ld"
VOOR DE
s IF
Li
Kiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiii!niiiiiii:n!iiiiimiiiiii!i!iiiiimiii]ii!iiiiimi:ii:iiiiiiinii!iiiiiiiiiiiiiiiiMiiii.iiiiiiii!! '"iiiimmiin
KimiiiiMiiiimiiiiiiiiniii:Hii!uii:iiiiiiiiMii:iimiiiiiiiiiiii:iiiiiiii!iiiiiiiiirniiiiiMi:HiiiM' 'iioiiiiimiiiMiiiiimiiiiiiiiï
HET VERBORGEN SCHILDERIJ
laten zetten, maar ook dit was niet in
staat de akelige verschijning te ver
bannen. De Spanjaard kijkt reeds
eeuwen lang in het dal.
Amei werd de vrouw van den stads
voogd, maar een gelukkig huwelijk was
het niet, want Amei was door de vree-
selijke gebeurtenissen, waaraan zij zich
min of meer schuldig gevoelde, geheel
geknakt en zeer jong nog en bijna
krankzinnig is zij gestorven.
Dit was een lange en zonderlinge
geschiedenis, die ik den eersten avond
van mijn verblijf in Karnach vernam.
De overtuiging waarmede vrouw
Vintles alle bijzonderheden der sage
als geloofwaardige feiten voorstelde,
ergerde mij en trof mij tevens. Toch
kon ik zekere poëzie in de sage niet
miskennen. Ze was zeker ontstaan door
de eigenaardige natuurspeling op den
Urtelsfels, doch wanneer men ze 1^1
in haar geheele samenhang hoorde,
■was ereenheid in, leek zij ook zoo waar
schijnlijk, dat men nauwelijks denken
kon, dat zij door de verhalen en bij
voegingen van verscheidene geslach
ten ontstaan was.
Dat de stof, tot een geheel gevormd,
zich later door mondelinge overlevering
in alle bizonderheden in den mond
des volks handhaafde was nauwelijks
te verwonderen. Ik had toch zelf on
dervonden welk een indruk de beel
tenis van den Spanjaard maakte, van
welken kant men die ook zag of na
derde. Bij verschi.lende proefne
mingen die ik deed. was het steeds het
zelfde en altijd verdween de verschij
ning even plotseling.
Eenigen tijd later was ik met den
kantonrechter Winter, met wien ik
kennis gemaakt had, op de wandeling.
Wij waren de oude poort uitgegaan en
zoo verdiept in een levendig gesprek,
dat ik aan den Spanjaard in het geheel
niet dacht. Opeens hief ik het hoofd
op en daar zag ik hem weer, duidelij
ker nog dan anders. Het leek of hij
zoo over de wolken zou klimmen
„O ja, de Spanjaard," zei hij zacht.
Ik keek hem aan en zei dat ik reeds
verscheidene malen de sage had hooren
verhalen en daarna voegde ik er nog
eenige opmerkingen over het ontstaan
en de waarde Yan zulke volksverhalen
bij.
Winter had mij rustig laten uitspre
ken, doch toen keek hij mij met een
eigenaardigen glimlach aan. „U spreekt
van een „sage", zei hij met bijzonderen
nadruk. „Blijkbaar weet u niet, dat
deze Gonzo werkelijk bestaan heeft."
„Bestaan," vroeg ik, alsof ik deze
bewering niet wilde aannemen.
„Ja, ja werkelijk bestaan," her
haalde Winter op zijn gewonen kalmen
toon. „ïn de oude kerk- en raadhuis-
registers zijn de feiten duidelijk en
ontegensprekelijk opgeteekend. Een
Spanjaard, die opgaf Enriquez Gonzo
te heeten en geboortig te zijn uit Cor
dova in de Spaansche provincie Anda-
lusië, is in het jaar 1598 beschuldigd
van moord op den beeldsnijder Valentin
Gertie en wegens gebrek aan bewijzen
aan een Godsoordeel onderworpen.
Dit oordeel werd op de rots, waar de
moord moest gepleegd zijn, en die
sedert dien tijd „Urtelfels" (Oordeels-
Zots) genoemd werd, voltrokken. De
afloop is u bekend."
De spreker zweeg en ik zag hoe zijn
oog met een vreemde uitdrukking
in het verschiet staarde, daar waar de
reusachtige figuur met den Spaanschen
kraag stond.
Wat ik hoorde maakte mij sprake
loos van verbazing, 'en een geest van
tegenspraak bezielde mij.
„Ja," ging mijn metgezel voort, „in
dien ouden tijd ging men zoover om
ook den hond te vermelden. Ook Per-
rito, het verstandig trouwe dier, heeft
bestaan."
Het duizelde mij voor de oogen.
Bestaan, geleefd had de Spanjaard 1
Alles was werkelijkheid geweest 1 Hij
had geleefd, geleefd in Karnach Hij
was zoo, werkelijk zoo, als de reus
achtige figuur het weergaf, eeuwen ge
leden den weg gegaan naar de rots
zijn laatsten gang.
Plotseling wendde ik mij weer tot
den kantonrechter. „En dat daarbo
ven," vroeg ik met half verstikte stem.
„Dat daar boven," herhaalde Win
ter met een zonderlingen glimlach.
„Nu, wat men niet kan verklaren,
daarvan moet men ook de beteekenis
niet trachten op te sporen."
Wij zwegen beiden een geruimen
tijd en later kwam geen van ons op
dit onderwerp terug.
Ik kon mij echter niet losmaken
van wat ik gehoord had, de historie,
die ik voor een sage had gehouden,
wilde mij niet uit het hoofd en vooral
de natuurspeling der denneboomen
liet mij geen rust. Ik besloot bij helde
ren dag de rots nog eens te beklimmen.
Dat zou mij wellicht mijn kalmte
teruggeven. Op een helderen, warmen
najaarsdag dat ik juist den tijd had,
volvoerde ik dit plan.
Er was een plechtige stilte in de
natuur en kalm, bijna vroolijk betrad
ik den weg naar de rots en toen ik deze
beklommen had, bekroop mij hetzelfde
gevoel dat men bij het graf van een
noodlottig omgekomen mensch heeft.
Steil, bijna loodrecht ging de rots
wand naar beneden, twee honderd
meter of meer diep ja, wat in die
diepte den laatsten slaap sliep was
nooit door een menschelijk oog be
reikt. Daar beneden sloot een eeuwig
zegel alle geheimen.
Eindelijk rukte ik mij los uit mijn
overpeinzingen. Mijn blik viel op den
paal met het beeld. Nu in het volle
licht zag ik dat het geheel van zeer
ruw maaksel was. De steen was een
weinig verweerd, het traliewerk aan
het kastje waarin het beeld hing was
bizonder sterk. Dit of een andere reden
deed mij aan het getraliede deurtje
tasten en ik ontdekte een mechaniek
om het te openen. Onwillekeurig tracht
te ik deze in werking te brengen en
met behulp van de werktuigen in mijn
zakmes gelukte het mij. De getraliede
deur ging open. Het beeld was een
weinig schuin gezakt en ik wilde het
voorzichtig recht zetten toen ik
tot mijn verbazing iets zag blinken,
dat tusschen het beeld en den steenen
achterwand' geklemd was. Ik greep
het met twee vingers en haalde een
klein, plat zilveren doosje te voor
schijn. Besluiteloos stond ik met mijn
vondst tusschen de vingers. Het was
een ovaal doosje van glad metaal zon
der eenige versiering, doch openmaken
kon ik het niet ondanks al mijn po
gingen. Wat beteekende dit ding
Een ver verwijderd gerommel van
onweer deed mij opschrikken. Ik had
door mijn zonderlinge bezigheid heel
niet op het weer of de lucht acht ge
geven. De hemel was zwaar betrokken,
een geweldig onweer kwam dreigend
opzetten en maande mij tot haastigen
terugkeer.
Toen stak ik 't doosje snel besloten
in den zak, sloot het deurtje en snelde
naar het dal. Mijn zonderlinge vondst
kon ik altijd nog terugbrengen.
Toen ik op den straatweg was kwam
het onweer snel nader en nauwelijks
had ik de oude poort bereikt of een
zware wolkbreuk stortte neer. Ik
vluchtte in de naaste woning, die oe-
vallig het huis was, waar mijn vriend
Winter woonde. Deze noodigde mij
uit op zijn kamer te komen. Mijn vondst
brandde mij in den zak en ten slotte
maakte ik aan mijn aarzeling een einde
en vertelde wat ik gedaan had.
Winter hoorde mij met de grootste
opmerkzaamheid aan. „Daar heb ik
nooit iets van gehoord, dat het kastje
opengemaakt kon worden," sprak hij
met kwalijk verborgen ontroering, ter
wijl zijn vingers krampachtig het dek
sel van het doosje trachtten te openen.
Eindelijk gelukte het het deksel er
af te nemeneen oud dik papier
lag er in met ouderwetsch schrift in
zeer verbleekten inkt. Voorzichtig
vouwde hij het open.
Het duurde een heele poos vóór wij
het schrift konden lezen en toen wij
den inhoud eindelijk ontcijferd hadden
kwam pas de groote verbazing. Het
schrijven dateerde van 1630 en was
van de hand van Ignaz Pölt, die de
oprichter van het beeld bleek te zijn.
Hij had het laten plaatsen omdat zijn
geweten hem n et met rust had gela
ten en in de doos had hij een bekente
nis yan zijn schuld neergelegd.
Ignaz Pölt had kennis gedragen
van het verongelukken van Valentin l
Hij was hem op den dag dat hij naar
Schonach ging, nagegaan met de be
doeling hem op den eenzamen gevaar
lijken weg te dwingen tot de belofte,
van Amei af te zien. Hij had hem ech
ter niet kunnen inhalen. Toen zag de
stadvoogd, hoe dicht bij de nood
lottige plaatsde Spanjaard, die van
Schonach scheen te komen, Valentin
ontmoette, en daar Ignaz niet in het
spoor van zijn mededinger wilde ge
zien worden, verborg hij zich achter
eenig struikgewas. De Spanjaard mat
Valentin, met een koelen, trotschen
blik en ging hem zwijgend voorbij. Va
lentin scheen niet gerust te zijn over
den scherpen blik van Gonzo, want
telkens keek hij om of de Spanjaard
hem soms volgde. Gonzö g ng echter
recht door en Perrito liep hem met
zijn potsierlijke sprongen na.
Valentin had bij het voortdurend
-omkijken zeker de noodige voorzich
tigheid uit het oog verloren, want
plotseling klonk een kreet en de ge
stalte van den beeldsnijder verdween
In den bodemloozen afgrond.
Verschrikt keerde de Spanjaard om
en snelde met groote sprongen naar
de plaats van het ongeluk.
„Valentin Valentin," riep hij
Eindelijk keerde Gonzo om en bracht
de tijding van het ongeluk in het dal.
Toen Ignaz Pölt 's avonds van een
heel anderen kant naar Karnach terug
keerde, riep men hem reeds op de
straat toe, dat de Spanjaard Valen
tin vermoord had.
En Ignaz Pölt zweeg.
J a, hij deed nog meerhij gaf zijn
stem aan het Godsoordeel in den vree-
selijken vorm, waarin het was voorge
steld. Hij had de plaats van het onge
luk nauwkeurig onderzocht en opge
merkt dat de kant der rots van onde
ren zóó afgeb okkeld was dat hij
nooit de zwaarte van een man uren
lang dragen kon.
Zoo werd Amei vrij en de zijne.
Dat was het wat kantonrechter
Winter en ik met diepe verontwaar
diging over zooveel laaghartige boos
heid ontcijferden.
Intusschen was het onweer afgedre
ven en spoedig was de lucht weer hel
der en zonnig.
Winter stelde mij een korte wande
ling voor om onze zenuwen tot be
daren te brengen.
Wij spraken zeer weinig en ik ver
moedde dat Winter evenals ik met
spanning verwachtte aan de bocht van
den weg te komen, waar wij het ge
zicht zouden hebben op den Urtels
fels. Het zonderlinge verschijnsel moest
nu nog een geheel anderen indruk op
ons maken als vroeger.
Maar wat was dat De blik, dien
wij op de rots wierpen, zwierf in een
leege ruimtehet reusachtige beeld
was niet meer te zien. De rots was er,
ook eenige onregelmatig geplaatste
dennen, maar van den Spanjaard geen
spoor
Onze blikken ontmoetten elkander
en dezelfde vraag lag daarin. „Door
den bliksem getroffen," vroeg ik zacht.
Winter knikte. „Als de waarschu
wende gestalte daar boven herinneren
moest aan den onschuldig veroordeel
de, dan is hij nu daarvan bevrijd," zei
hij langzaam.
Ik antwoordde niet, doch toen wij bij
do rots kwamen, zei ik t „Laten wij
er eens opgaan. Dan kunnen wij zien
welke groep boomen eigenlijk de ge
stalte van den Spanjaard vormde."
Wij gingen naar boven en zochten
wel een uur lang den geheelen Urtelfels
af, doch wij vonden geen spoor van
het inslaan van den bliksem.
De trotsche gestalte van den Span
jaard heeft echter sedert dezen dag
niemand meer gezien.
1 UIT DE I
MOPPENTROMMEL
ZONDER TALENT.
Vader „Hoor eens, jongen, jij bent en
blijft een ezel. Nu heb je voor de vierde
maal bankroet geslagen en je bent eigenlijk
nóg niemendal."
EEN VOORZORGSMAATREGEL.
A. „Ge hebt mij gezegd, dat ge niet
van visch houdt en ik zie dat ge ze min
stens driemaal in de week eet. Doet ge
dit ter wille van uw vrouw?"
B. „Dat zal ik je nu eens verklaren.
Mijn vrouw zoekt aan tafel altijd twist,
maar als we visch eten, niet, want dan
heeft zij er geen tijd voor, omdat zij dan
te veel zorg moet dragen dat zij geen graat
inslikt."
GEOGRAPHISCHE VORMEN.
Jonge dame (tot een heer, die juist
van een buitenlandsche reis is terugge
keerd) „En dus is u ook in Italië ge
weest?. Koe heerlijk En dan kunt u me
zeker ook wel zeggen, of het heusch zoo
veel lijkt op een laars, als het op de land
kaart is afgebeeld
SCHERP.
„Zulk een afscheid als in Hamburg,"
riep een acteur in vervoering tot een
zijner collega's uit, „heb ik nog nergens
gehad. Het publiek was letterlijk over
stuur. „Hier blijven hier blijven riep
men."
„Ja," antwoordde de confrère zeer
laconisch, „in Hamburg durven de schuld-
eischers heel brutaal uit den hoek te
komen."
TRIUMF DER WELSPREKEND
HEID.
Bij het uitgaan van Her Majesty's Thea
ter te Londen werd de beroemde spreker
in het Engelsch Lagerhuis, Mr. Beach
eens door de Hertogin van Gloucester aan
gesproken. Met een beminnelijk glim
lachje nadert zij hem. Gij zijt immers
Mr. Beach? Om u te dienen, Hertogin
kan ik van u dienst zijn ja, gij zijt
toch gewoon 't publiek te spreken, nu
ik kan mijn koetsier niet ontdekken wilt
ge hem eens luid roepen?
KLEIN BEHUISD.
„Pa, is het waar, wonen er ook men-
schen op de maan?"
„Ja, ventje, dat vermoedt men
„Wat zal het er dan een vreeselijke her
rie en gedrang wezen als het halve maan
is 1"
BEPERKTE ONSTERFELIJKHEID.
In het begin van zijn keizerschap maak
te Napoleon I eens een even scherpe als
juiste satire op de zoo veelvuldig gebezig
de uitdrukking „Onsterfelijkheid", toen
hij met baron Denon, generaal-directeur
der museums, in de galerij van het Lou
vre heen en weer liep. De Keizer bleef
voor een schilderij van Murillo staan, en
zeide op bewonderenden toon „Waarlijk,
een heerlijk stuk, Denon 1"
„Sire, 't is een onsterfelijk kunstwerk
„Hm I" hernam de Keizer, voortloo-
pende, „hoe lang kan zulk een schilderij
blijven bestaan?"
„In een kunstgalerij, als zij zorgvuldig
bewaard wordt, zeker over de duizend
jaar
„En in het gunstigste geval?"
„Dat hangt grootendeels van het ma
teriaal afmaar ik zou denken zoo om
streeks vierduizend jaar."
„Dan heeft men toch al een zeer be
scheiden begrip van onsterfelijkheid 1"
Zeide de Keizer met een bitteren glimlach.
DE RECHTE EN KROMME LIJN.
Onderwijzer„Zeg mij eens, Frits,
wat is een rechte lijn
Frits „Van de school naar de speel
plaats
Onderwijzer „En wat is een kromme
lijn
Frits „Van de speelplaats naar de
school."
VOOR ALLE GEVALLEN.
Vertrouw aan geen jongelieden gehei
men toe, want nieuwe vaten lekken. Maar
aan bejaarde menschen ook niet. Want
oude fleuren sluiten zelden goed meer.
ONDER DE PANTOFFEL.
Kellner (in de restauratie) „Verlangt
mijnheer nog een glas bier?"
Heer t „Vraag dit, wat ik u bidden
mag, aan mijn vrouw."
EEN SLIMMERD.
Kastelein „Wat drommel. Jan, dat is
nu reeds de tiende lucifer, die je gebruikt i
wat zoek je foch?"
Kellner „Ik heb een lucifer laten val-
'en."
VUUR SLAAN.
In de tweede helft van den Spaanschen
erfopvolgingsoorlog illumineerden de Pa-
rijzenaars bij het bericht van eiken veld
slag, al was die ook ontwijfelbaar verlo
ren. Toen zij dit ook weder na den slag
bij Ramillies deden, zeide de Maarschalk
Villars„Mijne landslieden zijn als
vuursteenen. Hoe herder men hen slaat,
des te meer vuur geven zij."
No. 43
TWEEDE JAARGANG 192
VI
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Toen Gerald, twee dagen na zijn
ontmoeting met Claire in de kapel, zat
te ontbijten, kwam Lucy met een brief
de kamer binnen.
„Voor mij vroeg hij, verbaasd op
kijkend, daar hij niet begreep van wien
hij een brief zou kunnen krijgen.
„Ja mijnheer," zei Lucy, „hij is net
gebracht door een jongen van mijn
heer Sapley."
Zij bloosde even en sloeg de oogen
neer, toen zij den naam uitsprak.
„O I" riep Gerald een beetje spot
tend uit. Dat zou wel een oproep zijn,
om zich wegens zijn betreden van ver
boden grond te verantwoorden.
Hij opende den brief en toen veran
derde zijn spottende glimlach in een
uitdrukking van verbazing. Het was
een kort briefje, waarin stond, dat het
den heer Sapley aangenaam zou we
zen, wanneer mijnheer Gerald Wayre
dien middag om circa twaalf uur op
het kasteel zou kunnen komen, om
daar met hem te spreken over eenige
herstellingen, die aan het gebouw
moesten worden gedaan. Wanneer het
uur misschien niet mocht schikken,
dan zou mijnheer Wayre wel zoo goed
willen zijn een ander uur aan te geven.
Gerald legde den brief op tafel en
keek er peinzend naar.
Ofschoon de brief van den rent
meester Sapley was gekomen, wist,
of liever voelde Gerald wel, dat hij
geschreven was op last van de meeste
res van Court Regina. Hoe zou Sapley
anders kunnen weten, dat hij architect
was, of, èls hij het al wist, hoe zou hij
geneigd zijn, hem een opdracht te
geven Zou hij gaan De voorzich
tigheid fluisterde hem toe„zend
liever een beleefde weigering, het zal
beter voor je zijn als je juffrouw Sar-
toris niet meer ziet, wier handschoen
je in je binnenzak, vlak op je hart
verborgen hebthet zal buitengewoon
verstandig van je zijn, wanneer je je
boeltje bij elkaar pakt, van uit Regina
vertrekt naar een verwijderde streek
hoe meer verwijderd hoe beter." Maar
op Gerald's leeftijd luistert men niet
naar de stem van het verstand. Het
yooruitzicht iets in het belang van het
kasteel te kunnen doen en de gedachte
aan de enkele ponden die hij nog maar
in zijn beurs had, deden hem beslui
ten Sapley's zonderling maar beleefd
verzoek in te willigen.
„Ik zal in elk geval eens gaan hoo
ren, wat hij te vertellen heeft," mom
pelde hij. „Als het me niet aanstaat
kan ik immers neen zeggen en dan is
er nog geen ongeluk gebeurd". Hijging
naar den jongen die den brief gebracht
had en nu buiten wachtte en droeg
hem op aan den heer Sapley te zeg
gen, dat hij zou komen
Klokslag twaalf uur liep hij- de trap
naar het terras van het kasteel op en
werd, toen hij op het gebouw toeliep,
door een livrei-bediende in de hall ont
vangen.
„Mijnheer Wayre, mijnheer?" vroeg
de man. „Wilt u me dan asjeblieft
maar even volgen
Sapley zat in de bibliotheek aan
een tafel en keek, opstaande, Gerald
scherp aan. Het was zijn bedoeling
geweest dezen onbekenden jongen man
met die hem zoo eigen minzaamheid
te behandelen, waarmee hij eenop
zettelijke beleediging gewoonlijk wist
te verzachten, maar er was iets in
Gerald's houding en in de uitdruk
king van zijn gelaat, dat Sapley deed
aarzelen. Gerald zag er niet uit als
iemand die zich liet beleedigen, al was
die beleediging dan ook bedekt en er
lag iets in den kalmen, ernstigen op
slag zijner donkere oogen, in de onge
dwongen houding van den sterken en
goed gebouwden jongeman, dat Sap
ley de oogen deed neerslaan en met
zijn groote, platte voeten onrustig op
den vloer deed schuifelen.
„Mijnheer Wayre, naar ik veronder
stel Wilt u als je blieft plaats ne
men
„Dank u," zei Gerald, terwijl hij
een stoel nam.
Op het geluid van zijn stem schrikte
Sapley even, waarop hij hem ander
maal scherp aanzag.
„Juffrouw Sartoris die u ont
moet hebt, naar ik geloof heeft
den wensch te kennen gegeven, dat
ik u zou schrijven, in verband met en
kele herstellingen die aan het oudste
gedeelte van het kasteel moeten ge
schieden. U bent immers architect,
mijnheer Wayre
„Ja," antwoordde Gerald.
„Ik doe u die vraag, omdat ik uw
naam niet in het bouwkundig adres.-
boek vind."
„Daar staat hij ook niet in," zei
Gerald. „Ik ben geen lid van de ar-
chitecten-vereeniging en zelfs geen er
kend vakman," voegde hij er open
hartig aan toe.
„Dat ziet er niet gunstig uit, mijn
heer Wayre," zei hij, „het werk waar
over wij u wilden raadplegen is....e
....is nogal van delicaten aard. Het
betreft de restauratie van een oud ge
deelte van het kasteel en vereischt
nogal wat technische kennis en vaar
digheid. Ik vrees, dat juffrouw Sarto
ris niet geweten heeft, dat u niet een
werkelijk vakman bent."
Voor Gerald kon antwoorden werd
de deur geopend en trad Mordaunt
Sapley binnen. Toen hij Gerald zag
bleef hij plotseling staan én zijn gelaat
werd rood van ingehouden woede.
„Mag ik even voorstellen zei de
oude Sapley, „Mijnheer Wayre
mijn zoon."
Terwijl hij een buiging maakte keek
Gerald Mordaunt aan, zonder in het
minst te laten blijken, dat hij-hem her
kende, maar Mordaunt's geiaat werd
nog rooder en nam een vijandige uit
drukking aan.
„Mijnheer Wayre vertelt me zoo
juist, dat hij geen architect van beroep
is," zei Sapley.
Mordaunt keek langs Gerald heen.
„Dan Is er niet verder over te spreken,
dunkt mij," zei hij met een bedekten
spot in zijn stem. „We kunnen er
niet aan denken, een zoo belangrijk
werk aan een amateur toe te vertrou
wen."
„Een amateur ben ik nu niet' be
paald," zei Gerald, zich tot den vader
richtend, „ik heb meerdere werken
uitgevoerd waar ik voor betaald werd.
Dat heeft mij de rij der amateurs doen
verlaten, vindt u niet
„Wat voor werken vroeg Sapley.
Gerald noemde zijn gevangenissen
en andere gebouwen.
„Daar ginds, aan den anderen kant
van de wereld I" zei Mordaunt Ge
rald geringschattend aanziende.
„Hebt u nooit iets in Engeland ge
bouwd vroeg Sapley.
„Neen," antwoordde Gerald be
daard.
Sapley's gelaat verhelderde en hij
deed heel gewichtig.
„Ik vrees, dat wij u onder deze om
standigheden moeilijk de opdracht
zullen kunnen geven," zei hij. „We
hebben niet het geringste bewijs van
uw bekwaamheid
„Best," zei Gerald, „zooals u wilt."
En opstaande voegde hij er aan toe i
„Ik begrijp uw aarzeling volkomen en
vind die heel begrijpelijk. Ik beklaag
er mij dan ook volstrekt niet over en
ben er u integendeel dankbaar voor,
dat u mij de kans hebt willen geven.
Goeden morgen, heeren."
Sapley wreef zich de kin, keek hem
aarzelend aan maar zei niets en Ge
rald had reeds bijna de deur bereikt,
toen deze van den buitenkant geopend
werd en Claire binnentrad. Ze zag er
in haar witte kleedje zeer groot uit en
Gerald, die langzaam terug week,
keek haar vol bewondering aan. Zij
keek van den een naar den ander en
maakte toen ter begroeting een lichte
buiging. Het viel hem op, dat zij hem
niet de hand toestak.
„Goeden morgen," zei ze eenvoudig.
„Is de zaak al afgedaan
„Ja, juffrouw," antwoordde Ge-
raid, met een flauw glimlachje, dat
echter zijn teleurstelling niet verborg.
„Mijnheer Sapley meent, dat ik niet
genoeg ondervinding, niet genoeg naam
heb en hij durft mij het werk, dat ik
nog niet ken, daarom niet op te dra
gen. Ik heb het recht niet. mij daarover
te beklagen. Het was niettemin heel
vriendelijk van u van hem om aan
mij te denken."
Er kwam een flauw blosje op Claire's
gelaat, toen ze op de tafel toekwam.
„Dat moet een misverstand zijn."
zei ze, Sapley aanziende met dien gere-
serveerden blik, dien hij als een vernede
ring moest gevoelen. „Hebt u mijn
heer Wayre verteld wat er gedaan
moet worden, wat er van hem verlangd
wordt
Sapley trok zijn zware, ruige wenk
brauwen samen en antwoordde zoo
kortaf als hij durfde
„Neen, Mijnheer Wayre is nog geen
vijf minuten hier. Ik heb hem een
paar vragen gesteld, om te onderzoe
ken in hoeverre hij de geschikte per
soon zou kunnen zijn dien wij zoeken
heel gewone vragen maar en hij
gaf toe, dat hij op architectonisch ge
bied in Engeland nog nooit iets gedaan
had. Hij scheen het ook geheel met
mij eens te zijn, dat het werk behoorde
te worden opgedragen aan een archi
tect die verantwoordelijk is voor de
goede uitvoering."
Claire keek Gerald aan, die Sapley's
woorden niet tegensprak.
„Maar mijnheer Wayre heeft den
vleugel die hersteld moet worden nog
niet gezien zei ze op vragenden
toon. „Zou u niet liever eerst eens
gaan kijken, voor u een definitieve be
slissing neemt
„Dat zal mij heel aangenaam zijn,",
antwoordde Gerald.
„Best," zei ze, „laten we dan maar
dadelijk eens gaan kijken, inplaats
van tijd te verspillen met gepraat in
de ruimte."
Een oogenblik verduisterde Sapley's
gelaat, maar onmiddellijk verscheen er
weer zijn gewone onderdanige glim
lach op.
„Dat is een uitstekend idee, juf
frouw," zei hij. „Ik was op het punt,
hetzelfde voor te stellen, toen u bin-
nekwam, maar mijnheer Wayre belet
te mij dat, om zoo te zeggen, door op
te staan en op de deur toe te loopen
alsof hij wilde heengaan.
Maar laten we nu maar aanstonds
gaan hierheen, mijnheer» Wayre."
Clarie ging de kamer uit, maar bleef
in de gang staan. „Ik ga met u mee,"
zei ze en ze ging de trap op, om haar
hoed op te zetten.
De drie mannen gingen naar buiten,
Mordaunt, wien Clarie zelfs geen blik
had waardig gekeurd, achteraan, zijn
oogen waaruit haat sprak, voortdu
rend op Gerald gevestigd. Hij had zich
gekleed in een kostbaar en uitstekend
zittend rij-kostuum en als hij zijn klee-
ren vergeleek met het versleten kos
tuum van Gerald, verbaasde hij er
zich ten zeerste over, dat Claire al haar
aandacht gewijd had aan den vreem
deling en hem nauwelijks had opge
merkt. Wie is die kerel toch En
waarom was zij zoo vriendelijk tegen
hem Waarom joeg ze zoo'n bedelaar
niet weg
„Hier zij we er," zei Sapley ijskoud,
met zijn tot een klauw gekromde vin
gers naar een muur wijzend, „dit is
de vleugel die gerestaureerd moet
worden."
„Een mooi staaltje van vroeg En-
gelsche bouwkunst," zei Gerald.
„Ja," zei Sapley beleedigend, „veel
te mooi om door een onbevoegde be
dorven te worden."
„Daar hebt u gelijk in," zei Gerald
vroolijk, de slechte plekken in den
muur ónderzoekend. „Ik zou zeggen
dat een groot gedeelte laten we
zeggen van dat raam tot hier moet
worden afgebroken. Bij den wederop-
HUISKAMER
3 NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T.