ld" VOOR DE s IF Li Kiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiii!niiiiiii:n!iiiiimiiiiii!i!iiiiimiii]ii!iiiiimi:ii:iiiiiiinii!iiiiiiiiiiiiiiiiMiiii.iiiiiiii!! '"iiiimmiin KimiiiiMiiiimiiiiiiiiniii:Hii!uii:iiiiiiiiMii:iimiiiiiiiiiiii:iiiiiiii!iiiiiiiiirniiiiiMi:HiiiM' 'iioiiiiimiiiMiiiiimiiiiiiiiï HET VERBORGEN SCHILDERIJ laten zetten, maar ook dit was niet in staat de akelige verschijning te ver bannen. De Spanjaard kijkt reeds eeuwen lang in het dal. Amei werd de vrouw van den stads voogd, maar een gelukkig huwelijk was het niet, want Amei was door de vree- selijke gebeurtenissen, waaraan zij zich min of meer schuldig gevoelde, geheel geknakt en zeer jong nog en bijna krankzinnig is zij gestorven. Dit was een lange en zonderlinge geschiedenis, die ik den eersten avond van mijn verblijf in Karnach vernam. De overtuiging waarmede vrouw Vintles alle bijzonderheden der sage als geloofwaardige feiten voorstelde, ergerde mij en trof mij tevens. Toch kon ik zekere poëzie in de sage niet miskennen. Ze was zeker ontstaan door de eigenaardige natuurspeling op den Urtelsfels, doch wanneer men ze 1^1 in haar geheele samenhang hoorde, ■was ereenheid in, leek zij ook zoo waar schijnlijk, dat men nauwelijks denken kon, dat zij door de verhalen en bij voegingen van verscheidene geslach ten ontstaan was. Dat de stof, tot een geheel gevormd, zich later door mondelinge overlevering in alle bizonderheden in den mond des volks handhaafde was nauwelijks te verwonderen. Ik had toch zelf on dervonden welk een indruk de beel tenis van den Spanjaard maakte, van welken kant men die ook zag of na derde. Bij verschi.lende proefne mingen die ik deed. was het steeds het zelfde en altijd verdween de verschij ning even plotseling. Eenigen tijd later was ik met den kantonrechter Winter, met wien ik kennis gemaakt had, op de wandeling. Wij waren de oude poort uitgegaan en zoo verdiept in een levendig gesprek, dat ik aan den Spanjaard in het geheel niet dacht. Opeens hief ik het hoofd op en daar zag ik hem weer, duidelij ker nog dan anders. Het leek of hij zoo over de wolken zou klimmen „O ja, de Spanjaard," zei hij zacht. Ik keek hem aan en zei dat ik reeds verscheidene malen de sage had hooren verhalen en daarna voegde ik er nog eenige opmerkingen over het ontstaan en de waarde Yan zulke volksverhalen bij. Winter had mij rustig laten uitspre ken, doch toen keek hij mij met een eigenaardigen glimlach aan. „U spreekt van een „sage", zei hij met bijzonderen nadruk. „Blijkbaar weet u niet, dat deze Gonzo werkelijk bestaan heeft." „Bestaan," vroeg ik, alsof ik deze bewering niet wilde aannemen. „Ja, ja werkelijk bestaan," her haalde Winter op zijn gewonen kalmen toon. „ïn de oude kerk- en raadhuis- registers zijn de feiten duidelijk en ontegensprekelijk opgeteekend. Een Spanjaard, die opgaf Enriquez Gonzo te heeten en geboortig te zijn uit Cor dova in de Spaansche provincie Anda- lusië, is in het jaar 1598 beschuldigd van moord op den beeldsnijder Valentin Gertie en wegens gebrek aan bewijzen aan een Godsoordeel onderworpen. Dit oordeel werd op de rots, waar de moord moest gepleegd zijn, en die sedert dien tijd „Urtelfels" (Oordeels- Zots) genoemd werd, voltrokken. De afloop is u bekend." De spreker zweeg en ik zag hoe zijn oog met een vreemde uitdrukking in het verschiet staarde, daar waar de reusachtige figuur met den Spaanschen kraag stond. Wat ik hoorde maakte mij sprake loos van verbazing, 'en een geest van tegenspraak bezielde mij. „Ja," ging mijn metgezel voort, „in dien ouden tijd ging men zoover om ook den hond te vermelden. Ook Per- rito, het verstandig trouwe dier, heeft bestaan." Het duizelde mij voor de oogen. Bestaan, geleefd had de Spanjaard 1 Alles was werkelijkheid geweest 1 Hij had geleefd, geleefd in Karnach Hij was zoo, werkelijk zoo, als de reus achtige figuur het weergaf, eeuwen ge leden den weg gegaan naar de rots zijn laatsten gang. Plotseling wendde ik mij weer tot den kantonrechter. „En dat daarbo ven," vroeg ik met half verstikte stem. „Dat daar boven," herhaalde Win ter met een zonderlingen glimlach. „Nu, wat men niet kan verklaren, daarvan moet men ook de beteekenis niet trachten op te sporen." Wij zwegen beiden een geruimen tijd en later kwam geen van ons op dit onderwerp terug. Ik kon mij echter niet losmaken van wat ik gehoord had, de historie, die ik voor een sage had gehouden, wilde mij niet uit het hoofd en vooral de natuurspeling der denneboomen liet mij geen rust. Ik besloot bij helde ren dag de rots nog eens te beklimmen. Dat zou mij wellicht mijn kalmte teruggeven. Op een helderen, warmen najaarsdag dat ik juist den tijd had, volvoerde ik dit plan. Er was een plechtige stilte in de natuur en kalm, bijna vroolijk betrad ik den weg naar de rots en toen ik deze beklommen had, bekroop mij hetzelfde gevoel dat men bij het graf van een noodlottig omgekomen mensch heeft. Steil, bijna loodrecht ging de rots wand naar beneden, twee honderd meter of meer diep ja, wat in die diepte den laatsten slaap sliep was nooit door een menschelijk oog be reikt. Daar beneden sloot een eeuwig zegel alle geheimen. Eindelijk rukte ik mij los uit mijn overpeinzingen. Mijn blik viel op den paal met het beeld. Nu in het volle licht zag ik dat het geheel van zeer ruw maaksel was. De steen was een weinig verweerd, het traliewerk aan het kastje waarin het beeld hing was bizonder sterk. Dit of een andere reden deed mij aan het getraliede deurtje tasten en ik ontdekte een mechaniek om het te openen. Onwillekeurig tracht te ik deze in werking te brengen en met behulp van de werktuigen in mijn zakmes gelukte het mij. De getraliede deur ging open. Het beeld was een weinig schuin gezakt en ik wilde het voorzichtig recht zetten toen ik tot mijn verbazing iets zag blinken, dat tusschen het beeld en den steenen achterwand' geklemd was. Ik greep het met twee vingers en haalde een klein, plat zilveren doosje te voor schijn. Besluiteloos stond ik met mijn vondst tusschen de vingers. Het was een ovaal doosje van glad metaal zon der eenige versiering, doch openmaken kon ik het niet ondanks al mijn po gingen. Wat beteekende dit ding Een ver verwijderd gerommel van onweer deed mij opschrikken. Ik had door mijn zonderlinge bezigheid heel niet op het weer of de lucht acht ge geven. De hemel was zwaar betrokken, een geweldig onweer kwam dreigend opzetten en maande mij tot haastigen terugkeer. Toen stak ik 't doosje snel besloten in den zak, sloot het deurtje en snelde naar het dal. Mijn zonderlinge vondst kon ik altijd nog terugbrengen. Toen ik op den straatweg was kwam het onweer snel nader en nauwelijks had ik de oude poort bereikt of een zware wolkbreuk stortte neer. Ik vluchtte in de naaste woning, die oe- vallig het huis was, waar mijn vriend Winter woonde. Deze noodigde mij uit op zijn kamer te komen. Mijn vondst brandde mij in den zak en ten slotte maakte ik aan mijn aarzeling een einde en vertelde wat ik gedaan had. Winter hoorde mij met de grootste opmerkzaamheid aan. „Daar heb ik nooit iets van gehoord, dat het kastje opengemaakt kon worden," sprak hij met kwalijk verborgen ontroering, ter wijl zijn vingers krampachtig het dek sel van het doosje trachtten te openen. Eindelijk gelukte het het deksel er af te nemeneen oud dik papier lag er in met ouderwetsch schrift in zeer verbleekten inkt. Voorzichtig vouwde hij het open. Het duurde een heele poos vóór wij het schrift konden lezen en toen wij den inhoud eindelijk ontcijferd hadden kwam pas de groote verbazing. Het schrijven dateerde van 1630 en was van de hand van Ignaz Pölt, die de oprichter van het beeld bleek te zijn. Hij had het laten plaatsen omdat zijn geweten hem n et met rust had gela ten en in de doos had hij een bekente nis yan zijn schuld neergelegd. Ignaz Pölt had kennis gedragen van het verongelukken van Valentin l Hij was hem op den dag dat hij naar Schonach ging, nagegaan met de be doeling hem op den eenzamen gevaar lijken weg te dwingen tot de belofte, van Amei af te zien. Hij had hem ech ter niet kunnen inhalen. Toen zag de stadvoogd, hoe dicht bij de nood lottige plaatsde Spanjaard, die van Schonach scheen te komen, Valentin ontmoette, en daar Ignaz niet in het spoor van zijn mededinger wilde ge zien worden, verborg hij zich achter eenig struikgewas. De Spanjaard mat Valentin, met een koelen, trotschen blik en ging hem zwijgend voorbij. Va lentin scheen niet gerust te zijn over den scherpen blik van Gonzo, want telkens keek hij om of de Spanjaard hem soms volgde. Gonzö g ng echter recht door en Perrito liep hem met zijn potsierlijke sprongen na. Valentin had bij het voortdurend -omkijken zeker de noodige voorzich tigheid uit het oog verloren, want plotseling klonk een kreet en de ge stalte van den beeldsnijder verdween In den bodemloozen afgrond. Verschrikt keerde de Spanjaard om en snelde met groote sprongen naar de plaats van het ongeluk. „Valentin Valentin," riep hij Eindelijk keerde Gonzo om en bracht de tijding van het ongeluk in het dal. Toen Ignaz Pölt 's avonds van een heel anderen kant naar Karnach terug keerde, riep men hem reeds op de straat toe, dat de Spanjaard Valen tin vermoord had. En Ignaz Pölt zweeg. J a, hij deed nog meerhij gaf zijn stem aan het Godsoordeel in den vree- selijken vorm, waarin het was voorge steld. Hij had de plaats van het onge luk nauwkeurig onderzocht en opge merkt dat de kant der rots van onde ren zóó afgeb okkeld was dat hij nooit de zwaarte van een man uren lang dragen kon. Zoo werd Amei vrij en de zijne. Dat was het wat kantonrechter Winter en ik met diepe verontwaar diging over zooveel laaghartige boos heid ontcijferden. Intusschen was het onweer afgedre ven en spoedig was de lucht weer hel der en zonnig. Winter stelde mij een korte wande ling voor om onze zenuwen tot be daren te brengen. Wij spraken zeer weinig en ik ver moedde dat Winter evenals ik met spanning verwachtte aan de bocht van den weg te komen, waar wij het ge zicht zouden hebben op den Urtels fels. Het zonderlinge verschijnsel moest nu nog een geheel anderen indruk op ons maken als vroeger. Maar wat was dat De blik, dien wij op de rots wierpen, zwierf in een leege ruimtehet reusachtige beeld was niet meer te zien. De rots was er, ook eenige onregelmatig geplaatste dennen, maar van den Spanjaard geen spoor Onze blikken ontmoetten elkander en dezelfde vraag lag daarin. „Door den bliksem getroffen," vroeg ik zacht. Winter knikte. „Als de waarschu wende gestalte daar boven herinneren moest aan den onschuldig veroordeel de, dan is hij nu daarvan bevrijd," zei hij langzaam. Ik antwoordde niet, doch toen wij bij do rots kwamen, zei ik t „Laten wij er eens opgaan. Dan kunnen wij zien welke groep boomen eigenlijk de ge stalte van den Spanjaard vormde." Wij gingen naar boven en zochten wel een uur lang den geheelen Urtelfels af, doch wij vonden geen spoor van het inslaan van den bliksem. De trotsche gestalte van den Span jaard heeft echter sedert dezen dag niemand meer gezien. 1 UIT DE I MOPPENTROMMEL ZONDER TALENT. Vader „Hoor eens, jongen, jij bent en blijft een ezel. Nu heb je voor de vierde maal bankroet geslagen en je bent eigenlijk nóg niemendal." EEN VOORZORGSMAATREGEL. A. „Ge hebt mij gezegd, dat ge niet van visch houdt en ik zie dat ge ze min stens driemaal in de week eet. Doet ge dit ter wille van uw vrouw?" B. „Dat zal ik je nu eens verklaren. Mijn vrouw zoekt aan tafel altijd twist, maar als we visch eten, niet, want dan heeft zij er geen tijd voor, omdat zij dan te veel zorg moet dragen dat zij geen graat inslikt." GEOGRAPHISCHE VORMEN. Jonge dame (tot een heer, die juist van een buitenlandsche reis is terugge keerd) „En dus is u ook in Italië ge weest?. Koe heerlijk En dan kunt u me zeker ook wel zeggen, of het heusch zoo veel lijkt op een laars, als het op de land kaart is afgebeeld SCHERP. „Zulk een afscheid als in Hamburg," riep een acteur in vervoering tot een zijner collega's uit, „heb ik nog nergens gehad. Het publiek was letterlijk over stuur. „Hier blijven hier blijven riep men." „Ja," antwoordde de confrère zeer laconisch, „in Hamburg durven de schuld- eischers heel brutaal uit den hoek te komen." TRIUMF DER WELSPREKEND HEID. Bij het uitgaan van Her Majesty's Thea ter te Londen werd de beroemde spreker in het Engelsch Lagerhuis, Mr. Beach eens door de Hertogin van Gloucester aan gesproken. Met een beminnelijk glim lachje nadert zij hem. Gij zijt immers Mr. Beach? Om u te dienen, Hertogin kan ik van u dienst zijn ja, gij zijt toch gewoon 't publiek te spreken, nu ik kan mijn koetsier niet ontdekken wilt ge hem eens luid roepen? KLEIN BEHUISD. „Pa, is het waar, wonen er ook men- schen op de maan?" „Ja, ventje, dat vermoedt men „Wat zal het er dan een vreeselijke her rie en gedrang wezen als het halve maan is 1" BEPERKTE ONSTERFELIJKHEID. In het begin van zijn keizerschap maak te Napoleon I eens een even scherpe als juiste satire op de zoo veelvuldig gebezig de uitdrukking „Onsterfelijkheid", toen hij met baron Denon, generaal-directeur der museums, in de galerij van het Lou vre heen en weer liep. De Keizer bleef voor een schilderij van Murillo staan, en zeide op bewonderenden toon „Waarlijk, een heerlijk stuk, Denon 1" „Sire, 't is een onsterfelijk kunstwerk „Hm I" hernam de Keizer, voortloo- pende, „hoe lang kan zulk een schilderij blijven bestaan?" „In een kunstgalerij, als zij zorgvuldig bewaard wordt, zeker over de duizend jaar „En in het gunstigste geval?" „Dat hangt grootendeels van het ma teriaal afmaar ik zou denken zoo om streeks vierduizend jaar." „Dan heeft men toch al een zeer be scheiden begrip van onsterfelijkheid 1" Zeide de Keizer met een bitteren glimlach. DE RECHTE EN KROMME LIJN. Onderwijzer„Zeg mij eens, Frits, wat is een rechte lijn Frits „Van de school naar de speel plaats Onderwijzer „En wat is een kromme lijn Frits „Van de speelplaats naar de school." VOOR ALLE GEVALLEN. Vertrouw aan geen jongelieden gehei men toe, want nieuwe vaten lekken. Maar aan bejaarde menschen ook niet. Want oude fleuren sluiten zelden goed meer. ONDER DE PANTOFFEL. Kellner (in de restauratie) „Verlangt mijnheer nog een glas bier?" Heer t „Vraag dit, wat ik u bidden mag, aan mijn vrouw." EEN SLIMMERD. Kastelein „Wat drommel. Jan, dat is nu reeds de tiende lucifer, die je gebruikt i wat zoek je foch?" Kellner „Ik heb een lucifer laten val- 'en." VUUR SLAAN. In de tweede helft van den Spaanschen erfopvolgingsoorlog illumineerden de Pa- rijzenaars bij het bericht van eiken veld slag, al was die ook ontwijfelbaar verlo ren. Toen zij dit ook weder na den slag bij Ramillies deden, zeide de Maarschalk Villars„Mijne landslieden zijn als vuursteenen. Hoe herder men hen slaat, des te meer vuur geven zij." No. 43 TWEEDE JAARGANG 192 VI ZEVENDE HOOFDSTUK. Toen Gerald, twee dagen na zijn ontmoeting met Claire in de kapel, zat te ontbijten, kwam Lucy met een brief de kamer binnen. „Voor mij vroeg hij, verbaasd op kijkend, daar hij niet begreep van wien hij een brief zou kunnen krijgen. „Ja mijnheer," zei Lucy, „hij is net gebracht door een jongen van mijn heer Sapley." Zij bloosde even en sloeg de oogen neer, toen zij den naam uitsprak. „O I" riep Gerald een beetje spot tend uit. Dat zou wel een oproep zijn, om zich wegens zijn betreden van ver boden grond te verantwoorden. Hij opende den brief en toen veran derde zijn spottende glimlach in een uitdrukking van verbazing. Het was een kort briefje, waarin stond, dat het den heer Sapley aangenaam zou we zen, wanneer mijnheer Gerald Wayre dien middag om circa twaalf uur op het kasteel zou kunnen komen, om daar met hem te spreken over eenige herstellingen, die aan het gebouw moesten worden gedaan. Wanneer het uur misschien niet mocht schikken, dan zou mijnheer Wayre wel zoo goed willen zijn een ander uur aan te geven. Gerald legde den brief op tafel en keek er peinzend naar. Ofschoon de brief van den rent meester Sapley was gekomen, wist, of liever voelde Gerald wel, dat hij geschreven was op last van de meeste res van Court Regina. Hoe zou Sapley anders kunnen weten, dat hij architect was, of, èls hij het al wist, hoe zou hij geneigd zijn, hem een opdracht te geven Zou hij gaan De voorzich tigheid fluisterde hem toe„zend liever een beleefde weigering, het zal beter voor je zijn als je juffrouw Sar- toris niet meer ziet, wier handschoen je in je binnenzak, vlak op je hart verborgen hebthet zal buitengewoon verstandig van je zijn, wanneer je je boeltje bij elkaar pakt, van uit Regina vertrekt naar een verwijderde streek hoe meer verwijderd hoe beter." Maar op Gerald's leeftijd luistert men niet naar de stem van het verstand. Het yooruitzicht iets in het belang van het kasteel te kunnen doen en de gedachte aan de enkele ponden die hij nog maar in zijn beurs had, deden hem beslui ten Sapley's zonderling maar beleefd verzoek in te willigen. „Ik zal in elk geval eens gaan hoo ren, wat hij te vertellen heeft," mom pelde hij. „Als het me niet aanstaat kan ik immers neen zeggen en dan is er nog geen ongeluk gebeurd". Hijging naar den jongen die den brief gebracht had en nu buiten wachtte en droeg hem op aan den heer Sapley te zeg gen, dat hij zou komen Klokslag twaalf uur liep hij- de trap naar het terras van het kasteel op en werd, toen hij op het gebouw toeliep, door een livrei-bediende in de hall ont vangen. „Mijnheer Wayre, mijnheer?" vroeg de man. „Wilt u me dan asjeblieft maar even volgen Sapley zat in de bibliotheek aan een tafel en keek, opstaande, Gerald scherp aan. Het was zijn bedoeling geweest dezen onbekenden jongen man met die hem zoo eigen minzaamheid te behandelen, waarmee hij eenop zettelijke beleediging gewoonlijk wist te verzachten, maar er was iets in Gerald's houding en in de uitdruk king van zijn gelaat, dat Sapley deed aarzelen. Gerald zag er niet uit als iemand die zich liet beleedigen, al was die beleediging dan ook bedekt en er lag iets in den kalmen, ernstigen op slag zijner donkere oogen, in de onge dwongen houding van den sterken en goed gebouwden jongeman, dat Sap ley de oogen deed neerslaan en met zijn groote, platte voeten onrustig op den vloer deed schuifelen. „Mijnheer Wayre, naar ik veronder stel Wilt u als je blieft plaats ne men „Dank u," zei Gerald, terwijl hij een stoel nam. Op het geluid van zijn stem schrikte Sapley even, waarop hij hem ander maal scherp aanzag. „Juffrouw Sartoris die u ont moet hebt, naar ik geloof heeft den wensch te kennen gegeven, dat ik u zou schrijven, in verband met en kele herstellingen die aan het oudste gedeelte van het kasteel moeten ge schieden. U bent immers architect, mijnheer Wayre „Ja," antwoordde Gerald. „Ik doe u die vraag, omdat ik uw naam niet in het bouwkundig adres.- boek vind." „Daar staat hij ook niet in," zei Gerald. „Ik ben geen lid van de ar- chitecten-vereeniging en zelfs geen er kend vakman," voegde hij er open hartig aan toe. „Dat ziet er niet gunstig uit, mijn heer Wayre," zei hij, „het werk waar over wij u wilden raadplegen is....e ....is nogal van delicaten aard. Het betreft de restauratie van een oud ge deelte van het kasteel en vereischt nogal wat technische kennis en vaar digheid. Ik vrees, dat juffrouw Sarto ris niet geweten heeft, dat u niet een werkelijk vakman bent." Voor Gerald kon antwoorden werd de deur geopend en trad Mordaunt Sapley binnen. Toen hij Gerald zag bleef hij plotseling staan én zijn gelaat werd rood van ingehouden woede. „Mag ik even voorstellen zei de oude Sapley, „Mijnheer Wayre mijn zoon." Terwijl hij een buiging maakte keek Gerald Mordaunt aan, zonder in het minst te laten blijken, dat hij-hem her kende, maar Mordaunt's geiaat werd nog rooder en nam een vijandige uit drukking aan. „Mijnheer Wayre vertelt me zoo juist, dat hij geen architect van beroep is," zei Sapley. Mordaunt keek langs Gerald heen. „Dan Is er niet verder over te spreken, dunkt mij," zei hij met een bedekten spot in zijn stem. „We kunnen er niet aan denken, een zoo belangrijk werk aan een amateur toe te vertrou wen." „Een amateur ben ik nu niet' be paald," zei Gerald, zich tot den vader richtend, „ik heb meerdere werken uitgevoerd waar ik voor betaald werd. Dat heeft mij de rij der amateurs doen verlaten, vindt u niet „Wat voor werken vroeg Sapley. Gerald noemde zijn gevangenissen en andere gebouwen. „Daar ginds, aan den anderen kant van de wereld I" zei Mordaunt Ge rald geringschattend aanziende. „Hebt u nooit iets in Engeland ge bouwd vroeg Sapley. „Neen," antwoordde Gerald be daard. Sapley's gelaat verhelderde en hij deed heel gewichtig. „Ik vrees, dat wij u onder deze om standigheden moeilijk de opdracht zullen kunnen geven," zei hij. „We hebben niet het geringste bewijs van uw bekwaamheid „Best," zei Gerald, „zooals u wilt." En opstaande voegde hij er aan toe i „Ik begrijp uw aarzeling volkomen en vind die heel begrijpelijk. Ik beklaag er mij dan ook volstrekt niet over en ben er u integendeel dankbaar voor, dat u mij de kans hebt willen geven. Goeden morgen, heeren." Sapley wreef zich de kin, keek hem aarzelend aan maar zei niets en Ge rald had reeds bijna de deur bereikt, toen deze van den buitenkant geopend werd en Claire binnentrad. Ze zag er in haar witte kleedje zeer groot uit en Gerald, die langzaam terug week, keek haar vol bewondering aan. Zij keek van den een naar den ander en maakte toen ter begroeting een lichte buiging. Het viel hem op, dat zij hem niet de hand toestak. „Goeden morgen," zei ze eenvoudig. „Is de zaak al afgedaan „Ja, juffrouw," antwoordde Ge- raid, met een flauw glimlachje, dat echter zijn teleurstelling niet verborg. „Mijnheer Sapley meent, dat ik niet genoeg ondervinding, niet genoeg naam heb en hij durft mij het werk, dat ik nog niet ken, daarom niet op te dra gen. Ik heb het recht niet. mij daarover te beklagen. Het was niettemin heel vriendelijk van u van hem om aan mij te denken." Er kwam een flauw blosje op Claire's gelaat, toen ze op de tafel toekwam. „Dat moet een misverstand zijn." zei ze, Sapley aanziende met dien gere- serveerden blik, dien hij als een vernede ring moest gevoelen. „Hebt u mijn heer Wayre verteld wat er gedaan moet worden, wat er van hem verlangd wordt Sapley trok zijn zware, ruige wenk brauwen samen en antwoordde zoo kortaf als hij durfde „Neen, Mijnheer Wayre is nog geen vijf minuten hier. Ik heb hem een paar vragen gesteld, om te onderzoe ken in hoeverre hij de geschikte per soon zou kunnen zijn dien wij zoeken heel gewone vragen maar en hij gaf toe, dat hij op architectonisch ge bied in Engeland nog nooit iets gedaan had. Hij scheen het ook geheel met mij eens te zijn, dat het werk behoorde te worden opgedragen aan een archi tect die verantwoordelijk is voor de goede uitvoering." Claire keek Gerald aan, die Sapley's woorden niet tegensprak. „Maar mijnheer Wayre heeft den vleugel die hersteld moet worden nog niet gezien zei ze op vragenden toon. „Zou u niet liever eerst eens gaan kijken, voor u een definitieve be slissing neemt „Dat zal mij heel aangenaam zijn,", antwoordde Gerald. „Best," zei ze, „laten we dan maar dadelijk eens gaan kijken, inplaats van tijd te verspillen met gepraat in de ruimte." Een oogenblik verduisterde Sapley's gelaat, maar onmiddellijk verscheen er weer zijn gewone onderdanige glim lach op. „Dat is een uitstekend idee, juf frouw," zei hij. „Ik was op het punt, hetzelfde voor te stellen, toen u bin- nekwam, maar mijnheer Wayre belet te mij dat, om zoo te zeggen, door op te staan en op de deur toe te loopen alsof hij wilde heengaan. Maar laten we nu maar aanstonds gaan hierheen, mijnheer» Wayre." Clarie ging de kamer uit, maar bleef in de gang staan. „Ik ga met u mee," zei ze en ze ging de trap op, om haar hoed op te zetten. De drie mannen gingen naar buiten, Mordaunt, wien Clarie zelfs geen blik had waardig gekeurd, achteraan, zijn oogen waaruit haat sprak, voortdu rend op Gerald gevestigd. Hij had zich gekleed in een kostbaar en uitstekend zittend rij-kostuum en als hij zijn klee- ren vergeleek met het versleten kos tuum van Gerald, verbaasde hij er zich ten zeerste over, dat Claire al haar aandacht gewijd had aan den vreem deling en hem nauwelijks had opge merkt. Wie is die kerel toch En waarom was zij zoo vriendelijk tegen hem Waarom joeg ze zoo'n bedelaar niet weg „Hier zij we er," zei Sapley ijskoud, met zijn tot een klauw gekromde vin gers naar een muur wijzend, „dit is de vleugel die gerestaureerd moet worden." „Een mooi staaltje van vroeg En- gelsche bouwkunst," zei Gerald. „Ja," zei Sapley beleedigend, „veel te mooi om door een onbevoegde be dorven te worden." „Daar hebt u gelijk in," zei Gerald vroolijk, de slechte plekken in den muur ónderzoekend. „Ik zou zeggen dat een groot gedeelte laten we zeggen van dat raam tot hier moet worden afgebroken. Bij den wederop- HUISKAMER 3 NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 7