«enige verontschuldiging h, dal lk het
goed bedoelde." Terwijl hij sprak
deed hij een stap In de richting vaal
de deur.
DE ZWARTE CASSETTE.
toekomst gevoelde hij zich echter be
vrijd. Hij zegende 't toeval, dat hem
dit geluk in den schoot had geworpen
en dacht er geen oogenblik aan, de
kostbare cassette aan haar rechtma-
tigen eigenaar terug te geven.
D£ 00DFST0MM:N-ONDE®WIJZER
Dr. A. G8AH M BELL,
de uitvinder van de telefoon.
jjggf ..r: -.rife
Claire was gedurende het geheele
▼oorval het meest aramatische dat
ze nog ooit had bijgewoond, beweging
loos blijven staan. En, daar ze haar
aanwezigheid niet wilde verraden,
bleef ze ook nu nog onbeweeglijk. Na
eemge oogenblikken schrikte ze even,
doordat zij aan haar voeten iets zag
bewegen. Het was niets anders dan de
fox-terrier, die bij haar troost en hulp
kwam zoeken.
Zij bukte zich zoo zachtjes en ge
luidloos mogelijk en nam het diertje
In haar armen, waar het zich behage-
lijk nestelde en nog altijd trillend van
angst, zijn kopje tegen haar hals druk
te. Maar, hoe voorzichtig zij zich ook
gebukt had, de scherpe oogen van den
Jongen man hadden toch iets zien be
wegen, Hij keek op en toen hij haar
daar in de halve duisternis zag staan
een visioen van lieflijkheid, gratie en
waardigheid opende zijn oogen zich
geheel en zijn tanden klemden zich
vast om zijn pijp. Hij stond daar spra
keloos van verwondering, niet in staat
zich te bewegen op dat oogenblik.
Hun oogen ontmoetten elkaar, en
langzaam begon het ivoor van haar
gelaat te kleuren. Zou hij haar aanspre
ken Naar haar toe komen Hij deed
geen van beide. Langzaam de oogen
neerslaande stond hij op, rekte zich
uit, daarbij overdreven bewegingen
makend, alsof hij haar den indruk
wilde geven, dat hij haar niet gezien
had, zette zijn hoed op, en ging heen.
Claire haalde diep adem. Als zij nog
twijfelde aan zijn goede manieren
wat trouwens niet het geval was
dan zou die twijfel nu verdreven zijn.
De wijze waarop hij zich gehouden
had, alsof hij haar niet gezien had,
was meesterlijk geweest. Het was het
toppunt van wellevendheid. Zij wacht
te een paar minuten, zich opgelucht
gevoelend door zijn vertrek en toch
tegelijkertijd eenigszins teleurgesteld.
Met het hondje nog in haar armen
ging ze vervolgens vlug naar huis.
Zij gaf den hond aan een bediende
met het bevel hem op te sluiten tot
den volgenden morgen en ging toen
naar het salon waar mevrouw Lexton,
die weer wakker was geworden, ze
nuwachtig op haar zat te wachten.
„Ik ben in slaap gevallen, lieve
neem me niet kwalijk zei ze.
„Integendeel, ik ben er heel blij om,"
zei Claire. „Het is het beste wat je
na je lange reis had kunnen doen.
Laten we nu maar een kopje koffie
gaan drinken."
„Het is alles behalve netjes, den
eersten avond den besten in slaap te
vallen," zei mevrouw Lexton. „Ben
je in den tuin geweest vroeg ze,
kijkend naar den sjaal, die op 'n stoel lag.
„Ja, het is een heerlijke avond...."
Mevrouw Lexton viel haar in de
rede met den uitroep
„CiaireWaar is je diamanten
haarkam
Claire voelde aan haar hoofd. De
kam was weg. Het was een kostbaar
stuk en een oogenblik schrikte zij,
maar mevrouw Lexton op haar ge
mak willende zetten zei ze luchtigjes:
„O, dat weet ik wel."
„Heb je hem afgelegd, voor je uit
ging Dat was verstandig van je."
Terwijl ze koffie dronken kwam er
een lakei binnen.
„Daar is een heer, die laat vragen
of u hem even kan ontvangen, juf
frouw," zei hij.
„Een heer Hoe heet hij
„Dat heeft hij niet gezegd, juf
frouw. Hij zei, dat u hem toch niet
kende. Hij verontschuldigde zich over
zijn late bezoek, maar hij zei, dat hij
voor een belangrijke zaak kwam en
dat hij u niet langer dan een minuut
zou ophouden. Hij is in de bibliotheek."
„Goed," zei Claire.
Zij schonk mevrouw Lexton nog
een kopje koffie in, stond toen op,
keek in den spiegel even naar heur
haar, iets wat zelfs de minst ijdele
vrouw in zulke omstandigheden niet
schijnt te kunnen laten en ging naar
de bibliotheek
Daar stond de hoofdpersoon uit
het kleine drama aan den boschrand
en voor hem op de tafei lag de verlo
ren haarkam.
DERDE HOOFDSTUIC
Claire keek verwonderd op en een
zachte kleur kwam op haar wangen.
De jonge man zag haar ernstig aan en
boog het hoofd, ten teeken van be
groeting.
Bij het licht van de lamp zag Claire
dat hij, hoewel niet bepaald mooi, er
goed uitzagzijp donkere oogen wa
ren overschaduwd door rechte wenk
brauwen, zijn haar was lichtelijk gol
vend, zijn mond strak en ferm, zijn
kin vierkant, hoekig. Kortom, zoowel
uit zijn gelaat als uit zijn geheele
houding sprak kracht. Claire merkte
ook een zekere fierheid in hem op hoe
wel bijvoorbeeld zijn hoofdbuiging
zeer beleefd was, was er toch niets on
derdanigs of kruiperigs in, maar iets
terughoudends, dat scheen aan te
duiden, dat hij zich in tegenwoordig
heid van een gelijke achtte te zijn. Dat
alles nam Claire in zich op in het korte
oogenblik dat zij daar stond, wach
tend tot hij zou spreken.
„Juffrouw Sartoris vroeg hij.
„Die ben ik, mijnheer."
„Ik vraag u om verontschuldiging,
dat ik u zoo laat kom storen, juffrouw,"
zei hij, „maar ik heb ginds aan den
boschrand dezen haarkam gevonden
en vermoedend dat die het eigendom
was van iemand hier op het kastee»
achtte ik het 't beste, hem dadelijk
maar even te brengen, daar de eige
nares er waarschijnlijk ongerust over
zou zijn."
„Dank u wel, ik ben u zeer verplicht,'
zei Claire. „De kam behoort mij, hij is
zeker uit mijn haar gevallen, toen ik
vanavond langs den boschrand liep."
Hij zei niet: „Ik heb u daar gezien,"
maar nam den kam op en keek er pein
zend naar.
„Het zijn zeker kostbare - diaman
ten zei hij, toen hij haar het sie
raad overhandigde en zijn donkere
oogen zochten de hare.
Claire nam den kam aan en keek er
onverschillig naar
„Ja, het zijn diamanten, en ik geloof
wel dat ze kostbaar zijn."
„Dan ben ik biij, dat ik hem gevon
den heb," zei hij. „Maar neemt u
me niet kwalijk maakt u den kam
niet wat erg slecht vast, dat u hem
zoo zonder er iets van te merken kan
verliezen
„Hoe zou ik hem vastmaken, hij
wordt natuurlijk los in het haar gesto
ken," zei Claire. „Wilt u niet even.gaan
zitten voegde zij er aan toe.
Hij maakte een afwijzende handbe
weging.
„Ik zal u niet ophouden," zei hij.
„Ik wilde alleen maar zeggen, dat het
verstandiger zou zijn wanneer u den
kam in het vervolg wat beter vast
maakte. De volgende maal zou hij
misschien kunnen worden gevonden
door iemand die even arm, maar een
beetje oneerlijker is en dan...."
Hij glimlachte. Claire kleurde, maar
glimlachte ook.
„Ja, men is nu eenmaal onvoorzich
tig in zulke dingen," zei ze „en ver
dient dus ze te verliezen, maar ik heb
den kam niet gemaakt en" zij keek
er naar „ik weet niet, hoe ik hem
beter zou kunnen bevestigen."
„Mag ik even," zei hij, zijn hand
uitstekend. Hij bekeek de beide lange
tanden van den kam. „Dat lijkt me
toch niet zoo moeielijk u hoeft alleen
maar een paar veiligheidsdopjes op de
tanden te schuiven als u de kam in
uw haar gestoken heeft."
„Dat zou toch nogal moeielijk zijn."
zei Ciaire
„Ja," gaf hij toe bijna even moeie
lijk als er naar te zoeken als u hem ver
loren hebt. Maar, neemt u me niet
kwalijk, ik veroorloof me daar u een
raad te geven, die naar ik vrees niet erg
veel waard is."
Glimlachend zei Ciaire: „Neen, dat
vrees ik ook. Er zal wel niemand zijn.
die veiligheidsdopjes op een kam kan
schroeven, die in het haar verborgen
zit."
Hij lachte en zijn lach was even open
en eerlijk als zijn oogen.
„Waar bemoei ik me ook mee." zei
hij. „Het is weer het oude liedje van
den schoenmaker en z'n leest. Mijn
„U hoeft a volstrekt niet te veront
schuldigen," zei Ciaire. „Het was heel
vriendelijk van u mij te willen helpen
en ik ben u daarvoor dankbaar, even
als voor het terugbezorgen van mijn
kam. Wilt u me niet vertellen, aan
wien lk eigenlijk dank schuldig ben
vroeg zij eenigszins verlegen, waardoor
haar stem ernstiger klonk dan wel
vereischt was.
„Mijn naam is Gerald Wayre," zei
hij. „Ik heb ook nog mijn verontschul
digingen aan te bieden voor het be
treden van uw grond. Ik was van
avond op weg naar het dorp en kreeg
toen zoo'n lust om van den weg af te
wijken en door het bosch te gaan. Ik
ben mij er van bewust, dat hier in deze
streek moedwillige betreding van eens
anders grond een verschrikkelijke mis
daad is, maar ik hoop, dat u mij dit
maal zult willen vergeven."
„In dit geval was de overtreding
voor mij zeer gelukkig," zei Claire met
een glimlach, „want als u het bosch
niet was ingegaan, dan zou u mijn kam
niet gevonden hebben." Zij hield even
op, om te zien of hij zou spreken over
den twist met Mordaunt Sapley en
zou bekennen, dat hij haar had gezien,
maar hij dééd het niet en zij vervolg
de „Woont u hier in het dorp
„Ja, juffrouw, tijdelijk," zei hij.
Ciaire voelde een zonderlinge be
langstelling voor hem, die er haar toe
drong, meer van hem te weten te ko
men zonderling, omdat ze in den.
regel absoluut niet nieuwsgierig was.
„Bent u artist?" vroeg zij.
Hij aarzelde een oogenblik.
„Als u een architect een artist wil
noemen antwoordde hij.
„Dus u bent architect
„Ja, ik geloof wel, dat ik dat mag
zeggen, al heb ik ook niet veel gedaan
in die hoedanigheid. Ik studeer nog zoo
wat. Dat is een goed excuus om rond
te dwalen en naar allerlei oude en
nieuwe, mooie en leelijke gebouwen
te kijken."
„Ik vrees dat u in Regina niet veel
belangwekkends zult vindenzei
daire.
„Dat weet ik nog niet," zei hij pein
zend. „Er is daar ginds op dien heuvel
een oude ruïne, die mij wel waard lijkt
om bekeken te worden."
„Dat is de St. Anna kapel," zei Ciaire.
Natuurlijk behoorde die ook aan haar.
„Als u belang stelt in dat oude ge
bouw, dan wil ik er u den sleutel wel van
geven de toegangspoort is gesloten.
Ik had aan de kapel niet gedacht, maar
dat is ook alles, meer zult u hier niet
vinden, dunkt me."
„Neen, behalve dan het kasteel,"
zei hij. „Ik dank u zeer voor den sleu
tel. dien wil ik heel graag hebben."
„Is dit kasteel zoo belangwekkend
vroeg Ciaire
„O, zeker een deel ervan althans.
Het is bijna eenig in zijn soort,"
„Dat wist ik niet," zei ze. „Als u het
zou willen bezichtigen, er schetsen
van zou willen maken, of of wat
u anders zoudt willen doen, gaat u
dan gerust uw gang."
„Heel vriendelijk van u." antwoord
de hij, „maar ik ben bang, dat ik u te
veel last zou veroorzaken. Het kastee'
is toch bewoond."
„Dat doet er niet toe," zei Ciaire.
„Ik veronderstel, dat u toch in hoofd
zaak den ouden vleugel bedoelt
„Juist." stemde hij toe.
„Die is zoo goed als ongebruikt, en
u kunt die gerust op uw gemak onder
zoeken."
„Dank u," zei hij weer. „lk zou dat
graag den een of anderen dag eens
doen. als het u het best gelegen komt.
En nu zal ik u niet langer ophouden.
Goeden avond, juffrouw."
Zij liepen samen de hall in en eens
klaps bleef Ciaire staan
„O. dat is waar ook Als u even
wilt wachten, zal ik den sleutel voor
u halen
Zij ging heen en toen hij alleen was
achtergebleven bleef hij, met de han
den op den rug, staan rondkijken met
den blik van den kunstenaar de omge
ving In zich opnemend. Toen keek hij in
de richting waarin zij verdwenen was
en zag haar de trap afkomen. Die
schoonheid van haar gelaat en de vo -
maaktheid van heel haar verschijning
schenen in volkomen harmonie met
de omgeving. Zij had de diamanten
kam weer in het haar gestoken, alsof
ze blij was, hem terug te hebben en
haar gelaat had een vriendelijke en
toch ook weer ernstige uitdrukking.
Aan haar rechter wijsvinger hing een
grooten ouden sleutel,
„Hier is de sleutel," zei ze. „Ik hoop
dat u de kapel de moeite waard zult
vinden."
„Dank u," antwoordde hij, „ik zal
u den sleutel terugsturen." Na haar
nogmaals goeden avond gewenscht
te hebben, ging hij.
Ciaire bleef minuten lang op dezelfde
plek staan. Zij ontmoette zelden vreem
delingen, er kwamen bijna nooit be
zoekers op het kasteel en dit avon
tuur, want dat was het toch wel haast,
was een gebeurtenis in haar leven. Zij
riep zich zijn gelaat en zijn houding
weer voor den geest, zijn gelaat, zoo
mannelijk schoon, zijn houding, zoo.
fier en zoo vrijmoedig. En plotseling
drong het tot haar door, dat hij haar
min of meer de les gelezen, haar zelfs
verwijten gedaan had. En zij zelf was
zij niet wat al te vrij geweest met ie
mand, die haar absoluut vreemd was
Bij die gedachte kwam er een blos op
haar bleek gelaat. Zij keerde naar het
salon terug en zei, in antwoord op
mevrouw's Lexton's vragenden blik
„Iemand om mij te spreken over
zaken." Zij hield glimlachend op. „Och,
waarom zou ik het je ook niet zeggen
Mary 1 Ik had mijn haarkam verloren
en de heer die hem gevonden had,
kwam hem mij terug brengen."
Mevrouw Lexton lachte.
„Maar Ciaire Was je hem dus wer
kelijk verloren? Wat een geluk dat je
hem weer terug hebt en zoo gauw I
Wat een verzoeking voor iemand die
zoo iets vindtWat was het voor een
heer Hoe heet hij
„Wat voor een heer? Wel, een ge
wone jonge man. Hij heet Geral'd
Wayre."
„Ken je hem?"
„Neen," zei Ciaire en ze wilde er
juist aan toevoegen: „ik heb hem
nooit te voren gezien," toen ze zich
de scène bij het prieel herinnerde en
zweeg
„Hij moet in elk geval wel heel eer
lijk zijn," zei mevrouw Lexton, „die
kam is toch zeker wel een paar hon
derd pond waard."
Ciaire bloosde even.
„Hij is een gentleman ten minste,
dat geloof ik wel."
Mevrouw Lexton keek haar nieuws
gierig aan.
„Ik bedoel dat hij, ofschoon hij niet
goed gekleed was zijn kleeren waren
niet nieuw en blijkbaar zelfs al lang
gedragen er uitzag en sprak als
een gentleman."
„Hij woont hier zeker in de buurt
„Ja, in het dorp. Hij is architect of
zooiets en maakt een studiereis."
Zij vertelde mevrouw Lexton met,
dat zij hem den sleutel van de St. Anna-
kapel had gegeven, want weer bedacht
zij, dat zij toch eigenlijk wel wat te vrij
met den vreemdeling geweest was. Zij
begon over iets anders te spreken
Een poosje bleven de beide vrouwen
nog zitten praten, waarna Ciaire er bij
mevrouw Lexton op aandrong, dat zij
naar bed zou gaan. Toen de oudere
dame weg was ging Ciaire voor het
raam staan en tuurde in den donkeren
nacht en niettegenstaande haar vrien
din gekomen was en zij dus van dezen
dag af gezelschap had. voelde zij zich
eenzaam. Zij ging naar de piano en
liet haar vingers zachtjes over de toet
sen glijden, maar tusschen de muziek
door hoorde zij voortdurend de stem
van Gerald Wayre. En zij was ontevre
den over zichzelf, dat zij hem maar
niet kon verbeten
Wordt voortgezet.
De oude Flors rustte even. Hij liet
den langgesteelden hamer op de stee
nen neervallen en zette de bescher
mende bril af, die in plaats glazen,
fijn gaas vertoonde. Daarop nam hij
de oude muts van bet hoofd, haalde
diep adem en wischte zich met den
bonten zakdoek het zweet van het
hoofd. Zoo'n wannen dag had hij,
aaar hij meende, nog nooit beleefd.
Nu zonken langzamerhand de scha
duwen van den avond neer en brachten
een weldadige afkoeling in de heete
atmosfeer, die als een ..Zware last op
de natuur drukte.
Voor en achter den ouden steenklop
per strekte zich een landweg als een
rechte lijn uit. Daar naderde een licht
rijtuigje, tn de laatste zonnestralen
duidelijk zichtbaar, en bracht eenige
pnderbreking in de doodelljke eento
nigheid. Verder was er niets te zien
dan op de hoogte nabij den gezicht
einder het kasteel van den graaf van
Waldenburg.
F'oris liet zijn blikken droomerig op
het oude kasteel rusten. Daar was eeni
ge dagen geleden iets voorgevallen,
dat in den geheelen omtrek het onder
werp der gesprekken was. Een brutale
inbraak was er gepleegd, terwijl de
rentmeester en het grootste deel van
het personeel naar een bruiloft waren.
Een menigte sieraden waren er ge
stolen en bovendien een zwarte cas
sette, die een aanzienlijke som in goud
en banknoten bevatte.
Men had de dieven achtervolgd en
ook een der daders gegrepen, zonder
echter iets van de gestolen zaken bij
hem te vinden. Zijn medeplichtigen
waren ontkomen.
Steeds weer moest de oude Floris
aan die zwZrte cassette denkenze
moest ongeveer vijftienduizend gulden
aan goud en bankpapier inhouden
Een zonderling beven liep door al
zijn leden toen hij aan die groote som
geld dachteen vijfde deel er van was
voldoende om zijn klein eigendom vrij
van schuld te maken. Nog voelde de
oude zich sterk en krachtig, maar als
de tijd eenmaal kwam, dat hij den ha
mer niet meer kon zwaaien, wat dan
Floris dacht er over na, dat de schat
ten dezer wereld zoo ongelijk verdeeld
waren, en hij nam zijn arbeid weer op,
toen juist het rijtuigje, dat hij gezien
had, hem voorbij reed en zijn gedachten
een andere richting gaf.
Met zijn vereelte handen greep hij
achter zich en wierp de groote kiezel-
steenen, die hij wilde klein Joppen,
daar waar hij ze met zijn hamer ge
makkelijk bereiken kon. Met krachti-
gen zwaai kwam de hamer op de stee-
nen neer en sloeg ze in tallooze stuk
ken. Geruimen tijd volgde er slag op
slag. Met automatische regelmatigheid
hanteerde de oude steenklopper zijn
werktuig en met onfeilbare zekerheid
trof hij, waar hij wilde treffen, zonder
rust of pauze voortwerkende.
Dieper en dieper zonken de scha
duwen en eindelijk stond de oude man
op om heen té gaan.
Terwijl hij nog een vluchtigen blik
op den stapel steenblokken wierp, die
den volgenden dag zijn hamer ten offer
zouden vallen, stond hij eensklaps ver
baasd stil. Het viel hem op, dat de stee
nen op zulk een ongewone wijze opge
stapeld waren. Snel bukte hij zich om
scherper toe te zien. Hij meende zijn
oogen niet te mogen vertrouwen, toen
hij zag dat eenige groote steenbrokken
zóó gerangschikt en gelegd waren,
alsof men daaronder iets verborgen
had.
Voorzichtig verwijderde hij de bo
venste steenen en stiet een luiden uit
roep van verbazing uit. toen hij daar
een donkere opening bespeurde. Hij
stak zijn hand er in en voelde een glad
de oppervlakte. Vlug verwijderde hij
de andere steenen en lichtte toen een
kleine doos, van zwart, gepolijst hout
vervaardigd, uit de opening.
De zwarte cassette
Het hart van den oude sloeg koorts
achtig. toen hii die vondst in de handen
hield
Schitterende visioenen van een toe
komst vrij van zorgen en vol geluk
rezen voor zijn geest op en dreigden
zijn zinnen te verbijsteren. Hij was
bleek geworden en sidderde over zijn
gansche lichaam. Van zorg voor de
Een zeldzame vrijheidsroes had den
tot heden eerlijken en arbeidzamen
man overvallen, doch hij dwong zich
tot helder denken en tot handelen.
Niemand, zelfs zijn vrouw mocht van
zijn geheim het minste vernemen,
niemand mocht weten, welke groote
som hij in zijn bezit had.
Met angstige blikken keek hij den
langen weg links en rechts af, doch er
was geen levend wezen te bespeuren,
geen sterveling was getuige van zijn
ontdekking geweest.
Met bevende handen en met den
gloed eener hevige opwinding op zijn
gelaat schudde hij nu de zware doos en
vernam - duidelijk den verlokkenden
klank der gouden munten. Met inge
houden adem luisterde hij, nu meer
uit angst voor een verborgen toehoor
der.
Toen ^chter de diepe stilte door
geen enkel geluid gestoord werd, vatte
hij weer moed, wikkelde zijn vondst
in zjjn oud schootsvel, wierp de stee
nen door' elkaar om de opening aan te
vullen en verliet daarop het veld van
zijn arbeid, waarna hij met onzekere
wankelende schreden huiswaarts ging.
De zwarte cassette hield hij onder
zijn kleederen krampachtig vast.
Intusschen was de duisternis geheel
gevallen.
Toen Floris bij zijn huisje aankwam
en in het vertrek, dat als keuken en
huiskamer diende, licht ontwaarde,
sloop hij behoedzaam langs den muur
naar zijn tuintje. Bij 't hekje stond een
spade, die zijn vrouw in den namiddag
gebruikt had. Hij greep die, opende
stil het hekje en liep op den tast naar
het midden van 't tuintje, waar een
appelboom stond. Toen hij dezen be
reikt had, bleef hij staan en legde zijn
vondst op den grond. Daarop groef
hij met de spade, zoo goed ais het in
de duisternis ging, een kuil, greep de
nog met het schort omwikkelde casset
te en liet ze met een zucht van verlich
ting in den kuil glijden. Toen vulde hij
dezen weer met aarde, stampte deze
met den voet vast en wierp er snel eeni
ge zoden en dorre takken over. Voor
een oppervlakkigen toeschouwer was
het nu niet te ontdekken dat dit plekje
aarde een geheim verborg.
Toen de oude eenige minuten later
zijn woning binnentrad, waar zijn
vrouw met het avondeten wachtte,
riep zij verbaasd uit
„Wat ziet ge er uit, Fioris Ben ie
ziek of is je iets overkomen?
„Ik.mankeer niets," antwoordde hij
met afgewend gelaat, „integendeel
ik gevoel mij zeer wel."
„Je ziet er zoo bleek uit," hervatte
de oude vrouw, doch zij kreeg geen
antwoord meer
Tegen zijn gewoonte was Floris stil
en ernst'g en vermeed het gedurende
het eenvoudige maai zijn vrouw aan
te zien. Eens beving hem een hevige
schrik, toen hij buiten eenig gedruisch
meende te hooren en de gedachte bij
hem opkwam, dat wellicht iemand hem
had bespied. Het liefst was hij terstond
naar buiten gesneld om te zien of de
schat zich nog op dezelfde plaats be
vond, maar hij mocht zijn vrouw niets
laten bemerken en onderdrukte daar
om zijn angst, ofschoon hij als op gloei
ende kolen zat.
Door onrust en zorg gekweld, begat
hij zich eindelijk ter ruste, doch de
nacht, die hem anders verkwikte en
nieuwe krachten schonk voor den ar
beid van den volgenden dag, bracht
hem nu slechts meer angst Hij zag
in zijn droom de zwarte cassette en
hoorde opnieuw den klank van het
goud. Begeerige handen strekten zich
echter naar zijn schat uit, handen met
reuzenkracht begaafd, en slechts met
inspanning van al zijn krachten ge
lukte het hem dat tt behouden, waar
voor hij de rust zijner ziei had veil ge
had. Badend in zijn zweet en afgemat
ontwaakte hij en moest zich eerst be
zinnen, waar hij eigenlijk was.
Het was nae zeer vroeg. In het Oos
ten brak de schemering van den nieu
wen dag door en de zon had haar loop
nog niet begonnen. Haastig, doch met
de grootst mogelijke voorzorg om zijn
vrouw niet te wekken, kleedde de oude
man zich aan en begaf zich in den tuin.
Vol vrees voor onzichtbare, denk
beeldige toeschouwers, keek hij uit de
verte naar de plaats, die zijn schat ver
borg en haalde verlicht adem, toen hij
zag dat geen vreemde hand de plek
had aangeroerd.
Toen ging hij in huis terug en wekte
zijn vrouw, opdat zij hem zijn koffie
zou gereed maken.
De oude levensgezellin van den
steenklopper was ook stil en zwijgend.
Vertrouwd met—alle gewoonten van
haar echtgenoot, had zij den vorigen
avond al begrepen dat hem iets bijzon
ders gepasseerd was. Ofschoon zij ech
ter duidelijk den schuwen blik zijner
oogen en de onrust in zijn ge'aatstrek-
ken bemerkte, waagde zij het toch niet
hem iets te vragen, uit vrees de onrust
van den oude te vergrooten.
Met weerzin zocht Floris zijn werk
plaats te bereiken. Hij voelde zich ziek
en ontevreden en had zich het liefst
weer te bed begeven.
De schoone morgen verschafte hem
geen vreugde zooals gewoonlijk en hij
lette nauwelijks op de frischheid der
morgenlucht. Voortdurend aan zijn
kostbare vondst denkende, verbrij
zelde hij mechanisch de harde steenen
en beantwoordde de vriendelijke mor
gengroet der landlieden, die naar hun
arbeid gingen, slechts met een stom
men hoofdknik-
Toen eenige uren later een gendarm
uit de naburige gemeente voorbijreed
en den hem welbekenden oude 'n luid:
„goeden morgen" toeriep, hief deze
verschrikt het hoofd op en verbleekte
op het zien der uniform. Stotterend
gaf hij den man zijn groet terug en de
ze reed hoofdschuddend over dit zon
derling gedrag verder.
Hooger en hooger steeg de zon,
steeds korter werden de schaduwen.
Sedert het vroege morgenuur had
Floris geen oogenblik zijn hamer laten
rusten, ofschoon de zweetdroppels hem
van het hoofd vielen. Hij hoopte door
onafgebroken arbeid den tijd te ver
korten. Onophoudelijk speelde hem de
cassette door het hoofd. Wat kon er
in den tijd zijner afwezigheid niet ge
beurd zijn 1
Als zijn vrouw den verborgen schat
eens ont dekte Die zou dadelijk de
kostbare vondst aan den burgemeester
willen inleveren r
Floris had willen opspringen en naar
huis snellen, toen deze gedachte bij
hem opkwam. Met geweld drong hij
zich rustig te blijven doorwerken,
maar de dag scheen hem toe geen ein
de te zullen nemen.
Zuike aren had hij nog nooit be
leefd, dat moest hij zich zelf bekenen.
Hij voeldezich ellendig van louter
opgewondenheid.
Toen later zijn vrouw k.wam om hem
zijn m ddageten te brengen, ontving
hij haar niet zooals anders met een
vroolijken groet doch vroeg haastig:
„Ben je al begonnen om den tuin
om te spitten
„Den tuin omspitten," vroeg de
vrouw verbaasd. „Hoe kom je daar nu
op. man Waar moeten wij dan met de
groente blijven
„Och, dat is waar ook." stamelde
Floris verward. „Ik dacht ik wil
de
Toen sprong hij plotseling op, alsof
hij een zwaren last met een energieke
beweging van zich afwierp. Hij was
weer de oude. eerlijke man die hij tot
vóór twee dagen altijd geweest was.
„Ga naar huis, vrouw, en blijf in den
tuin tot ik kom." sprak hij vastbe
sloten. „Ik moet er een eind aan ma
ken Die zwarte doos zou mij mijn ver
stand doen verliezen."
Twee dagen later stond Floris in
zijn Zondagsgewaad in het bureau van
den burgemeester. De cassette droeg
hij n een papier gewikkeld onder den
arm.
„Wel. Floris. wat is er aan de hand."
vroeg de oude heer.
„Ik breng de zwarte cassette, mijn
heer de bureemeester."
„De zwarte cassette die op het slot
gestolen is
„Ja, mijnheer. Ik heb ze onder da
steenen gevonden."
„Onmogelijk 1 Maar Floris, wat ben
jij een geluksvogel. Kijk eens wat
er hedenmorgen overal bekend ge
maakt is: „Wie de zwarte cassette te
recht brengt of inlichting daarover
geeft, die tot haar terugvinding voert,
ontvangt drie duizend gulden beloo
ning Floris, ik feliciteer je
Floris heeft zijn belooning ontvan
gen en zijn eigendom vrij van schuld
gemaakt. Tevreden en zonder zorg
ziet hij nu de toekomst tegemoet en
zegent nog dagelijks het uur, waarin
het rustelosze geweten hem drong, het
onrechtmatig verkregen goed aan den
eigenaar terug te geven.
Aan een artikel van Mgr. A. Her
mus in „De Vriend der Doofstom
men" over het doofstommen-onder
wijs in Amerika ontleenen wij het
volgende
Nadat Bell nog eenige verbeterin
gen aan zijn toestel had aangebracht,
vroeg en verkreeg hij in het jaar 1876
patent voor zijn nieuwe uitvinding
(Lw.z. een wettelijk bewijsstuk van
de regeering dat zijn toestel zonder
zijn verlof door niemand mocht wor
den nagemaakt. Zoo kon Bell heel
wat geld verdienen. Alleen voor veel
geld gaf hij anderen verlof zijn tele
foon na te maken en te verkoopen.
Omtrent dien tijd werd zijn uitvin
ding in heel de wereld bekend. Die
bekendheid verkreeg zij vooral door
de tentoonstelling in 1876 te Phia-
delphia. Ook Bell's toestel was daar
in de electrische afdeeling geexpo-
seerd
Op een der dagen van de tentoon
stelling kreeg Bell een telegram, waar
in hij dringend werd uitgenoodigd, on
verwijld over te komen om uitleg van
zijn itvinding aan de bezoekers te
geven. De Amerikaansche bladen van
dien tijd berichtten dat Bell in den
beginne niet te bewegen was, aan dat
verzoek gevolg te geven wijl hij bezig
was met het onderwijs van doofstom
men. Hij an woordde telegrafisch, dat
het hem leed deed niet te kunnen ko
men, daar hij in de schooi niet gemist
kon worden Een tweede telegram
volgde, maar ook thans bleef Bell op
zijn post. Eindelijk liet hij zich door
zijn verloofde, mej. Mabel Hubbard,
bewegen op reis te gaan. Nog juist
haalde hij den laatsten trein, die naar
Phiadelphia vertrok
Daar wachtte hem een bittere te
leurstelling. Hij was te laat gekomen.
De commissie, met het onderzoek be
last, stond op het punt, het tentoon
stellingsterrein te verlaten. In haar
midden bevond zich een vorstelijk
bezoeker. Don Pedro keizer van Bra
zilië.
Bell was echter in 't geheel niet
verlegen. Op eene reis door de Ver-
eenigde Staten van Amerika had kei
zer Pedro zijn school te Boston be
zocht en over het onderwijs zijn bij
zondere tevredenheid betuigd. Bell
was daarom zoo vrij. zich ongevraagd
aan den keizer voor te stellen en hem
mede te deelen, dat hij een toestel had
ingezonden, dat hij oorspronkelijk
voor het onderwijs van de doofstom
men bestemd had. Daarmede had hij
de belangstelling van den keizer ge
wekt, en deze zeide tot de commissie
„Heeren, dat apparaat wil ik nog
gaarne even zien" En men ging te
rug naar een der expositiezalen.
Daar reikte Bell den keizer een cy
linder over en zeide„Sire. houd de
zen cylinder eenigen tijd aan 't oor."
Toen spoedde zich Bell naar een
veel verder gelegen zaal, waarin zich
ook een dergelijke cylinder bevond,
die door een draad met den eersten
verbonden was. En voor dezen cylin
der nu sprak Bell de woorden „To
be or not to be, that is the question I"
(Te zijn of niet te zijn dat is de vraagl)