij wees op de gehavende
vlaggen die aan de zoldering hingen,
de wapenrustingen en de oude wapens,
die tegen de met eikenhout betimmer
de wanden in eigenaardige rangschik
king waren opgehangentoen trok
ze haar gast door de groote deur mee
naar buiten.
Zij bleven enkele oogenblikken op
het terras staan en mevrouw Lexton
keek in stille verbazing naar den lan
gen gevel van het gebouw.
„Ik heb wel van dergelijke kasteelen
gelezen en afbeeldingen ervan gezien,
Claire," zei ze, „maar zóó had ik ze me
nooit voorgesteld."
„Er zijn er zoo ook maar heel wei
nig," zei Claire. „Maar laten we nu den
tuin eens in gaan."
Zij liepen over het grasveld naar
een kronkelend pad, dat tusschen de
boomen door liep, beklommen de
rotsen naar een plek waar de boomen
waren gekapt en zij konden genieten
van het panorama over de zee en over
de landerijen en buurten van Court
Regina, die zich ver land-inwaarts
uitstrekten. Mevrouw Lexton keek
eenige oogenblikken sprakeloos van
bewondering rond. In de verte zag zij,
in een kloof tusschen de rotsen, die
een soort vallei vormden, steil naar
zee afloopend, een groep huizen en zij
riep uit:
„Daar ligt een dorp Hoe heet dat
Claire
„Dat is Regina," antwoordde Claire.
„Het is een heel beroemd plaatsje,
zooals je in Engeland geen tweede
zult vinden. Het bestaat uit maar één
straat, zooals je ziet, en die is zoo steil,
dat ze niet per rijtuig is te berijden
het grootste gedeelte van den weg
bestaat feitelijk uit trappen. De klei
ne vlekjes die je daar ziet bewegen zijn
ezels, die de met de in de haven lig
gende schuiten aangebrachte visch
naar boven brengen. Zie je daar de
kleine pier niet
„Schitterend mooi," zei mevrouw
Lexton, „net een schilderij."
„Er zijn van die straat heel wat
schilderijen gemaakt," zei Claire. „Er
komen daar schilders uit alle deelen
der wereld, om het stadje op het doek
te brengen. Er is geen huisje en geen
hoekje, dat al niet een of meermalen
geschilderd is. Regina is een der merk
waardigheden van het land en in het
seizoen komen er honderden een poos
je doorbrengen. Zij komen per omni
bus van Thrayton, dat er ongeveer
veertien mijlen vandaan ligt, of per
boot. De smalle straat is daar soms
zóó vol, dat men er nauwelijks door
kan. Dat is natuurlijk alleen in het
seizoen, gedurende de rest van het
jaar is het er even doodsch als in alle
andere Engelsche dorpen.
„Van wien hoort het dorp vroeg
mevrouw Lexton.
„Van Lord Wharton - ik bedoel van
mij."
„Wat zeg je, van jou Het heele
dorp
„Ja," zei Claire bedaard, „elk huis
dat er in staat,_een groot gedeelte van
de booten zelfs, die er in de haven lig
gen mogelijk zijn ook wel al die ezelsj
van mij, maar in elk geval elke vierkante
centimeter van den grond. Ik weet
niet, of de schepen havengelden moej
ten betalen voor het binnenvaren van
de haven, maar als dat zoo is, dan zijn
die geiden-voor mij."
„Het is haast niet te gelooven,
Claire."
Claire glimlachte.
„Nu kun je misschien begrijpen,
hoe moeielijk het mij valt, het te ge
looven," zei ze zacht.
Zij wandelden verder en kwamen
van een andere richting in het bosch,
van waar zij een aantal fraaie boer
derijen zagen liggen te midden van
goed onderhouden, keurig omheinde
landerijen.
„En die vroeg mevrouw Lexton.
„Zijn ook van mij," antwoordde
Claire. „Die groote boerderij daar is
Westcroft, en die daar Low Barton
en die daar in de verte Failby. De
boerderij daar bij het huis, vlak achter
de stallen, is Home Farm. Daar krijgen
we onze melk, boter en eieren vandaan
en het onderhoud ervan kost een klein
vermogen."
„Maar die bosschen daar in de Yerte
zijn toch zeker niet van jou
„Dat zijn ze we! 1" zei Claire. „De
bezitting strekt zich verder uit dan je
kunt zien."
„Het begint me te schemeren,
Claire," antwoordde mevrouw Lexton.
„en ik kan het niet allemaal in eens
in me opnemen. Ik moet hier meer ko
men om te kunnen wennen aan het
denkbeeld, dat dat nu allemaal jouw
eigendom is."
„Willen we nu eens naar de stallen
gaan," zei Claire lachend„er zal
wel geen tijd zijn daar alles te bekijken,
maar we kunnen er toch even door
loopen."
Ze gingen langs een kronkelend pad
naar beneden en door een steenen
poort betraden zij de geplaveide ruim
te vóór de stallen. Een aantal stal
knechts en staljongens tikten aan hun
petten en bleven in afwachtende hou
ding staan, om Claire's bevelen te ver
nemen. Terwijl ze enkelen hunner een
paar woorden toevoegde, ging ze me
vrouw Lexton voor, de stallen in. Zij
waren ruim en luchtig gebouwd vol
gens moderne begrippen zoodat de
paarden van Court Regina beter be
huisd waren dan menige mensch.
Mevrouw Lexton was een en al ver
bazing over alles en wel het meest over
de van-zelf-sprekende manier waarop
Claire de eene stal uit, de andere in
liep en de paarden streelde.
„Dit is mijn lievelingsmerrie," ze
ze, het hoofd van een prachtig dier
tegen haar wang aan drukkend.
„Rijd je dan ook och ja, natuur
lijk doe je dat."
„Ik breng het'grootste gedeelte van
mijn tijd in het zadel door," zei Claire,
„of wel ik maak toertjes per rijtuig. Ik
zal je morgen eens meenemen en je
moet ook zelf leeren rijden. Je kunt
beginnen met die oude ponny daar,
die is zoo verwend, dat hij bijna men-
schelijk is geworden en in elk' geval
is hij beter te vertrouwen dan menig
mensch."
Terwijl zij de deur van den laatsten
stal uit kwamen, kwam een heer op
haar toe, die uit het kasteel scheen te
komen. Het was een oudere man, groot
en stevig, zijn breede schouders hin
gen eenigszins af en zijn lange armen
slingerden op een eigenaardige ma
nier langs zijn lichaam. Zijn gelaat was
scherp geteekend, en onder zijn zware
wenkbrauwen schitterden kleine, slim
me oogjes. Zijn mond was groot en
grof, ofschoon de lippen niet te dik
waren. Hij was gekleed in een eenvou
dig donker costuum en zag er geheel
uit als iemand die op het goed thuis
behoorde. Zoodra mevrouw Lexton
hem zag voelde ze een afkeer tegen
den man en toen de kleine oogjes op
steelsche wijze op haar gericht werden
sloeg ze verlegen de hare neer.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De man nam den hoed af. met een
glimlach gelijktijdig onderdanig %n
zelfbewust.
„Goeden middag juffrouw," zei hij
op onderdanigen maar harden toon. „Ik
ben hier gekomen om te spreken over de
pacht van Westcroft, maar ik zie, dat
u bezoek hebt."
„Mijn vriendin, mevrouw Lexton,
die zooeven is aangekomen," zei Claire.
Hij begroette de dame door het af
nemen van den hoed en zei toen
„Ik zal morgen wel terug komen.
Of misschien komt Mordaunt wel, hij
weet alles van de pacht af."
„Uitstekend," zei Claire, „maar wilt
u niet bij ons blijven dineeren
„Neen, dank u juffrouw, ik moet
nog een paar dingen afdoen en dan
moet ik naar huis. Intusschen vriende
lijk bedankt voor de uitnocdiging. Is er
ook nog iets, dat ik voor u kan doen
Niet Dan wensch ik u goeden mid
dag. Goeden middag mevrouw."
Hij nam den hoed af en stapte op
zij, om de dames door te laten.
„Wie was dat, Claire vroeg me
vrouw Lexton, toen hij haar niet meer
kon hooren.
„Mijnheer Sapley, de rentmeester."
„Wat ziet die er eigenaardig uit
„Eigenaardig
„Ja," zei mevrouw Lexton aarze
lend maar alsof zij zich gedrongen
gevoelde zich nader te verklaren, ver
volgde ze„Vind je ook niet, dat hij
een uiterst onaangenaam gezicht
heeft
„Vind je dat
„Ja," antwoordde mevrouw Lex
ton, „het doet me denken aan de
slang zoo breed van boven en met
zulke schitterende oogen. Maar, neem
me niet kwalijk, Claire, het is wel een
beetje erg, dat ik je vrienden zoo
meedoogenloos bekritiseer en dat nog
geen twee uren na mijn aankomst.'
„Ik wil niet beweren, dat mijnheer
Sapley bepaald een vriend van mij is,
Mary," zei Claire. „De Sapley's zijn
al zooveel jaren rentmeesters van het
kasteel geweest en Lord Wharton
stelde het volste vertrouwen in hem
al heeft hij hem dan ook nooit zijn
vriendschap geschonken. Maar die
schonk hij aan niemand. Dus zijn ge
zicht staat je niet aan
„Ach, let er maar niet op, wat ik
zei," antwoordde ze, maar ze kon toch
een huivering niet verbergen.
„Het kan wel zijn, dat zijn uiterlijk
niet bizonder aanlokkelijk is, maar ik
ben er nu eenmaal aan gewoon ge
raakt en daarom maakt het op mij
niet zoo'n indruk als op jou. Gewoonte
doet zoo veel."
„Wie is Mordaunt vroeg me
vrouw Lexton, „zijn bediende
„Neen, zijn zoon," antwoordde Claire
onverschillig. „Ik heb hem nog maar
een paar maal gezien. Hij is, geloof ik
pas van Oxford gekomen."
Mevrouw Lexton keek haar jonge
vriendin verwonderd aan. Zij herin
nerde zich haar als het meisje dat ze
in een goedkoop huurhuisje gebogen
had zien zitten over haar schoolboe
ken en de verandering die er in Claire
had plaats gevonden, niet alleen in
haar maatschappelijke omstandig
heden, maar ook in haar uiterlijk, in
haar manieren, bracht de bescheiden
vrouw in verwarring. Toen zij het
kasteel aan de achterzijde weer be
traden werd ergens boven hen een bel
geluid.
„Dat is de waarschuwingsbei voor
het diner," zei Claire, „we zullen ons
moeten gaan verkleeden. Je behoeft
echter geen groot toilet te maken,
Mary, want we zijn natuurlijk maar
met ons beidjes alleen. Kun je den weg
van je kamer naar het salon vinden,
of wil ik je komen halen
Toen mevrouw Lexton beneden
kwam vond ze Claire al op haar wach
ten in het salon, een zeer groot vertrek,
gedecoreerd in mat wit en goud met
meubelen en draperiën in amberkleur
en zee-blauw. Het was een schitterend
mooie kamer, maar Claire was nog
schitterender, zooals ze daar bij het
raam naar de ondergaande zon stond te
kijken.
HET PORTRET
In zijn studeervertrek zat dr. Ric-
kert aan zijn schrijftafel. Voor hem
lag een lijvig manuscript: „Over de
beschaving der Assyriërs ten tijde van
Salmanasser." Frans Rickert was doc-
ter in de filosofie en ambteloos ge
leerde, die zich uitsluitend met zijn
manuscript bezig hield. Voor ongeveer
vier jaren was hij daarmede begonnen
en in den eersten tijd ging het werk
snel vooruit: de jonge geleerde wilde
daardoor tot een professoraat komen,
een doel waarnaar zijn jeugdige, beeld-
schoone echtgenoote nog meer ver
langde dan hij zelf.
Doch met het noodlot valt niet te
Strijden.
Levenslustig had mevrouw Rickert
op zekeren dag, met goede bekenden,
een automobieltocht ondernomen en
tegen den avond bracht men de jonge
vrouw levenloos thuis. De chauffeur
had onderweg de heerschappij over zijn
machine verloren, waardoor deze van
een helling afschoot en mevrouw
Rickert had daarbij den dood gevon
den. De overige tochtgenooten waren
zonder levensgevaarlijke kwetsuren er
af gekomen.
Toen men de doode naar haar laatste
rustplaats bracht en haar stoffelijk
overschot neerdaalde in de duistere
groeve, was het den diep bedroefden
echtgenoot of men ook over hem de
kerkhofaarde tot een grafheuvel op
wierp, want zijn geest rustte daaronder
bij haar, die hij zoo innig had liefge
had en alleen zijn lichaam verbleef nog
op de troostelooze wereld.
Zelfs zijn beide kinderen een knaap
je en een meisje van drie en vier jaren
waren niet in staat met hun kinder
lijke liefde den vader te troosten. Zij
waren niet slechts moederloos maar
ook vaderloos geworden en aan de
hoede en de zorg van kindermeisjes en
andere dienstboden overgelaten, die
bovendien telkens voor andere plaats
maakten, omdat zij gevoelden in deze
stille, triestige woning het lachen te
verleeren.
Niet zelden gebeurde het, dat alle
zorg en bediening ontbrak en dat doc
tor Rickert dan per telefoon aan het
naastbijzijnde hotel het eten voor zich
en zijn kinderen bestelde en ze zelf te
bed bracht. De zorg voor het in orde
houden der vertrekken nam de por
tiersvrouw op zich, die dan ook de
noodige boodschappen verrichtte. Had
Rickert bloedverwanten gehad, dan
zouden deze zich wellicht het hulpe-
looze gezin aangetrokken hebben, maar
alle verwanten waren gestorven, uit
genomen de vader zijner overledene
vrouw, die in het leger den rang van
majoor bekleedde.
Deze was echter reeds sinds tien
jaren weduwnaar en sedert het huwe
lijk zijner dochter had hij zijn huishou
den opgebroken en leefde als onge
huwd heer op zeer eenvoudige wijze,
want hij had eigenlijk niet meer dan
een slaapvertrek noodig, daar hij, met
hart en ziel soldaat, zijn tijd voor het
overige doorbracht op de exercitie
plaats, in de kazerne, in het casino
en in zijn club.
Wel bemerkte de oude heer, als hij
het huis van zijn schoonzoon bezocht,
dat daar alle orde en regel ontbrak en
dat daarin noodzakelijk voorzien moest
worden. Aanvankelijk kon hij nog wel
verschooning daarvoor laten gelden,
want na zulk een geweldige familie-
katastrofe kon men niet spoedig rust
en orde in de huishouding verwachten.
Zoo ook begreep hij den eersten tijd
de diepe smart van zijn schoonzoon
en had eerbied daarvoor, want ook
hij had zijn kind innig lief gehad.
Maar toen hij bemerkte, dat het rouw
jaar ten einde was, zonder dat de hui
selijke zaken van zijn schoonzoon een
ordelijken gang hernamen en dat de
diepe zwaarmoedigheid van dezen eer
toe- dan afnam, toen werd het den
oude* heer te erg en achtte hij den
tijd gekomen met zijn schoonzoon een
ernstig woord te spreken.
Dat onderhoud duurde lang en
werd van èe zijde des majoors uit
uractisch oogpunt opgevat.
„7.00 kan en tnag bet niet langer blij
ven," sprak hij ten slotte. „Ik begrijp
je liefde voor mijn overleden dochter
en eerbiedig je gevoel, deel nemende
In je droefheid, maar die liefde legt
je jegens de kinderen van je overledene
vrouw plichten op, die je moet ver
vullen, zal deze liefde niet tot zonde
worden. Onder deze omstandigheden
worden de kinderen naar lichaam en
ziel verwaarloosd en er is voor hun
redding slechts het eene middel, mijn
waarde schoonzoon, dat |je zoo spoedig
mogelijk weer in het huwelijk treedt."
Rickert sprong op en met een smar-
telijken trek op het gelaat sprak hij
bitter „En dezen raad geeft mij de
vader mijner dierbare doode?"
„Alles heeft zijn natuurlijke gren
zen," antwoordde de majoor, „en wat
daarbuiten ligt, is onzin of verderfe
lijke dwaling, het eene al even erg als
het andere. Betrof het alleen jou, mijn
waarde, dan kon je mijnentwege je
rustig op het graf van je vrouw gaan
leggen en daar in ziekelijke smart ver
hongeren. Ik zou bij je graf het hoofd
schudden maar elke openlijke kritiek
achterwege laten.
Dat een man tweemaal kan liefheb
ben houd ik voor mogelijk, maar al is
dit niet het geval, dan moet je niet
tegenstaande dat, toch een vrouw
nemen, want je kinderen hebben een
moeder noodig."
„Een stiefmoeder wierp Rickert
bitter tegen.
„V/aren de kinderen ouder, dan kon
men hen aan een opvoedingsinsti
tuut toevertrouwen, maar op zoo'n
jeugdigen leeftijd worden zij door zulk
een opvoeding voor hun geheele leven
bedorven. En dat wil ik je zeggen
gaat deze huishouding hier een half
jaar nog zoo door, dan ben je bij al
je liefde voor mijn gestorven kind
de meest gewetenlooze vader, dien
ik ooit ontmoet heb. Liefde beteekent
niet hebben of ontvangen maar geven,
d.w.z. je plichten vervullen boven
hetgeen de wet van je eischt. Dat is
mijn laatste woord in deze aangelegen
heid en ik hoop, dat je daarnaar zult
handelen."
De majoor had bij zijn laatste woor
den met verheffing van stem gespro
ken, alsof hij op de exercitieplaats was
en verliet daarop zonder groeten, in
opgewonden stemming de woning van
zijn schoonzoon.
Dit onderhoud had bij dr. Rickert
niet het gewenschte gevolg gehad. Met
gesloten oogen, het hoofd in de hand
gesteund, zat hij daar en dacht aan
zijn verloren ega. In al haar schoon
heid en lieftalligheid scheen zij uit
haar graf op te rijzen en rond te waren
door het rijk der verbeelding van haar
achtergebleven echtgenoot.
Welke vrouw zou de macht bezitten
dezen verlokkenden geest in zijn graf
vast te houden
De treurige huishouding in de woning
des doctors ging haar gang. Kinder
meisjes en dienstboden wisselden meer
en meer en het huis van dr. Rickert
kreeg op de verhuurkantoren voor
dienstboden een slechten naam.
„Liever bij een lastige, zenuwach
tige dame dan bij een half krankzin
nigen, melancholieken heer, die als
weduwnaar nog in een soort geestelijk
huwelijk met zijn gestorven vrouw
schijnt te leven." Zoo luidde het ant
woord, als men het dienstpersoneel een
betrekking in het huis van dr. Rickert
aanbood.
Kon men haar ongelijk geven
De laatste huishoudster had het
meer dan drie maanden bij den doctor
uitgehouden. Zij was in werkelijkheid
een nette en verstandige jonge vrouw,
die in korten tijd niet alleen orde en
regel had hersteld, maar zich boven
dien de liefde der kinderen had weten
te verwerven zij hingen haar aan met
kinderlijke teederheid, want zij be
merkten bij haar iets als moederliefde.
Op zekeren dag hoorde Rickert hoe
deze huishoudster d» kinderen een
sprookje vertelde. Toen het ten einde
was, riepen de kinderen
„Marsa, lieve mama, vertel nog eens
wat."
Dat was den doctor toch te erg. Dat
was ontrouw, was verraad jegens
de doode
Was deze vrouw hier in huis geko
men om de lieve doode var het hart
der kinderen te vervreemden-? Zoo
spoedig mogelijk moest zij weg. Toen
de majoor van deze geschiedenis hoorde
ging hij te keer als'n heiden, verklaarde
zijn schoonzoon voor volkomen krank
zinnig en vroeg zijn ouden vriend den
geneesheer Trummex of men zulk een
mensch niet onder curateele kon stel
len, desnoods in een krankzinnigen
gesticht kon opsluiten. De oude es
culaap haalde echter de schouders op
en zei: „voorloopig nog niet."
De dienstbodenkwestie was voor dr.
Rickert na de laatste gebeurtenissen
een dubbel moeilijke geworden. Op
de verhuurkantoren wilde men'fmet
hem niet meer te doen hebben en hij
moest het dus met een advertentie
beproeven.
Deze advertentie kostte den jongen
geleerde meer hoofdbreken dan zijn
werk over de Assyriërs. Een jong
meisje wilde hij niet, ze mocht zich
eens gaan inbeelden zijn vrouw te
zullen worden. Een jonge weduwe
wilde hij in het geheel niet. Oudere
ongehuwde vrouwen kon hij niet uit
staan en oudere weduwen nog minder.
Eindelijk na lange overwegingen
kwam de volgende zeldzame, zonder
linge advertentie gereed, waarover
zelfs de spotbladen hunne glossen
maakten
„Een weduwenaar met twee kinde
ren van drie en vier jaren zoekt als
hulp in de huishouding een beschaafde
gehuwde dame, die haren man lief
heeft. Zelfstandig optredende ont
vangt hoog loon. Brieven onder de
initialen D. R. 217 bureau van dit
blad.
Dr. Rickert had geen moeilijke
keuze, want er kwarn op deze adver
tentie slechts één brief, die kort en
bondig luidde:
„Ik stel mij beschikbaar voor de
aangeboden betrekkingik ben 26
jaar oud, dochter van een professor,
spreek verschillende talen, ben hui
selijk opgevoed en gehuwd met een
man, dien ik boven alles liefheb en
die zich in Amerika bevindt, om daar
carrière te maken. Zoodra hij mij tot
zich roept vertrek ik en kan daarom
den gewonen opzeggingstermijn niet
aannemen. Waarschijnlijk zal het wel
meer dan een jaar duren voor ik een
dergelijken oproep van mijn geliefden
man krijg en ik ben daarom verplicht
zoolang in mijn'eigen onderhoud te
voorzien, wijl hij nog niet in staat is
mij te onderhouden.
Hoogachtend,
Else Wackwitz geb. Lange.
Grunstrasse 12.
Dr. Rickert liet de dame komen en
de zonderlinge advertentie scheen
werkelijk uitmuntend succes gehad
te hebben.
Else Wackwitz was waarlijk niet
schoon, ja men zou haar onder de
leelijke vrouwen gerekend hebben, had
zij niet een onberispelijk figuur gehad.
Haar optreden was correct en beslist,
zoodat zij terstond bleek een dame
van beschaafde opvoeding te zijn.
Dr. Rickert wilde baar over haar po
sitie en werkzaamheden in zijn huis
inlichten, maar zij viel hem spoedig
in de rede en zeide:
„Wat hier noodig is, zal ik spoedig
zelf zien en daarnaar handelen. Is
u dan niet met mij tevreden, dan kunt
u mij met één dag ontslaan. Ik ken
mijn plichten, verlangt men van rwj
iets anders of meer dan tk kan ten
uitvoer brengen, dan moet ik ver
trekken."
Met deze woorden verliet zij de stu
deerkamer, maakte zich aan de kin
deren bekend en na tien minuten was
zij reeds in het huis bezig, alsof zij
altijd daar geweest was.
Des anderen daags reeds zorgde zij,
dat >er een dienstmeisje in huis kwam
en met hulp der portiersvrouw begon
zij reeds den tweeden dag aan een al-
gemeene schoonmaak.
Dr. Rickert vluchtte in zijn studeer
kamer en liet de dris vrouwen haar
gang gaan.
Ha acht dagen kwam vt rust en
orde in huis en alles ging een voor-
beeldigen gang. De kinderen waren
vooreerst een weinig schuw voor da
nieuwe huishoudster, want Else Wack
witz was streng jegens hen, ofschoon
volstrekt niet hard of onvriendelijk
en strengheid was voor de half ver
wilderde kinderen hoog noodig. Lang
zamerhand verdween echter deze
schuwheid, want kinderen erkennen
bij instinct een krachtige maar recht
vaardig besturende hand, en zij ge
hoorzaamden gewillig aan de nieuwe
voorschriften.
Ook dr. Rickert ondervond den in
vloed, dien Elsa Wackwitz op het ge
heele huiselijke leven uitoefende, met
welgevallen. Dat was een hulp, zoo
als hij juist noodig had en die zijn goed
gesternte hem had toegezonden. Dat
was een vrouw van het huis en toch
geen huisvrouw, een opvoedster voor
de kinderen en toch geen moeder. Als
huisvrouw en moeder heerschte nog
immer zijn geliefde doode in zijn huis
en werd door gene niet verdrongen.
De verandering in de huishouding
van Rickert lokte ook den grootvader
weder aan en deze kon zich niet ge
noeg verbazen, toen hij die verande
ring persoonlijk waarnam. Toen hij
echter omtrent de nieuwe huishoud
ster meer bizonderheden vernam,
zchudde hij bedenkelijk het hoofd en
zei tot zijn schoonzoon: „Beste kerel,
je hebt met deze dame als het ware
een lot uit de loterij getrokken, maar
bedenk welzoo iets komt niet licht
ten tweeden male voor. Het is niet
aan te nemen, dat die man in Amerika
zulk een pracht van een vrouw lang
zal willen missen en als hij ze tot zich
roept, komt de oude ellende hier in
huis terug."
„Daaraan mag en wil ik nu niet
denken ik kan mij slechts verheugen
in den tegenwoordigen toestand."
De oude heer bleef, voor het eerst
sinds dén dood zijner dochter, bij zijn
schoonzoon soupeeren. En dit beviel,
door de zorg der huishoudster, zoo bi
zonder dat hij beloofde spoedig te
zullen terugkomen.
Bij zijn volgend bezoek bood hij
Elsa Wackwitz een klein etui gaan.
„Wanneer ik het recht hadjiddsr-
orden te verleenen," zei hij lachend,
„dan zou ik u in dit etui de reddings
medaille aanbieden, want die hebt
u hier werkelijk verdiend, nu echter
moge deze gouden armband gelden
als een geringe erkenning uwer ver
diensten."
Elsa Wackwitz glimlachte vriende
lijk, wat zeer zelden gebeurde.
„Zo., moest u meermalen lachen,"
ging de vroolijke oude heer voort,
„want zulk een glimlach staat u goed
en verandert uw gelaat zeer gunstig."
„En dit heb ik wel noodig, niet
waar
„Zoo was 't volstrekt niet gemeend,"
verontschuldigde zich de majoor, en
voegde galant er aan toe: „Er is ook
een schoonheid, die uit de ziel voort
komt en die het groote voorrecht heeft,
dat zij met de jaren niet vermindert.
Die u kent en goed kent, moet u voor
een eerste schoonheid houden."
De oude heer sprak hiermede geen
vleitaal zonder grond. Elza Wackwitz
was inderdaad de verpersoonlijking
van een schoone vrouwenziel. Zij was
de zegenbrengende huisgeest in de
woning van dr. Rickert, want wat zij
deed was edel en goed. Er ging van
haar een koesterende, milde warmte
uit, die het huis behagelijk maakte en
welke ieder ondervond, die met haar
in aanraking kwam.
Zoo was reeds een jaar in vrede en
rust voorbij gegaan en dr. Rickert be
kroop meer en meer de vrees, dat
eerstdaags de bewuste brief uit Ame
rika komen kon, die hem deze zegen-
verspreidende vrouw ontnemen zou.
Doch die brief kv/am niet tot aller
verwondering. En toen ook het tweede
jaar voorbijging en Elsa Wackwitz
zich nog steeds niet reisvaardig maak
te, vergat men haar man in Amerika
geheel en ook zij scheen geen sterk
verlangen naar hem te gevoelen.
Vreemd, zeer vreemd
Het was teeen het Kerstfeest toen
\YorM vuvrlijczet.