VOOR DE .r - j- KiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiimMjiiniiiiiimiimiiiiiiiimiimiiMiii.'iiiiiiiiiiiiiimmiiHiiuK SCIIIIflHilUlllllllllllllllllllilllllJlllillilllllllllliiilllllllllllllllillHlllllilllllllllüllillllllllllllllll' !llli;iullillilllllilll!IIIMIIIIIIIü> HET VERBORGEN SCHILDERIJ 1 UIT DE I MOPPENTROMMEL RECHTMATIGE KUNSTENAARS TROTS. NUMMER 49 TWEEDE JAARGANG 1923 ten wilt, wie anders dan de ben,inde van het meisje, een zekere Portel, barbier van beroep," luidt het antwoord van me vrouw Toni. „Ach watl Portel!Die kerel ken ik niet eens," roept Snokkel vol ergernis uit. „Maar hij kent jou, en heeft je reeds dikwijls bij den geheimraad ontmoet." „Bij den geheimraad?"Ahal nu be gin ik te begrijpen, wien je bedoelt. Ik heb hem daar reeds dikwijls bij Nanni aangetroffen.... zoo heet het dienstmeis je van den geheimraad1'. „Nanni!" Hoe teeder je lippen dat woord uitspreken," beet mevrouw den professor toe. „Daar heb ik niet op geletl" bromt Snokkel. „Huichelaar! üie Nanni moet toch een bekoorlijk schepsel zijn...." „Waarom Toni?" Omdat je haar zulk een kostbaar ca deau hebt gegeven...." „Ik?.... Aan Nanni?".... „Wie anders? Zij heeft het haar be minde zelf bekend, terwijl zij hem de gouden oorringen liet zien.... De professor bedenkt ziciiHm! Oorringen heb ik, voor zoover ik het mij herinner, gekocht; maar niet voor een dienstmeisje, maar wel voor jou, jij boos verjaardagskindl".... Hij grijpt in den zijzak van zijn jas.... „Waar zitten ze dan toch?" vraagt bij verbaasd. Opnieuw zoekt hij.... „Waar heb ik dan toch de kleine doos gelaten, waarin ze lagen," zegt Snokkel verlegen. Opnieuw grijpt de professor in den zij zak van zijn jas. fn gespannen verwach ting volgt mevrouw Toni elk zijner be wegingen. Daar valt uit Snokkel's zijzak opeens een langen, dikken, en donkeren haar vlecht. Een iichte gil weerklinkt van mevrouw Toni's lippen. Verscnrikt laat de professor de vlecht weer in den zak verdwijnen. „Trouwelooze!" steunt de diepbelee- digde vrouw. „Toni!' ,,De vlecht! de vlecht!.... Van wie is ze?" roept mevrouw met flikkerende oogen en met door smart ontsteld gelaat. „Van wie ze is?.... Dat weet ik zelf niet," bromt mijnbeer de professor verle gen. „Hal nu wordt mij alles duidelijk!" krijscht mevrouw Toni. „Ja! ja! vreeselijk duidelijk!" bromt Snokkel opnieuw, terwijl hij over de bril- leglazen heen de vlecht aanstaart, die hij weer uit den zak heeft te voorschijn gehaald. Hij schudt bedenkelijk het kale hoofd en mompelt: „Zonderiing, zeer zon derling!" Mevrouw Toni begint opnieuw te «nik ken. Zij gevoelt zich zeer ongelukkig.... De professor is aan het venster getre den, wischt herhaalde malen met den zakdoek de glazen van zijn bril af en staart voor zich uit. De vlecht heeit hij op de vensterbank geworpen. Gusta treedt binnen en meldt, dat zoo even een meisje van den geheimraad ge komen is cn naar mijnheer den professor gevraagd heeft. „Steeds erger!" zucht mevrouw Snok kel. „Wat wil het meisje?" vraagt de pro fessor op verdrietigen toon. De deur wordt reeds geopend en Nan ni, met twee kartonnen doozen onder den arm, treedt binnen, maakt een hoffe lijke buiging en zegt: „Mijnheer de pro fessor heeft deze twee doozen bij den geheimraad vergeten. Mijn mevrouw zendt mij daarom met de doozen hier heen, opdat mijnheer de professor niet in ongelegenheid kome „Hal mijn lief slangetjemijn gou den oorringen!" roept Snokkel verlicht uit. Hij opent de kartonnen doozen en neemt uit de kleine de gouden sieraden. Mevrouw Toni kan haar oogen nau welijks gelooven. De professor betast nu ook met liefde vollen blik de slang, zijn wonderdier, in de groote kartonnen doos. Hij lacht ver genoegd. Nanni staat nog altijd op dezelfde plaats. Zij kijkt eenigszins verlegen. „Hier, goed kind!" roept SnokkeL Hij geeft Naftni een fooi. „Mijnheer de professor!" zegt het be schaamde meisje op zachten toon, Snokkel luistert verwonderd toe. Mevrotrw Toni luistert met ingehou den adem.Wat zal zij nu moeten hoo ren? Zij vertrouwt haar man nog niet ge heel en al. „Wat wil je nog, lief kind?'' luidt Snokkels vraag. „Door gelijkenis misleid, heeft mijnheer de professor mijn doos met een haar vlecht meegenomen," stottert Nanni. Haastig grijpt Snokkel naar de vlecht in de vensterbank en roept: „Deze ongeluksviecht had ik dus zon der mijn weten aan u ontnomen?" „Niet ontnomen, alleen maar verwis seld, professor!" lacht het meisje. „Hij lag in de doos", voegt Nanni er bij. „O.... de doos! Die.... die staat nog in de gehoorzaal op den katheder," zegt Snokkel en zucht Waarover? Dat mag Toni niet weten. Nanni steekt de vlecht bij zioh en ver laat de kamer. Mevrouw Toni ademt verlicht op. Zachtkens staat zij van de sofa op. De hevige ongesteldheid is eensklaps ver dwenen. Zij loopt naar den in diepe ge dachten verzonken echtgenoot, legt haar arm zijn hals en fluistert: „Dat is heden op mijn verjaardag een echte comedie vol misverstand, mijn beste Gustaaf!" „Hm! ja, ja!" spreekt de professor cp halfluiden toon. Nu eerst herinnert hij zich het verja- ringsgeschenk voor zijn Toni weer. Hij grijpt naar de oorringen en reikt die zijn vrouw toe mpt de woorden: „Liefste To ni! Hier is nog een klein present op je verjaarfeest!.... Maar ik smeek je, geen ijverzucht, geen wantrouwen meerl...." Mevrouw Toni lacht en spreekt spot tend: „Hoe kon mijnheer de professor echter ook een dienstmeisje heur haar vlecht ontnemen en hem zijn vrouw te presenteeren?. „Hm! Hinl Het is vandaag om zoo te zeggen, een kritieke dag voor mij," zucht Snokkel. Waarom de professor zoo zuchtte, heeft mevrouw Toni, naar wij hopen, nooit ervaren. VERSCHRIKKELIJKE MISDAAD. Bediende „Mevrouw de Gravin, hier is de bestelde bouquet." Gravin t (den bediende wantrouwend beschouwende) „Zeg eens Jan je hebt toch niet aan de bloemen geroken?" EEN DURE VOORSTELLING. Onder de vele anekdoten die over Ferdinand Lang den hof-acteur in om loop zijn komt de volgende voor In 1827 was hij reeds aan het hof-thea ter verbonden doch op een jaarwedde van.... 200 florijnen. En de komediant wist met het geld zoo goed weg Geen wonder dat hij spoedig in schulden stak zijn jaargeld ver overtreffende. Koning Lodewijk was zijn redder. De leden van het hof-theater hadden een feestje ter eere van het vijftigjarig jubilé eener zekere mevrouw Kramer. Plotseling ging de deur open en de Koning trad binnen. Hij ging terstond naar mevrouw Kramer die hem niet had zien binnenkomen rad achter haar stoel en vroeg haar de oogen toehoudend „Wie ben ik „Och dat is Lang weer riep lachend mevrouw Kramer „je weet den Koning toch uitnemend na te doen." „Zoo," antwoordde de Koning niet weinig verrast, „word ik hier nagedaan Nu, dat wil ik wel eens zien. Lang, waar ben je?" Alle gestamelde verontschuldigingen van den doodelijk verschrikten jongen man hielpen niets, hij moest den Koning nadoen, waar deze bij stond. Eindelijk vatte hij moed, ging aan een tafeltje zitten en riep, den koning in stem en gebaar precies nadoende „Riedel, zeg eens Rie del, brave Kabinetsrath, kom eens hier." „Bravo," riep de koning lachend, „uit nemend Verder, verder En Lang ging voort„Riedel, je moest morgen dien tooneelspeler Lang eens honderd, neen liever tweehonderd flo rijnen sturen de arme drommel heeft Ze wel verdiend." Algemeen gelach natuurlijk, waarin de koning van harte instemde alleen ver zocht hij Lang nu maar uit te scheiden, daar de „voorstelling" hem anders te duur kwam. Den volgenden morgen had Lang de 200 florijnen. EEN WETENSCHAPPELIJKE VRAAG. Waarin bestaat de overeenkomst tus- schen een practiseerend geneesheer en een aardappelplant?" Antwoord Beide hebben de bloesems boven den grond, maar de vruchten er onder. LANDELIJK EENVOUDIG, Koning Anton van Saksen had de ge woonte, wanneer hij zich op een zijner buitenverblijven bevond, op zeer gemoe delijke wijze met de boeren te praten WAARSCHIJNLIJK. Een professor bezocht zijn collega en vindt dezen naast een stoel op den grond zittende en lezende. „Maar, waarde colle ga, waarom zit je nu eigenlijk op den vloer „Zoo, zoo, hm.... ja, nu herinner ik mij, dat ik iets heb hooren vallen, dat is waarschijnlijk de stoel geweest waarop ik zat EEN KLEIN INTERMEZZO. Het tooneel verbeeldt een barbiers winkel in Texas. De barbier „Wie volgt Een van de aanwezigen „Ik." Een ander „Neen, ik De eerste haalt een revolver voor den dag. „Ik zeg u, dat het mijn bqprt is." De ander haalt evenzeer een vuurwapen te voorschijn. „Ik zeg u, dat het mijn beurt is Twee schoten knallen.... Barbier (met onverstoorbare kalmte, tot een derden klant) „Uw beurt is *t, meneer" (Verder tot zijn wederhelft en op de twee lijken wijzende) „Sientje, och laat dat karweitje even weghalen." NIETS NIEUWS ONDER DE ZON. Te Pompeji werd onlangs de keuken van een heerenhuis opgegraven en men vond een Latijnsch opschrift op den muur gekrast, dat vertaald iuidt als volgt Tot heden heb ik zijn eten gekookt en zijn kamer schoongemaakt, 28.000 maal, maar toch weigert hij mij naar het circus mee te nemen. Daaronder staat eveneens in 't Latijn, doch met een andere hand ge schreven De vrouwen zijn nooit tevre den." De beroemde Fransche schilder Gudm was eens te Londen op een schitterend diner van den Hertog van Cambridge (den oom der Koningin) genoodigd, en v/erd onder anderen aan heeren van hoogen rang en stand voorgesteld als „Gudin, de beroemde Fransche schilder." Eene buiging, verdere voorstellingen aan an deren. Eene poos later vroeg de Hertog „Wie was dat Wat is hij Is hij een schilder Een groot schilder Stel hem nog eens aan mij voor. Hare Majesteit is eene liefhebster van schilderijen. Hij moest aan het hof gepresenteerd worden." Een ceremoniemeester fluisterde hem toe, dat hij als schilder geen recht had om aan het hof te verschijnen, maar als voormalig Fransch officier wel. De Her tog deed Gudin dus den voorslag om de uniform van een officier aan te doen als hij er op gesteld Was aan het hof te komen. Gudin richtte zich met fierheid' in zijn volle lengte op, en antwoordde „De Koning van Frankrijk heeft mij tot luitenant benoemd God heeft mij tot een schilder gemaakt. Ik zal als schilder bij de Koningin komen, of in 't geheel niet." OP 'T RAPPORT. Sergeant. De fuselier X. is uit de tweede verdieping van de kazerne geval len en heeft zijn beenen gebroken. Kapitein. Wie heeft hem dat gecom mandeerd? SARCASTISCH. Een reiziger vraagt aan den kruier, die zijn koffers naar het station heeft gebrachtHoeveel ben ik schuldig „Dat weet ik niet," was het antwoord; „ik voor mijn deel krijg vijftig cents van u." BESTRAFTE LEUGEN. De heer Knobbeldam maakt met zijn echtgenoote een pleizierreis, komt ook te Monte Carlo en gaat in 't Casino naar het bankspel kijken. Mevrouw Knobbel- dam, wie het spel scheen te bekoren, vraagt haar echtgenoot of hij toestaat, dat ook zij haar geluk eens door een enkelen inzet beproeve, waarop een naast haar staanden heer op zeer bescheiden en beleefden toon zegt, dat de dames in den regel geluk hebben als zij haren inzet plaatsen op het cijfer 't welk haren ouder dom aanwijst. Spoedig besloten zet me vrouw Knobbeldam een goudtientje op No. 25. De kogel rolt op No. 35. „Ge hebt uw verdiende loon," sprak toen haar echtgenoot, „als ge de waarheid had gezegd, zoudt ge hebben gewonnen." OUDE BEKENDEN. A, „Kent gij dien heer, die ons zooeven groette B. „Zeer zeker sinds twintig jaren Zijn wij dagelijks een uur bij elkander." A. „Hoe heet hij B, „Dat weet ik niet." A.„Waar komt hij vandaan T" B.„Dat weet ik ook niet." A. „Maar hoe kent ge hem dan B. „Wij spelen dagelijks een partij schaak." GEKLEURD ONDERWIJS. Mejuffrouw L. S. Gore onderwijzeres in Harrow, heeft een plan opgemaakt om kin deren te onderwijzen door middel van kleu ren ter vervanging van klinkers. Zij wil b.v. den „oo"-klank in ,,food" weergeven door blauw, den „ea"-klank in „steam" door groen, den „a"-klank in „hat" door zwart en de „i"-klank in „tin" door rose. Bruin zal den „ou"-klank in „thou" weergeven. Het doel van haar methode is kinderen op jeugdigen leeftijd teclcenen, schrijven en ge- luidleer^te onderwijzen; de snelle associatie van ideeën bij hen te ontwikkelen en tong en lippen te gewennen aan het uiten van klan ken, zoodat kennis van kleuren, handigheid bij teekenen en uitspreken van woorden in vreemde talen geen moeilijkheid voor hen opleveren. JUMPERS. Het Engelsche woord is afkomstig uit het jaar 1605. Men sprak toen echter slechts van een „jump" (sprong) en bedoelde daar mede een buisje of een korten en lossen mantel, die tot aan de heupen reikte. Dit, uit een zeer grove stof vervaardigde, klee- dingstuk werd uitsluitend door mannen ge dragen en wel bij het uitoefenen van zeer zwaren arbeid. Zoo behoorde het toenmaals tot de uitrusting der kolendragers en haven arbeiders. Deelnemers aan Poolexpedities berichtten, dat zij Eskimo's in 'n vormlooze „jump" zagen rondloopen. Eerst tegen het einde der zeventiende eeuw werden de jumps ook in de vrouwelijke garderobe op genomen, doch slechts als huisdracht. Een eeuw later, dus omstreeks 1800 legde de Engelsche admiraliteit beslag op het woord jump, vervolmaakte het tot jumper en gaf dezen naam aan een kleedingstuk, dat de matrozen bij voorkeur op het tusschendek droegen. De kleurige jumpers, die thans zoo zeer in de mode zijn, hebben dus reeds een langen stamboom, doch zijn van zeer een voudige afkomst. STOUTE RECLAME. „Nieuwste middel voor den baardgroei! Op het verschijnen van den baard kan gewacht woeden." DE WOESTIJN. Molly: „Hij zedde, dat de aarde voor hem een woestijn geweest is, voor hij mij kende." Hotly: „Dan begrijp ik, waarom hij als een kameel danst." PROFESSORAAL. Professor: Gij kunt u dus voorstellen, mijne heeren, met hoeveel blijdschap Columbus do ontdekking van Amerika naar Spanje telegra feerde.'' OOK EEN VRAAG. Kleine Jan kwam in den wftnlkel en vroeg een pak kanariezaad. Is 't voor je moeder? vroeg de win kelier. Neen, natuurlijk ndet, was t antwoord, 't is voor de vogels. ZIJN GELD VERLOREN. Schoonvader tot zijn schoonzoon: Van daag zal ilk je voor 't laatst ten eten hebben. Ik heb alles verloren en bezit niets meer. Goede hemel, dan ben ik per slot vaU rekening toch uit liefde getrouwd. DE PESSIMIST. Jantje: Pa, is 't waar, dat er onder dieven nog ioo iets als eer bestaat? Pa: Neen jongen. Die zijn geen haar beter dan andere menscben. PRACTISGH. Wat heb jullie van de huwelijksreis meegebracht? De keukenmeid uit het hotel, waar we 1 lekkerst gegeten hebben, OOK EEN UITVLUCHT. Dame. Waarde professor, u zal ons tod: ook de eer bewijzen op onze soirée muticale te verschijnen? Professor. Wanneer zal deze plaats vin den? Dame: Heden over veertien dagen. Professor: Over veertien dagen? Ach, hoe jammer, dan kan ik onmogelijk komen. Dan wordt er juist een neef van mij begraven. VOORNAME LUCHT. Neem me niet kwalijk, maar hoe kan ik nu een pak dragen waaruit je pas de vlekken met benzine verwijderd hebt. Je ruikt een uur in de wind.... geneer je je daar niet voor? Integendeel, iedereen denkt nu, dat ik een automobiel heb. UIT DE SCHOOL. Meester: Wanneer leefde Godfried van Bouillon? Jrfntje: Als hij niks anders had. NIET VOLGENS DEN STAND. Mevrouw O. W.: Ik moet zeggen, dokter, dat ik het voorschrijven van een mosterd- pleister voor een dame van mijn stand een impertinentie vind NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. XI. „Dat weet ik zoo precies niet," antwoord de de kapitein op eigenaardigen toon, „ik denk ergens voor de kust van Ierland als de mist optrekt zullen we eens kijken. Maar waar we ook zijn, ik zal in elk geval de dichtstbijzijnde haven moe ten inloopen, om te repareeren." „Het spijt me natuurlijk ter wille van u, maar wat mij betreft doet het er niets toe het is mij alleen om een vacantie te doen." Tegen den middag trok de mist op en zetten zij koers naar een der kleine baaien aan de zuid-oostkust van Ierland. De ka pitein kende de plaats en deelde Gerald mee, dat hij, daar de noodzakelijke repa raties wel eenige dagen in beslag zouden ■nemen, volkomen vrij was, om die aan land door te brengen, daarbij de opmer king makend „U bent bij me gekomen voor een tochtje naar Frankrijk en niet om hier voor de Iersche kust te zwalken. Neemt u een week verlof en als ik niemand kan krijgen om u te vervangen, of als u lust hebt om verder met ons mee te gaan, kom dan na verloop van dien tijd weer terug." Gerald nam het aanbod aan, maar wilde niet aan wal gaan, voor het schip er zoo behoorlijk mogelijk uitzag. Ten slotte scheidden hij en de kapitein zoo vriendschappelijk mogelijk. „Hier hebt u uw gage tot vandaag en daar u die wel terdege verdiend hebt, reken ik er op, dat u ze met trots zult aannemen." Gerald nam het geld aan, rond er voor uitkomend, dat hij het noodig had en na den kapitein de hand gedrukt te heb ben, stapte lij aan wal. Toen hij door het kleine dorpje liep, vroeg hij zich af, wat hij nu zou doen, of hij, alles wel beschouwd, verstandig had gedaan, Regina te verlaten en of het niet beter zou zijn, zijn overeenkomst met den kapitein te verbreken en regelrecht naar zijn werk op het kasteel terug te keeren. Maar hij schrikte er voor terug, om in den eersten tijd Claire terug te zien. Het landschap achter het dorp was bui tengewoon woest, maar tevens rijk aan die schoonheid, die voor het Iersche landschap zoo karakteristiek is. De heu vels, die uit de zee schenen op te rijzen, waren dicht met pijnboomen bezet en een der bosschen ingaande ademde Gerald de heerlijke dennengeur met welbehagen in. Na eenigen tijd tusschen de kaars rechte stammen geloopen te hebben, die als de kolommen van een statigen kathe draal omhoog rezen, kwam hij bij een houten hut. De eenzame plek waar de hut stond en de geheele omgeving herinnerden hem aan zijn verblijf in de Amerikaansche oerwouden. „Ik zou wel eens willen weten, of ik nog met een bijl kan omgaan," zei hij glimlachend in zich zelf, op de deur van de hut toeloopend. De houthakker, een stevige jonge kerel, kwam op zijn kloppen naar buiten. „U kunt misschien wel een onderko men vinden in het dorp," zei deze, in antwoord op Gerald's vraag, „maar mis schien ook niet. Als u wilt kunt u wel hier blijven, als u met mijn eenvoudig boeltje genoegen wilt nemen." Dat was juist wat Gerald wenschte en den volgenden dag werkte hij met Teren ce, den houthakker, en ijveriger dan hij het op de Susan met Joslin had gedaan. Tegen den avond van den vierden dag waren ze bezig een b zonder lange spar te kappen. Zij hadden den stam reeds ge deeltelijk doorgehakt, toen Gerald zag, dat de lus van het touw, dat ze er om ge bonden hadden om een te vroeg vallen te verhinderen, was losgeraakt en naar beneden gezakt. Hij wees er Terence op en klom in den boom, om de lus weer aan te halen. Juist toen hij daarmee bijna gereed was, uitte de houthakker een waarschuwende kreet. Gerald keek naar beneden, om te zien wat er aan de hand was en voelde in hetzelfde cogenblik, dat de boom begon te wankelen en voor hij naar beneden kon springen, viel de boom met een zwaren slag op den grond. Hij werd een eind weggeslingerd, maar daar hij niets voelde wilde hij opstaan. Toen voelde hij echter een stekende pijn in zijn been en toen de houthakker op hem toesprong om hem te helpen, zei hij kalm „Ik heb mijn been gebroken." Terence zei niets, maar nam Gerald voorzichtig op en legde hem in de hut. „Ja, het is gebroken," zei hij. Gerald glimlachte pijnlijk. „Ik weet wat een gebroken been is als ik het voel, zei hij, met een poging om vroolijk te schijnen. „Kunt u het zetten Dj houthakker schudde het hoofd. „Neen, maar gelukkig is. er toevallig een dokter in het dorp. Blijft u hier maar rustig liggen, dan zal ik hem gaan halen." „Ik zal m'n gemak wel houden, heb daar maar geen zorg over," antwoordde Gerald met een spijtig lachje. De houthakker maakte het hem zoo gemakkelijk mogelijk en ging toen naar den dokter, toen hij weg was scheurde Gerald een blad uit zijn notitieboekje nam een enveloppe uit zijn portefeuille en schreef een brief aan den ouden Sapley, om hem zijn ongeval mee te deelen en te zeggen dat hij zou terugkeeren, zoodra het hem maar eenigszins mogelijk was. Terence kwam terug met den dokter, het been werd gezet en Gerald, hoewel half bewusteloos van de pijn, dacht er toch nog aan, den dokter te verzoeken, zijn brief te posten en den kapitein van de Susan te laten weten, dat hij niet verder met hem zou kunnen meegaan. Toen verloor hij het bewustzijn. Gerald's met potlood geschreven brief je kwam op Regina aan, toen de oude Sapley van huis was. Mordaunt opende het en toen hij het gelezen had kwam er een glans van voldoening op zijn gelaat. Dat het noodlot hem op een dergelijke manier in de kaart speelde, scheen hem een aanwijzing, dat ae zaak ook verder voor hem een gunstig verloop zou heb ben. Hij sloot de deur en liep eenigen tijd met het briefje in de hand op en neer toen verscheurde hij hef in kleine snip pers en, zich aan de tafel zettend, schreef hij het volgende antwoord Waarde Heer Het spijt mij uitermate te moeten hooren, dat u een ongeval is over komen en ik hoop van harte, dat het geen ernstige gevolgen voor u zal heb ben. Met het oog op onvoorziene omstandigheden heeft juffrouw Sarto- ris besloten, den herbouw van den vleugel niet voort te zetten. Met Lee, den aannemer, is een schikking «remaakt en ik sluit hierbij een cheque in tot een bedrag dat, naar ik ver trouw een behoorlijke vergoeding zal zijn voor den arbeid door u reeds geleverd." Hij teekende het briefje met den naam van zijn vader en maakte de handteeke- ning van zijn vader ook op decfeeauewa. Toen hij den brief persoonlij* gepost had voelde hij zich zoo tevreden als de op rechtste en braafste man maar zou kun nen zijn. Gerald Wayre totaal ter zijde gescho ven de weg was vrij voor hem Toen hij den brief en den cheque ver zonden had, wachtte Mordaunt Sapley zorgvuldig op het antwoord, dat hij be slist verwachtte. Hij rekende op Gerald's trots, die hem, naar hij verwachtte, in de kaart zou soelen en het behoeft zeker niet gezegd, dat zijn vertrouwen in dit opzicht niet'beschaamd werd. Na enkele dagen kwam er een kort briefje van Gerald waarin hij zijn spijt betuigde, dat juf frouw Sartoris besloten had den bouw niet door te zetten, maar dat hij zich na tuurlijk bij die beslissing moest neerleg- gen r tevens verzocht hij den cheque te mogen terugzenden. Mordaunt Sapley verscheurde glim lachend zoowel de brief als den cheque. Gerald had hem inderdaad in de kaart gespeeld want de trots, die hem er toe ge bracht had, den cheque terug te sturen, zou, daarvan voelde Mordaunt zich over tuigd, ook zijn terugkeer beletten. Zijn plotseling vertrek was echter iets dat Mordaunt maar niet begreep want, niet tegenstaande Gerald's opheldering, voel de hij toch, dat alleen het verlangen naar een vacantie geen voldoende verklaring was voor zijn vlucht. Gerald was immers zoo geheel opgegaan in zijn werk Waar om had hij het dan in den steek gelaten i Daar hij echter geen bevredigend ant woord op deze vraag kon vinden, zette Mordaunt haar ter zijde. Hij vertelde niet aan zijn vader dat hij iets van Gerald gehoord had en de oude Sapley en allen in Regina waren het eens toen na dagen en weken van geen van beiden iets gehoord werd, dat bet ver dwijnen van Gerald en dat van Lucy met elkaar in verband moest staan. ZESTIENDE HOOFDSTUK Op zekeren dag ging Mordaunt Sap- ey, met eenige stukken, die Claire moest teekenen, naar het kasteel. Het was een sombere ochtend en het groote gebouw stak scherp wit tegen de donkere wolken af. Mordaunt bleef, voor hij het terras op liep eenige oogenblikken staan en keek naar het reusachtige gebouw. Zou dat ooit van hem zijn, of liever, zou hij het ooit zoover brengen, dat hij zich den man kon noemen van de meesteres ervan Hij ging de bibliotheek binnen en bla derde in de kranten en tijdschriften die er op de tafel verspreid lagen plotseling liet hij het blad dat hij in de hand hield vallen, toen zijn oog viel op het hoofdje van een artikel daarin, dat luidde „De niet ontdekte moorden van de laatste vijftig jaren." Zijn gelaat was nog bleek toen Claire binnentrad en hij was zoo ge heel vervuld met de gedachte, dat hij moest zorgen, dat hij heel gewoon deed en dat de uitdrukking van zijn gelaat niets mocht laten merken, dat hij op dat oogen- blik niet zag, hoe moe en neerslachtig zij er uitzag. „Goeden morgen, juffrouw ik heb hier de stukken omtrent Moorcroft en Westacres," zei hij, de papieren op de tafel uitspreidend. „U zult zien, dat we hen zeer genadig behandeld hebben. Ik geloof dat dat ook uw bedoeling was?" Terwijl hij nog de papieren ontvouwde, keek hij haar van terzijde aan. „Neemt u me niet kwalijk, juffrouw, maar mag ik ook vragen, of er iets ge beurd is, dat u hindert?" zei hij ernstig. Qaire legde de p n neer en keek hem met zichtbare verbazing aan.. Hij wacht te een oogenblik en toen, begrijpend dat hij, öf te weinig, öf te veel gezegd had, om nu te zwijgen, vervolgde hij „U kijkt verbaasd. Hoe moeilijk moet het voor iemand in uw positie zijn, om Zich voor te stellen, om te begrijpen, dat een man, al mag die dan ook uw mindere zijn in positie, uw bediende als zoo danig beschouwt u mij immers hij evengoed gevoel heeft als u zelf, dat hij een hart in zijn lichaam heeft, dat één woord, een blik van u zou kunnen door- boren!" Claire's gelaat werd donkerrood. „Ik ben er mij niet van bewust, dat ik ooit uw gevoelens gekwetst kan hebber:, mijnheer," zei ze, „Mocht dat toch het. geval zijn, neemt u daar bij dezen dan mijn verontschuldiging voor aan." Hij maakte een afwerende beweging met de hand. terwijl zijn gelaat even rood werd als het hare. „U begrijpt mij niet," zei hij, „uw woorden bewijzen dat." „Maar wit begrijp ik dan met? vroeg Ze, werktuigelijk spelend met de diaman ten ring aan haar vinger. „Dat dat ik u liefheb, zei hij. „Wilt u mij even doorlaten of zegt u mij vlug wat u te zeggen hebt," zei ze met zachte stem, waaruit gewonde trots sprak. „Ik vraag u alleen, nu; aan te hooren 1 zei hij heesch. „Het is waar, dat ik u Uer- heb, juffrouw Sartoris maar u zult het ongetwijfeld als een belesdiging beschou wen, wanneer ik u vraag, mijn vrouw te wiÜen worden." „U vergist u," zei Claire, zich tot kalmte dwingend. „Geen enkele vrouw is beleedigd, wanneer een eerlijk man haar om haar hand vraagt Hij keek haar snel even aan „maar, mijnheer, wat u me vraagt, kan ik u niet geven. „Wacht u nog," zei hij, de handen samen knijpend. „Antwoordt u me niet nu. Laat het niet uw laatste woord geweest zijn. Morgen. „Of ik een eeuwigheid wachtte, of al- ,een maar tot morgen, mijn antwoord zou hetzelfde zijn," zei Claire, strijdend te gen haar trots en haar verontwaardiging. „Stel u dus met mijn antwoord tevreden en laat mij voorbij." „Waarom haat u mij vroeg hij met Mrht(> cfprn „Ik geloof'niet begon zij en eindig de toen. Hij beet zich op de lippen en ging voor haar op zij en toen Claire wilde heen gaan werd juist de deur geopend en trad de oude Sapley binnen. Hij zag geel en zijn lippen bewogen zich als in hevige aandoening, terwijl zijn kleine oogjes woest glinsterden. „Een oogenblikje," zei hij, met de hand wenkend. „Ik stond buiten neen, zeg maar niets Mordy, laat het nu verder aan mij over ik heb elk woord gehoord. Juffrouw Sartoris," hij richtte zijn oo gen met een dreigenden blik op Claire „laat mij u den raad geven, uw weige ring in te trekken. Bedenkt u wel, ik geef u alleen maar den raad Neem uw afwij zing van mijn zoon terug fn zeg, dat u zijn vrouw wilt worden, dan zal ik verder geen woord zeggen." Claire maakte met een bijna konink lijk gebaar een afwijzende handbeweging,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 7