Ilckwatwils Tweede Blad KUNST ER KENNIS, RECHTSZAKEN UIT FOFK FN FT AH NIEUWE UITGAVEN TREKJES CCXCIII Mr. S.: Waarom bent n meegegaanr Bekl.: Uit pleizier. Mr. S.: Wat had u er mee te maken? Wat voor pleizier stak er in? Bekl.: Mr. S.: U is gereden naar Hilversum, ovet de Groest? Bekl.: Ik heb het pakje uitgedaan.... Mr. S.: Ik geloof niet, dat u erg vlug van begrip is. Bekl.: Mr. S.: U is naar Hilversum gereden? Bekl.: Wij hebben ie Hilversum gestopt Mr. S.: Daar is u door een politieagent aangehouden? Bekl.: Ja. Mr. S.: Van wie had u de uniform gek re» gg]]9 Bekl.: Van Mr. S.: Wist u, dat u er zich niet mee in het openbaar mocht vertoonen? Bekl.: Neen. Mr. S.: Hebt u van te voren daarnaar ge ïnformeerd? Bekl.: Neen. Mr. S.: Kreeg u geld voor dien dag? Bekl.: Voor den fietstocht niet. Dat deed ik voor plezier. Een agent van politie, die in den namid dag van 2 April op de Groest te Hilversum surveilleerde, verklaarde, dat hij een troep fietsrijders zag aankomen met beklaagde in de uniform van een Utrechtsohen hoofdagent van politie voorop. Hij had een witten slat in de hand, maar gedroeg zioh niet als ver keersagent. Hij bemoeide zich alleen met de fietsrijders, die niets bij zich hadden wat op reclameborden geleek, en aan niets was le bespeuren, dat men met een reclametocht te doen had. De beklaagde maakte maar wat „flauwe kul" en lachte tegen de fietsers, die op hun beurt ook tegen bekl. lachten. Hij, de echte poütie-agent, vond het optreden van bekl. geen optreden wat een agent van po litie betaamde en om hem op zijn foutief ge drag te wiizen, hield hij hem aan en vroeg hij hem of hij wel gerechtigd was de uni form le dragen. De onrechtmatigheid van bekl.'s optreden kwam foen uit. Het O. M.. mr. Van Heiinsbergen, zegt in ziin requisitoir, dal bekl. niet met misdadige bedoeling te werk is gegaan. Maar zijn wijze van doen is bii de wet verboden en moet bijgevolg gestraft worden. Eisoh: f 8 bnele of acht dagen hechtenis met last lot terug gaaf van de in beslag genomen uniform aan de gemeente Utrecht, aangezien er zeker ver moeden bestaat, dat zij door misdrijf aan die gemeente onttrokken is. Mr. Servatius, uitspraak doende, zegt ook' van oordeel te ziin, dat bier geen ernstig misdri'f is gepleegd. Bekl. moet echter in zien, dat ziin handeling met bet oog op het onenhaar bplang niet kan worden toegelaten. Mr. S. legde hem daarom, overeenkomstig den eisoh van het O. M„ f 8 boete of acht dagen hechtenis on. Teruggaaf aan de ge meente Uirecht van de uniform gelastte mr. S. niet. werden afgewezen, weer aanklopten en ons toen smadelijk voor de voeten werd gewor pen dat we zelve, door het mede instand- houdien der prijstarieven, schuld hadden aan de werkloosheid onder onze menschen. Uitvoerig is dat alles weerlegd geworden, evenwel zonder eenig resultaat. Toen kwam de zaak in de 2e Kamer bij de interpellaties van den Tempel, waarbij kamerleden van verschillende richting, den Minister te ken nen gaven dat zijn afwijzende houding en de motieven die daarvoor werden aangevoerd, niet door de Kamer werd onderschreven. Tenslotte vereenigde zich geheel de 2e Ka mer met een motie, welke de wenschelijk- heid uitsprak, van opname der tfrafische ar beiders onder genoemde regeling. De be trokken Minister heeft deze motie niet on aannemelijk verklaard, vereenigde er zich dus ook mede, had bovendien reeds in het debat toegezegd dat hij opname opnieuw zou overwegen, „nu de typografen over het wij zigen van hun contract onderhandelden." We hadden dus eenige zeer gerechte hoop, dat met Januari de uitzonderingspositie zou ophouden. Doch wat er kwam, geen beslis sing van den Minister. 31 Januari zonden wij met de Chr. orga nisaties opnieuw een verzoek aan den Mi nister en herinnerden wij hem aan zijne toe zegging. Tot heden nog niet gehoord, zoodat onze hoop weer goeddeels vervlogen was en we reeds peinsden op andere middelen, niet alleen om recht te krijgen, maar meer nog om den op ons geworpen blaam, dat wij- zelve aan de werkloosheid mede schuldig waren, van ons af te schudden. Totdat voor een dag of wat in de 2e Ka mer opnieuw een debat over de werkloos heids-vraagstukken gehouden werd en door de heeren Smeenk en Kuiper de toezegging van minister Ruys werd in herinnering ge bracht en alsnog op voorziening in deze werd aangedrongen. De heer Smeenk zeide daarbij o.m. het volgende: „Verschillende quaesties, die bij de vori ge werkloosheidsinterpellatie ter sprake kwamen, zijn nu blijven rusten. Intusschen zouden daarover nog wel inlichtingen van de Regeering gewenscht kunnen zijn, zoo bij voorbeeld hierover, dat de uitgetrOKken ty pografen in een uitzonderingspositie zijn ge plaatst, niettegenstaande de Kamer dit niet wenschte en inmiddels een nieuw collectief contract met lager tarieven den toestand niet or^elangriik gewijzigd heeft. Hierbij sloot de heer Kuiper zich aan. De minister is in zijn antwoord op deze bemer king niet ingegaan. Evenwel eenige dagen later brengen de bladen het bericht, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken besloten heeft de typo's onder de steunregelii op te nemen. Eerstdaags zou de definitieve rege ling afkomen. Wij zijn dank verschuldigd aan allen die er toe hebben medegewerkt, dat ons eindelijk recht geschieden zal. Veel zal door de komende beslissing wel niet meer gewijzigd worden, daar reeds tal van gemeentebesturen, welke het stand punt van den minister niet deelden, aan de werkloozen uit de grafische bedrijven steun hebben toegekend. Voor degenen die tot heden verstoken ble ven, kan nu spoedig iets verwacht worden. welke positie wederzijdsche partijen bi) een eventueele bedrijfsorganisatie zullen inne men. Of namelijk daarbij uitgegaan wordt van het beginsel, neergelegd in het wezen der arbeidsovereenkomst, dan wel of een z.g. bedrijfsregeering in het leven wordt geroe pen, waarbij aan de arbeiders als bedrijfs- genooten een medezeggenschap gegeven wordt ook in het beheer der onderneming. Het verschil zal dunkt ons ieder duidelijk zijn. Wanneer uitgegaan wordt van het be ginsel der arbeidsovereenkomst, n.l. dat eene partij zijn arbeidskrachten in dienst stelt van de partij ter andere zijde, onafhankelijk van de uitkomsten van het bedrijf, dan wordt daar mede een zeer natuurlijke handeling verricht en indien het bedongen loon en de overige arbeidsvoorwaarden zoodanig zijn, dat zij den arbeiders een behoorlijk bestaan verzekeren, is aan de rechtvaardigheid vol daan. De ondernemer, dat is hij, die voor eigen risico zich ten doel stelt het een of an der te bereiken, hetzij de ontdekking van een of andere nieuwigheid, de proefneming van een bepaald door hem ontworpen svsteem. of de voldoening van door het publiek al^ of niet begeerde vermakelijkheden, heeft zich medehelpers geassumeerd. Of die medehel pers met dat doel instemmen, doet soms niets ter zake. Dikwijls zelfs staan zij er geheel onverschillig tegenover, wijl voor hen niet bestaat het verlangen om dat doel te berei ken, maar voor ben een ander doel bestaat n.l. bet levensonderhoud van hen zelf, even tueel van de aan hun zorgen toevertrouwde gezinnen. Voorbeelden om dat te bewijzen ziin zoo legio, dat we er bijna het nut niet van inzien, ze te noemen. Een heel sterk voorbeeld is wel, dat de hevigst anti-militairisten arbeid verrichten in munitiefabrieken, of dat de meest ontfeloovige metselaar gaarne zijn hulp verleent bij het tot stand komen van een kerkgebouw, ofschoon beide met het doel allerminst instemmen. Het is dus logisch, dat de ondernemer, die èn de bereiking van het doel en de fi- nancieele risico daarvan voor ziin rekening heeft, zich alle zeggenschap moet kunneni voorbehouden, over de wijze waarop en de middelen waarmede hü daf doel het best zal kunnen bereiken. Anderziids moet de armere partij, de arbeiders, de zeggenschap hebben over de middelen tot bereiking van zijn doel: een behoorlijk bestaan en voor zoover bet de bereiking van bet door den ondernemer ge stelde doel niet in den weg staat, de meest gunstige arbeidsvoorwaarden, noodirf v o or bet leven en het bestaan „behoorlijk te doen ziin." We blijven on een dergelüke wijze, maar steeds in een kringetje ronddraaien; wat niet noodig zou ziin als werkgevers en werkne mers maar b"reid waren om heel gewoon prc-btisch werk te verrichten. De vraag is natuurlük niet zonder belang hoever de arbeiders in hun „medezegging- schao" willen gaan, maar het is de dwaasheid ten ton gehescben als men omdat daar omtrent nog geen eenheid is maar zo" be sluiten om niets te doen, dan.... elkaar op leven en dood te bekamnen. Zoolang we no<* geen wette!i;,'e regeling van deze zaak hebben was al veel gewonnen als het overleg dat nu slechts plaats beeft bii de vernieuwing van contracten, geregel'5 plaats kon vinden en als de werkgevers zich slechts op het standnunt plaatsen, dat zr evenmin als de arbeiders het recht hebben om eenzijdig vast te stellen wat een behoor lijk bestaan is voor den arbeider, noch wat het bedriif kan dragen. Want dan zijn altijd de uitersten aan het woord. Is men echter aan weerszijden berry! bii niet te overbruggen meeningsverschil dit door onpartijdigen te laten beslissen, dan verrichten we oractiscb werk waarvan men ook economisch gedacht veel van kan ver wachten en..,, we hadden een goed en hecht fundament voor bedrijfsorganisatie en het gezond verstand zou ons den weg wijzen boe we verder moeten uitbouwen. Het is de „bouwvakortroon" niet kwalijk te nemen, dat hij eerst bestek en teekening wil bestudeeren, voor bij aan het bouwen gaat, maar hier staat de zaak zóó: dat het niet kan blijven zooals het er nu naar toe tfaat en dat we ons beter kunnen bebeloen met een „no-dvoninrf" dan met ons geheele en hebben in de buitenlucht te vertoeven totdat we met discussieeren klaar zijn over den bouw van onze nieuwe villa. Het eerste wat er gebeuten moet is: over leg met elkaar zoeken en strijd vermijden, hetgeen alleen kan als de werkgevers een klein stukje van hun alleenheerschappij prijs geven. Wat zij te gemakkelijker kunnen doen, om dat die heerschappii toch niet meer, en zeker niet steeds is te handhaven. Het is te vreezen, dat als we wachten moeten totdat er eenheid is over een bepaald en uitgewerkt stelsel liefst nog zéér weten schappelijk dat het dan nog ongeveer Sl> Juttemis zal worden en dat we zoo vechtende weg met elkaar in de put terecht komen. We hebben geen gebrek aan geleerde stel sels doch aan een klein beetje goeden schen uit andere standen met eenige liefde tot den arbeidersstand „opklimmen". A. J. L, MISPLAATSTE JALOUZIE. Niet rechtstreeks, maar langs verschillen de zijkanalen komt het naar mij toe: ik zou verleden week de grieven, welke er bij den middenstand leven, wat al te symplistisch hebben voorgesteld, toen ik beweerde dat de middenstand ontevreden is, omdat de indus trie Kaar arbeiders aan den kant zet, voor welks onderhoud de Overheid nu steunrege lingen en andere kostbare maatregelen moet nemen, waaraan ook de middenstand met duur belastinggeld moet betalen. Neen, zegt „men": dat is niet de enkele en ook niet de hoofdoorzaak van de ontevreden heid; maar de hoofdgrief is, dat de Over heid alles en nog wat doet om de arbeiders tevreden te stellen en den middenstand ge woonweg verwaarloost, terwijl diezelfde middenstand hoogc belastingen moet beta len en bovendien alle lasten moet dragen aan het hooge arbeidsloon van de arbeiders ver bonden. Ik hoop dat het mij dan nu beter gelukt is, die grieven aan te duiden en ik acht ze be langrijk genoeg om daaraan eenige aandacht te schenken. Het is moeilijk te beoordeelen of bovenge noemde bezwaren door velen of slechts door enkelen worden gedeeld; hoewel ik het laat ste moet gelooven, want het is niet aan te nemen, dat een dergelijk standpunt alge meen zou zijn. Maar het doet ook weinig ter zake: de be zwaren worden geopperd en we kunnen dus trachten de waarde daarvan te bepalen. En dan lijkt mij niets minder steekhoudend dan dergelijke beweringen. Er zijn altijd men schen die misbruik maken van regelingen; die zullen er ook onder de arbeiders zijn. Niemand twijfelt daaraan en maar weini gen zullen zulks goedkeuren; integendeel. Zij geven aanstoot en doen de goedwillige ar beiders daardoor groote schade. Maar ajs men spreekt over maatregelen ten gunste van de arbeiders dan mogen enkele uitwassen, die men bij alles aantreft geen opgeld doen, maar dan moeten we de vraag stellen of er soms te veel gedaan is. Bij vroeger vergeleken toen de Staatsont houding nog hoogtij vierde is er ongetwijfeld al heel wat gebeurd, maar voor zoover ik het kan zien is er niets gebeurd of het gold onrecht, den arbeiders aangedaan, weg te nemen. De wet op het Arbeidscontract, welke nu als de meest gewone zaak geldt, moest nog een einde maken aan het onrecht, dat cle rechter gehouden was den werkgever op zijn woord W gelooven, waarin opgesloten ligt, dat dc getuigenis va» den arbeider in ar beidszaken van nul en geener waarde was. Het lijkt uit een sprookjeswereld en toch moest de Wet van 13 Juli 1907 daaraan nog een einde maken; ao heeft vanaf 1874 elke wet de beteekenis gehad om onrecht weg te nemen en het is toch wel aan gegronden twijfel onderhevig of men dat onrecht weer zou terugwenschen. De verzekeringswetten dan? De ongeval lenwet doet de kosten van bedrijfsongeval len rusten op de bedrijven, maar welke on redelijkheid daarin gelegi. i kan zijn is niet duidelijk. En ook deze wet maakte een einde aan bet schromelijk onrecht, dat iemand die een bedrijfsongeval kreeg, zijn gezin zag ten gronde gaan, terwijl de samenleving in haar geheel voor den last werd geplaatst, welke zeer kennelijk door het bedrijf moest worden gedragen. Met de zoozeer gebate „plakzegelwet" is bet niet anders gesteld; en het zou toch wel in-droevig zijn als er nog een beteekenend aantal menschen zou worden aangetroffen, die zich nog ergerden aan die kleine en onvolkomen uitkeering die de verzekerde ar beiders daarvan kunnen ontvangen wanneer zij invalide of oud geworden zijn. Wie zich daaraan ergert omdat daarvoor ten hoogst 60 cent per week moet gestort worden, heeft zich nog niet hoog kunnen op werken, Finantieele omstandigheden mogen een beletsel vormen, maar anders was het toch grof onbillijk om niet dat veel te lage bedrag aanmerkelijk te verhoogen. Het gaat er niet om, of men een andere methode of een gewijzigde wet wenscht, het gaat er slechts over of de last die via de bedrijven op de samenleving wordt gelegd, al dan niet gemotiveerd is. We komen dan zoo stillekens aan de so ciale voorzorg der laatste jaren plus de ar beidswet. Over de arbeidswet zelft valt weinig op te merken. Niemand, ook niet de vader van deze wet, acht het een ideale toestand wanr.eer de Rijkswetgever een voor alle bedrijven gel dende arbeidswet moet maken. Maar nog minder ideaal is het, wanneer telkens door geweldige arbeidsconflicten en stap voor stap die arbeidsdag moet zeroverd worden. Dat kost heel wat méér. De tijd is onherroepelijk voorbij, dat een •«gelimiteerde arbeidsdag kon gelden. Wet- PRIJSVRAAG JUBÏLÉLIED. Ter pMegenheid van het !Zih«>ren Re» qeeringsiubilé van H. M. de Koninsun, wordt een prijsvraag uitgeschreven voor eeü iuMé-lied. 2. Aan deze nrüsvraae kunnen deelnemen vrouwen en mannen van Nederlandsch» Nationaliteit. 3. Gevraand wordt een gedicht, toepasse lijk on het feest. 4. A's prïis wordt beschikbaar <?esteld een luxe eiken boekenkast met opdracht geschon ken door den beer Max Coini, meubel fabrikant Amsterdam. 5. Voor de heoordeelinf? der ingekomen cedichten is een iurv benoemd, bestaande uit mei. Annie Salomons, Dr. P. C. Boutens en Dr. Fr. van Feden. 6. De inzendineen moeten vóór 22 Mei 1923 rün inveaonden bii den secretaris van den Ne'5. Volkerancbond Wille™ Go'etfoot Cornz., Gerard Noodt- straat «bis. Utrecht, met inachtneming der volgende bepalin gen a. zit moeten setvot zürt, en moern geen enkel kenteeken bevatten aangaande den dichter b. Z1" moeten blanco worden ingezonden in gesloten enve'onne en vereezeld gaan van een verzeeeMe enve'onoe, waarin naam en adres van den inzender e. Inzendingen, welke hieraan niet vol doen, komen niet in aanmerking. 7. de Tttrv doet uitsoraak vóór 1 Tunf, 8. De inzendingen Wüven het eigendom van den Ned. Volkszangbond. 'n eenvoudig praatje, waarvan die jaarfees ten slechts de aanleiding zijn. 't Begon dan met 'n stukje van onzen wak keren „H. L."-propagandist Elligens, die het goed bedoelde, in eenig opzicht gelijk had, maar ietwat generaliseerde. Dit laatste werd ook gedaan door den voor zitter van den Volksbond in zijn „Oratio pro domo", als antwoord op het schrijven van den heer E. Beiden hadden gelijk, doch de een zag de leelijke, de ander de mooie zijde der medaille. Dit bracht laatstgenoemde er dan ook toe te schrijven, dat de heer E. „spoken zag waar ze absoluut niet aanwezig waren". Ze waren er echter welmaar ik vermoed, dat de heer Elligens toevallig in zoo'n „spook- hoekje" is terecht gekomen en het dus niet bijzonder gelukk q heeft getroffen. In hetzelfde b'id waarin de voorzitter zijn antwoord schreef vonden we een stukje van mijn „wekelijkscken boven-buurman" A. J. L., die van 'n toeschouwer 'n briefje had ont vangen, waaruit 1 het volgende citeerde het teek^..t een zoo volslagen on kunde van hetgeen daar op het tooneel wordt voorgesteld, dat het niet onder woorden is te brengen. Wanneer iemand bewusteloos wordt weggedragen en de H.H. Sacramenten moet ontvangen en men hoort dan een ge- gichel om zich heen. Je hebt een gevoel of je door den grond heen moet wanneer je op zulke spannende momenten hoort.lachen Niet alleen dat het voor hen die het spel moeten geven verschrikkelijk is, niet alleen dat velen in de zaal zich ergeren, maar 'het ergste is, dat zoo duidelijk blijkt dat bij een deel van het Haarlemsche publiek elk kunst gevoel, zelfs het allerminste begrijpen daar van, afwezig is. Ik heb hetzelfde stuk op een boerendo: p zien spelen, maar daar werd niet gelachen. De heer A. J. L. slaat den spijker op den kop wanneer hij hierop antwoordt, „dat dit hinderlijke gelach wordt veroorzaakt door jonge dames die nu eenmaal maling hebben aan alles, al» hun lach maar wordt opge merkt." Men gelieve wel te verstaan, dat schrijver hiermede natuurlijk niet alle jonge dames bedoelt, want hoewel het zinnetje overduide lijk is werd het door sommigen toch verkeerd opgenomen. Laat ik nu eerst even vastleggen, dat het grootste deel der jaarfeestavonden (in hoofd zaak op de werkdagen) in dit opzicht een gun stig en zeer bevredigend verloop heeft ge had. Misschien zal dit eenige voldoening schenken aan degenen, die door minder aangename gewaarwordingen pijnlijk werden getroffen. Althans ons (de rederijkers) heeft het grootendeel» verzoend met de enkele minder prettige ervaringen. Er blijft bij de opvoering van een ernstig werk altijd iets te wenschen ver. Men is dikwijl» geneigd dit speciaal op het volk te schuiven. We hebben vroeger tooneelavonden meegemaakt, die voorname lijk werden bezocht door middenstanders en intellectueelen, waarbij het publiek (óók al weer het zekere deeldoch absoluut niet al- le:n het volksdeel) zich onbeschofter ge droeg, dan op den minst gunstigen avond der jongste jaarfeesten van den Volksbond. (Dit ock als antwoord aan den persoon, die mij smalend toevoegde „Van voiksbonders kan je niets anders verwachten.") Ik wil geen feiten noemen, maar Z" zijn er bij de vleet en vroegere collega's-dilet tanten zullen wel begrijpen welke worden bedoeld. Laat ik één mij niet persoonlijk betreffend geval noemen, van jongen datum De laatste liefdadigheidsuitvoering voor de R. K. Vacantie-Kolonies. In zijn re censie luchtte de verslaggever dezer courant zijn diepe verontwaardiging over de houding van het publiek. En een verslaggever is toch wel iets gewend „Het lag aan 't spel" zei 'n verborgen toe schouwer in een ingezonden stukje. Ik was verhinderd die ui.voering bij te wonen, maar ik ken het spel der Amster- damschestudenten, waaraan menig be- oeoseeselschap een voorbeeld kan nemen, OVER KUNSTGEVOEL BIJ HET VOLK. Tijdens de door ongeveer vierduizend ka tholieke Haarlemmers bezochte jaarfeest- uitvoeringen van den R. K. Volksbond zijn er diverse pennen in beweging gekomen over de min of meer onsympathieke (zal ik maar zeggen) houding van 'n deel van het pu bliek. In verschillende hoekjes van deze courant hebben we die „hart-uitstortingen" kunnen volgen. Reeds na de eerste uitvoering werd on dergeteekende verzocht in de courant eens duchtig de waarheid te zeggen aan dat ze kere deel. Ondergeteekende deed zulks nietten eerste, omdat die openingsuitvoering onge twijfeld bevlekt is geweest met de onver mijdelijke première-fouten, welke de lach lust hebben kunnen opwekken ten tweede, omdat men dat zekere deel toch nooit be schaaft met standjes in de courantten derde, omdat de naam van ondergeteekende te nauw met die uitvoering in verband stond, °m zekeren schijn te kunnen vernijden. Ik heb den verzoeker echter beloofd na afloop van alle acht avonden iets te zullen schrijven, mits de geachte 'oofdredacteur tne toestond dit op mijn e-^en „besproken Vceekplaats" te doen, voornamelijke om de kostbare plaatsruimte, en ook.... omdat jngezonden stukken (we hebben dit vooral de laatste tijden geleerd) meestal de uitwer king hebben, die men er liefst niet van ver acht, en in veel gevailen alleen geschikt blijken te zijn om gemoederen te verbitteren, of heftig in beweging te brengen. Daar komt bij, dat ingezonden stukken meest klachten of aanvallen bevatten, waar- Van ia dit geval weinig sprake is. 't Wordt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 5