r
c
f
■pë
m
m
f
1
F
Él -1
f
VERRIJZENIS
mmmmwm
lili
WÉMÊ I
45ste JAARGANG
ZATERDAG 31 MAART 1923
NUMMER 14401
In den geest der Kerk hebben wij,
Katholieken, gedurende den nu afge
sloten vastentijd, wederom Christus
op den kruisweg gevolgd. Wij hebben
den lijdenden Jezus weer gezien als
de volmaakte liefde en in de myste-
riën van het Kruis wederom de on-!
uitputtelijke schoonheid van Qods
liefdewonderen beschouwd. Wij
hebben de Goddelijke liefde met onze
menschelijke liefde vergeleken en Je
zus' Kruis naast onze menschelijke
kruisen gesteld. Wij hebben geleerd,
dat de liefde van den lijdenden God-
mensch van goddelijk karakter is,
een liefde, die besloten in het godde
lijk wezen, uitstraalt in de schepping
fen weer tot de Godheid terugstraalt.
Vandaar, dat het dwarshout op
Christus' schouders, geen kruis was
voor den Christus in den zin, zooals
wij, onvolmaakte menschen onze
kruisen verstaan en dat Hij alleen in
het toppunt Zijner liefde, hangend aan
het schandhout, eenige oogenblikken
aan ons menschen zoo nauw mogelijk
wilde nabijkomen, toen Hij de zwart
ste duisternis over zich liet komen en
de zielesmart wilde ondergaan van
de verlatenheid van God. Maar ove
rigens steunde het ondragelijk lijden
van Christus' menschelijke natuur op
Zijn Goddelijk karakter en leerde Hij
Ons, dat de schijnbaar onduldbaarste
smarten te dragen zijn, wanneer onze
liefdenaald in evenwicht is en regel
recht gericht staat tot God. Doch wij
moesten bekennen, dat onze lief
denaald gewoonlijk schommelt tus-
schen God en de schepselen, somtijds
zelfs slap neerhangt, regelrecht naar
de aarde en dat daarom ons kruis ons
hinderlijk en onze smarten ons on
dragelijk zijn. En met Augustinus heb
ben wij verzucht: ons hart is voor
God geschapen en het kan geen rust
vinden dan in de onwankelbare ge
hechtheid aan God. De wetenschap,
dat Christus volkomen gelukkig was,
ook in Zijn hoogste smart aan het
kruis, heeft ons de werkelijke waarde
van droefheid en geluk doen begrij
pen.
Wij hebben Christus ook gevolgd
'op Zijn kruisweg en in Zijn drievoudi-
gen val de boetedoening van den
Godmensch gezien voor de drie
grootste zonden van het menschelijk
en niet het minst van ons geslacht:
de hebzucht, de eerzucht en de wel
lust. En we hebben begrepen hoe ook
wij ons, ondanks het zwaarste lijden,
Innerlijk gelukkig kunnen blijven ge
voelen, wanneer wij die drie groote
verstoorders en verwoesters van
ons ware geluk weten uit te bannnen.
En na die verheven lessen van het
Kruis en den kruisweg staan wij met
God's Kerk aan het verheerlijkte graf
van den Verrezen Heiland op Paasch-
morgen. En de onsterfelijke jubel van
het grootste aller feesten, doortrilt
weer onze zielen, wanneer wij de ge
beurtenissen van dien heerlijksten al
ler Zondagen weer aan onzen geest
laten voorbijgaan.
Is er ooit eene voorspelling volledi
ger in vervulling gegaan, dan het
woord, hetwelk eeuwen terug over
den Christus voorzegd werd: „Wan
neer ik van de aarde zal zijn opgehe-
waarmee de toenmalige wethouders
van den Joodschen godsdienst den
dood en begrafenis van Christus om-
spiedden, mogen wij opmaken, hoe
veel er den Jezushaters aan gelegen
was, den gestorven Godmensch voor
goed uit de hoofden en harten van
het volk te verdrijven en hoe in
hen leefde de angst voor de vervul-
IKIW:»
11 I
bm,
A
ven, zal ik allen tot mij trekken"?
Nauwelijks was Jezus gestorven en
hing Hij met bebloed hoofd tusschen
twee gekruiste moordenaars, of heel
Jeruzalem richtte de ooge'n tot Hem
op. Hij stierf den dag voor het Jood-
sche Paaschfeest en Jeruzalem, de
eenige stad met een Joodschen tem
pel, waar d e tempel gevestigd was,
had van heindp en ver het volk van
Palestina tot zich getrokken. En
waarover zouden diê duizenden en
duizenden anders spreken dan over
den wonderbaren man. die Vrijdags
middags te drie uur gestorven was,
bij wiens dood de zon schuil ging, de
graven zich openden en het voorhang
voor 't heilige der heiligen in tweeën
scheurde? Jezus van Nazareth was
op aller lippen en in aller gedachten.
En uit de angstige bezorgdheid,
ling der profetiëen over de opstan
ding van den gekruiste.
Nergens is de Schrift zóó duide
lijk en uitvoerig als juist in het om
standig verhaal over al de bijzonder
heden, welke met Jezus' Verrijzenis
verband houden. Wij weten, dat de
Schriftgeleerden aan Pilatus de ver
gunning vroegen om de beenderen
der gekruisten door soldaten te la
ten breken, om het slachtoffer van
hun wraakzucht nog voor het intre
den van den Sabbath van den berg
top te verwijderen. Wij weten hoe
Jozef van Arimathea, een der leden
van den Hoogen Raad, die in zijn hart
een aanhanger van Jezus was en die
zich tijdens het leven van den Zalig
maker wellicht schuchter tegen de
wraak- en moordplannen had verzet,
na Jezus' dood moed vatte en den
Romeinschen landvoogd opnieuw las
tig viel en vergunning vroeg om
Christus' lijk af te nemen en te be
graven. Wij weten, dat een der an
dere raadsheeren, Nikodemus, zich
bij hem voegde, dat zij het goddelijk
lichaam balsemden en in een nieuw
graf legden.
Dan zien wij de tegenpartij op
nieuw in ijver ontsteken en naar Pi
latus heenspoeden om een soldaten
wacht rond het graf te vragen, want,
aldus was hunne beduchtheid: zijne
leerlingen mochten komen, zijn lijk
wegnemen en de voorstelling ingang
doen vinden, dat hij verrezen is. En
wrevelig geeft Pilatus hun volmacht
het graf te versterken en te bewaken
naar goeddunken. En zij leggen er
een aantal soldaten rondom en ver
zegelen den toegang, die reeds met
een enormen steen was afgesloten.
Hoe klein-menschelijk lijkt ons, nu
wij de historie van uit ons tijdvak in
het verleden overschouwen, dat wer
ken en wroeten van de Joodsche
Schriftgeleerden, om Jezus dood te
maken en dood te houden voor het
volk. En toch, hoe is dat farizeeërs-
werk gedurende alle volgende
eeuwen door de Christushaters
voortgezet. Moeten wij thans, in on
ze dagen, nog niet beleven, dat de
Senaat van Frankrijk besluit om een
der laatste verkrachters van den his-
torischen Christus, dat het Hooger-
huis van het eens zoo Katholieke
Fransche volk, besluit om Renan's li
chaam op te graven en over te bren
gen naar de galerij der' „onsterfelij-
ken"?
En toch hebben alle Christusha
ters van Juliaan tot aan Renan het
zelfs tegenover de historische weten
schap moeten afleggen, om nog te
zwijgen van de onbluschbare traditie,
welke in de harten der geloovigen nu
al meer dan 19 eeuwen is blijven le
ven.
Daarvoor heeft Christus Zijn ver
rijzenis met té duidelijke en té over
vloedige bewijzen omgeven. De kla
re waarheid der Schrift is op dit stuk
door geen onbevangene te loochenen.
In het Evangelie-verhaal immers
zien wij Jezus op den Paaschmorgen
uit eigen kracht opstaan uit het graf.
De vele windsels, waarin men hem
volgens Joodsch gebruik gewikkeld
had, lagen ter zijde; de wachters
vluchtten van schrik en ontsteltenis
en „mannen in witte kleeden" zaten
bij de ledige grafkamer om met Enge-
lenmond de blijde boodschap te ver
kondigen: „dat Christus waarlijk
verrezen is". En de vrome vrouwen,
met de vurig beminnende Magdalena
vooraan, zien wij in hare bezorgd
heid, dat Jozef en Nikodemus het
goddelijk lichaam wellicht niet vol
doende gebalsemd hebben, uitgaan
om nog meer specerijen te koopen en
op haar terugweg naar het graf hoo-
ren wij haar plots bezorgd vragen:
„maar wie zal ons den steen afwen-
P1SCHEN
s- v.'1
DE VERREZEN CHRISTUS
(Houtsnede naar een schilderij van Paul KieszIIng)
NIEUWE HAARL. COURANT
V