J'Li s xniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiHiin:iiiiiiiiiiiiiinniiiiniiiiiiiiiiiiiiiii!iuiiiiniiiiiniiii!iniiiiiiii;innii' iniiiiiiiiiHiniiiiiHiiiiüiinüR xiiiiiiimtimiiiiiiiiiiiiiii:;iMiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiwii!iiiiiiiiiii!iiiiiumii!iiiiiiiiiiiiiiii!ii!ii;miiiiiiiiii!iiniiiiiii!i}: HET VERBORGEN SCHILDERIJ UIT DE MOPPENTROMMEL No. 45TWEEDE JAARGANG 1921* T Rupert verbleekte en moest alle zeïf- beheersching aanwenden, om den baat- zuchtigen vrek niet te lijf te gaan. Hij antwoordde niet en roeide ijverig in de richting van Weston's hoeve, v De oude man wilde aan zijn bedreigin gen gevolg geven. „Terug.... of ik dood je Hij wierp zich op zijn neef en trachtte zich van de riemen meester te maken. Gideon ontving als antwoord een for- schen duw, die hem omver deed tuime len. Rupert roeide voort. Verkeerden niet Linney en haar vader in doodsgevaar en had hij niet den gan- schen avond in de richting van Weston's hoeve getuurd, fcedrcefd dat niemand ór om dacht, daarheen te roeien en zon der dat hij zelf r.og in staat was, hen te helpen? 1 Gideon bleef razen en stiet af en toe verwenscbingen uit, die Rupert ven ver ontwaardiging deden gloeien. „Zwijg, ondankbare, die niet ver dient gered te worden. En nu geen woord meer. Ik roei naar Weston's hoeve, al zou 't ons beider leven kosten." „Dwaas," schreeuwde Gideon.,., ,,'t Is den deed zoeken, 't is. „Menschlievennheid," vulde Rupert geërgerd aan. Weston's hoeve stend gelukkig op een hoogte, zeedat zij langen tijd de ont ketende elementen kon trotseeren. Toch reikte het water al boven de hooimijten. Er verscheen in Rupert's cogen een glans, toen hij onder het scheuren van een wolk, waardoor de maan even zicht baar werd, Linney kon onderscheiden. Zij tuurde handenwringend en blijk baar radeloos dcor de geopende balkon deuren. „Ziezoo,_ com, we zijn er," juichte Rupert voidaan. „Heb ik niet wijs ge handeld door mijn zin te volgen Wij kunnen hier drie menschenlevens red den. Let nu goed cp, terwijl ik voorzich tig op het balkon klauter en het touw aan het ijzeren loofwerk vastbind. Vrees niet, als ik even wegblijf om Linney en de anderen te halen." Rupert stond in een ommezien, hand in hand met Linney op het balkon. Hij toonde haar de boot, en een glans van blijdschap verhelderde haar vochtige co gen. „Ik had je ginds bij de heuvels al ge zien," fluisterde hij. „Hoe verlangde ik je te redden 1" „Kom, Rupert," vleide zij, „laten we vader en tante Anny cok gerust gaan stellen. Zij hebben alle hoop reeds opge geven. Wat zullen ze blij zijn je te zien." De oude Weston kon geen woorden vinden, om Rupert te bedanken, en tante Anny weende van blijdschap. Dit was voor den jongen man een der gelukkigste 'rijns levens. t Rupert nam Linney's hand. „Kom, gaat nu allen mee. Elke seconde uitstel kan noodlottig worden, 't Water blijft rijzen en hoort eens, hoe de storm te keer gaat. Maar geen nood, over een uurtje hebben we weer vasten grond onder onze voeten." Op het balkon gekomen, wilde Ru pert het touw losmaken, maar 't hing slap omlaag. Aan de verschrikkelijke waarheid viel niet te twijfelen. Gideon had het doorgesneden en de boot dreef ver weg en was nauwelijks meer te onder scheiden. IV. Rupert balde woedend de vuisten. '„Dwaas, die ik was," jammerde hij, ook hèm te willen redden. Die ellende ling is geen mensch. Een beest is nog dankbaar voor wie het uit doodsgevaar Verlost." „Je hebt gelijk," beaamde Linney's vader, terwijl hij hem zachtkcns mee troonde, om hem even alleen te spreken. VJe oom is een ellendeling, maar we moeten ons tegenover Linney en tante Anny goed houden. Zij zouden het be sterven als ze wisten, hoe hopeloos onze toestand is. Kom, jongenlief, op God Vertrouwd en de beide vrouwen getroost!" Rupert moest in zijn hart den ouden man gelijk geven. e ,,'t Is niet erg," stelde hij Linney en tante Anny gerust. „Weston's hoeve is geen kaartenhuis en wel tegen een duwtje bestand. Kom, Linney, zorg jij eens voor een smakelijk kopje thee dat zal ons na alle inspanning en ontbering goed doen." Zij lachte door haar tranen heen. Den dood voor oogen troostte en verblijdde hij haar. Zeker, Weston's hoeve was geen ikaartenhuis. Maar dat ze elk oogenblik kon bezwijken en weggespoeld worden, stond paalvast naar zijn meening. Zij legde haar kleine hand in die van fRupert en liet de groote blauwe oogen lover den ontketenden, zw'arten._ vloed ronddwalen. Welluidend en weemoedig klonk hare stem, als wilde zij de gram schap des hemels dcor een smeekgezang afwenden. „O God onze toevlucht in eeuwig heid Plotseling slaakt Rupert een gil, die Linney's lied overstemt en allen doet sidderen en verbleeken. Zijn oogen tu ten in één richting. Hij laat Linney's hand los en strekt in de duisternis de armen uit, als wil hij naar iets grijpen, wat voor hem ligt. Ziet hij in werkelijk heid iets of laat hij zich dcor gezichts bedrog misleiden „Is 't niet een boot, die daar komt aan drijven vraagt hij opgewonden en hijgend. Er nadert inderdaad een vaartuig zon der roeier, dat door den vloed heen cn weer wordt geslingerd. „Hoe is 't mogelijk?" gilt Linney, terwijl zij Rupert's arm omknelt. De jonge man hangt ver over. den balkon rand en tast ijverig in de diepte. „Het touw....nu zijn we gered!" juicht hij, plotseling overeind springend, „O God, zou die ellendeling zijn verdien de straf ontvangen hebben Hoe vreese- iijk, zóó te moeten sterven 1" Hij voelde Linney's hand beven. De boot dreef vóór het balkon en werd dcor Rupert vastgebonden. „Vlug, ingestapt en geen oogenblik meer verloren V. Van Gideon Nedd geen spoor. Was hij door den vloed verzwolgen en met zijn goud in den afgrond verdronken en begraven Over den dcod van den ellendeling hangt een dichte sluier. Niemand die weet, hoe hij is gestorven. De overstroo ming maakte vele slachtoffers, waarover rouw en droefheid heerschten, maar geen oog dat vochtig werd, geen hart dat weende over den tragischen dcod van Gideon Nedd. Geen burger van Ixfordshire, die zich er cm bekommert, waar zijn goud geble ven is. Wel komen vreemde schatgravers den geteisderden fcodem omwoelen, lieden, blijkbaar even dorstig naar goud als de ellendige en hardvochtige vrek. Rupert heeft r.ooit Gideon's schatten begeerd. Hij leeft in gelukkigen echt met zijn Linney, die veor hem een klei nood is, waartegen goud noch edelsteenen kunnen opwegen. BEDENKELIJKE TOESTAND. Kapitein „Drommels. Van Zwabbe ren ben je nu al weer dronken 1" Van Zwabberen„Met den besten wil ben ik niet in staat dit thans te be- oordeelen kapitein." DIEET. Zekere kostschoolhouder komt met een zijner leerlingen een dokter raad plegen. „Dat ventje is zwak," zegt de esculaap, „ik zou u raden hem dagelijks verster kende middelen te geven, zooals bouillon, eieren, biefstuk, dikwijls zeevisch...." „Zeevisch, dokter, is die zoo goed?" vraagt de instituteur. „Zeker," is het antwoord. Tehuis gekomen, ontving de lijder eiken ochtend bij zijn ontbijttwee gar nalen. KLEIN MAAR DAPPER. Kareltje, zes jaar oud, speelt erg op Zijn poot tegen de kindermeid. „Zeg eens, jongetje," roept de vader, „wil je wel aanstonds stil zijn of moet ik met de zweep komen „Ik heb geen zweep noodig, papa," roept Kareltje „ik zal haar zonder zweep wei klein krijgen." EEN OUDHEIDKENNER. Een parvenu, die een oud kasteel aan den Rijn, met al zijn toebehooren, had ge kocht, legde cp den eersten kouden dag vuur aan in een oude stalen wapenrus ting, Terwijl hij bij den gloed zijn han den zat te warmen, kwam zijn dochter de kamer binnen. „O, papa, wat hebt ge daar gedaan riep zij uit. Waarop de heer van het kasteel met zelfvoldoening antwoordde „De vent, die zoo'n kachel heeft uit gevonden, moet wel stapelgek zijn ge weest maar ik heb het oude.ding toch gloeiend gekregen,* ESOPUS VERBETERD." Een oude aap, die zijn zoons her voor deel van eendracht wilde leeren, bracht hun een aantal stekken, cn liet hun zien hoe gemakkelijk zij één tegelijk gebro ken konden worden. „Nu zal ik jeliu 'n nuttige les geven," zeide de vader, en hij begon de stokken tot een bundel bijeen te binden. Maar de jonge apen, die dachten dat hij hen slaan wilde, vielen allen tegelijk op hem aan en takelden hem duchtig toe. „Daar ziet je nu het voordeel van eendrachtzeide de mishandelde vader. „Als jelui mij met één tegelijk had den aangevallen, zou ik jelui één voor één doodgeslagen hebben." EEN MONSTERTJE. Een tamelijk leelijke .ongejuffer had op een huwelijksadvertentie geschreven, trad in briefwisseling met den inzender en sprak eindelijk een bijeenkomst af aan het spoorwegstation te X. Als her- kenningsteeken zond ze hem een staaltje van de japen die ze dragen zou. Ze ging dus op reis maar aan het station sprak niemand haar aan en bitter teleur gesteld ging ze naar huis om den volgenden avond in de courant het wreede bericht te lezen „*t Monstertje beviel mij wel maar 't monster niemendal." ONZE DIENSTBODEN. Tante Aurelia (die op visite is geko men en den 6 weken ouden wereldburger bewondert tot het kindermeisje). „De kleine Frits is een ferme jongen schreeuwt hij goed Dienstmaagd„O zeer zeker 't is precies zijn mama." DE MACHT VAN DE MAAG Brillat-Savarin, de beroemdste autori teit op het gebied van goeden smaak, voor zooverre de maag betreft, beweert dat de meeste onzer zedelijke hoedanigheden en handelingen van den toestand onzer spijsverteringsorganen afhangen. „Een dik mensch, een goed mensch 1" zegt hij en 't is waar dat vele misdaden alleen uit honger bedreven worden. Cesar is (bij Shakespeare van dezelfde meening en verdenkt „de mannen, die er zoo wel gedaan uitzien en 's-nachts goed slapen" niet van verraad. Maar Savarin gaat nog verder en verklaart zelfs de richting van den geest der dichters (die, volgens de meening van anderen, alleen als zij honger hebben den Pegasus goed berijden) uit het vermogen van hun maag. Wie eene goede maag hebben, verzekert hij, hellen tot het luimige genre over, wie een slechte hebben, tot het tragische tus- schen die twee in, staat de dichter van elegieën en idyllen, met eene langzame of trage spijsvertering. Ieder, die met hoofd werk te doen heeft, zal trouwens moeten bevestigen, dat denken en spijsvertering in omgekeerde verhouding staan. Dat persoonlijke moed ook uit de maag ontstaat, dacht die Engelsche Generaal toen hij den raad gaf „Haasten wij ons onze soldaten ten strijde te voeren, ter wijl zij hun roastbeef nog in hun maag hebben. „En zoo dacht ook die hoveling van Lode wijk XIV, die, toen Prins Euge- nius van Savoye Frankrijk benarde, hem toewenschte „Had hij maar acht dagen lang maag verstoring 1" BIJ ONDERVINDING. Woekeraar. Als ik een brief ontvang, dan kan ik reeds aan de titulatuur zien, wat de schrijver verlangt. Staat er „Zeergeèërde heer," dan wil hij geld ter leen hebben schrijft hij „Edele men- schenvriend," dan verzoekt hij uitstel, maar als hij scheldt „Ellendige woeke raar," dan betaalt hij de schuld met den interest tot op een cent. SNUGGER. Een boer komt in Amsterdam en ziet de telefoondraden, waarmede de huizen onderling verbonden zijn op eens roept hij uit „Och: ochwat is toch in zoo'n stad alles licht en dicht, de huizen moeten met draden aan elkander verbonden worden, om het omvallen te beletten. INNIGE SMART. Betsy vergoot bij het vertrek van de vriendin harer jeugd zoo heete tranen, dat zij aan de brandwonden daarvan nog lij dende is. - UIr JJB KINDEKKAMER Grootvader. Maar kind, je moet niet altijd schreeuwen, als men je niet geeft wat je verlangtik wil ook dikwijls iets, dat ik niet krijg en ik schreeuw toch niet. Kind. Schreeuw dan maar eens goed, grootvader, dan_ zalXv gten^J.at^u alles kriig twat u RAAK,? Twee heeren hebben een hevfgen woor dentwist. In 't vuur van den strijd zegt de een „Mijnheer geloof niet dat ik zoo dom ben als ik er uit zie 1" „O neen antwoordde de rndere „dat ware ook te veek ver angd." STATISTIEK. Een arme eenzame kantoorklerk zit zijn ooren te krabben en leest in de krant dat de statistiek bewezen heeft dat ieder mensch in Nederland een flesch wijn drinkt. „Wie weerga zegt de penneük- ker „drinkt dan toch eiken dag de mijne uit?" ZIGEUNERSTREKEN. In Hongarije is het liegen en bedriegen der Zigeuners hun stelen en hun afkeerig- heid van werken spreekwoordelijk. Zoo zegt men „De Zigeuner is het ploegen niet gewoon." „Hij zweert' als een Zi geuner" dat wil zeggen veel en valsch, „Eeri Zigeuner te willen verbeteren is den Moriaan gewasschen." „Zelfs een Zi geuner zou ploegen als hij er zich maar aan gewend had." „Hij zit op het Zi- geunerpaard dat wil zeggen hij liegt. En zoo zijn er vele andere Hongaarsche spreekwoorden. Ontelbare schelmstukken worden van de Zigeuners verhaald. Wie in hun han den valt is het kind van de rekening en zelfs als zij elkaar een poets kunnen spelen, laten zij het ook niet. Eens werd een Zigeunerbende bij den. schout van zeker dorp geroepen om bij gelegenheid van een danspartij muziek te maken. In de zaal werd gedanst en de Zigeuners waren in het voorvertrek ge plaatst waar de basspeler al spoedig achter de kachel een flesch met een ver lokkelijk fijn merk in 't oog kreeg. Hij twijfelde geen oogenblik of een knecht had die flesch gekaapt en daar neergezet. Een blik van verstandhouding tusschen de bruine muzikanten was genoeg en het besluit werd genomen om den dief- achtigen knecht beet te nemen en de flesch leeg te drinken. Ongelukkig was er geen fijne wijn in maar vloeibaar schoen smeer. De basspeler nam een fikschen teug zette groote oogen op en reikte Zonder een woord te spreken de flesch zijn buurman toe. De klarinettist stikte bijna in den teug dien hij nam maar verloor zijn tegenwoordigheid van geest niet„De duivel hale den schoft die zulk een nectar drinkt bromde hij slechts. De eerste vioolspeler ontrukte hem snel de flesch van dezen was het bekend (fat hij de flesschen altijd tot den bodem leegdronk zonder 'zich om zijn nog dorstige makkers te bekommeren, de paukenslager mat hem dan ook met een woedenden blik en was niet weinig verrast, dat, toen de beurt aan hem kwam, er nog eenige druppels van het kostbare vocht voor hém waren overgebleven. Na dat al de Zigeuners gedronken hadden wisselden zij weder zwijgend een blik toen wendde de basspeler zich tot den klarinettist en sprak schertsend t „Zeg kameraad zullen wij nu ook een borstel tje toe eten?" INTIMITEIT. Heer„Neemt u nog pianoles, juffrouw Dame „Neen, maar ik speel dikwijls quatre mains met een zeer intieme vriendin, een allerliefst meisje." Heer „Mag men zoo indiscreet zijn naar den naam dezer dame te vragen?" Dame „Ah, den naam kon ik niet duidelijk verstaan, zij werd eerst heden morgen aan mij voorgesteld." DE KRACHT VAN VLEIERIJ. Een departements-klerk had zijn chef, die zoo doof als een kwartel was, een gunst te verzoeken, en toen hij bij hem was binnengelaten, zeide hij op luiden toon t „Het verheugt mij te bespeuren, mijn heer, dat uw doofheid bijna geheel over is." „Hè?" zeide zijn chef, zijn hand aan zijn oor brengendewaarop de klerk zijn vleierij, zoo hard als hij kon, uit schreeuwde. De chef nam zijn hand van zijn oor af, en schoof zijn onderge schikte een stuk papier en een potlood toe. De klerk, die zijn geduld bijna ver loor, schreef nu „Het verheugt mij, mijnheer, te bespeuren dat uw doofheid bijna geheel over is." De chef las het, glimlachte en zei vrien delijk „Dank u. Ja, zoo is 't. En zeg mij du, mijn waarde jonge vriend, wat ik voor u doen kan?" En de. gevraagde gonst werd oatnid.del- I'. I NAAR CHARLES GARV1CE DOOR A. T. I I VIII. NEGENDE HOOFDSTUK. Gerald begon nog dienzelfden avond zijn plannen uit te werken. De lamp was, zooals hij gezegd had, goed, maar ze was ook heet. Hij voelde echter niet eer, hoe warm het in de kleine kamer was, voor het zweet hem op het voor hoofd stond. Toen stond hij op en, zijn pijp aanstekend, liep hij naar bui ten, om van de frissche lucht te ge nieten. Het was een heerlijke avond en er woei een lekkere zeewind. Hij wandelde naar den aanlegsteiger en terwijl hij naar de zee keek, hield hij zich in gedachten bezig met zijn tee- keningen, tot hij opeens dicht langs het strand een jong meisje zag wande len. Toen de maan achter een wolk te voorschijn kwam, zag hij, dat het Lu cy Hawker was. Hij dacht vaag, dat het toch wel wat vreemd was, dat zij daar op dit uur liep, maar kwam tot de slotsom, dat zij zich aangetrokken gevoeld had door den mooien avond. Toen hij zijn blikken van haar afwend de zag hij een ander langs het rotspad aankomen en zich bij haar voegen. Het was een jonge man en Gerald ver beeldde zich, dat hij eenigszins leek op Mordaunt Sapley, maar hij was te ver verwijderd, dan dat Gerald hem met zekerheid zou kunnen herkennen en, terwijl hij nog keek, verdwenen de beide gedaanten in een bocht van den weg. C-erald peinsde op dat oogenblik juist over een lastige kwestie betref fende den bouw van den vleugel en dacht daarom in het geheel niet meer aan Lucy en haar begeleider, zoodra deze uit zijn gezicht Verdwenen waren. Na een half uur had hij het probleem opgelost en zijn pijp aanste kend, begaf hij zich op weg naar huis, om weer te gaan v/erken. Er was nog een andere weg, een een voudig voetpad, dat rechtstreeks van het strand naar boven liep en hij be sloot voor de verandering dezen weg eens te nemen. Terwijl hij naar boven klom, viel plotseling van een over hangende rots Lucy vlak voor zijn voeten neer. „Juffrouw Lucy riep hij uit. F Zij schrikte en gaf een gilletje van angst, hem een oogenblik met wijd geopende oogen aankijkend. Toen keek ze vlug om. „U u hebt me doen schrikken, mijnheer," zei ze. Dat spijt me." zei Gerald. „Maar waar bent u af gesprongen of liever gevallen Ik dacht eerst dat het een geit was. Is daar boven ook een pad „Ja," zei ze, hem van terzijde aan ziende, Maar maar het wordt maar zelden gebruikt. Ik maakte een wan delingetje het is zoo'n mooi weer." ■nPat. is„het," stemde Gerald toe,. „te mooi om binnen te blijven. Ik meen u zooeven op het strand gezien te heb ben kan dat Zij zweeg een oogenblik en zei toen met een geforceerd lachje j „Ja mijnheer, daar ben ik ten minste geweest." „En niet alleen, wel zei Gerald glimlachend. „O, jawel, ik was wel alleen „Dit is vreemd," zei Gerald, „Ik dacht Hij zweeg. Het was niet fair, zich met het deen en laten van het meisje te bemoeien. „Ten minste, bijna voortdurend," zei ze. „Ik heb even met een visscher staan praten misschien hebt u dat gezien." Gerald aanvaardde deze uitlegging, zonder meer. Het was trouwens, alles wel beschouwd, uiterst onwaarschijn lijk, dat Lucy, die altijd zoo waarheid lievend en zedig scheen, willens en we tens zou liegen. Hij zou zich wel ver gist hebben, toen hij dacht, dat de man op Mordaunt Sapley leek. „Het is zeker goed vischweer, niet vroeg hij. Zij bevestigde dit en terwijl zij naast elkaar voortwandelden spraken zij over de visschers en het visschers- leven. Eensklaps zei hij „De lamp is toch, hoop ik, goed ge vuld, juffrouw Lucy Ik moet van avond nog heel wat werken. U weet misschien, dat ik waarschijnlijk be last word met de vernieuwing van den ouden vleugel van het kasteel „Ik heb gehoord, dat u daar geweest bent en den gevel hebt staan bekij ken, mijnheer," antwoordde zij. „Het doet me plezier voor u Het is een heel mooi kasteel en juffrouw Sartoris is een heel vriendelijke dame." „Houd u van haar vroeg Ge rald. „O ja, mijnheerZe is altijd heel goed en aardig voor mij. ledereen houdt v.an haar. ofschoon ze soms wel eens wat wat trotsch en uit de hoogte lijkt. Tegenover mij is ze ech ter nooit zoo tenminste hoogst zel den.". Zij zuchtte, bij deze correctie van haar woorden. „Ik heb haar ge kend van het oogenblik dat zij hier kwam we waren allebei jonge meis jesal was er natuurlijk verschil. Volgens mij is ze de liefste jongedame die ik ooit gezien heb," voegde zij er met warmte aan toe. Gerald zou Lucy wel op staanden voet de hand hebben willen drukken, maar was zoo wijs om niets te ant woorden. „Het is hier een eenzame weg," zei hij na een pauze. „Maar u bent zeker niet bang alleen „O, neen, ik ben er aan gewoon, mijnheer," zei ze eenvoudig. „Er ko men hier maar weinig menschenal leen de kustwacht en een enkele vis- scher.Jl „Daar komt er juist een aan," zei C-erald, wijzende op een man, die lang zaam op hen toe slenterde. Het pad was zeer smal en hij deed een pas opzij om den man voorbij te laten, die hem, in het voorbijgaan, nieuwsgierig aankeek, toen aan zijn zuidwester tikte en „goeden avond" zei. „Dat is Jenks, de kustwachter," zei Lucy, toen de man voorbij was. Nadat hij hen een paar passen voor bij was, bleef hij staan, keerde zich om en haalde hen weer in. „Neemt u me niet kwalijk, mijn heer," zei hij, weer aan zijn pet tik kend, beleefd, „zou u misschien ook een pijp tabak voor me hebben Ik heb niets meer bij me, en...." „Zeker wel," antwoordde Gerald, zijn tabakszak openend en die ledigend in de vereelte handen van de man. „O, ik heb niet alles noodig, mijn heer," zei hij. „Ik heb thuis nog genoeg," zei Ge rald, „neem het maar gerust." „Dank u mijnheer. Mijnheer Wayre, is 't niet „Goed geraden," antwoordde Ge rald vroolijk, „goeden avond." „Hij vraagt altijd iedereen om ta bak," zei Lucy glimlachend. „ik kan me dat best begrijpen," zei Gerald. „Het móet een vervelend baan tje zijn, den heelen nacht langs de kust op en neer te loepen en dan vroo- lijkt een pijp tabak nog eens wat opf Kiik, daar zijn wé ergoeden avond, juffrouw Lucy." Zij was kort voor haar woning blij ven stilstaan en keek er aarzelend naar, terwijl ze zijn groet op zachten toon beantwoordde en als een scha duw van hem wegvlood. „Dus de liefste van juffrouw Lucy is een visscher zei hij in zichzelf. „Laat ze gelukkig zijn." Hij werkte tot laat in den avond en den volgenden morgen ging hij da delijk na het ontbijt naar het kasteel. Hij had eenige noodzakelijke gereed schappenpassers en linialen enz. meegenomen en wilde die wegbergen in de kamer die juffrouw Sartoris zoo vriendelijk ter zijner beschikking had gesteld. Hij ging dus naar binnen en zag tot zijn verwondering dat een dienstmeisje daar hard aan het werk was en alles afstofte en schoonmaakte. „Je hoeft niet weg te gaan," zei hij, toen het meisje aanstalte maakte om te vertrekken. „Ik wil alleen maar even deze dingen op het bureau leg gen." „Ja, mijnheer. U kunt ze er in leg gen, als u wilt," zei ze. „De laden zijn al leeggemaakt. Mijnheer Sapley heeft dat vanmorgen heel vroeg al gedaan." „Dat was heel vriendelijk van hem," zei Gerald, „ik kan de laden heel goed gebruiken." „Moet ik dat portret hier laten staan, mijnheer Het schijnt nogal vuil te zijn." Zij keek naar het portret dat nog tegen den muur stond, op dezelfde plaats waar Gerald het had neergezet. „Ja, laat dat maar hier," zei hij, Jiet opnemend en het eenige ooeën- blikken bekijkend. Het lieve gelaat had iets verhevens, dat hij er den vori- gen dag niet in had opgemerkt en hij zette het tegen het bureau, met de be doeling het 's avonds mee naar huis te nemen cm het schoon te maken. „Het is een mooie lichte kamer.", zei hij, „ik zie, dat jeschoone gordij nen hebt opgehangen, Susanna." „Ja. mijnheer. De juffrouw zei. dat ik dat doen moest en ik moet ook de kachel aanmaken, tegen de vochtig heid, ziet u. Ik heet Emilie,mijnheer.", „Neem me niet kwalijk, zei Gerald1. „Emilie is een veel mooiere naam dan Susanna. Het is heel vriendelijk van juffrouw Sartoris. De kachel kan je wel uitlaten de zon komt door en die zal de kamer gauw genoeg droog ma ken." Hij ging naar buiten en begon te werken, maar, hoezeer hij ook in zijn werk opging, toch moest hij elk oo en- blik aan juffrouw Sartoris' zorgzame vriendelijkheid denken. Ook viel hem de haast op, waarmee Sapley het bu-* reau had leeggehaald. „Maar. hij is in zijn recht, om een man te wantrouwen, die geen referenties kan opgeven,'! mompelde hij. Den geheelen morgen dacht hij er over of juffrouw Sartoris of mevrouw Lexton misschien eens in de buurt zouden komen, maar de ochtend ging' voorbij, zonder dat hij een van beiden zag. Hij had een paar broodjes mee gebracht, om een goede reden te heb ben te bedanken voor een uitnoodi- ging om aan de lunch deel te nemen hij wilde er vooral voor zorgen, niet indringerig te schijnen en met zijn maatlat in de hand op en neer loopendv at hij een broodje op, toen hij een rij tuig hoorde aankomen en even later zag hij een landauer met een prachtig span paarden op het kasteel toe rijden. In het rijtuig zaten de beide dames en Gerald nam z'n hoed af, maar wendde zich onmiddellijk daarna weer af. „Daar is mijnheer Wayre," zei mevrouw Lexton. „Wat heeft hij het drukWillen we eens gaan kijken hoe hij opschiet, Claire „Misschien zouden we hem maar storen," zei Claire. „Misschien wel, maar dat zal hij niet erg vinden, denk ik." Claire antwoordde niet en de dames gingen naar binnen. Het scheen ech ter, dat zij zijn tegenwoordigheid niet had vergeten, want toen de thee werd', gebracht, zei ze den bediende ook den heer Wayre thee te gaan brengen. Ge rald zag den man met een gevoel van teleurstelling met zijn zilveren thee blad aankomen. Zou juffrouw Sartoris misschien straks nog komen Maar de namiddag ging voorbij zonder dat zij kwam en hij eindigde zijn werk met: een gevoel, alsof hem iets ontbrak om1 geheel voldaan te zijn. Toen hij den volgenden morgen weer aan het werk was, kwam Sapley bij hem. Gerald had verwacht, dat hij alles behalve vrien delijk zou zijn, maar tot zijn verwon dering was Sapley uiterst beleefd en scheen het er zelfs op aan te leggen, een goeden indruk te maken. _lk zie,, dat. u al aardigopschiet,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 7