J'Li
s
xniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiHiin:iiiiiiiiiiiiiinniiiiniiiiiiiiiiiiiiiii!iuiiiiniiiiiniiii!iniiiiiiii;innii' iniiiiiiiiiHiniiiiiHiiiiüiinüR
xiiiiiiimtimiiiiiiiiiiiiiii:;iMiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiwii!iiiiiiiiiii!iiiiiumii!iiiiiiiiiiiiiiii!ii!ii;miiiiiiiiii!iiniiiiiii!i}:
HET VERBORGEN SCHILDERIJ
UIT DE
MOPPENTROMMEL
No. 45TWEEDE JAARGANG 1921*
T Rupert verbleekte en moest alle zeïf-
beheersching aanwenden, om den baat-
zuchtigen vrek niet te lijf te gaan. Hij
antwoordde niet en roeide ijverig in de
richting van Weston's hoeve,
v De oude man wilde aan zijn bedreigin
gen gevolg geven. „Terug.... of ik
dood je Hij wierp zich op zijn neef
en trachtte zich van de riemen meester
te maken.
Gideon ontving als antwoord een for-
schen duw, die hem omver deed tuime
len.
Rupert roeide voort.
Verkeerden niet Linney en haar vader
in doodsgevaar en had hij niet den gan-
schen avond in de richting van Weston's
hoeve getuurd, fcedrcefd dat niemand
ór om dacht, daarheen te roeien en zon
der dat hij zelf r.og in staat was, hen te
helpen?
1 Gideon bleef razen en stiet af en toe
verwenscbingen uit, die Rupert ven ver
ontwaardiging deden gloeien.
„Zwijg, ondankbare, die niet ver
dient gered te worden. En nu geen
woord meer. Ik roei naar Weston's hoeve,
al zou 't ons beider leven kosten."
„Dwaas," schreeuwde Gideon.,., ,,'t
Is den deed zoeken, 't is.
„Menschlievennheid," vulde Rupert
geërgerd aan.
Weston's hoeve stend gelukkig op een
hoogte, zeedat zij langen tijd de ont
ketende elementen kon trotseeren. Toch
reikte het water al boven de hooimijten.
Er verscheen in Rupert's cogen een
glans, toen hij onder het scheuren van
een wolk, waardoor de maan even zicht
baar werd, Linney kon onderscheiden.
Zij tuurde handenwringend en blijk
baar radeloos dcor de geopende balkon
deuren.
„Ziezoo,_ com, we zijn er," juichte
Rupert voidaan. „Heb ik niet wijs ge
handeld door mijn zin te volgen Wij
kunnen hier drie menschenlevens red
den. Let nu goed cp, terwijl ik voorzich
tig op het balkon klauter en het touw
aan het ijzeren loofwerk vastbind. Vrees
niet, als ik even wegblijf om Linney
en de anderen te halen."
Rupert stond in een ommezien, hand
in hand met Linney op het balkon. Hij
toonde haar de boot, en een glans van
blijdschap verhelderde haar vochtige co
gen.
„Ik had je ginds bij de heuvels al ge
zien," fluisterde hij. „Hoe verlangde ik
je te redden 1"
„Kom, Rupert," vleide zij, „laten we
vader en tante Anny cok gerust gaan
stellen. Zij hebben alle hoop reeds opge
geven. Wat zullen ze blij zijn je te zien."
De oude Weston kon geen woorden
vinden, om Rupert te bedanken, en tante
Anny weende van blijdschap. Dit was
voor den jongen man een der gelukkigste
'rijns levens.
t Rupert nam Linney's hand.
„Kom, gaat nu allen mee. Elke seconde
uitstel kan noodlottig worden, 't Water
blijft rijzen en hoort eens, hoe de storm
te keer gaat. Maar geen nood, over een
uurtje hebben we weer vasten grond onder
onze voeten."
Op het balkon gekomen, wilde Ru
pert het touw losmaken, maar 't hing
slap omlaag. Aan de verschrikkelijke
waarheid viel niet te twijfelen. Gideon
had het doorgesneden en de boot dreef
ver weg en was nauwelijks meer te onder
scheiden.
IV.
Rupert balde woedend de vuisten.
'„Dwaas, die ik was," jammerde hij,
ook hèm te willen redden. Die ellende
ling is geen mensch. Een beest is nog
dankbaar voor wie het uit doodsgevaar
Verlost."
„Je hebt gelijk," beaamde Linney's
vader, terwijl hij hem zachtkcns mee
troonde, om hem even alleen te spreken.
VJe oom is een ellendeling, maar we
moeten ons tegenover Linney en tante
Anny goed houden. Zij zouden het be
sterven als ze wisten, hoe hopeloos onze
toestand is. Kom, jongenlief, op God
Vertrouwd en de beide vrouwen getroost!"
Rupert moest in zijn hart den ouden
man gelijk geven.
e ,,'t Is niet erg," stelde hij Linney en
tante Anny gerust. „Weston's hoeve is
geen kaartenhuis en wel tegen een duwtje
bestand. Kom, Linney, zorg jij eens voor
een smakelijk kopje thee dat zal ons na
alle inspanning en ontbering goed doen."
Zij lachte door haar tranen heen. Den
dood voor oogen troostte en verblijdde
hij haar. Zeker, Weston's hoeve was geen
ikaartenhuis. Maar dat ze elk oogenblik
kon bezwijken en weggespoeld worden,
stond paalvast naar zijn meening.
Zij legde haar kleine hand in die van
fRupert en liet de groote blauwe oogen
lover den ontketenden, zw'arten._ vloed
ronddwalen. Welluidend en weemoedig
klonk hare stem, als wilde zij de gram
schap des hemels dcor een smeekgezang
afwenden.
„O God onze toevlucht in eeuwig
heid
Plotseling slaakt Rupert een gil, die
Linney's lied overstemt en allen doet
sidderen en verbleeken. Zijn oogen tu
ten in één richting. Hij laat Linney's
hand los en strekt in de duisternis de
armen uit, als wil hij naar iets grijpen,
wat voor hem ligt. Ziet hij in werkelijk
heid iets of laat hij zich dcor gezichts
bedrog misleiden
„Is 't niet een boot, die daar komt aan
drijven vraagt hij opgewonden en
hijgend.
Er nadert inderdaad een vaartuig zon
der roeier, dat door den vloed heen cn
weer wordt geslingerd.
„Hoe is 't mogelijk?" gilt Linney,
terwijl zij Rupert's arm omknelt. De
jonge man hangt ver over. den balkon
rand en tast ijverig in de diepte.
„Het touw....nu zijn we gered!"
juicht hij, plotseling overeind springend,
„O God, zou die ellendeling zijn verdien
de straf ontvangen hebben Hoe vreese-
iijk, zóó te moeten sterven 1"
Hij voelde Linney's hand beven. De
boot dreef vóór het balkon en werd dcor
Rupert vastgebonden.
„Vlug, ingestapt en geen oogenblik
meer verloren
V.
Van Gideon Nedd geen spoor. Was
hij door den vloed verzwolgen en met
zijn goud in den afgrond verdronken en
begraven
Over den dcod van den ellendeling
hangt een dichte sluier. Niemand die
weet, hoe hij is gestorven. De overstroo
ming maakte vele slachtoffers, waarover
rouw en droefheid heerschten, maar
geen oog dat vochtig werd, geen hart dat
weende over den tragischen dcod van
Gideon Nedd.
Geen burger van Ixfordshire, die zich
er cm bekommert, waar zijn goud geble
ven is.
Wel komen vreemde schatgravers den
geteisderden fcodem omwoelen, lieden,
blijkbaar even dorstig naar goud als de
ellendige en hardvochtige vrek.
Rupert heeft r.ooit Gideon's schatten
begeerd. Hij leeft in gelukkigen echt
met zijn Linney, die veor hem een klei
nood is, waartegen goud noch edelsteenen
kunnen opwegen.
BEDENKELIJKE TOESTAND.
Kapitein „Drommels. Van Zwabbe
ren ben je nu al weer dronken 1"
Van Zwabberen„Met den besten
wil ben ik niet in staat dit thans te be-
oordeelen kapitein."
DIEET.
Zekere kostschoolhouder komt met
een zijner leerlingen een dokter raad
plegen.
„Dat ventje is zwak," zegt de esculaap,
„ik zou u raden hem dagelijks verster
kende middelen te geven, zooals bouillon,
eieren, biefstuk, dikwijls zeevisch...."
„Zeevisch, dokter, is die zoo goed?"
vraagt de instituteur.
„Zeker," is het antwoord.
Tehuis gekomen, ontving de lijder
eiken ochtend bij zijn ontbijttwee gar
nalen.
KLEIN MAAR DAPPER.
Kareltje, zes jaar oud, speelt erg op
Zijn poot tegen de kindermeid.
„Zeg eens, jongetje," roept de vader,
„wil je wel aanstonds stil zijn of moet ik
met de zweep komen
„Ik heb geen zweep noodig, papa,"
roept Kareltje „ik zal haar zonder zweep
wei klein krijgen."
EEN OUDHEIDKENNER.
Een parvenu, die een oud kasteel aan
den Rijn, met al zijn toebehooren, had ge
kocht, legde cp den eersten kouden dag
vuur aan in een oude stalen wapenrus
ting, Terwijl hij bij den gloed zijn han
den zat te warmen, kwam zijn dochter
de kamer binnen.
„O, papa, wat hebt ge daar gedaan
riep zij uit.
Waarop de heer van het kasteel met
zelfvoldoening antwoordde
„De vent, die zoo'n kachel heeft uit
gevonden, moet wel stapelgek zijn ge
weest maar ik heb het oude.ding toch
gloeiend gekregen,*
ESOPUS VERBETERD."
Een oude aap, die zijn zoons her voor
deel van eendracht wilde leeren, bracht
hun een aantal stekken, cn liet hun zien
hoe gemakkelijk zij één tegelijk gebro
ken konden worden.
„Nu zal ik jeliu 'n nuttige les geven,"
zeide de vader, en hij begon de stokken
tot een bundel bijeen te binden. Maar de
jonge apen, die dachten dat hij hen
slaan wilde, vielen allen tegelijk op hem
aan en takelden hem duchtig toe.
„Daar ziet je nu het voordeel van
eendrachtzeide de mishandelde
vader. „Als jelui mij met één tegelijk had
den aangevallen, zou ik jelui één voor
één doodgeslagen hebben."
EEN MONSTERTJE.
Een tamelijk leelijke .ongejuffer had
op een huwelijksadvertentie geschreven,
trad in briefwisseling met den inzender
en sprak eindelijk een bijeenkomst af
aan het spoorwegstation te X. Als her-
kenningsteeken zond ze hem een staaltje
van de japen die ze dragen zou. Ze ging
dus op reis maar aan het station
sprak niemand haar aan en bitter teleur
gesteld ging ze naar huis om den
volgenden avond in de courant het wreede
bericht te lezen „*t Monstertje beviel
mij wel maar 't monster niemendal."
ONZE DIENSTBODEN.
Tante Aurelia (die op visite is geko
men en den 6 weken ouden wereldburger
bewondert tot het kindermeisje). „De
kleine Frits is een ferme jongen
schreeuwt hij goed
Dienstmaagd„O zeer zeker 't is
precies zijn mama."
DE MACHT VAN DE MAAG
Brillat-Savarin, de beroemdste autori
teit op het gebied van goeden smaak, voor
zooverre de maag betreft, beweert dat
de meeste onzer zedelijke hoedanigheden
en handelingen van den toestand onzer
spijsverteringsorganen afhangen. „Een
dik mensch, een goed mensch 1" zegt
hij en 't is waar dat vele misdaden alleen
uit honger bedreven worden. Cesar is
(bij Shakespeare van dezelfde meening
en verdenkt „de mannen, die er zoo wel
gedaan uitzien en 's-nachts goed slapen"
niet van verraad. Maar Savarin gaat nog
verder en verklaart zelfs de richting van
den geest der dichters (die, volgens de
meening van anderen, alleen als zij honger
hebben den Pegasus goed berijden) uit
het vermogen van hun maag. Wie eene
goede maag hebben, verzekert hij, hellen
tot het luimige genre over, wie een
slechte hebben, tot het tragische tus-
schen die twee in, staat de dichter van
elegieën en idyllen, met eene langzame of
trage spijsvertering. Ieder, die met hoofd
werk te doen heeft, zal trouwens moeten
bevestigen, dat denken en spijsvertering
in omgekeerde verhouding staan.
Dat persoonlijke moed ook uit de maag
ontstaat, dacht die Engelsche Generaal
toen hij den raad gaf „Haasten wij ons
onze soldaten ten strijde te voeren, ter
wijl zij hun roastbeef nog in hun maag
hebben. „En zoo dacht ook die hoveling
van Lode wijk XIV, die, toen Prins Euge-
nius van Savoye Frankrijk benarde, hem
toewenschte
„Had hij maar acht dagen lang maag
verstoring 1"
BIJ ONDERVINDING.
Woekeraar. Als ik een brief ontvang,
dan kan ik reeds aan de titulatuur zien,
wat de schrijver verlangt. Staat er
„Zeergeèërde heer," dan wil hij geld ter
leen hebben schrijft hij „Edele men-
schenvriend," dan verzoekt hij uitstel,
maar als hij scheldt „Ellendige woeke
raar," dan betaalt hij de schuld met den
interest tot op een cent.
SNUGGER.
Een boer komt in Amsterdam en ziet
de telefoondraden, waarmede de huizen
onderling verbonden zijn op eens roept
hij uit
„Och: ochwat is toch in zoo'n stad
alles licht en dicht, de huizen moeten met
draden aan elkander verbonden worden,
om het omvallen te beletten.
INNIGE SMART.
Betsy vergoot bij het vertrek van de
vriendin harer jeugd zoo heete tranen, dat
zij aan de brandwonden daarvan nog lij
dende is.
- UIr JJB KINDEKKAMER
Grootvader. Maar kind, je moet niet
altijd schreeuwen, als men je niet geeft wat
je verlangtik wil ook dikwijls iets, dat
ik niet krijg en ik schreeuw toch niet.
Kind. Schreeuw dan maar eens goed,
grootvader, dan_ zalXv gten^J.at^u alles
kriig twat u
RAAK,?
Twee heeren hebben een hevfgen woor
dentwist. In 't vuur van den strijd zegt
de een „Mijnheer geloof niet dat ik
zoo dom ben als ik er uit zie 1"
„O neen antwoordde de rndere „dat
ware ook te veek ver angd."
STATISTIEK.
Een arme eenzame kantoorklerk zit
zijn ooren te krabben en leest in de krant
dat de statistiek bewezen heeft dat ieder
mensch in Nederland een flesch wijn
drinkt. „Wie weerga zegt de penneük-
ker „drinkt dan toch eiken dag de mijne
uit?"
ZIGEUNERSTREKEN.
In Hongarije is het liegen en bedriegen
der Zigeuners hun stelen en hun afkeerig-
heid van werken spreekwoordelijk. Zoo
zegt men „De Zigeuner is het ploegen
niet gewoon." „Hij zweert' als een Zi
geuner" dat wil zeggen veel en valsch,
„Eeri Zigeuner te willen verbeteren is den
Moriaan gewasschen." „Zelfs een Zi
geuner zou ploegen als hij er zich maar
aan gewend had." „Hij zit op het Zi-
geunerpaard dat wil zeggen hij liegt.
En zoo zijn er vele andere Hongaarsche
spreekwoorden.
Ontelbare schelmstukken worden van
de Zigeuners verhaald. Wie in hun han
den valt is het kind van de rekening en
zelfs als zij elkaar een poets kunnen spelen,
laten zij het ook niet.
Eens werd een Zigeunerbende bij den.
schout van zeker dorp geroepen om bij
gelegenheid van een danspartij muziek
te maken. In de zaal werd gedanst en de
Zigeuners waren in het voorvertrek ge
plaatst waar de basspeler al spoedig
achter de kachel een flesch met een ver
lokkelijk fijn merk in 't oog kreeg. Hij
twijfelde geen oogenblik of een knecht
had die flesch gekaapt en daar neergezet.
Een blik van verstandhouding tusschen
de bruine muzikanten was genoeg en
het besluit werd genomen om den dief-
achtigen knecht beet te nemen en de
flesch leeg te drinken. Ongelukkig was er
geen fijne wijn in maar vloeibaar schoen
smeer. De basspeler nam een fikschen
teug zette groote oogen op en reikte
Zonder een woord te spreken de flesch
zijn buurman toe. De klarinettist stikte
bijna in den teug dien hij nam maar
verloor zijn tegenwoordigheid van geest
niet„De duivel hale den schoft die
zulk een nectar drinkt bromde hij
slechts. De eerste vioolspeler ontrukte
hem snel de flesch van dezen was het
bekend (fat hij de flesschen altijd tot den
bodem leegdronk zonder 'zich om zijn
nog dorstige makkers te bekommeren,
de paukenslager mat hem dan ook met
een woedenden blik en was niet weinig
verrast, dat, toen de beurt aan hem kwam,
er nog eenige druppels van het kostbare
vocht voor hém waren overgebleven. Na
dat al de Zigeuners gedronken hadden
wisselden zij weder zwijgend een blik
toen wendde de basspeler zich tot den
klarinettist en sprak schertsend t „Zeg
kameraad zullen wij nu ook een borstel
tje toe eten?"
INTIMITEIT.
Heer„Neemt u nog pianoles,
juffrouw
Dame „Neen, maar ik speel dikwijls
quatre mains met een zeer intieme
vriendin, een allerliefst meisje."
Heer „Mag men zoo indiscreet zijn
naar den naam dezer dame te vragen?"
Dame „Ah, den naam kon ik niet
duidelijk verstaan, zij werd eerst heden
morgen aan mij voorgesteld."
DE KRACHT VAN VLEIERIJ.
Een departements-klerk had zijn chef,
die zoo doof als een kwartel was, een
gunst te verzoeken, en toen hij bij hem
was binnengelaten, zeide hij op luiden
toon t
„Het verheugt mij te bespeuren, mijn
heer, dat uw doofheid bijna geheel over
is."
„Hè?" zeide zijn chef, zijn hand aan
zijn oor brengendewaarop de klerk
zijn vleierij, zoo hard als hij kon, uit
schreeuwde. De chef nam zijn hand
van zijn oor af, en schoof zijn onderge
schikte een stuk papier en een potlood
toe. De klerk, die zijn geduld bijna ver
loor, schreef nu „Het verheugt mij,
mijnheer, te bespeuren dat uw doofheid
bijna geheel over is."
De chef las het, glimlachte en zei vrien
delijk „Dank u. Ja, zoo is 't. En zeg mij
du, mijn waarde jonge vriend, wat ik
voor u doen kan?"
En de. gevraagde gonst werd oatnid.del-
I'. I NAAR CHARLES GARV1CE DOOR A. T. I I
VIII.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Gerald begon nog dienzelfden avond
zijn plannen uit te werken. De lamp
was, zooals hij gezegd had, goed, maar
ze was ook heet. Hij voelde echter niet
eer, hoe warm het in de kleine kamer
was, voor het zweet hem op het voor
hoofd stond. Toen stond hij op en,
zijn pijp aanstekend, liep hij naar bui
ten, om van de frissche lucht te ge
nieten. Het was een heerlijke avond
en er woei een lekkere zeewind. Hij
wandelde naar den aanlegsteiger en
terwijl hij naar de zee keek, hield hij
zich in gedachten bezig met zijn tee-
keningen, tot hij opeens dicht langs
het strand een jong meisje zag wande
len.
Toen de maan achter een wolk te
voorschijn kwam, zag hij, dat het Lu
cy Hawker was. Hij dacht vaag, dat
het toch wel wat vreemd was, dat zij
daar op dit uur liep, maar kwam tot
de slotsom, dat zij zich aangetrokken
gevoeld had door den mooien avond.
Toen hij zijn blikken van haar afwend
de zag hij een ander langs het rotspad
aankomen en zich bij haar voegen. Het
was een jonge man en Gerald ver
beeldde zich, dat hij eenigszins leek
op Mordaunt Sapley, maar hij was te
ver verwijderd, dan dat Gerald hem
met zekerheid zou kunnen herkennen
en, terwijl hij nog keek, verdwenen de
beide gedaanten in een bocht van den
weg.
C-erald peinsde op dat oogenblik
juist over een lastige kwestie betref
fende den bouw van den vleugel en
dacht daarom in het geheel niet
meer aan Lucy en haar begeleider,
zoodra deze uit zijn gezicht Verdwenen
waren. Na een half uur had hij het
probleem opgelost en zijn pijp aanste
kend, begaf hij zich op weg naar huis,
om weer te gaan v/erken.
Er was nog een andere weg, een een
voudig voetpad, dat rechtstreeks van
het strand naar boven liep en hij be
sloot voor de verandering dezen weg
eens te nemen. Terwijl hij naar boven
klom, viel plotseling van een over
hangende rots Lucy vlak voor zijn
voeten neer.
„Juffrouw Lucy riep hij uit.
F Zij schrikte en gaf een gilletje van
angst, hem een oogenblik met wijd
geopende oogen aankijkend. Toen keek
ze vlug om.
„U u hebt me doen schrikken,
mijnheer," zei ze.
Dat spijt me." zei Gerald. „Maar
waar bent u af gesprongen of liever
gevallen Ik dacht eerst dat het een
geit was. Is daar boven ook een pad
„Ja," zei ze, hem van terzijde aan
ziende, Maar maar het wordt maar
zelden gebruikt. Ik maakte een wan
delingetje het is zoo'n mooi weer."
■nPat. is„het," stemde Gerald toe,.
„te mooi om binnen te blijven. Ik meen
u zooeven op het strand gezien te heb
ben kan dat
Zij zweeg een oogenblik en zei toen
met een geforceerd lachje j
„Ja mijnheer, daar ben ik ten minste
geweest."
„En niet alleen, wel zei Gerald
glimlachend.
„O, jawel, ik was wel alleen
„Dit is vreemd," zei Gerald, „Ik
dacht
Hij zweeg. Het was niet fair, zich
met het deen en laten van het meisje
te bemoeien.
„Ten minste, bijna voortdurend,"
zei ze. „Ik heb even met een visscher
staan praten misschien hebt u dat
gezien."
Gerald aanvaardde deze uitlegging,
zonder meer. Het was trouwens, alles
wel beschouwd, uiterst onwaarschijn
lijk, dat Lucy, die altijd zoo waarheid
lievend en zedig scheen, willens en we
tens zou liegen. Hij zou zich wel ver
gist hebben, toen hij dacht, dat de man
op Mordaunt Sapley leek.
„Het is zeker goed vischweer, niet
vroeg hij.
Zij bevestigde dit en terwijl zij
naast elkaar voortwandelden spraken
zij over de visschers en het visschers-
leven. Eensklaps zei hij
„De lamp is toch, hoop ik, goed ge
vuld, juffrouw Lucy Ik moet van
avond nog heel wat werken. U weet
misschien, dat ik waarschijnlijk be
last word met de vernieuwing van den
ouden vleugel van het kasteel
„Ik heb gehoord, dat u daar geweest
bent en den gevel hebt staan bekij
ken, mijnheer," antwoordde zij. „Het
doet me plezier voor u Het is een heel
mooi kasteel en juffrouw Sartoris is een
heel vriendelijke dame."
„Houd u van haar vroeg Ge
rald.
„O ja, mijnheerZe is altijd heel
goed en aardig voor mij. ledereen
houdt v.an haar. ofschoon ze soms wel
eens wat wat trotsch en uit de
hoogte lijkt. Tegenover mij is ze ech
ter nooit zoo tenminste hoogst zel
den.". Zij zuchtte, bij deze correctie
van haar woorden. „Ik heb haar ge
kend van het oogenblik dat zij hier
kwam we waren allebei jonge meis
jesal was er natuurlijk verschil.
Volgens mij is ze de liefste jongedame
die ik ooit gezien heb," voegde zij er
met warmte aan toe.
Gerald zou Lucy wel op staanden
voet de hand hebben willen drukken,
maar was zoo wijs om niets te ant
woorden.
„Het is hier een eenzame weg," zei
hij na een pauze. „Maar u bent zeker
niet bang alleen
„O, neen, ik ben er aan gewoon,
mijnheer," zei ze eenvoudig. „Er ko
men hier maar weinig menschenal
leen de kustwacht en een enkele vis-
scher.Jl
„Daar komt er juist een aan," zei
C-erald, wijzende op een man, die lang
zaam op hen toe slenterde.
Het pad was zeer smal en hij deed
een pas opzij om den man voorbij te
laten, die hem, in het voorbijgaan,
nieuwsgierig aankeek, toen aan zijn
zuidwester tikte en „goeden avond"
zei.
„Dat is Jenks, de kustwachter,"
zei Lucy, toen de man voorbij was.
Nadat hij hen een paar passen voor
bij was, bleef hij staan, keerde zich om
en haalde hen weer in.
„Neemt u me niet kwalijk, mijn
heer," zei hij, weer aan zijn pet tik
kend, beleefd, „zou u misschien ook
een pijp tabak voor me hebben Ik
heb niets meer bij me, en...."
„Zeker wel," antwoordde Gerald,
zijn tabakszak openend en die ledigend
in de vereelte handen van de man.
„O, ik heb niet alles noodig, mijn
heer," zei hij.
„Ik heb thuis nog genoeg," zei Ge
rald, „neem het maar gerust."
„Dank u mijnheer. Mijnheer Wayre,
is 't niet
„Goed geraden," antwoordde Ge
rald vroolijk, „goeden avond."
„Hij vraagt altijd iedereen om ta
bak," zei Lucy glimlachend.
„ik kan me dat best begrijpen," zei
Gerald. „Het móet een vervelend baan
tje zijn, den heelen nacht langs de
kust op en neer te loepen en dan vroo-
lijkt een pijp tabak nog eens wat opf
Kiik, daar zijn wé ergoeden avond,
juffrouw Lucy."
Zij was kort voor haar woning blij
ven stilstaan en keek er aarzelend
naar, terwijl ze zijn groet op zachten
toon beantwoordde en als een scha
duw van hem wegvlood.
„Dus de liefste van juffrouw Lucy
is een visscher zei hij in zichzelf.
„Laat ze gelukkig zijn."
Hij werkte tot laat in den avond
en den volgenden morgen ging hij da
delijk na het ontbijt naar het kasteel.
Hij had eenige noodzakelijke gereed
schappenpassers en linialen enz.
meegenomen en wilde die wegbergen
in de kamer die juffrouw Sartoris zoo
vriendelijk ter zijner beschikking had
gesteld. Hij ging dus naar binnen en
zag tot zijn verwondering dat een
dienstmeisje daar hard aan het werk
was en alles afstofte en schoonmaakte.
„Je hoeft niet weg te gaan," zei hij,
toen het meisje aanstalte maakte om
te vertrekken. „Ik wil alleen maar
even deze dingen op het bureau leg
gen."
„Ja, mijnheer. U kunt ze er in leg
gen, als u wilt," zei ze. „De laden zijn
al leeggemaakt. Mijnheer Sapley heeft
dat vanmorgen heel vroeg al gedaan."
„Dat was heel vriendelijk van hem,"
zei Gerald, „ik kan de laden heel goed
gebruiken."
„Moet ik dat portret hier laten
staan, mijnheer Het schijnt nogal
vuil te zijn."
Zij keek naar het portret dat nog
tegen den muur stond, op dezelfde
plaats waar Gerald het had neergezet.
„Ja, laat dat maar hier," zei hij,
Jiet opnemend en het eenige ooeën-
blikken bekijkend. Het lieve gelaat
had iets verhevens, dat hij er den vori-
gen dag niet in had opgemerkt en hij
zette het tegen het bureau, met de be
doeling het 's avonds mee naar huis te
nemen cm het schoon te maken.
„Het is een mooie lichte kamer.",
zei hij, „ik zie, dat jeschoone gordij
nen hebt opgehangen, Susanna."
„Ja. mijnheer. De juffrouw zei. dat
ik dat doen moest en ik moet ook de
kachel aanmaken, tegen de vochtig
heid, ziet u. Ik heet Emilie,mijnheer.",
„Neem me niet kwalijk, zei Gerald1.
„Emilie is een veel mooiere naam dan
Susanna. Het is heel vriendelijk van
juffrouw Sartoris. De kachel kan je
wel uitlaten de zon komt door en die
zal de kamer gauw genoeg droog ma
ken."
Hij ging naar buiten en begon te
werken, maar, hoezeer hij ook in zijn
werk opging, toch moest hij elk oo en-
blik aan juffrouw Sartoris' zorgzame
vriendelijkheid denken. Ook viel hem
de haast op, waarmee Sapley het bu-*
reau had leeggehaald. „Maar. hij is in
zijn recht, om een man te wantrouwen,
die geen referenties kan opgeven,'!
mompelde hij.
Den geheelen morgen dacht hij er
over of juffrouw Sartoris of mevrouw
Lexton misschien eens in de buurt
zouden komen, maar de ochtend ging'
voorbij, zonder dat hij een van beiden
zag. Hij had een paar broodjes mee
gebracht, om een goede reden te heb
ben te bedanken voor een uitnoodi-
ging om aan de lunch deel te nemen
hij wilde er vooral voor zorgen, niet
indringerig te schijnen en met zijn
maatlat in de hand op en neer loopendv
at hij een broodje op, toen hij een rij
tuig hoorde aankomen en even later
zag hij een landauer met een prachtig
span paarden op het kasteel toe rijden.
In het rijtuig zaten de beide dames en
Gerald nam z'n hoed af, maar wendde
zich onmiddellijk daarna weer af.
„Daar is mijnheer Wayre," zei
mevrouw Lexton. „Wat heeft hij het
drukWillen we eens gaan kijken hoe
hij opschiet, Claire
„Misschien zouden we hem maar
storen," zei Claire.
„Misschien wel, maar dat zal hij niet
erg vinden, denk ik."
Claire antwoordde niet en de dames
gingen naar binnen. Het scheen ech
ter, dat zij zijn tegenwoordigheid niet
had vergeten, want toen de thee werd',
gebracht, zei ze den bediende ook den
heer Wayre thee te gaan brengen. Ge
rald zag den man met een gevoel van
teleurstelling met zijn zilveren thee
blad aankomen. Zou juffrouw Sartoris
misschien straks nog komen Maar
de namiddag ging voorbij zonder dat
zij kwam en hij eindigde zijn werk met:
een gevoel, alsof hem iets ontbrak om1
geheel voldaan te zijn. Toen hij den
volgenden morgen weer aan het werk
was, kwam Sapley bij hem. Gerald had
verwacht, dat hij alles behalve vrien
delijk zou zijn, maar tot zijn verwon
dering was Sapley uiterst beleefd en
scheen het er zelfs op aan te leggen,
een goeden indruk te maken.
_lk zie,, dat. u al aardigopschiet,