bouw zou dan zelfs het oude plan nog wel verbeterd kunnen worden." Mordaunt lachte hoonend „Daar zou dan toch een eerste klas architect voor noodig zijn." zei hij. Gerald knikte lachend, wat duide lijker deed aanhooren welke waarde hij aan Mordaunt's meening hechtte dan woorden het hadden kunnen doen. „Volkomen juist," zei hij, „de kwes tie is maar of ik genoeg architect ben of niet Op dit oogenblik kwam Claire het terras af en voegde zich bij hen. „Wel zei ze, geen der drie man nen in het bizonder toesprekend. Maar Gerald antwoordde haar „Een groot gedeelte van dezen vleu- gel zal geheel vernieuwd moeten wor den. juffrouw." zei hij. „Hoe groot dat gedeelte is. zal ik echter zonder een grondig onderzoek te hebbeft in gesteld. niet kunnen zeggen Als u het verlangt zal ik dat onderzoek doen en een teekening maken van den her bouw, zooals ik mij dien voorstel. Als het plan naar uw zin is en u mij de uitvoering zou willen opdragen, dan zal het mij aangenaam zijn die op dracht te aanvaarden. In het tegen overgestelde geval wel, dan is er nog niets verbeurd en dan kan mijn heer Sapley een architect van naam zoeken. Er zijn er genoeg, die zich zeer vereerd zullen gev^Ion met een der gelijke opdracht Hij sprak natuurlijk en gemakke lijk, maar de toon van zijn stem was heel anders, dan toen hij twee dagen te voren met haar sprak. Het was, alsof hij het verschil tusschen hen wilde doen uitkomen, wilde te kennen geven, dat hij zich bewust was van het feit, dat zij zijh werkgeefster was, hij de ondergeschike. Claire bleef strak naar den muur kijken, maar zij merkte de verandering niettemin duidelijk op. „Dat is een mooi aanbod, niet mijn heer Sapley „O, heel mooi," stemde hij zuur zoet toe. „U verbindt u daarmee tot niets, juffrouw." „Natuurlijk niet 1" riep Gerald met overtuiging uit. „Het lijkt mij toch niet heelemaal in orde," zei Claire, nog altijd naar den muur kijkend. „Als de plannen mij niet zouden bevallen, dan zou mijn heer Wayre al zijn werk voor niets gedaan hebben." „Dat is zoo erg niet," zei Gerald. „Het spreekt vanzelf, dat ik graag zou zien, dat de plannen naar uw zin zijn, maar in ieder geval ben ik al blij de gelegenheid te zullen krijgen, dit oude gebouw te onderzoeken." Sapley's wenkbrauwen gingen op en neer. „Dat is dus afgesproken," zei hij droogjes, „Ja," zei Mordaunt, met zijn Ox ford-accent. „Mijnheer Wayre zal er wel niets op tegen hebben, zijn voor stel op schrift te brengen Claire's gelaat kleurde zich en zij scheen op het punt iets te zeggen, maar alvorens dit te kunnen doen zei Ge rald „Natuurlijk, dat is niet meer dan billijk." „En ons een paar referenties op te geven," voegde Mordaunt er aan toe, langs Gerald heen kijkend. Gerald keek hem vlak in het gelaat. „Referenties zei hij kalm, „ik vrees, dat ik die niet zal kunnen geven." „Het is toch zoo de gewoonte," zei Mordaünt, met nog sterker accent dan te voren. „Ik ken niemand in Engeland tot wien ik mij om referenties zou kunnen wenden," zei Gerald ernstig, maar zonder eenig teeken van spijt. „Dan zal begon Mordaunt met een min of meer hodhend lachje, maar Claire wendde zich tot Gerald. „Het is ook volstrekt niet noodig,'' zei ze. „Wij zijn heelemaal niet bang. dat u met het oude bouwwerk op den loop zult gaan, mijnheer Wayre." Gerald boog het hoofd, misschien om den dankbaren blik te verbergen, die uit zijn oogen straalde. De beide Sap ley's keken elkaar even aan en staar den toen naar den grond. „Kunt u spoedig met het werk be- girmüi9>K *roeg_ Claire, trachtend on gedwongen te spreken. dadelijkik heb niets te doen en ik verlang er naar om te beginnen." Mordaunt glimlachte veelbeteeke- nend. „Best," zef Claire, alsof de zaak nu geheel beklonken was, „begint u maar zoo spoedig mogelijk, het kon wel eens zijn, dat die oude muren gevaarlijk werden. Goeden morgen, heeren." Zij boog het hoofd en ging heen en de beide Sapley's bleven maar naar den gevel van het kasteel staren. Ten slotte schraapte de oude zijn keel en zei. met het air van iemand die moeite heeft om beleefd te blijven j „Ik geloof niet, dat we nog iets heb ben af te spreken, mijnheer Wayre. Het is natuurlijk wel heel ongewoon gegaan, maar juffrouw Sartoris" hij haalde de schouders op „juf frouw Sartoris is „Impulsief en niet wantrouwend," vulde Mordaunt aan. „Enfin, de ver antwoordelijkheid is voor haar, niet voor ons." Gerald antwoordde niet op die vrien delijkheid, maar begon met groote aandacht den muur te bekijken, alsof hij reeds met zijn arbeid was begonnen. „U zei, dat u niemand in Engeland kende, nietwaar mijnheer Wayre vrseg Sapley op achterdochtigen toon. „Niemand," antwoordde Gerald vroolijk. „Ik ben mijn heele leven bui tenslands geweest. Dit deel van het kasteel lijkt me absoluut onbewoon baar." „Dat is het ook. Buitenslands waar ergerts, als ik vragen mag zei Mor dant. Gerald nam een aanteekenboekje uit zijn zak en krabbelde daar even een paar notities in, alvorens te ant woorden en toen hij hem zoo liet wachten werd Mordaunt's gelaat rood van woede. „Amerika," zei Gerald eindelijk. „Amerika is nogal groot," zei Mor daunt, een sigaret aanstekend. „Ja, nietwaar?" zei Gerald vroo lijk lachend. „Mijnheer Sapley, kan ik ergens een ladder vinden Ik zou graag even op het dak gaan kijken." „Ja, in den stal, denk ik." zei Sapley barsch. „Dank u," zei Gerald op heel gewo nen toon, „dan zal ik ze wel even gaan halen." Vader en zoon keken elkaar aan. „Wat moet dat allemaal toch be teekenen," vroeg Mordaunt woedend. „Ze lijkt wel gek, om dien kerel zoo maar te vertrouwen om iemand van wien ze niets weet, die wel een dief en een zwendelaar kan zijn zoo'n werk toe te vertfouwen. Ze lijkt wel gek Het heeft er veel van of of ze verliefd op hem is." Sapley schudde het hoofd. „Dat denk ik niet," zei hij. alsof hij tot zichzelf sprak, „Daar is ze te trotsch voorhet is maar een gril. En, tus schen ons, Mordy, wij hebben het ons zelf te wijten, dat de zaak zoo'n keer genomen heeft. We zijn tegenover haar, te scherp tegen hem geweest. Jij had A niet tusschen moeten komen en hem om referenties moeten vra- gen Mordaunt stoof op „Ja, nou wordt-ie goed geef mij de schuld maar. Ik verzeker u, dat het er niets toe deed wat we zeiden, ze was toch al besloten, hem het werk op te dragen. Ze is gek op den vent." „Neen," zei Sapley nadenkend. „Maar dat doet er trouwens niet toe." „Dcet er niet toe, die is goed riep Mordaunt uit. „Neen," zei Sapley, met saamgetrok ken wenkbrauwen en met een dreigende uitdrukking op het gelaat. „Het doet er niet toe I Wees- maar niet bang, Mordaunt. Houd je oogen open en wacht geduldig af ik zal haar het vuur na genoeg aan de schenen leggen." Zijn istem stierf weg in een ongearti culeerd gebrom, toen hij zich omkeerde om h'ïtn te gaan. ACHTSTE HOOFDSTUK. Gerald liep om het gebouw heen om de stallen te zoeken. Hij begreep de vijandige gezindheid der Sapley's zeer goed een man dien je tegen den grond geslagen hebt houdt in den re gel niet al te veel van jé. Maar Ge rald bekommerde zich daar niet veel om, overtuigd dat hij zich tegenover dit tweetal wel zou kunnen handha ven, vooral wanneer juffrouw Sarto ris zich aan zijn zijde schaarde, zooals zij dezen morgen gedaan had. Wat zag ze er lief uit in haar een voudig witte kleedje en hoe fier en voornaam was ze 1 Hij dacht aan Di ana en verschillende andere godinnen uit de oudheid. Plotseling rukte hij zich zelf los uit deze overpeinzingen. „Wat je te doen hebt, vriend," zei hij tot zichzelf, „is den vleugel van Court Regina herstellen en niet suffen over de schoonheid van de meesteres van het kasteel." Onderweg naar de stallen kwam hij voorbij een klein huisje. Hij zag het huisje plotseling, daar het bijna ge heel verborgen stond achter dicht struikgewas. Het stond in een minia tuur tuin vol kleurige bloemen en zag er zoo aardig uit, dat Gerald bleef staan om het te bewonderen. Toen hij daar zoo stond kwam er een klein meisje, die een oude wouw aan de hand leidde, naar buiten. Toen zij Gerald zagen, bleven zij op den drem; pel staan en de oude vrouw keek, de hand boven de oogen houdend, een oogenblik strak naar Gerald, groette toen met een hoofdknik en mompelde iets onverstaanbaars. „Ik weet het niet, opoe, het is een vreemdeling," zei het meisje schuw. Gerald nam z'n hoed af en ziende dat ze op een rustieke bank toeliepen, trok hij die voor haar in de zon. Het meisje dankte hem met neergeslagen oogen en de oude vrouw keek hem onderzoekend aan, terwijl haar lippen zich bewogen. „Dank u mylord," zei ze met zwak ke stem. „Het vereischt volstrekt geen dank," zei Gerald, „maar ik geloof, dat u me voor iemand anders aanzietik ben helaas geen lord De oude vrouw luisterde aandach tig toe en er kwam een glimlach op haar gelaat een droeve, peinzende glimlach, die Gerald trof. „U is heel vriendelijk mylord," zei ze met bevende stem. „Ik hoop dat mylady het goed maakt Ik heb haar in lang niet gezien." „Voor wien ziet ze mij aan vroeg Gerald aan het kleine meisje. „Ik ik weet het niet, mijnheer," antwoordde zij. „Ze ze is heel oud, mijnheer en weet heel dikwijls niet wat ze zegt." Gerald knikte en andermaal, vrien delijk glim'achend, zijn hoed afne mend ging hij verder. Waarschijnlijk een oude dienstbode van het kasteel dacht hij. Hij liep de binnenplaats van den stal in en vroeg een der daar aanwezige mannen om een ladder. De man was bezig een paard te ros kammen en tikte beleefd aan zijn pet. terwijl hij antwoordde I „Er staat een ladder achter op de plaats, mijnheer, ik zal ze even gaan ha en." „Neen, neen I" zei Gerald, „dat zal ik zelf wel doen. Blijf maar bij het paard die dieren houden er niet van. dat je ze midden in hun toilet alleen laat." Dat is zoo, mijnheerzei de man uiterst beleefd. „Er zijn niet veel heeren, die dat inzien." „Ik heb veel met paarden omgegaan, zei Gerald. „Dat is een prachtige merrie." De man glom van plezier. „Het is het paard van juffrouw Sartoris," zei hij. „Ja, het heeft"bijna menschen-ver- stanfl, zou je kunnen zeggen. De juf frouw is heel goed voor het dier en paarden zijn gauw dankbaar voor vriendelijkheid, nietwaar mijnheer In een oogenblikje ben ik terug met de ladder." „Neen. ga maar kalm je gang." zei Gerald, „ik zal dat zelf wel klaar spelen" Hij vond de ladder en nam haar, niettegenstaande ze vrij zwaar was, op den schouder en ging er mee weg. r De man keek hem bewonderend na. „Dat is een gentleman, Bess, al acht hij zich niet te hoog om een ladder te dragen," sprak hij tot de merrie, die de ooren spitste en met den kop op en neer bewoog, alsof zij zijn woorden wilde bevestigen. Gerald droeg zijn ladder naar den ouden vleugel en klom op het dak. Zooals hij verwacht had, vond hij het in zeer slechten toestand. Het moest geheel afgebroken worden. Met een voet op de borstwering staande be wonderde hij het uitzicht, zich er niet van bewust dat Claire en mevrouw Lexton zijn slanke figuur die scherp omlijnd tegen de blauwe lucht afstak bewonderden. Toen hij weer beneden kwam begon hij eenige maten te ne men. Daarna stak hij zijn pijp op, en ging in het gras zitteh om een paar ruwe schetsen te maken. Tot zijn ge luk was hij niet alleen architect, maar ook artist, twee hoedanigheden, 'die, jammer gepoeg, niet altijd samen gaanhij voelde zich ^doordrongen van den geest van den man, die eeuwen geleden het kasteel had gebouwd. Zijn potlood gleed snel over het papier, hij ging geheel op in zijn werk en sprong nu en dan even op om iets te meten of om het gebouw of een brokstuk daarvan uit een anderen hóek te be kijken. Wordt voortgezet. HET GODSOORDEEL. Ik was nog jong, nog niet gepromo veerd, ofschoon ik mijn examen ach ter den rug had, toen ik van Freiburg naar Karnach in het Schwarzwald reisde om een vriend die daar prac- tiseerend arts was, voor eenigen tijd te vervangen. Het kleine stadje lag juist daar, waar het Schwarzwald het mooist is, vrij wel in het zuiden, zonder vreemdelin genverkeer, vlak tegen het donkere ongebaande woud op de hoogvlakte, waardoor het als bewaakt werd. Karnach had een oude poort en een paar straten, waar menschen en vee ongeveer gelijke rechten hadden. Het was een verrukkelijk klein plaatsje. Dat was mijn eerste indruk, zoodra ik er aankwam en het huis van mijn vriend betrad. Ik pakte mijn bagage uit en wijl ik voor dezen avond niets meer t doen had, ging ik een wandeling maken. Het was een regenachtige dag ge weest, doch de avond was helder en zonnig en ik kon mij aan het beschou wen van lucht en wolken en van de zon beschenen bergen maar niet ver zadigen Bij een bocht in den weg kwam ik aan een rotspartij, waar de weg uit het dal steil langs afgronden naar boven, naar de hoogvlakte liep en zich daar in het woud verloor Het zonderlinge daarvan was ech ter een groep dennen, van welke de voorste in het geheel niet op een boom geleek. Op het eerste gezicht scheen het de reusachtige gestalte van een man, die voortstapte. Een man in Spaansche kleederdracht uit den tijd van Philips II, met een hoogen hoed zonder rand op het hoofd, een mantel met grooten kraag en een degen. Bij zijn voeten, dicht achter hem, scheen een kleine hond te loopen een Spaansche speur hond Ik was zeer verbaasd, want de grillig gevormde boomen en rotsen, waarin de toerist allerlei beelden meent te zien, menschen of dieren, hadden in mij altijd een onbeholpen waarnemer gevonden. Ik kon zulke beelden" er maar nooit in gntdekken. En nu zag ik het ineens merkwaardig I Het was echter ook een bizo der duidelijke vorm. de gestalte van een Spanjaard droomt men zoo gemakkelijk toch niet. Het was een zonderlinge speling der natuurmen zag duidelijk een man met een Spaanschen kraag tegen den berg op loopen en het kleine, potsierlijke hondje in vroolijke spron gen naast of achter hem. Geheel ver diept in de beschouwing van dit zeld zame natuurbeeld was ik verder ge wandeld. Ik stapte flink door. doch of Ik al hooger kwam en den weg zelfs een kromming maakte, het beeld van den Spanjaard bleef hetzelfde, ja, het werd nog duidelijker. Telkens als ik mijn blikken daarheen richtte, zag ik hem weer tot hij plotseling verdwe nen was. De sterk verminderde af stand had het gezichtsbedrog zeker opgeheven. Ik bemerkte, dat hier een "soort toegang tot de rots begon, waarop zich de zonderlinge gedaante vertoond had. Het steile pad was echter zoo met stee- nen bezaaid dat ik het niet licht als een weg zou hebben herkend, zoo er niet een oude, geheel vermolmde weg wijzer gestaan had. Het was juist nog licht genoeg om de half uitgewischte ouderwetsch gekrulde letters te kun nen onderscheiden. „Urtelsfels" stond er op en een pijltje gaf de richting naar deze „oordeelsrots" aan. Ofschoon de avond reeds viel, lokte de weg mij aan en zonder te bedenken dat het misschien een te groot waag stuk was dat ik ondernam, was ik het steenachtige pad opgeloopen en klau terde naar de rots, die hooger en stei ler was dan ik gedacht had. Het kostte een geruimen tijd van hardnekkig klauteren vóór ik boven was. Het uitzicht op de in de avond schemering liggende dalen loonde de moeite ruimschoots, doch van de den nen die naar mijn schatting de gedaan te van den Spanjaard moesten vormen, was geen spoor te bekennen. Toen ik een paar schreden vooruit deed, kluisterde een ijzige ontzetting mijn voeten aan den grond. Vlak vóór mij gaapte een afgrond, zoo diep en steil als men in het geheele Schwarz wald niet vond. Het was mij alsof de nacht nu van alle kanten op mij aan drong en in een oogwenk was ik op den terugtocht, die bijna een vlucht geleek. Toch ondervond ik nog een verrassing, die mij mijn gang deed vertragen op de steilste plaats van het pad zag ik het plompe en toch groot- sche schaduwbeeld van een houten crucifix op een paal. Hoe kwam dit hier boven? V/as het een waarschuwing of een herinnerings- teeken aan een ongeluk Had deze „oordeelsrots" reeds een offer gevergd Het was een zeer oud kruisbeeld op een ruwen steenen paal in een primi tief huisje met schuin dak. Vooraan was het huisje door een traliewerk afge sloten. Dit eenvoudige beeld op deze ver laten plaats in de schaduwen van den aanbrekenden nacht deed mij, hoewel ik een robuste kerel was, huiveren en met haastige schreden en sprongen snelde ik over de steenen naar bene den. Toen ik reeds lang weer op den ge wonen weg was, klopte mijn hart nog met geweldige slagen wat, naar ik mij zeer goed bewust was, niet enkel het gevolg was van lichamelijke in spanning. Mijn huishoudster, of liever die van mijn vriend, ontving mij met een zucht van verlichting. Zij had zich zeer be zorgd over mij gemaakt. „Waar is u zoo laat nog geweest „Op den „Urtelsfels," zei ik, trotsch op mijn plaatselijke kennis. Op den Urtelsfels," was de weder vraag. Er lag zooveel schrik en twij fel in den toon van haar stem, dat ik verbaasd opkeek. „Ja, op den UrtelsfelsWat is daar voor bizonders aan „Nu Op den Urtelsfels Heele maal boven op „Boven op," herhaalde ik een beetje ongeduldig over de zonderlinge hou ding van moeder Vintles. „Ik weet niet wat u- „bovenop" noemt. Een eindje voorbij het oude kruisbeeld ben ik geweest." „Goede HemelEn heeft de Span jaard u niet gehaald „De Spanjaard," vroeg ik, terwijl er een vermoeden bij mij opkwam. Blijkbaar gold het hier een sage, een zonderling en waarschijnlijk ake lig volksverhaal. Voor zoo iets gevoelde ik belangstelling De verschijning op den Urtelsfels moest algemeen onder den naam van Spanjaard bekend zijn. „Nu, wat is het dan met den Urtels fels en welken Spanjaard bedoelt u Juffrouw Vintles' oogen staarden mij nog steeds schuw en ongeloovig aan. Toen sdhudde zij langzaam het hoofd. „Dank God, mijnheer, dat u levend beneden gekomen is," sprak zij ernstig op gedempten toon. „Ge loof mij, mijnheer, niemand in het heele Karnachdal zou vrijwillig den Urtelsfels opgaan. De Spanjaard houdt daarboven de wacht en sleept ieder, die zich in zijn nabijheid waagt, mee in den dood." Ik haalde de schouders op over zulk een kras bijgeloof. „Mij heeft hij niet gehaald zooals u ziet. Wat is dat dan toch met dien Spanjaard Zij keek mij vragend aan. „U heeft hem toch gezien „U meent de dennen niet waar „Ja, de dennenherhaalde zij met een eigenaardig lachje. En nu vernam ik eindelijk met veel vragen en ophelderingen de historie van den Spanjaard. Vrouw Vintles vertelde volgens de gewoonte van vele vrouwen niet regelmatig. Het laatste kwam het eerst, de eigenlijke sage het laatst, het voornaamste werd als bij zaak en de bijzaken als zeer gewichtig voorgesteld en dit alles in haar eigen aardig dialect, dat niet weer te geven is. Op het einde der zestiende eeuw was het geweest, dat Gonzo in het Karnach dal was gekomen. Hij kwam uit Cor dova en was vioolmaker. Hoe hij eigen lijk in het dal terechtgekomen was wist niemand. Muzikanten zijn echter altijd reizend en trekkend volk ge weest en in dien tijd is het menigen Spanjaard in zijn vaderland te be nauwd geworden. En zoo kon ook deze inwoner van Cordova zijn geluk en zijn veiligheid aan de andere zijde der Pyreneën gezocht hebben. En in het Karnachdal hield hem toen een mag neet vast, die zijn zwerftocht tot staan bracht en hem ten slotte nood lottig werd. Deze magneet was een Schwarzwalder jong meisje, wier schitterende oogen den Spanjaard be koord hadden. Deze bruine oogen be hoorden aan de dochter van den waard uit „de Leeuw" die om haar schoonheid maar ook om haar trots in het geheele dal bekend was. Twee jongelieden, die naar de hand der herbergiersdchter dongen, schenen vooral in aanmerking te komen i de jonge beeldsnijder Valentin en de stadsvoogd Ignaz Pölt. De laatste was lang niet jong meer, zijn haar begon reeds grijs te worden, maar was de jonge Valentijn arm. de oude stads voogd gasrijk. Dit maakte de keus van Amei moeilijk. Toen verscheen de Spanjaard in het dal. Behalve zijn fiere houding en slanke gestalte maakte het Andalu- sische vuur in zijn oogen en het vreem de en geheimzinnige in zijn uiterlijk hem tot een voorwerp van belang stelling .voor jong en oud. Wanneer hij over de straat ging met zijn elas- tischen gang, zijn uitheemsche klee ding en zijn hondje, dat hem als een schaduw volgde en dat hij met den naam Perrito riep, dan trok hij alge meen de aandacht. Met de herbergiersdochter en de twee jonge mannen die naar haar hand dongen, scheen door de komst van den Spanjaard het spreekwoord te worden bewaarheid van twee honden die om een been vechten. Spoedig echter werd Amei, die aanvankelijk zich ook door den Spanjaard voelde aange trokken, voorzichtig en het onzekere bestaan en zijn vreemde herkomst deden haar weer meer tot haar vroege re vereerders overhellen. De trotsche stadsvoogd beschouwde zijn mededinger, den armen Valen tijn, met minachting, doch den Span jaard, die volgens zijn bewering van edelen bloede was, kon hij niet als een onbeteekenend mededinger beschou wen. De verwachting der dorpsbewo ners was dan ook ten hoogste gespan nen, toen een vreeselijk voorv'al plaats greep. Valentijn verongelukte. Daags té voren had Amei hem zóó duidelijk de voorkeur gegeven, dat men de beslissing wel meende te kunnen raden. Toen moest Valentijn een bood schap doen in Schonach. De naaste weg liep ovci de Urtelsfels en van daar keerde Valentijn niet meer te rug. In zijn plaats kwam tegen den avond Gonzo de treurige tijding brengen. Hij was toevallig ook bij de rots geko men en was getuige van het ongeval geweest, zonder iets tot redding te kunnen doen. In afgebroken woorden en zeer ontdaan had de Spanjaard de tijding medegedeeld. Wie het eerst verdenking had opge vat, wie het eerst -het sombere woord „moordenaar" had uitgesproken, dat wist men niet, maar eenmaal uit gesproken vond het vele tongen, die het den Spanjaard in het aange zicht slingerden. Wist men niet van misdadigers, die hun misdaad zelf het eerst bekend maakten, om de verdenking van zich af te weren Wist men niet, welk heet, opbruisend bloed de Andalusiër had en dat hij sinds gisteren tegen Valen tijn nijd en afgunst moest gevoeld hebben Had men eenigen waarborg voor zijn karakter, was hij niet geheel vreemd en zonder vaste woonplaats Gonzo stoof niet op bij de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Met de kalmte, waarmee men iets ziet ge beuren, dat Ken verwacht en voor zien heeft, hoorde hij de aanklacht aan. Maar was zijn fier ontkennen, zijn trotsch loochenen van alle schuld niet hetzelfde listige spel als de door hem gebrachte tijding Het volk verlangde gerechtigheid en dit verlangen was nog te sterker, wijl Valentijns arme moeder nu ge heel alleen achterbleef. Van alle kan ten eischte men straf voor Gonzo's misdaad Dat hij schuldig was geloofde men algemeen en bij gebrek aan be wijzen moest men zijn toevlucht ne men tot het Godsoordeel. Welk een gebeurtenis in het stille KarnachdalEn nog grooter werd de opwinding, toen de Vorm van het Godsoordeel bekend werd. Men had zich aan een zeer oud gebruik gehou den, dat weer zoo duidelijk een mis bruik bleek. Als het geval lag zooals hier, dat een ongeluk even goed moge lijk was als een misdaad, dan werd vroeg in den morgen de van moord verdachte op de plaats van het onge val gebracht en moest hij zich vlak aan den kant van den afgrond plaatsen, met de oogen naar de diepte gericht. Was hij onschuldig, dan zou God hem met buitengewone kracht versterken om deze proef zeven uren lang vol te houden, zeven uren lang aan den kant der rots te staan met den afgrond voor oogen Was hij echter schuldig, dan zou deze proef zeker zijn krach ten te boven gaan en de vermoorde zou- zijn moordenaar tot zich trekken in de diepten des doods. Dat was de proef die Gonzo wachtte. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat zulk een Godsoordeel een groote onrechtvaardigheid was. Welke ze kerheid had men dat God daarbij zou ingrijpen Was het niet vermetel van den mensch hier over Gods tusschen- komst als het ware te beschikken De dag van het oordeel brak aan. Een nevelige, droevige morgen lag over het dal en de bergen, toen de stoet zich in beweging steldetwee scherprechters voorop met Gonzo in hun midden. Trotsch, met fier opge richt hoofd, stapte de Spanjaard tus schen hen voort. Zijn gebruind gelaat was als het ware versteend. Elke trek scheen verhard, de lippen waren op elkaar geklemd en zijn oogen hadden hun vuur verloren zij geleken op glas en staarden maar al recht voor zich uit. De Spanjaard had zijn beste kleeren aangetrokken, de dracht van een Spaanschen grande, waarin men hem slechts zelden gezien had De Spaan sche hooge hoed zonder rand, waaron der het heerschzuchtig gelaat met den spitsen baard hard en onbeweeglijk zich vertoonde, de mantel met kraag van kostbare stof, links een weinig op gebold door den langen Spaanschen degen, de gespierde beenen in zijden kousen nooit had Gonzo er trot* scher uitgezien, nooit had het vreemde in zijn verschijning sterker fnyloed op de bevolking van het stadje uitge oefend. Zwijgend en in de hoogste spanning volgde hem een talrijke menigte. Al leen het geblaf en gekef van den klei nen hond, die zijn meester als altijd trouw volgde, verbrak nu en dan de stilte. Toen men aan den voetder rots gekomen was, wilden de scherprech ters Perrito met slagen wegjagen. Toen richtte Gonzo zich nog trot- scher op en sprak„Wat ik kan, kan Perrito ook." Daarop liet men den hond met zijn meester den noodlot- tigen weg inslaan. Gonzo had als zijn laatsten wensch te kennen gegeven, dat hij het laatste deel van den weg alleen mocht gaan. De eene scherprechter ging op grooten afstand vooruit, de andere volgde op ge lijken afstand. De plaats voor het oor deel bestemd was zoodanig selegen, dat men van beneden den Spanjaard zien kon evenals op zijn weg daar heen. Er was dus een wacht van hon derden oogen om toe te zien dat Gon zo de voorwaarden vervulde, zich naar den afgrond keerde en van niemand in den ontzettend langen tijd eenige hulp kreeg. Eerst werd de scherprechter op de rots zichtbaar. Hij liep vlug en ver meed met angstvallige vrees in de diepte neer te zien. Toen kwam Gonzo. Trotsch en stevig, met rustigen tred stapte hij langs den afgrond. Naast hem liep vroolijk en flink de kleine hond. Zoo zagen honderden oogen den Spanjaard zijn noodlottigen weg gaan. Toen nam hij zijn plaats vlak aan den rand van den afgrond in hij stond daar hoog opgericht en hièld alleen het trotsche hoofd een weinig gebo gen om in de diepte te zien. Zoo stond hij daar onbeweeglijk. Daar verdween op eens de ge stalte, als door een geest weggevaagd. Een zwakke kreet klonk uit de diepte. De Spanjaard had zijn straf ont vangen. Hij lag in hetzelfde graf als de ongelukkige Valentin. De afgrond was bepaald ontoegankelijk. Nooit drong een lichtstraal van zon of ster ren, nooit een menschelijk oog in deze doodelijke diepte door. Ook Perrito was in deze diepte ver dwenen. Het kleine dier moest in zijn blinde trouw den meester nagespron gen zijn. Nu was de vreeselijke spanning onder de bewoners van Karnach ver dwenen. Aan de gerechtigheid was naar men meende voldaan en de mis daad, aan den jongen beeldsnijder bedreven, was geboet. Toen echter de volgende morgen aanbrak, zagen allen wat er dien nacht gebeurd wasdaar ooven stc.id het beeld van den Spanjaard. IJl, door zichtig en toch ontzettend duidelijk vertoonde een groep boomen de reus achtig vergroote, doch ongeschonden gestalte van den Spanjaard. Juist zooals hij den dag te voren naar den top der rots was gestapt, juist zoo vertoonde het akelig ver schijnsel zijn gestalte in groote, duide lijke «trekkende trotsche houding, de hoed, mantel en kraag en degen, zelfs de hond ontbrak niet. Schrik en ontzetting maakten zich van de lieden van Karnach meester. Zoo sprak dus het Godsoordeel nog na den dood en de boete van de vree selijke misdaad. Daar was een waar schuwing, die ieders gemoed ontroerde. Onverklaarbaar was het verschijnsel en zonder te veranderen bleef het voort bestaan. Waar men ging, overal zag de reusachtige beeltenis van den Spanjaard op den toeschouwer neer. Alleen als men dicht bij de rots kwam, verdween zij en zag men niets dan eenige groote denneboomei met lage «truiken aan den voet. Niemand waagde zich echter sinds dezen tijd op den Urtelsfels. Een jonge waaghals die het beproef de, kwam nooit terug. Later heeft|een vroom burger den paal me* het kruis II

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8