bouw zou dan zelfs het oude plan nog
wel verbeterd kunnen worden."
Mordaunt lachte hoonend
„Daar zou dan toch een eerste klas
architect voor noodig zijn." zei hij.
Gerald knikte lachend, wat duide
lijker deed aanhooren welke waarde
hij aan Mordaunt's meening hechtte
dan woorden het hadden kunnen doen.
„Volkomen juist," zei hij, „de kwes
tie is maar of ik genoeg architect
ben of niet
Op dit oogenblik kwam Claire het
terras af en voegde zich bij hen.
„Wel zei ze, geen der drie man
nen in het bizonder toesprekend. Maar
Gerald antwoordde haar
„Een groot gedeelte van dezen vleu-
gel zal geheel vernieuwd moeten wor
den. juffrouw." zei hij. „Hoe groot
dat gedeelte is. zal ik echter zonder
een grondig onderzoek te hebbeft in
gesteld. niet kunnen zeggen Als u het
verlangt zal ik dat onderzoek doen en
een teekening maken van den her
bouw, zooals ik mij dien voorstel. Als
het plan naar uw zin is en u mij de
uitvoering zou willen opdragen, dan
zal het mij aangenaam zijn die op
dracht te aanvaarden. In het tegen
overgestelde geval wel, dan is er
nog niets verbeurd en dan kan mijn
heer Sapley een architect van naam
zoeken. Er zijn er genoeg, die zich zeer
vereerd zullen gev^Ion met een der
gelijke opdracht
Hij sprak natuurlijk en gemakke
lijk, maar de toon van zijn stem was
heel anders, dan toen hij twee dagen
te voren met haar sprak. Het was,
alsof hij het verschil tusschen hen
wilde doen uitkomen, wilde te kennen
geven, dat hij zich bewust was van het
feit, dat zij zijh werkgeefster was, hij
de ondergeschike. Claire bleef strak
naar den muur kijken, maar zij merkte
de verandering niettemin duidelijk op.
„Dat is een mooi aanbod, niet mijn
heer Sapley
„O, heel mooi," stemde hij zuur
zoet toe. „U verbindt u daarmee tot
niets, juffrouw."
„Natuurlijk niet 1" riep Gerald met
overtuiging uit.
„Het lijkt mij toch niet heelemaal
in orde," zei Claire, nog altijd naar den
muur kijkend. „Als de plannen mij
niet zouden bevallen, dan zou mijn
heer Wayre al zijn werk voor niets
gedaan hebben."
„Dat is zoo erg niet," zei Gerald.
„Het spreekt vanzelf, dat ik graag
zou zien, dat de plannen naar uw zin
zijn, maar in ieder geval ben ik al blij
de gelegenheid te zullen krijgen, dit
oude gebouw te onderzoeken."
Sapley's wenkbrauwen gingen op
en neer.
„Dat is dus afgesproken," zei hij
droogjes,
„Ja," zei Mordaunt, met zijn Ox
ford-accent. „Mijnheer Wayre zal er
wel niets op tegen hebben, zijn voor
stel op schrift te brengen
Claire's gelaat kleurde zich en zij
scheen op het punt iets te zeggen, maar
alvorens dit te kunnen doen zei Ge
rald
„Natuurlijk, dat is niet meer dan
billijk."
„En ons een paar referenties op te
geven," voegde Mordaunt er aan toe,
langs Gerald heen kijkend.
Gerald keek hem vlak in het gelaat.
„Referenties zei hij kalm, „ik
vrees, dat ik die niet zal kunnen geven."
„Het is toch zoo de gewoonte," zei
Mordaünt, met nog sterker accent dan
te voren.
„Ik ken niemand in Engeland tot
wien ik mij om referenties zou kunnen
wenden," zei Gerald ernstig, maar
zonder eenig teeken van spijt.
„Dan zal begon Mordaunt met
een min of meer hodhend lachje, maar
Claire wendde zich tot Gerald.
„Het is ook volstrekt niet noodig,''
zei ze. „Wij zijn heelemaal niet bang.
dat u met het oude bouwwerk op den
loop zult gaan, mijnheer Wayre."
Gerald boog het hoofd, misschien
om den dankbaren blik te verbergen, die
uit zijn oogen straalde. De beide Sap
ley's keken elkaar even aan en staar
den toen naar den grond.
„Kunt u spoedig met het werk be-
girmüi9>K *roeg_ Claire, trachtend on
gedwongen te spreken.
dadelijkik heb niets te doen en
ik verlang er naar om te beginnen."
Mordaunt glimlachte veelbeteeke-
nend.
„Best," zef Claire, alsof de zaak nu
geheel beklonken was, „begint u maar
zoo spoedig mogelijk, het kon wel eens
zijn, dat die oude muren gevaarlijk
werden. Goeden morgen, heeren."
Zij boog het hoofd en ging heen en
de beide Sapley's bleven maar naar
den gevel van het kasteel staren. Ten
slotte schraapte de oude zijn keel en
zei. met het air van iemand die moeite
heeft om beleefd te blijven j
„Ik geloof niet, dat we nog iets heb
ben af te spreken, mijnheer Wayre.
Het is natuurlijk wel heel ongewoon
gegaan, maar juffrouw Sartoris"
hij haalde de schouders op „juf
frouw Sartoris is
„Impulsief en niet wantrouwend,"
vulde Mordaunt aan. „Enfin, de ver
antwoordelijkheid is voor haar, niet
voor ons."
Gerald antwoordde niet op die vrien
delijkheid, maar begon met groote
aandacht den muur te bekijken, alsof
hij reeds met zijn arbeid was begonnen.
„U zei, dat u niemand in Engeland
kende, nietwaar mijnheer Wayre
vrseg Sapley op achterdochtigen toon.
„Niemand," antwoordde Gerald
vroolijk. „Ik ben mijn heele leven bui
tenslands geweest. Dit deel van het
kasteel lijkt me absoluut onbewoon
baar."
„Dat is het ook. Buitenslands waar
ergerts, als ik vragen mag zei Mor
dant.
Gerald nam een aanteekenboekje
uit zijn zak en krabbelde daar even
een paar notities in, alvorens te ant
woorden en toen hij hem zoo liet
wachten werd Mordaunt's gelaat rood
van woede.
„Amerika," zei Gerald eindelijk.
„Amerika is nogal groot," zei Mor
daunt, een sigaret aanstekend.
„Ja, nietwaar?" zei Gerald vroo
lijk lachend. „Mijnheer Sapley, kan
ik ergens een ladder vinden Ik zou
graag even op het dak gaan kijken."
„Ja, in den stal, denk ik." zei Sapley
barsch.
„Dank u," zei Gerald op heel gewo
nen toon, „dan zal ik ze wel even gaan
halen."
Vader en zoon keken elkaar aan.
„Wat moet dat allemaal toch be
teekenen," vroeg Mordaunt woedend.
„Ze lijkt wel gek, om dien kerel zoo
maar te vertrouwen om iemand
van wien ze niets weet, die wel een
dief en een zwendelaar kan zijn zoo'n
werk toe te vertfouwen. Ze lijkt wel
gek Het heeft er veel van of of ze
verliefd op hem is."
Sapley schudde het hoofd.
„Dat denk ik niet," zei hij. alsof hij
tot zichzelf sprak, „Daar is ze te trotsch
voorhet is maar een gril. En, tus
schen ons, Mordy, wij hebben het ons
zelf te wijten, dat de zaak zoo'n keer
genomen heeft. We zijn tegenover
haar, te scherp tegen hem geweest. Jij
had A niet tusschen moeten komen
en hem om referenties moeten vra-
gen
Mordaunt stoof op
„Ja, nou wordt-ie goed geef mij de
schuld maar. Ik verzeker u, dat het er
niets toe deed wat we zeiden, ze was
toch al besloten, hem het werk op te
dragen. Ze is gek op den vent."
„Neen," zei Sapley nadenkend.
„Maar dat doet er trouwens niet toe."
„Dcet er niet toe, die is goed riep
Mordaunt uit.
„Neen," zei Sapley, met saamgetrok
ken wenkbrauwen en met een dreigende
uitdrukking op het gelaat. „Het doet
er niet toe I Wees- maar niet bang,
Mordaunt. Houd je oogen open en
wacht geduldig af ik zal haar het
vuur na genoeg aan de schenen leggen."
Zijn istem stierf weg in een ongearti
culeerd gebrom, toen hij zich omkeerde
om h'ïtn te gaan.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Gerald liep om het gebouw heen
om de stallen te zoeken. Hij begreep
de vijandige gezindheid der Sapley's
zeer goed een man dien je tegen den
grond geslagen hebt houdt in den re
gel niet al te veel van jé. Maar Ge
rald bekommerde zich daar niet veel
om, overtuigd dat hij zich tegenover
dit tweetal wel zou kunnen handha
ven, vooral wanneer juffrouw Sarto
ris zich aan zijn zijde schaarde, zooals
zij dezen morgen gedaan had.
Wat zag ze er lief uit in haar een
voudig witte kleedje en hoe fier en
voornaam was ze 1 Hij dacht aan Di
ana en verschillende andere godinnen
uit de oudheid. Plotseling rukte hij
zich zelf los uit deze overpeinzingen.
„Wat je te doen hebt, vriend," zei
hij tot zichzelf, „is den vleugel van
Court Regina herstellen en niet suffen
over de schoonheid van de meesteres
van het kasteel."
Onderweg naar de stallen kwam hij
voorbij een klein huisje. Hij zag het
huisje plotseling, daar het bijna ge
heel verborgen stond achter dicht
struikgewas. Het stond in een minia
tuur tuin vol kleurige bloemen en zag
er zoo aardig uit, dat Gerald bleef
staan om het te bewonderen. Toen hij
daar zoo stond kwam er een klein
meisje, die een oude wouw aan de
hand leidde, naar buiten. Toen zij
Gerald zagen, bleven zij op den drem;
pel staan en de oude vrouw keek,
de hand boven de oogen houdend, een
oogenblik strak naar Gerald, groette
toen met een hoofdknik en mompelde
iets onverstaanbaars.
„Ik weet het niet, opoe, het is een
vreemdeling," zei het meisje schuw.
Gerald nam z'n hoed af en ziende
dat ze op een rustieke bank toeliepen,
trok hij die voor haar in de zon. Het
meisje dankte hem met neergeslagen
oogen en de oude vrouw keek hem
onderzoekend aan, terwijl haar lippen
zich bewogen.
„Dank u mylord," zei ze met zwak
ke stem.
„Het vereischt volstrekt geen dank,"
zei Gerald, „maar ik geloof, dat u me
voor iemand anders aanzietik ben
helaas geen lord
De oude vrouw luisterde aandach
tig toe en er kwam een glimlach op
haar gelaat een droeve, peinzende
glimlach, die Gerald trof.
„U is heel vriendelijk mylord," zei
ze met bevende stem. „Ik hoop dat
mylady het goed maakt Ik heb haar
in lang niet gezien."
„Voor wien ziet ze mij aan vroeg
Gerald aan het kleine meisje.
„Ik ik weet het niet, mijnheer,"
antwoordde zij. „Ze ze is heel oud,
mijnheer en weet heel dikwijls niet
wat ze zegt."
Gerald knikte en andermaal, vrien
delijk glim'achend, zijn hoed afne
mend ging hij verder. Waarschijnlijk
een oude dienstbode van het kasteel
dacht hij. Hij liep de binnenplaats
van den stal in en vroeg een der daar
aanwezige mannen om een ladder.
De man was bezig een paard te ros
kammen en tikte beleefd aan zijn pet.
terwijl hij antwoordde I
„Er staat een ladder achter op de
plaats, mijnheer, ik zal ze even gaan
ha en."
„Neen, neen I" zei Gerald, „dat zal
ik zelf wel doen. Blijf maar bij het
paard die dieren houden er niet van.
dat je ze midden in hun toilet alleen
laat."
Dat is zoo, mijnheerzei de man
uiterst beleefd. „Er zijn niet veel
heeren, die dat inzien."
„Ik heb veel met paarden omgegaan,
zei Gerald. „Dat is een prachtige
merrie."
De man glom van plezier. „Het is
het paard van juffrouw Sartoris," zei
hij. „Ja, het heeft"bijna menschen-ver-
stanfl, zou je kunnen zeggen. De juf
frouw is heel goed voor het dier en
paarden zijn gauw dankbaar voor
vriendelijkheid, nietwaar mijnheer
In een oogenblikje ben ik terug met
de ladder."
„Neen. ga maar kalm je gang." zei
Gerald, „ik zal dat zelf wel klaar
spelen" Hij vond de ladder en nam
haar, niettegenstaande ze vrij zwaar
was, op den schouder en ging er mee
weg.
r De man keek hem bewonderend na.
„Dat is een gentleman, Bess, al acht
hij zich niet te hoog om een ladder te
dragen," sprak hij tot de merrie, die
de ooren spitste en met den kop op
en neer bewoog, alsof zij zijn woorden
wilde bevestigen.
Gerald droeg zijn ladder naar den
ouden vleugel en klom op het dak.
Zooals hij verwacht had, vond hij het
in zeer slechten toestand. Het moest
geheel afgebroken worden. Met een
voet op de borstwering staande be
wonderde hij het uitzicht, zich er niet
van bewust dat Claire en mevrouw
Lexton zijn slanke figuur die scherp
omlijnd tegen de blauwe lucht afstak
bewonderden. Toen hij weer beneden
kwam begon hij eenige maten te ne
men. Daarna stak hij zijn pijp op, en
ging in het gras zitteh om een paar
ruwe schetsen te maken. Tot zijn ge
luk was hij niet alleen architect, maar
ook artist, twee hoedanigheden, 'die,
jammer gepoeg, niet altijd samen
gaanhij voelde zich ^doordrongen
van den geest van den man, die eeuwen
geleden het kasteel had gebouwd. Zijn
potlood gleed snel over het papier, hij
ging geheel op in zijn werk en sprong
nu en dan even op om iets te meten
of om het gebouw of een brokstuk
daarvan uit een anderen hóek te be
kijken.
Wordt voortgezet.
HET GODSOORDEEL.
Ik was nog jong, nog niet gepromo
veerd, ofschoon ik mijn examen ach
ter den rug had, toen ik van Freiburg
naar Karnach in het Schwarzwald
reisde om een vriend die daar prac-
tiseerend arts was, voor eenigen tijd
te vervangen.
Het kleine stadje lag juist daar, waar
het Schwarzwald het mooist is, vrij
wel in het zuiden, zonder vreemdelin
genverkeer, vlak tegen het donkere
ongebaande woud op de hoogvlakte,
waardoor het als bewaakt werd.
Karnach had een oude poort en een
paar straten, waar menschen en vee
ongeveer gelijke rechten hadden.
Het was een verrukkelijk klein
plaatsje. Dat was mijn eerste indruk,
zoodra ik er aankwam en het huis van
mijn vriend betrad. Ik pakte mijn
bagage uit en wijl ik voor dezen avond
niets meer t doen had, ging ik een
wandeling maken.
Het was een regenachtige dag ge
weest, doch de avond was helder en
zonnig en ik kon mij aan het beschou
wen van lucht en wolken en van de
zon beschenen bergen maar niet ver
zadigen
Bij een bocht in den weg kwam ik
aan een rotspartij, waar de weg uit het
dal steil langs afgronden naar boven,
naar de hoogvlakte liep en zich daar
in het woud verloor
Het zonderlinge daarvan was ech
ter een groep dennen, van welke de
voorste in het geheel niet op een boom
geleek. Op het eerste gezicht scheen het
de reusachtige gestalte van een man,
die voortstapte. Een man in Spaansche
kleederdracht uit den tijd van Philips
II, met een hoogen hoed zonder rand
op het hoofd, een mantel met grooten
kraag en een degen. Bij zijn voeten,
dicht achter hem, scheen een kleine
hond te loopen een Spaansche speur
hond
Ik was zeer verbaasd, want de grillig
gevormde boomen en rotsen, waarin
de toerist allerlei beelden meent te
zien, menschen of dieren, hadden in
mij altijd een onbeholpen waarnemer
gevonden. Ik kon zulke beelden" er
maar nooit in gntdekken. En nu zag
ik het ineens merkwaardig I
Het was echter ook een bizo der
duidelijke vorm. de gestalte van een
Spanjaard droomt men zoo gemakkelijk
toch niet. Het was een zonderlinge
speling der natuurmen zag duidelijk
een man met een Spaanschen kraag
tegen den berg op loopen en het kleine,
potsierlijke hondje in vroolijke spron
gen naast of achter hem. Geheel ver
diept in de beschouwing van dit zeld
zame natuurbeeld was ik verder ge
wandeld. Ik stapte flink door. doch
of Ik al hooger kwam en den weg zelfs
een kromming maakte, het beeld van
den Spanjaard bleef hetzelfde, ja, het
werd nog duidelijker. Telkens als ik
mijn blikken daarheen richtte, zag ik
hem weer tot hij plotseling verdwe
nen was. De sterk verminderde af
stand had het gezichtsbedrog zeker
opgeheven.
Ik bemerkte, dat hier een "soort
toegang tot de rots begon, waarop zich
de zonderlinge gedaante vertoond had.
Het steile pad was echter zoo met stee-
nen bezaaid dat ik het niet licht als
een weg zou hebben herkend, zoo er
niet een oude, geheel vermolmde weg
wijzer gestaan had. Het was juist nog
licht genoeg om de half uitgewischte
ouderwetsch gekrulde letters te kun
nen onderscheiden. „Urtelsfels" stond
er op en een pijltje gaf de richting
naar deze „oordeelsrots" aan.
Ofschoon de avond reeds viel, lokte
de weg mij aan en zonder te bedenken
dat het misschien een te groot waag
stuk was dat ik ondernam, was ik het
steenachtige pad opgeloopen en klau
terde naar de rots, die hooger en stei
ler was dan ik gedacht had. Het kostte
een geruimen tijd van hardnekkig
klauteren vóór ik boven was.
Het uitzicht op de in de avond
schemering liggende dalen loonde de
moeite ruimschoots, doch van de den
nen die naar mijn schatting de gedaan
te van den Spanjaard moesten vormen,
was geen spoor te bekennen.
Toen ik een paar schreden vooruit
deed, kluisterde een ijzige ontzetting
mijn voeten aan den grond. Vlak vóór
mij gaapte een afgrond, zoo diep en
steil als men in het geheele Schwarz
wald niet vond. Het was mij alsof de
nacht nu van alle kanten op mij aan
drong en in een oogwenk was ik op
den terugtocht, die bijna een vlucht
geleek. Toch ondervond ik nog een
verrassing, die mij mijn gang deed
vertragen op de steilste plaats van het
pad zag ik het plompe en toch groot-
sche schaduwbeeld van een houten
crucifix op een paal.
Hoe kwam dit hier boven? V/as het
een waarschuwing of een herinnerings-
teeken aan een ongeluk Had deze
„oordeelsrots" reeds een offer gevergd
Het was een zeer oud kruisbeeld op
een ruwen steenen paal in een primi
tief huisje met schuin dak. Vooraan
was het huisje door een traliewerk afge
sloten.
Dit eenvoudige beeld op deze ver
laten plaats in de schaduwen van den
aanbrekenden nacht deed mij, hoewel
ik een robuste kerel was, huiveren en
met haastige schreden en sprongen
snelde ik over de steenen naar bene
den.
Toen ik reeds lang weer op den ge
wonen weg was, klopte mijn hart nog
met geweldige slagen wat, naar ik
mij zeer goed bewust was, niet enkel
het gevolg was van lichamelijke in
spanning.
Mijn huishoudster, of liever die van
mijn vriend, ontving mij met een zucht
van verlichting. Zij had zich zeer be
zorgd over mij gemaakt.
„Waar is u zoo laat nog geweest
„Op den „Urtelsfels," zei ik, trotsch
op mijn plaatselijke kennis.
Op den Urtelsfels," was de weder
vraag. Er lag zooveel schrik en twij
fel in den toon van haar stem, dat ik
verbaasd opkeek.
„Ja, op den UrtelsfelsWat is daar
voor bizonders aan
„Nu Op den Urtelsfels Heele
maal boven op
„Boven op," herhaalde ik een beetje
ongeduldig over de zonderlinge hou
ding van moeder Vintles. „Ik weet
niet wat u- „bovenop" noemt. Een
eindje voorbij het oude kruisbeeld ben
ik geweest."
„Goede HemelEn heeft de Span
jaard u niet gehaald
„De Spanjaard," vroeg ik, terwijl
er een vermoeden bij mij opkwam.
Blijkbaar gold het hier een sage,
een zonderling en waarschijnlijk ake
lig volksverhaal. Voor zoo iets gevoelde
ik belangstelling De verschijning op
den Urtelsfels moest algemeen onder
den naam van Spanjaard bekend zijn.
„Nu, wat is het dan met den Urtels
fels en welken Spanjaard bedoelt u
Juffrouw Vintles' oogen staarden
mij nog steeds schuw en ongeloovig
aan. Toen sdhudde zij langzaam het
hoofd. „Dank God, mijnheer, dat u
levend beneden gekomen is," sprak
zij ernstig op gedempten toon. „Ge
loof mij, mijnheer, niemand in het
heele Karnachdal zou vrijwillig den
Urtelsfels opgaan. De Spanjaard houdt
daarboven de wacht en sleept ieder,
die zich in zijn nabijheid waagt, mee
in den dood."
Ik haalde de schouders op over
zulk een kras bijgeloof. „Mij heeft hij
niet gehaald zooals u ziet. Wat is dat
dan toch met dien Spanjaard
Zij keek mij vragend aan. „U heeft
hem toch gezien
„U meent de dennen niet waar
„Ja, de dennenherhaalde zij
met een eigenaardig lachje.
En nu vernam ik eindelijk met veel
vragen en ophelderingen de historie
van den Spanjaard. Vrouw Vintles
vertelde volgens de gewoonte van vele
vrouwen niet regelmatig. Het laatste
kwam het eerst, de eigenlijke sage het
laatst, het voornaamste werd als bij
zaak en de bijzaken als zeer gewichtig
voorgesteld en dit alles in haar eigen
aardig dialect, dat niet weer te geven
is.
Op het einde der zestiende eeuw was
het geweest, dat Gonzo in het Karnach
dal was gekomen. Hij kwam uit Cor
dova en was vioolmaker. Hoe hij eigen
lijk in het dal terechtgekomen was
wist niemand. Muzikanten zijn echter
altijd reizend en trekkend volk ge
weest en in dien tijd is het menigen
Spanjaard in zijn vaderland te be
nauwd geworden. En zoo kon ook deze
inwoner van Cordova zijn geluk en zijn
veiligheid aan de andere zijde der
Pyreneën gezocht hebben. En in het
Karnachdal hield hem toen een mag
neet vast, die zijn zwerftocht tot
staan bracht en hem ten slotte nood
lottig werd. Deze magneet was een
Schwarzwalder jong meisje, wier
schitterende oogen den Spanjaard be
koord hadden. Deze bruine oogen be
hoorden aan de dochter van den
waard uit „de Leeuw" die om haar
schoonheid maar ook om haar trots
in het geheele dal bekend was.
Twee jongelieden, die naar de hand
der herbergiersdchter dongen, schenen
vooral in aanmerking te komen i de
jonge beeldsnijder Valentin en de
stadsvoogd Ignaz Pölt. De laatste was
lang niet jong meer, zijn haar begon
reeds grijs te worden, maar was de
jonge Valentijn arm. de oude stads
voogd gasrijk. Dit maakte de keus van
Amei moeilijk.
Toen verscheen de Spanjaard in
het dal. Behalve zijn fiere houding en
slanke gestalte maakte het Andalu-
sische vuur in zijn oogen en het vreem
de en geheimzinnige in zijn uiterlijk
hem tot een voorwerp van belang
stelling .voor jong en oud. Wanneer
hij over de straat ging met zijn elas-
tischen gang, zijn uitheemsche klee
ding en zijn hondje, dat hem als een
schaduw volgde en dat hij met den
naam Perrito riep, dan trok hij alge
meen de aandacht.
Met de herbergiersdochter en de
twee jonge mannen die naar haar hand
dongen, scheen door de komst van den
Spanjaard het spreekwoord te worden
bewaarheid van twee honden die
om een been vechten. Spoedig echter
werd Amei, die aanvankelijk zich ook
door den Spanjaard voelde aange
trokken, voorzichtig en het onzekere
bestaan en zijn vreemde herkomst
deden haar weer meer tot haar vroege
re vereerders overhellen.
De trotsche stadsvoogd beschouwde
zijn mededinger, den armen Valen
tijn, met minachting, doch den Span
jaard, die volgens zijn bewering van
edelen bloede was, kon hij niet als een
onbeteekenend mededinger beschou
wen.
De verwachting der dorpsbewo
ners was dan ook ten hoogste gespan
nen, toen een vreeselijk voorv'al plaats
greep. Valentijn verongelukte.
Daags té voren had Amei hem zóó
duidelijk de voorkeur gegeven, dat men
de beslissing wel meende te kunnen
raden. Toen moest Valentijn een bood
schap doen in Schonach. De naaste
weg liep ovci de Urtelsfels en van
daar keerde Valentijn niet meer te
rug.
In zijn plaats kwam tegen den avond
Gonzo de treurige tijding brengen.
Hij was toevallig ook bij de rots geko
men en was getuige van het ongeval
geweest, zonder iets tot redding te
kunnen doen. In afgebroken woorden
en zeer ontdaan had de Spanjaard de
tijding medegedeeld.
Wie het eerst verdenking had opge
vat, wie het eerst -het sombere woord
„moordenaar" had uitgesproken, dat
wist men niet, maar eenmaal uit
gesproken vond het vele tongen,
die het den Spanjaard in het aange
zicht slingerden.
Wist men niet van misdadigers, die
hun misdaad zelf het eerst bekend
maakten, om de verdenking van zich
af te weren Wist men niet, welk heet,
opbruisend bloed de Andalusiër had
en dat hij sinds gisteren tegen Valen
tijn nijd en afgunst moest gevoeld
hebben Had men eenigen waarborg
voor zijn karakter, was hij niet geheel
vreemd en zonder vaste woonplaats
Gonzo stoof niet op bij de tegen hem
ingebrachte beschuldiging. Met de
kalmte, waarmee men iets ziet ge
beuren, dat Ken verwacht en voor
zien heeft, hoorde hij de aanklacht
aan.
Maar was zijn fier ontkennen, zijn
trotsch loochenen van alle schuld
niet hetzelfde listige spel als de door
hem gebrachte tijding
Het volk verlangde gerechtigheid
en dit verlangen was nog te sterker,
wijl Valentijns arme moeder nu ge
heel alleen achterbleef. Van alle kan
ten eischte men straf voor Gonzo's
misdaad Dat hij schuldig was geloofde
men algemeen en bij gebrek aan be
wijzen moest men zijn toevlucht ne
men tot het Godsoordeel.
Welk een gebeurtenis in het stille
KarnachdalEn nog grooter werd de
opwinding, toen de Vorm van het
Godsoordeel bekend werd. Men had
zich aan een zeer oud gebruik gehou
den, dat weer zoo duidelijk een mis
bruik bleek. Als het geval lag zooals
hier, dat een ongeluk even goed moge
lijk was als een misdaad, dan werd
vroeg in den morgen de van moord
verdachte op de plaats van het onge
val gebracht en moest hij zich vlak aan
den kant van den afgrond plaatsen,
met de oogen naar de diepte gericht.
Was hij onschuldig, dan zou God hem
met buitengewone kracht versterken
om deze proef zeven uren lang vol
te houden, zeven uren lang aan den
kant der rots te staan met den afgrond
voor oogen Was hij echter schuldig,
dan zou deze proef zeker zijn krach
ten te boven gaan en de vermoorde
zou- zijn moordenaar tot zich trekken
in de diepten des doods.
Dat was de proef die Gonzo wachtte.
Het behoeft natuurlijk geen betoog,
dat zulk een Godsoordeel een groote
onrechtvaardigheid was. Welke ze
kerheid had men dat God daarbij zou
ingrijpen Was het niet vermetel van
den mensch hier over Gods tusschen-
komst als het ware te beschikken
De dag van het oordeel brak aan.
Een nevelige, droevige morgen lag
over het dal en de bergen, toen de
stoet zich in beweging steldetwee
scherprechters voorop met Gonzo in
hun midden. Trotsch, met fier opge
richt hoofd, stapte de Spanjaard tus
schen hen voort. Zijn gebruind gelaat
was als het ware versteend. Elke trek
scheen verhard, de lippen waren op
elkaar geklemd en zijn oogen hadden
hun vuur verloren zij geleken op
glas en staarden maar al recht voor
zich uit.
De Spanjaard had zijn beste kleeren
aangetrokken, de dracht van een
Spaanschen grande, waarin men hem
slechts zelden gezien had De Spaan
sche hooge hoed zonder rand, waaron
der het heerschzuchtig gelaat met den
spitsen baard hard en onbeweeglijk
zich vertoonde, de mantel met kraag
van kostbare stof, links een weinig op
gebold door den langen Spaanschen
degen, de gespierde beenen in zijden
kousen nooit had Gonzo er trot*
scher uitgezien, nooit had het vreemde
in zijn verschijning sterker fnyloed
op de bevolking van het stadje uitge
oefend.
Zwijgend en in de hoogste spanning
volgde hem een talrijke menigte. Al
leen het geblaf en gekef van den klei
nen hond, die zijn meester als altijd
trouw volgde, verbrak nu en dan de
stilte.
Toen men aan den voetder rots
gekomen was, wilden de scherprech
ters Perrito met slagen wegjagen.
Toen richtte Gonzo zich nog trot-
scher op en sprak„Wat ik kan, kan
Perrito ook." Daarop liet men den
hond met zijn meester den noodlot-
tigen weg inslaan.
Gonzo had als zijn laatsten wensch
te kennen gegeven, dat hij het laatste
deel van den weg alleen mocht gaan.
De eene scherprechter ging op grooten
afstand vooruit, de andere volgde op ge
lijken afstand. De plaats voor het oor
deel bestemd was zoodanig selegen,
dat men van beneden den Spanjaard
zien kon evenals op zijn weg daar
heen. Er was dus een wacht van hon
derden oogen om toe te zien dat Gon
zo de voorwaarden vervulde, zich naar
den afgrond keerde en van niemand
in den ontzettend langen tijd eenige
hulp kreeg.
Eerst werd de scherprechter op de
rots zichtbaar. Hij liep vlug en ver
meed met angstvallige vrees in de
diepte neer te zien.
Toen kwam Gonzo.
Trotsch en stevig, met rustigen tred
stapte hij langs den afgrond. Naast
hem liep vroolijk en flink de kleine
hond.
Zoo zagen honderden oogen den
Spanjaard zijn noodlottigen weg gaan.
Toen nam hij zijn plaats vlak aan den
rand van den afgrond in hij stond
daar hoog opgericht en hièld alleen
het trotsche hoofd een weinig gebo
gen om in de diepte te zien. Zoo stond
hij daar onbeweeglijk.
Daar verdween op eens de ge
stalte, als door een geest weggevaagd.
Een zwakke kreet klonk uit de diepte.
De Spanjaard had zijn straf ont
vangen. Hij lag in hetzelfde graf als
de ongelukkige Valentin. De afgrond
was bepaald ontoegankelijk. Nooit
drong een lichtstraal van zon of ster
ren, nooit een menschelijk oog in deze
doodelijke diepte door.
Ook Perrito was in deze diepte ver
dwenen. Het kleine dier moest in zijn
blinde trouw den meester nagespron
gen zijn.
Nu was de vreeselijke spanning
onder de bewoners van Karnach ver
dwenen. Aan de gerechtigheid was
naar men meende voldaan en de mis
daad, aan den jongen beeldsnijder
bedreven, was geboet.
Toen echter de volgende morgen
aanbrak, zagen allen wat er dien nacht
gebeurd wasdaar ooven stc.id het
beeld van den Spanjaard. IJl, door
zichtig en toch ontzettend duidelijk
vertoonde een groep boomen de reus
achtig vergroote, doch ongeschonden
gestalte van den Spanjaard.
Juist zooals hij den dag te voren
naar den top der rots was gestapt,
juist zoo vertoonde het akelig ver
schijnsel zijn gestalte in groote, duide
lijke «trekkende trotsche houding,
de hoed, mantel en kraag en degen,
zelfs de hond ontbrak niet.
Schrik en ontzetting maakten zich
van de lieden van Karnach meester.
Zoo sprak dus het Godsoordeel nog
na den dood en de boete van de vree
selijke misdaad. Daar was een waar
schuwing, die ieders gemoed ontroerde.
Onverklaarbaar was het verschijnsel
en zonder te veranderen bleef het voort
bestaan. Waar men ging, overal zag
de reusachtige beeltenis van den
Spanjaard op den toeschouwer neer.
Alleen als men dicht bij de rots kwam,
verdween zij en zag men niets dan
eenige groote denneboomei met lage
«truiken aan den voet.
Niemand waagde zich echter sinds
dezen tijd op den Urtelsfels.
Een jonge waaghals die het beproef
de, kwam nooit terug. Later heeft|een
vroom burger den paal me* het kruis
II