Ilckwatwils
Tweede Blad
KUNST ER KENNIS,
RECHTSZAKEN
UIT FOFK FN FT AH
NIEUWE UITGAVEN
TREKJES CCXCIII
Mr. S.: Waarom bent n meegegaanr
Bekl.: Uit pleizier.
Mr. S.: Wat had u er mee te maken? Wat
voor pleizier stak er in?
Bekl.:
Mr. S.: U is gereden naar Hilversum, ovet
de Groest?
Bekl.: Ik heb het pakje uitgedaan....
Mr. S.: Ik geloof niet, dat u erg vlug van
begrip is.
Bekl.:
Mr. S.: U is naar Hilversum gereden?
Bekl.: Wij hebben ie Hilversum gestopt
Mr. S.: Daar is u door een politieagent
aangehouden?
Bekl.: Ja.
Mr. S.: Van wie had u de uniform gek re»
gg]]9
Bekl.: Van
Mr. S.: Wist u, dat u er zich niet mee in
het openbaar mocht vertoonen?
Bekl.: Neen.
Mr. S.: Hebt u van te voren daarnaar ge
ïnformeerd?
Bekl.: Neen.
Mr. S.: Kreeg u geld voor dien dag?
Bekl.: Voor den fietstocht niet. Dat deed
ik voor plezier.
Een agent van politie, die in den namid
dag van 2 April op de Groest te Hilversum
surveilleerde, verklaarde, dat hij een troep
fietsrijders zag aankomen met beklaagde in
de uniform van een Utrechtsohen hoofdagent
van politie voorop. Hij had een witten slat
in de hand, maar gedroeg zioh niet als ver
keersagent. Hij bemoeide zich alleen met de
fietsrijders, die niets bij zich hadden wat op
reclameborden geleek, en aan niets was le
bespeuren, dat men met een reclametocht te
doen had. De beklaagde maakte maar wat
„flauwe kul" en lachte tegen de fietsers, die
op hun beurt ook tegen bekl. lachten. Hij,
de echte poütie-agent, vond het optreden van
bekl. geen optreden wat een agent van po
litie betaamde en om hem op zijn foutief ge
drag te wiizen, hield hij hem aan en vroeg
hij hem of hij wel gerechtigd was de uni
form le dragen. De onrechtmatigheid van
bekl.'s optreden kwam foen uit.
Het O. M.. mr. Van Heiinsbergen, zegt in
ziin requisitoir, dal bekl. niet met misdadige
bedoeling te werk is gegaan. Maar zijn wijze
van doen is bii de wet verboden en moet
bijgevolg gestraft worden. Eisoh: f 8 bnele
of acht dagen hechtenis met last lot terug
gaaf van de in beslag genomen uniform aan
de gemeente Utrecht, aangezien er zeker ver
moeden bestaat, dat zij door misdrijf aan
die gemeente onttrokken is.
Mr. Servatius, uitspraak doende, zegt ook'
van oordeel te ziin, dat bier geen ernstig
misdri'f is gepleegd. Bekl. moet echter in
zien, dat ziin handeling met bet oog op het
onenhaar bplang niet kan worden toegelaten.
Mr. S. legde hem daarom, overeenkomstig
den eisoh van het O. M„ f 8 boete of acht
dagen hechtenis on. Teruggaaf aan de ge
meente Uirecht van de uniform gelastte mr.
S. niet.
werden afgewezen, weer aanklopten en ons
toen smadelijk voor de voeten werd gewor
pen dat we zelve, door het mede instand-
houdien der prijstarieven, schuld hadden aan
de werkloosheid onder onze menschen.
Uitvoerig is dat alles weerlegd geworden,
evenwel zonder eenig resultaat. Toen kwam
de zaak in de 2e Kamer bij de interpellaties
van den Tempel, waarbij kamerleden van
verschillende richting, den Minister te ken
nen gaven dat zijn afwijzende houding en de
motieven die daarvoor werden aangevoerd,
niet door de Kamer werd onderschreven.
Tenslotte vereenigde zich geheel de 2e Ka
mer met een motie, welke de wenschelijk-
heid uitsprak, van opname der tfrafische ar
beiders onder genoemde regeling. De be
trokken Minister heeft deze motie niet on
aannemelijk verklaard, vereenigde er zich
dus ook mede, had bovendien reeds in het
debat toegezegd dat hij opname opnieuw zou
overwegen, „nu de typografen over het wij
zigen van hun contract onderhandelden."
We hadden dus eenige zeer gerechte hoop,
dat met Januari de uitzonderingspositie zou
ophouden. Doch wat er kwam, geen beslis
sing van den Minister.
31 Januari zonden wij met de Chr. orga
nisaties opnieuw een verzoek aan den Mi
nister en herinnerden wij hem aan zijne toe
zegging. Tot heden nog niet gehoord, zoodat
onze hoop weer goeddeels vervlogen was en
we reeds peinsden op andere middelen, niet
alleen om recht te krijgen, maar meer nog
om den op ons geworpen blaam, dat wij-
zelve aan de werkloosheid mede schuldig
waren, van ons af te schudden.
Totdat voor een dag of wat in de 2e Ka
mer opnieuw een debat over de werkloos
heids-vraagstukken gehouden werd en door
de heeren Smeenk en Kuiper de toezegging
van minister Ruys werd in herinnering ge
bracht en alsnog op voorziening in deze werd
aangedrongen.
De heer Smeenk zeide daarbij o.m. het
volgende:
„Verschillende quaesties, die bij de vori
ge werkloosheidsinterpellatie ter sprake
kwamen, zijn nu blijven rusten. Intusschen
zouden daarover nog wel inlichtingen van de
Regeering gewenscht kunnen zijn, zoo bij
voorbeeld hierover, dat de uitgetrOKken ty
pografen in een uitzonderingspositie zijn ge
plaatst, niettegenstaande de Kamer dit niet
wenschte en inmiddels een nieuw collectief
contract met lager tarieven den toestand niet
or^elangriik gewijzigd heeft.
Hierbij sloot de heer Kuiper zich aan. De
minister is in zijn antwoord op deze bemer
king niet ingegaan. Evenwel eenige dagen
later brengen de bladen het bericht, dat de
Minister van Binnenlandsche Zaken besloten
heeft de typo's onder de steunregelii op te
nemen. Eerstdaags zou de definitieve rege
ling afkomen.
Wij zijn dank verschuldigd aan allen die
er toe hebben medegewerkt, dat ons eindelijk
recht geschieden zal.
Veel zal door de komende beslissing wel
niet meer gewijzigd worden, daar reeds tal
van gemeentebesturen, welke het stand
punt van den minister niet deelden, aan de
werkloozen uit de grafische bedrijven steun
hebben toegekend.
Voor degenen die tot heden verstoken ble
ven, kan nu spoedig iets verwacht worden.
welke positie wederzijdsche partijen bi) een
eventueele bedrijfsorganisatie zullen inne
men. Of namelijk daarbij uitgegaan wordt van
het beginsel, neergelegd in het wezen der
arbeidsovereenkomst, dan wel of een z.g.
bedrijfsregeering in het leven wordt geroe
pen, waarbij aan de arbeiders als bedrijfs-
genooten een medezeggenschap gegeven
wordt ook in het beheer der onderneming.
Het verschil zal dunkt ons ieder duidelijk
zijn. Wanneer uitgegaan wordt van het be
ginsel der arbeidsovereenkomst, n.l. dat eene
partij zijn arbeidskrachten in dienst stelt van
de partij ter andere zijde, onafhankelijk van
de uitkomsten van het bedrijf, dan wordt
daar mede een zeer natuurlijke handeling
verricht en indien het bedongen loon en de
overige arbeidsvoorwaarden zoodanig zijn,
dat zij den arbeiders een behoorlijk bestaan
verzekeren, is aan de rechtvaardigheid vol
daan. De ondernemer, dat is hij, die voor
eigen risico zich ten doel stelt het een of an
der te bereiken, hetzij de ontdekking van een
of andere nieuwigheid, de proefneming van
een bepaald door hem ontworpen svsteem.
of de voldoening van door het publiek al^ of
niet begeerde vermakelijkheden, heeft zich
medehelpers geassumeerd. Of die medehel
pers met dat doel instemmen, doet soms niets
ter zake. Dikwijls zelfs staan zij er geheel
onverschillig tegenover, wijl voor hen niet
bestaat het verlangen om dat doel te berei
ken, maar voor ben een ander doel bestaat
n.l. bet levensonderhoud van hen zelf, even
tueel van de aan hun zorgen toevertrouwde
gezinnen.
Voorbeelden om dat te bewijzen ziin zoo
legio, dat we er bijna het nut niet van inzien,
ze te noemen. Een heel sterk voorbeeld is
wel, dat de hevigst anti-militairisten arbeid
verrichten in munitiefabrieken, of dat de
meest ontfeloovige metselaar gaarne zijn hulp
verleent bij het tot stand komen van een
kerkgebouw, ofschoon beide met het doel
allerminst instemmen.
Het is dus logisch, dat de ondernemer,
die èn de bereiking van het doel en de fi-
nancieele risico daarvan voor ziin rekening
heeft, zich alle zeggenschap moet kunneni
voorbehouden, over de wijze waarop en de
middelen waarmede hü daf doel het best zal
kunnen bereiken. Anderziids moet de armere
partij, de arbeiders, de zeggenschap hebben
over de middelen tot bereiking van zijn doel:
een behoorlijk bestaan en voor zoover bet de
bereiking van bet door den ondernemer ge
stelde doel niet in den weg staat, de meest
gunstige arbeidsvoorwaarden, noodirf v o or
bet leven en het bestaan „behoorlijk te
doen ziin."
We blijven on een dergelüke wijze, maar
steeds in een kringetje ronddraaien; wat niet
noodig zou ziin als werkgevers en werkne
mers maar b"reid waren om heel gewoon
prc-btisch werk te verrichten.
De vraag is natuurlük niet zonder belang
hoever de arbeiders in hun „medezegging-
schao" willen gaan, maar het is de dwaasheid
ten ton gehescben als men omdat daar
omtrent nog geen eenheid is maar zo" be
sluiten om niets te doen, dan.... elkaar
op leven en dood te bekamnen.
Zoolang we no<* geen wette!i;,'e regeling
van deze zaak hebben was al veel gewonnen
als het overleg dat nu slechts plaats beeft
bii de vernieuwing van contracten, geregel'5
plaats kon vinden en als de werkgevers zich
slechts op het standnunt plaatsen, dat zr
evenmin als de arbeiders het recht hebben
om eenzijdig vast te stellen wat een behoor
lijk bestaan is voor den arbeider, noch wat
het bedriif kan dragen. Want dan zijn altijd
de uitersten aan het woord.
Is men echter aan weerszijden berry! bii
niet te overbruggen meeningsverschil dit
door onpartijdigen te laten beslissen, dan
verrichten we oractiscb werk waarvan men
ook economisch gedacht veel van kan ver
wachten en..,, we hadden een goed en
hecht fundament voor bedrijfsorganisatie en
het gezond verstand zou ons den weg wijzen
boe we verder moeten uitbouwen.
Het is de „bouwvakortroon" niet kwalijk
te nemen, dat hij eerst bestek en teekening
wil bestudeeren, voor bij aan het bouwen
gaat, maar hier staat de zaak zóó: dat het
niet kan blijven zooals het er nu naar toe
tfaat en dat we ons beter kunnen bebeloen
met een „no-dvoninrf" dan met ons geheele
en hebben in de buitenlucht te vertoeven
totdat we met discussieeren klaar zijn over
den bouw van onze nieuwe villa.
Het eerste wat er gebeuten moet is: over
leg met elkaar zoeken en strijd vermijden,
hetgeen alleen kan als de werkgevers een
klein stukje van hun alleenheerschappij prijs
geven.
Wat zij te gemakkelijker kunnen doen, om
dat die heerschappii toch niet meer, en zeker
niet steeds is te handhaven.
Het is te vreezen, dat als we wachten
moeten totdat er eenheid is over een bepaald
en uitgewerkt stelsel liefst nog zéér weten
schappelijk dat het dan nog ongeveer Sl>
Juttemis zal worden en dat we zoo vechtende
weg met elkaar in de put terecht komen.
We hebben geen gebrek aan geleerde stel
sels doch aan een klein beetje goeden
schen uit andere standen met eenige liefde
tot den arbeidersstand „opklimmen".
A. J. L,
MISPLAATSTE JALOUZIE.
Niet rechtstreeks, maar langs verschillen
de zijkanalen komt het naar mij toe: ik zou
verleden week de grieven, welke er bij den
middenstand leven, wat al te symplistisch
hebben voorgesteld, toen ik beweerde dat de
middenstand ontevreden is, omdat de indus
trie Kaar arbeiders aan den kant zet, voor
welks onderhoud de Overheid nu steunrege
lingen en andere kostbare maatregelen moet
nemen, waaraan ook de middenstand met
duur belastinggeld moet betalen.
Neen, zegt „men": dat is niet de enkele en
ook niet de hoofdoorzaak van de ontevreden
heid; maar de hoofdgrief is, dat de Over
heid alles en nog wat doet om de arbeiders
tevreden te stellen en den middenstand ge
woonweg verwaarloost, terwijl diezelfde
middenstand hoogc belastingen moet beta
len en bovendien alle lasten moet dragen aan
het hooge arbeidsloon van de arbeiders ver
bonden.
Ik hoop dat het mij dan nu beter gelukt is,
die grieven aan te duiden en ik acht ze be
langrijk genoeg om daaraan eenige aandacht
te schenken.
Het is moeilijk te beoordeelen of bovenge
noemde bezwaren door velen of slechts door
enkelen worden gedeeld; hoewel ik het laat
ste moet gelooven, want het is niet aan te
nemen, dat een dergelijk standpunt alge
meen zou zijn.
Maar het doet ook weinig ter zake: de be
zwaren worden geopperd en we kunnen dus
trachten de waarde daarvan te bepalen.
En dan lijkt mij niets minder steekhoudend
dan dergelijke beweringen. Er zijn altijd men
schen die misbruik maken van regelingen;
die zullen er ook onder de arbeiders zijn.
Niemand twijfelt daaraan en maar weini
gen zullen zulks goedkeuren; integendeel. Zij
geven aanstoot en doen de goedwillige ar
beiders daardoor groote schade.
Maar ajs men spreekt over maatregelen ten
gunste van de arbeiders dan mogen enkele
uitwassen, die men bij alles aantreft geen
opgeld doen, maar dan moeten we de vraag
stellen of er soms te veel gedaan is.
Bij vroeger vergeleken toen de Staatsont
houding nog hoogtij vierde is er ongetwijfeld
al heel wat gebeurd, maar voor zoover ik
het kan zien is er niets gebeurd of het gold
onrecht, den arbeiders aangedaan, weg
te nemen.
De wet op het Arbeidscontract, welke nu
als de meest gewone zaak geldt, moest nog
een einde maken aan het onrecht, dat cle
rechter gehouden was den werkgever op zijn
woord W gelooven, waarin opgesloten ligt,
dat dc getuigenis va» den arbeider in ar
beidszaken van nul en geener waarde was.
Het lijkt uit een sprookjeswereld en toch
moest de Wet van 13 Juli 1907 daaraan nog
een einde maken; ao heeft vanaf 1874 elke
wet de beteekenis gehad om onrecht weg te
nemen en het is toch wel aan gegronden
twijfel onderhevig of men dat onrecht weer
zou terugwenschen.
De verzekeringswetten dan? De ongeval
lenwet doet de kosten van bedrijfsongeval
len rusten op de bedrijven, maar welke on
redelijkheid daarin gelegi. i kan zijn is niet
duidelijk. En ook deze wet maakte een einde
aan bet schromelijk onrecht, dat iemand die
een bedrijfsongeval kreeg, zijn gezin zag ten
gronde gaan, terwijl de samenleving in haar
geheel voor den last werd geplaatst, welke
zeer kennelijk door het bedrijf moest worden
gedragen.
Met de zoozeer gebate „plakzegelwet" is
bet niet anders gesteld; en het zou toch wel
in-droevig zijn als er nog een beteekenend
aantal menschen zou worden aangetroffen,
die zich nog ergerden aan die kleine en
onvolkomen uitkeering die de verzekerde ar
beiders daarvan kunnen ontvangen wanneer
zij invalide of oud geworden zijn.
Wie zich daaraan ergert omdat daarvoor
ten hoogst 60 cent per week moet gestort
worden, heeft zich nog niet hoog kunnen op
werken, Finantieele omstandigheden mogen
een beletsel vormen, maar anders was het
toch grof onbillijk om niet dat veel te lage
bedrag aanmerkelijk te verhoogen.
Het gaat er niet om, of men een andere
methode of een gewijzigde wet wenscht, het
gaat er slechts over of de last die via de
bedrijven op de samenleving wordt gelegd,
al dan niet gemotiveerd is.
We komen dan zoo stillekens aan de so
ciale voorzorg der laatste jaren plus de ar
beidswet.
Over de arbeidswet zelft valt weinig op te
merken.
Niemand, ook niet de vader van deze wet,
acht het een ideale toestand wanr.eer de
Rijkswetgever een voor alle bedrijven gel
dende arbeidswet moet maken. Maar nog
minder ideaal is het, wanneer telkens door
geweldige arbeidsconflicten en stap voor stap
die arbeidsdag moet zeroverd worden. Dat
kost heel wat méér.
De tijd is onherroepelijk voorbij, dat een
•«gelimiteerde arbeidsdag kon gelden. Wet-
PRIJSVRAAG JUBÏLÉLIED.
Ter pMegenheid van het !Zih«>ren Re»
qeeringsiubilé van H. M. de Koninsun,
wordt een prijsvraag uitgeschreven voor eeü
iuMé-lied.
2. Aan deze nrüsvraae kunnen deelnemen
vrouwen en mannen van Nederlandsch»
Nationaliteit.
3. Gevraand wordt een gedicht, toepasse
lijk on het feest.
4. A's prïis wordt beschikbaar <?esteld een
luxe eiken boekenkast met opdracht geschon
ken door den beer Max Coini, meubel
fabrikant Amsterdam.
5. Voor de heoordeelinf? der ingekomen
cedichten is een iurv benoemd, bestaande
uit mei. Annie Salomons, Dr. P. C. Boutens
en Dr. Fr. van Feden.
6. De inzendineen moeten vóór 22 Mei 1923
rün inveaonden bii den secretaris van den
Ne'5. Volkerancbond
Wille™ Go'etfoot Cornz., Gerard Noodt-
straat «bis. Utrecht,
met inachtneming der volgende bepalin
gen
a. zit moeten setvot zürt, en moern geen
enkel kenteeken bevatten aangaande den
dichter
b. Z1" moeten blanco worden ingezonden
in gesloten enve'onne en vereezeld gaan
van een verzeeeMe enve'onoe, waarin naam
en adres van den inzender
e. Inzendingen, welke hieraan niet vol
doen, komen niet in aanmerking.
7. de Tttrv doet uitsoraak vóór 1 Tunf,
8. De inzendingen Wüven het eigendom
van den Ned. Volkszangbond.
'n eenvoudig praatje, waarvan die jaarfees
ten slechts de aanleiding zijn.
't Begon dan met 'n stukje van onzen wak
keren „H. L."-propagandist Elligens, die
het goed bedoelde, in eenig opzicht gelijk
had, maar ietwat generaliseerde.
Dit laatste werd ook gedaan door den voor
zitter van den Volksbond in zijn „Oratio
pro domo", als antwoord op het schrijven
van den heer E.
Beiden hadden gelijk, doch de een zag de
leelijke, de ander de mooie zijde der medaille.
Dit bracht laatstgenoemde er dan ook toe te
schrijven, dat de heer E. „spoken zag waar
ze absoluut niet aanwezig waren".
Ze waren er echter welmaar ik vermoed,
dat de heer Elligens toevallig in zoo'n „spook-
hoekje" is terecht gekomen en het dus niet
bijzonder gelukk q heeft getroffen.
In hetzelfde b'id waarin de voorzitter zijn
antwoord schreef vonden we een stukje van
mijn „wekelijkscken boven-buurman" A. J.
L., die van 'n toeschouwer 'n briefje had ont
vangen, waaruit 1 het volgende citeerde
het teek^..t een zoo volslagen on
kunde van hetgeen daar op het tooneel wordt
voorgesteld, dat het niet onder woorden is
te brengen. Wanneer iemand bewusteloos
wordt weggedragen en de H.H. Sacramenten
moet ontvangen en men hoort dan een ge-
gichel om zich heen. Je hebt een gevoel of
je door den grond heen moet wanneer je op
zulke spannende momenten hoort.lachen
Niet alleen dat het voor hen die het spel
moeten geven verschrikkelijk is, niet alleen
dat velen in de zaal zich ergeren, maar 'het
ergste is, dat zoo duidelijk blijkt dat bij een
deel van het Haarlemsche publiek elk kunst
gevoel, zelfs het allerminste begrijpen daar
van, afwezig is. Ik heb hetzelfde stuk op een
boerendo: p zien spelen, maar daar werd niet
gelachen.
De heer A. J. L. slaat den spijker op den
kop wanneer hij hierop antwoordt, „dat dit
hinderlijke gelach wordt veroorzaakt door
jonge dames die nu eenmaal maling hebben
aan alles, al» hun lach maar wordt opge
merkt."
Men gelieve wel te verstaan, dat schrijver
hiermede natuurlijk niet alle jonge dames
bedoelt, want hoewel het zinnetje overduide
lijk is werd het door sommigen toch verkeerd
opgenomen.
Laat ik nu eerst even vastleggen, dat het
grootste deel der jaarfeestavonden (in hoofd
zaak op de werkdagen) in dit opzicht een gun
stig en zeer bevredigend verloop heeft ge
had. Misschien zal dit eenige voldoening
schenken aan degenen, die door minder
aangename gewaarwordingen pijnlijk werden
getroffen. Althans ons (de rederijkers) heeft
het grootendeel» verzoend met de enkele
minder prettige ervaringen.
Er blijft bij de opvoering van een ernstig
werk altijd iets te wenschen ver.
Men is dikwijl» geneigd dit speciaal op
het volk te schuiven. We hebben vroeger
tooneelavonden meegemaakt, die voorname
lijk werden bezocht door middenstanders en
intellectueelen, waarbij het publiek (óók al
weer het zekere deeldoch absoluut niet al-
le:n het volksdeel) zich onbeschofter ge
droeg, dan op den minst gunstigen avond
der jongste jaarfeesten van den Volksbond.
(Dit ock als antwoord aan den persoon, die
mij smalend toevoegde „Van voiksbonders
kan je niets anders verwachten.")
Ik wil geen feiten noemen, maar Z" zijn
er bij de vleet en vroegere collega's-dilet
tanten zullen wel begrijpen welke worden
bedoeld. Laat ik één mij niet persoonlijk
betreffend geval noemen, van jongen datum
De laatste liefdadigheidsuitvoering voor
de R. K. Vacantie-Kolonies. In zijn re
censie luchtte de verslaggever dezer courant
zijn diepe verontwaardiging over de houding
van het publiek. En een verslaggever is toch
wel iets gewend
„Het lag aan 't spel" zei 'n verborgen toe
schouwer in een ingezonden stukje.
Ik was verhinderd die ui.voering bij te
wonen, maar ik ken het spel der Amster-
damschestudenten, waaraan menig be-
oeoseeselschap een voorbeeld kan nemen,
OVER KUNSTGEVOEL BIJ HET VOLK.
Tijdens de door ongeveer vierduizend ka
tholieke Haarlemmers bezochte jaarfeest-
uitvoeringen van den R. K. Volksbond zijn
er diverse pennen in beweging gekomen
over de min of meer onsympathieke (zal ik
maar zeggen) houding van 'n deel van het pu
bliek. In verschillende hoekjes van deze
courant hebben we die „hart-uitstortingen"
kunnen volgen.
Reeds na de eerste uitvoering werd on
dergeteekende verzocht in de courant eens
duchtig de waarheid te zeggen aan dat ze
kere deel.
Ondergeteekende deed zulks nietten
eerste, omdat die openingsuitvoering onge
twijfeld bevlekt is geweest met de onver
mijdelijke première-fouten, welke de lach
lust hebben kunnen opwekken ten tweede,
omdat men dat zekere deel toch nooit be
schaaft met standjes in de courantten derde,
omdat de naam van ondergeteekende te
nauw met die uitvoering in verband stond,
°m zekeren schijn te kunnen vernijden.
Ik heb den verzoeker echter beloofd na
afloop van alle acht avonden iets te zullen
schrijven, mits de geachte 'oofdredacteur
tne toestond dit op mijn e-^en „besproken
Vceekplaats" te doen, voornamelijke om de
kostbare plaatsruimte, en ook.... omdat
jngezonden stukken (we hebben dit vooral
de laatste tijden geleerd) meestal de uitwer
king hebben, die men er liefst niet van ver
acht, en in veel gevailen alleen geschikt
blijken te zijn om gemoederen te verbitteren,
of heftig in beweging te brengen.
Daar komt bij, dat ingezonden stukken
meest klachten of aanvallen bevatten, waar-
Van ia dit geval weinig sprake is. 't Wordt