VOOR DE
.r
- j-
KiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiimMjiiniiiiiimiimiiiiiiiimiimiiMiii.'iiiiiiiiiiiiiimmiiHiiuK
SCIIIIflHilUlllllllllllllllllllilllllJlllillilllllllllliiilllllllllllllllillHlllllilllllllllüllillllllllllllllll' !llli;iullillilllllilll!IIIMIIIIIIIü>
HET VERBORGEN SCHILDERIJ
1 UIT DE I
MOPPENTROMMEL
RECHTMATIGE KUNSTENAARS
TROTS.
NUMMER 49
TWEEDE JAARGANG 1923
ten wilt, wie anders dan de ben,inde van
het meisje, een zekere Portel, barbier
van beroep," luidt het antwoord van me
vrouw Toni.
„Ach watl Portel!Die kerel ken ik
niet eens," roept Snokkel vol ergernis
uit.
„Maar hij kent jou, en heeft je reeds
dikwijls bij den geheimraad ontmoet."
„Bij den geheimraad?"Ahal nu be
gin ik te begrijpen, wien je bedoelt. Ik
heb hem daar reeds dikwijls bij Nanni
aangetroffen.... zoo heet het dienstmeis
je van den geheimraad1'.
„Nanni!" Hoe teeder je lippen dat
woord uitspreken," beet mevrouw den
professor toe.
„Daar heb ik niet op geletl" bromt
Snokkel.
„Huichelaar! üie Nanni moet toch een
bekoorlijk schepsel zijn...."
„Waarom Toni?"
Omdat je haar zulk een kostbaar ca
deau hebt gegeven...."
„Ik?.... Aan Nanni?"....
„Wie anders? Zij heeft het haar be
minde zelf bekend, terwijl zij hem de
gouden oorringen liet zien....
De professor bedenkt ziciiHm!
Oorringen heb ik, voor zoover ik het mij
herinner, gekocht; maar niet voor een
dienstmeisje, maar wel voor jou, jij boos
verjaardagskindl".... Hij grijpt in den
zijzak van zijn jas.... „Waar zitten ze
dan toch?" vraagt bij verbaasd. Opnieuw
zoekt hij.... „Waar heb ik dan toch de
kleine doos gelaten, waarin ze lagen,"
zegt Snokkel verlegen.
Opnieuw grijpt de professor in den zij
zak van zijn jas. fn gespannen verwach
ting volgt mevrouw Toni elk zijner be
wegingen.
Daar valt uit Snokkel's zijzak opeens
een langen, dikken, en donkeren haar
vlecht.
Een iichte gil weerklinkt van mevrouw
Toni's lippen.
Verscnrikt laat de professor de vlecht
weer in den zak verdwijnen.
„Trouwelooze!" steunt de diepbelee-
digde vrouw.
„Toni!'
,,De vlecht! de vlecht!.... Van wie is
ze?" roept mevrouw met flikkerende
oogen en met door smart ontsteld gelaat.
„Van wie ze is?.... Dat weet ik zelf
niet," bromt mijnbeer de professor verle
gen.
„Hal nu wordt mij alles duidelijk!"
krijscht mevrouw Toni.
„Ja! ja! vreeselijk duidelijk!" bromt
Snokkel opnieuw, terwijl hij over de bril-
leglazen heen de vlecht aanstaart, die
hij weer uit den zak heeft te voorschijn
gehaald. Hij schudt bedenkelijk het kale
hoofd en mompelt: „Zonderiing, zeer zon
derling!"
Mevrouw Toni begint opnieuw te «nik
ken. Zij gevoelt zich zeer ongelukkig....
De professor is aan het venster getre
den, wischt herhaalde malen met den
zakdoek de glazen van zijn bril af en
staart voor zich uit. De vlecht heeit hij
op de vensterbank geworpen.
Gusta treedt binnen en meldt, dat zoo
even een meisje van den geheimraad ge
komen is cn naar mijnheer den professor
gevraagd heeft.
„Steeds erger!" zucht mevrouw Snok
kel.
„Wat wil het meisje?" vraagt de pro
fessor op verdrietigen toon.
De deur wordt reeds geopend en Nan
ni, met twee kartonnen doozen onder
den arm, treedt binnen, maakt een hoffe
lijke buiging en zegt: „Mijnheer de pro
fessor heeft deze twee doozen bij den
geheimraad vergeten. Mijn mevrouw
zendt mij daarom met de doozen hier
heen, opdat mijnheer de professor niet in
ongelegenheid kome
„Hal mijn lief slangetjemijn gou
den oorringen!" roept Snokkel verlicht
uit. Hij opent de kartonnen doozen en
neemt uit de kleine de gouden sieraden.
Mevrouw Toni kan haar oogen nau
welijks gelooven.
De professor betast nu ook met liefde
vollen blik de slang, zijn wonderdier, in
de groote kartonnen doos. Hij lacht ver
genoegd.
Nanni staat nog altijd op dezelfde
plaats. Zij kijkt eenigszins verlegen.
„Hier, goed kind!" roept SnokkeL Hij
geeft Naftni een fooi.
„Mijnheer de professor!" zegt het be
schaamde meisje op zachten toon,
Snokkel luistert verwonderd toe.
Mevrotrw Toni luistert met ingehou
den adem.Wat zal zij nu moeten hoo
ren? Zij vertrouwt haar man nog niet ge
heel en al.
„Wat wil je nog, lief kind?'' luidt
Snokkels vraag.
„Door gelijkenis misleid, heeft mijnheer
de professor mijn doos met een haar
vlecht meegenomen," stottert Nanni.
Haastig grijpt Snokkel naar de vlecht
in de vensterbank en roept:
„Deze ongeluksviecht had ik dus zon
der mijn weten aan u ontnomen?"
„Niet ontnomen, alleen maar verwis
seld, professor!" lacht het meisje. „Hij
lag in de doos", voegt Nanni er bij.
„O.... de doos! Die.... die staat nog
in de gehoorzaal op den katheder," zegt
Snokkel en zucht Waarover? Dat mag
Toni niet weten.
Nanni steekt de vlecht bij zioh en ver
laat de kamer.
Mevrouw Toni ademt verlicht op.
Zachtkens staat zij van de sofa op. De
hevige ongesteldheid is eensklaps ver
dwenen. Zij loopt naar den in diepe ge
dachten verzonken echtgenoot, legt haar
arm zijn hals en fluistert: „Dat is heden
op mijn verjaardag een echte comedie vol
misverstand, mijn beste Gustaaf!"
„Hm! ja, ja!" spreekt de professor cp
halfluiden toon.
Nu eerst herinnert hij zich het verja-
ringsgeschenk voor zijn Toni weer. Hij
grijpt naar de oorringen en reikt die zijn
vrouw toe mpt de woorden: „Liefste To
ni! Hier is nog een klein present op je
verjaarfeest!.... Maar ik smeek je, geen
ijverzucht, geen wantrouwen meerl...."
Mevrouw Toni lacht en spreekt spot
tend: „Hoe kon mijnheer de professor
echter ook een dienstmeisje heur haar
vlecht ontnemen en hem zijn vrouw te
presenteeren?.
„Hm! Hinl Het is vandaag om zoo te
zeggen, een kritieke dag voor mij," zucht
Snokkel.
Waarom de professor zoo zuchtte,
heeft mevrouw Toni, naar wij hopen,
nooit ervaren.
VERSCHRIKKELIJKE MISDAAD.
Bediende „Mevrouw de Gravin, hier
is de bestelde bouquet."
Gravin t (den bediende wantrouwend
beschouwende) „Zeg eens Jan je hebt
toch niet aan de bloemen geroken?"
EEN DURE VOORSTELLING.
Onder de vele anekdoten die over
Ferdinand Lang den hof-acteur in om
loop zijn komt de volgende voor
In 1827 was hij reeds aan het hof-thea
ter verbonden doch op een jaarwedde
van.... 200 florijnen. En de komediant
wist met het geld zoo goed weg Geen
wonder dat hij spoedig in schulden stak
zijn jaargeld ver overtreffende. Koning
Lodewijk was zijn redder. De leden van
het hof-theater hadden een feestje ter
eere van het vijftigjarig jubilé eener zekere
mevrouw Kramer. Plotseling ging de
deur open en de Koning trad binnen.
Hij ging terstond naar mevrouw Kramer
die hem niet had zien binnenkomen
rad achter haar stoel en vroeg haar de
oogen toehoudend „Wie ben ik
„Och dat is Lang weer riep lachend
mevrouw Kramer „je weet den Koning
toch uitnemend na te doen."
„Zoo," antwoordde de Koning niet
weinig verrast, „word ik hier nagedaan
Nu, dat wil ik wel eens zien. Lang, waar
ben je?"
Alle gestamelde verontschuldigingen
van den doodelijk verschrikten jongen
man hielpen niets, hij moest den Koning
nadoen, waar deze bij stond. Eindelijk
vatte hij moed, ging aan een tafeltje zitten
en riep, den koning in stem en gebaar
precies nadoende „Riedel, zeg eens Rie
del, brave Kabinetsrath, kom eens hier."
„Bravo," riep de koning lachend, „uit
nemend Verder, verder
En Lang ging voort„Riedel, je moest
morgen dien tooneelspeler Lang eens
honderd, neen liever tweehonderd flo
rijnen sturen de arme drommel heeft
Ze wel verdiend."
Algemeen gelach natuurlijk, waarin de
koning van harte instemde alleen ver
zocht hij Lang nu maar uit te scheiden,
daar de „voorstelling" hem anders te
duur kwam. Den volgenden morgen had
Lang de 200 florijnen.
EEN WETENSCHAPPELIJKE
VRAAG.
Waarin bestaat de overeenkomst tus-
schen een practiseerend geneesheer en
een aardappelplant?"
Antwoord Beide hebben de bloesems
boven den grond, maar de vruchten er
onder.
LANDELIJK EENVOUDIG,
Koning Anton van Saksen had de ge
woonte, wanneer hij zich op een zijner
buitenverblijven bevond, op zeer gemoe
delijke wijze met de boeren te praten
WAARSCHIJNLIJK.
Een professor bezocht zijn collega en
vindt dezen naast een stoel op den grond
zittende en lezende. „Maar, waarde colle
ga, waarom zit je nu eigenlijk op den
vloer
„Zoo, zoo, hm.... ja, nu herinner ik
mij, dat ik iets heb hooren vallen, dat is
waarschijnlijk de stoel geweest waarop
ik zat
EEN KLEIN INTERMEZZO.
Het tooneel verbeeldt een barbiers
winkel in Texas.
De barbier „Wie volgt
Een van de aanwezigen „Ik."
Een ander „Neen, ik
De eerste haalt een revolver voor den
dag. „Ik zeg u, dat het mijn bqprt is."
De ander haalt evenzeer een vuurwapen
te voorschijn. „Ik zeg u, dat het mijn
beurt is
Twee schoten knallen....
Barbier (met onverstoorbare kalmte,
tot een derden klant) „Uw beurt is *t,
meneer" (Verder tot zijn wederhelft en
op de twee lijken wijzende) „Sientje,
och laat dat karweitje even weghalen."
NIETS NIEUWS ONDER DE ZON.
Te Pompeji werd onlangs de keuken
van een heerenhuis opgegraven en men
vond een Latijnsch opschrift op den muur
gekrast, dat vertaald iuidt als volgt Tot
heden heb ik zijn eten gekookt en zijn
kamer schoongemaakt, 28.000 maal, maar
toch weigert hij mij naar het circus mee te
nemen. Daaronder staat eveneens in 't
Latijn, doch met een andere hand ge
schreven De vrouwen zijn nooit tevre
den."
De beroemde Fransche schilder Gudm
was eens te Londen op een schitterend
diner van den Hertog van Cambridge
(den oom der Koningin) genoodigd, en
v/erd onder anderen aan heeren van hoogen
rang en stand voorgesteld als „Gudin,
de beroemde Fransche schilder." Eene
buiging, verdere voorstellingen aan an
deren. Eene poos later vroeg de Hertog
„Wie was dat Wat is hij Is hij een
schilder Een groot schilder Stel hem
nog eens aan mij voor. Hare Majesteit is
eene liefhebster van schilderijen. Hij moest
aan het hof gepresenteerd worden."
Een ceremoniemeester fluisterde hem
toe, dat hij als schilder geen recht had
om aan het hof te verschijnen, maar als
voormalig Fransch officier wel. De Her
tog deed Gudin dus den voorslag om de
uniform van een officier aan te doen als hij
er op gesteld Was aan het hof te
komen. Gudin richtte zich met fierheid'
in zijn volle lengte op, en antwoordde
„De Koning van Frankrijk heeft mij tot
luitenant benoemd God heeft mij tot een
schilder gemaakt. Ik zal als schilder bij de
Koningin komen, of in 't geheel niet."
OP 'T RAPPORT.
Sergeant. De fuselier X. is uit de
tweede verdieping van de kazerne geval
len en heeft zijn beenen gebroken.
Kapitein. Wie heeft hem dat gecom
mandeerd?
SARCASTISCH.
Een reiziger vraagt aan den kruier,
die zijn koffers naar het station heeft
gebrachtHoeveel ben ik schuldig
„Dat weet ik niet," was het antwoord;
„ik voor mijn deel krijg vijftig cents van
u."
BESTRAFTE LEUGEN.
De heer Knobbeldam maakt met zijn
echtgenoote een pleizierreis, komt ook
te Monte Carlo en gaat in 't Casino naar
het bankspel kijken. Mevrouw Knobbel-
dam, wie het spel scheen te bekoren,
vraagt haar echtgenoot of hij toestaat,
dat ook zij haar geluk eens door een
enkelen inzet beproeve, waarop een naast
haar staanden heer op zeer bescheiden
en beleefden toon zegt, dat de dames in
den regel geluk hebben als zij haren inzet
plaatsen op het cijfer 't welk haren ouder
dom aanwijst. Spoedig besloten zet me
vrouw Knobbeldam een goudtientje op
No. 25. De kogel rolt op No. 35.
„Ge hebt uw verdiende loon," sprak
toen haar echtgenoot, „als ge de waarheid
had gezegd, zoudt ge hebben gewonnen."
OUDE BEKENDEN.
A, „Kent gij dien heer, die ons zooeven
groette
B. „Zeer zeker sinds twintig jaren
Zijn wij dagelijks een uur bij elkander."
A. „Hoe heet hij
B, „Dat weet ik niet."
A.„Waar komt hij vandaan T"
B.„Dat weet ik ook niet."
A. „Maar hoe kent ge hem dan
B. „Wij spelen dagelijks een partij
schaak."
GEKLEURD ONDERWIJS.
Mejuffrouw L. S. Gore onderwijzeres in
Harrow, heeft een plan opgemaakt om kin
deren te onderwijzen door middel van kleu
ren ter vervanging van klinkers. Zij wil
b.v. den „oo"-klank in ,,food" weergeven
door blauw, den „ea"-klank in „steam" door
groen, den „a"-klank in „hat" door zwart
en de „i"-klank in „tin" door rose. Bruin
zal den „ou"-klank in „thou" weergeven.
Het doel van haar methode is kinderen op
jeugdigen leeftijd teclcenen, schrijven en ge-
luidleer^te onderwijzen; de snelle associatie
van ideeën bij hen te ontwikkelen en tong en
lippen te gewennen aan het uiten van klan
ken, zoodat kennis van kleuren, handigheid
bij teekenen en uitspreken van woorden in
vreemde talen geen moeilijkheid voor hen
opleveren.
JUMPERS.
Het Engelsche woord is afkomstig uit het
jaar 1605. Men sprak toen echter slechts
van een „jump" (sprong) en bedoelde daar
mede een buisje of een korten en lossen
mantel, die tot aan de heupen reikte. Dit,
uit een zeer grove stof vervaardigde, klee-
dingstuk werd uitsluitend door mannen ge
dragen en wel bij het uitoefenen van zeer
zwaren arbeid. Zoo behoorde het toenmaals
tot de uitrusting der kolendragers en haven
arbeiders. Deelnemers aan Poolexpedities
berichtten, dat zij Eskimo's in 'n vormlooze
„jump" zagen rondloopen. Eerst tegen het
einde der zeventiende eeuw werden de
jumps ook in de vrouwelijke garderobe op
genomen, doch slechts als huisdracht. Een
eeuw later, dus omstreeks 1800 legde de
Engelsche admiraliteit beslag op het woord
jump, vervolmaakte het tot jumper en gaf
dezen naam aan een kleedingstuk, dat de
matrozen bij voorkeur op het tusschendek
droegen. De kleurige jumpers, die thans zoo
zeer in de mode zijn, hebben dus reeds een
langen stamboom, doch zijn van zeer een
voudige afkomst.
STOUTE RECLAME.
„Nieuwste middel voor den baardgroei! Op
het verschijnen van den baard kan gewacht
woeden."
DE WOESTIJN.
Molly: „Hij zedde, dat de aarde voor hem
een woestijn geweest is, voor hij mij kende."
Hotly: „Dan begrijp ik, waarom hij als een
kameel danst."
PROFESSORAAL.
Professor: Gij kunt u dus voorstellen, mijne
heeren, met hoeveel blijdschap Columbus do
ontdekking van Amerika naar Spanje telegra
feerde.''
OOK EEN VRAAG.
Kleine Jan kwam in den wftnlkel en vroeg
een pak kanariezaad.
Is 't voor je moeder? vroeg de win
kelier.
Neen, natuurlijk ndet, was t antwoord,
't is voor de vogels.
ZIJN GELD VERLOREN.
Schoonvader tot zijn schoonzoon: Van
daag zal ilk je voor 't laatst ten eten hebben.
Ik heb alles verloren en bezit niets meer.
Goede hemel, dan ben ik per slot vaU
rekening toch uit liefde getrouwd.
DE PESSIMIST.
Jantje: Pa, is 't waar, dat er onder
dieven nog ioo iets als eer bestaat?
Pa: Neen jongen. Die zijn geen haar
beter dan andere menscben.
PRACTISGH.
Wat heb jullie van de huwelijksreis
meegebracht?
De keukenmeid uit het hotel, waar we
1 lekkerst gegeten hebben,
OOK EEN UITVLUCHT.
Dame. Waarde professor, u zal ons tod:
ook de eer bewijzen op onze soirée muticale
te verschijnen?
Professor. Wanneer zal deze plaats vin
den?
Dame: Heden over veertien dagen.
Professor: Over veertien dagen? Ach, hoe
jammer, dan kan ik onmogelijk komen. Dan
wordt er juist een neef van mij begraven.
VOORNAME LUCHT.
Neem me niet kwalijk, maar hoe kan
ik nu een pak dragen waaruit je pas de
vlekken met benzine verwijderd hebt. Je
ruikt een uur in de wind.... geneer je je
daar niet voor?
Integendeel, iedereen denkt nu, dat ik
een automobiel heb.
UIT DE SCHOOL.
Meester: Wanneer leefde Godfried van
Bouillon?
Jrfntje: Als hij niks anders had.
NIET VOLGENS DEN STAND.
Mevrouw O. W.: Ik moet zeggen, dokter,
dat ik het voorschrijven van een mosterd-
pleister voor een dame van mijn stand een
impertinentie vind
NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T.
XI.
„Dat weet ik zoo precies niet," antwoord
de de kapitein op eigenaardigen toon, „ik
denk ergens voor de kust van Ierland
als de mist optrekt zullen we eens
kijken. Maar waar we ook zijn, ik zal in
elk geval de dichtstbijzijnde haven moe
ten inloopen, om te repareeren."
„Het spijt me natuurlijk ter wille van u,
maar wat mij betreft doet het er niets
toe het is mij alleen om een vacantie te
doen."
Tegen den middag trok de mist op en
zetten zij koers naar een der kleine baaien
aan de zuid-oostkust van Ierland. De ka
pitein kende de plaats en deelde Gerald
mee, dat hij, daar de noodzakelijke repa
raties wel eenige dagen in beslag zouden
■nemen, volkomen vrij was, om die aan
land door te brengen, daarbij de opmer
king makend
„U bent bij me gekomen voor een
tochtje naar Frankrijk en niet om hier
voor de Iersche kust te zwalken. Neemt
u een week verlof en als ik niemand kan
krijgen om u te vervangen, of als u lust
hebt om verder met ons mee te gaan, kom
dan na verloop van dien tijd weer terug."
Gerald nam het aanbod aan, maar
wilde niet aan wal gaan, voor het schip
er zoo behoorlijk mogelijk uitzag. Ten
slotte scheidden hij en de kapitein zoo
vriendschappelijk mogelijk.
„Hier hebt u uw gage tot vandaag en
daar u die wel terdege verdiend hebt,
reken ik er op, dat u ze met trots zult
aannemen."
Gerald nam het geld aan, rond er voor
uitkomend, dat hij het noodig had en
na den kapitein de hand gedrukt te heb
ben, stapte lij aan wal.
Toen hij door het kleine dorpje liep,
vroeg hij zich af, wat hij nu zou doen, of
hij, alles wel beschouwd, verstandig had
gedaan, Regina te verlaten en of het niet
beter zou zijn, zijn overeenkomst met
den kapitein te verbreken en regelrecht
naar zijn werk op het kasteel terug te
keeren. Maar hij schrikte er voor terug,
om in den eersten tijd Claire terug te
zien.
Het landschap achter het dorp was bui
tengewoon woest, maar tevens rijk aan
die schoonheid, die voor het Iersche
landschap zoo karakteristiek is. De heu
vels, die uit de zee schenen op te rijzen,
waren dicht met pijnboomen bezet en een
der bosschen ingaande ademde Gerald
de heerlijke dennengeur met welbehagen
in. Na eenigen tijd tusschen de kaars
rechte stammen geloopen te hebben, die
als de kolommen van een statigen kathe
draal omhoog rezen, kwam hij bij een
houten hut. De eenzame plek waar de hut
stond en de geheele omgeving herinnerden
hem aan zijn verblijf in de Amerikaansche
oerwouden.
„Ik zou wel eens willen weten, of ik
nog met een bijl kan omgaan," zei hij
glimlachend in zich zelf, op de deur van
de hut toeloopend.
De houthakker, een stevige jonge
kerel, kwam op zijn kloppen naar buiten.
„U kunt misschien wel een onderko
men vinden in het dorp," zei deze, in
antwoord op Gerald's vraag, „maar mis
schien ook niet. Als u wilt kunt u wel hier
blijven, als u met mijn eenvoudig boeltje
genoegen wilt nemen."
Dat was juist wat Gerald wenschte en
den volgenden dag werkte hij met Teren
ce, den houthakker, en ijveriger dan hij
het op de Susan met Joslin had gedaan.
Tegen den avond van den vierden dag
waren ze bezig een b zonder lange spar
te kappen. Zij hadden den stam reeds ge
deeltelijk doorgehakt, toen Gerald zag,
dat de lus van het touw, dat ze er om ge
bonden hadden om een te vroeg vallen
te verhinderen, was losgeraakt en naar
beneden gezakt. Hij wees er Terence op
en klom in den boom, om de lus weer aan
te halen. Juist toen hij daarmee bijna
gereed was, uitte de houthakker een
waarschuwende kreet. Gerald keek naar
beneden, om te zien wat er aan de hand
was en voelde in hetzelfde cogenblik, dat
de boom begon te wankelen en voor hij
naar beneden kon springen, viel de boom
met een zwaren slag op den grond. Hij
werd een eind weggeslingerd, maar daar
hij niets voelde wilde hij opstaan. Toen
voelde hij echter een stekende pijn in
zijn been en toen de houthakker op hem
toesprong om hem te helpen, zei hij kalm
„Ik heb mijn been gebroken."
Terence zei niets, maar nam Gerald
voorzichtig op en legde hem in de hut.
„Ja, het is gebroken," zei hij.
Gerald glimlachte pijnlijk. „Ik weet
wat een gebroken been is als ik het
voel, zei hij, met een poging om vroolijk
te schijnen. „Kunt u het zetten
Dj houthakker schudde het hoofd.
„Neen, maar gelukkig is. er toevallig een
dokter in het dorp. Blijft u hier maar
rustig liggen, dan zal ik hem gaan halen."
„Ik zal m'n gemak wel houden, heb
daar maar geen zorg over," antwoordde
Gerald met een spijtig lachje.
De houthakker maakte het hem zoo
gemakkelijk mogelijk en ging toen naar
den dokter, toen hij weg was scheurde
Gerald een blad uit zijn notitieboekje nam
een enveloppe uit zijn portefeuille en
schreef een brief aan den ouden Sapley,
om hem zijn ongeval mee te deelen en te
zeggen dat hij zou terugkeeren, zoodra
het hem maar eenigszins mogelijk was.
Terence kwam terug met den dokter, het
been werd gezet en Gerald, hoewel half
bewusteloos van de pijn, dacht er toch
nog aan, den dokter te verzoeken, zijn
brief te posten en den kapitein van de
Susan te laten weten, dat hij niet verder
met hem zou kunnen meegaan.
Toen verloor hij het bewustzijn.
Gerald's met potlood geschreven brief
je kwam op Regina aan, toen de oude
Sapley van huis was. Mordaunt opende
het en toen hij het gelezen had kwam er
een glans van voldoening op zijn gelaat.
Dat het noodlot hem op een dergelijke
manier in de kaart speelde, scheen hem
een aanwijzing, dat ae zaak ook verder
voor hem een gunstig verloop zou heb
ben. Hij sloot de deur en liep eenigen
tijd met het briefje in de hand op en neer
toen verscheurde hij hef in kleine snip
pers en, zich aan de tafel zettend, schreef
hij het volgende antwoord
Waarde Heer
Het spijt mij uitermate te moeten
hooren, dat u een ongeval is over
komen en ik hoop van harte, dat het
geen ernstige gevolgen voor u zal heb
ben. Met het oog op onvoorziene
omstandigheden heeft juffrouw Sarto-
ris besloten, den herbouw van den
vleugel niet voort te zetten. Met Lee,
den aannemer, is een schikking
«remaakt en ik sluit hierbij een cheque
in tot een bedrag dat, naar ik ver
trouw een behoorlijke vergoeding
zal zijn voor den arbeid door u reeds
geleverd."
Hij teekende het briefje met den naam
van zijn vader en maakte de handteeke-
ning van zijn vader ook op decfeeauewa.
Toen hij den brief persoonlij* gepost
had voelde hij zich zoo tevreden als de op
rechtste en braafste man maar zou kun
nen zijn.
Gerald Wayre totaal ter zijde gescho
ven de weg was vrij voor hem
Toen hij den brief en den cheque ver
zonden had, wachtte Mordaunt Sapley
zorgvuldig op het antwoord, dat hij be
slist verwachtte. Hij rekende op Gerald's
trots, die hem, naar hij verwachtte, in de
kaart zou soelen en het behoeft zeker niet
gezegd, dat zijn vertrouwen in dit opzicht
niet'beschaamd werd. Na enkele dagen
kwam er een kort briefje van Gerald
waarin hij zijn spijt betuigde, dat juf
frouw Sartoris besloten had den bouw
niet door te zetten, maar dat hij zich na
tuurlijk bij die beslissing moest neerleg-
gen r tevens verzocht hij den cheque te
mogen terugzenden.
Mordaunt Sapley verscheurde glim
lachend zoowel de brief als den cheque.
Gerald had hem inderdaad in de kaart
gespeeld want de trots, die hem er toe ge
bracht had, den cheque terug te sturen,
zou, daarvan voelde Mordaunt zich over
tuigd, ook zijn terugkeer beletten. Zijn
plotseling vertrek was echter iets dat
Mordaunt maar niet begreep want, niet
tegenstaande Gerald's opheldering, voel
de hij toch, dat alleen het verlangen naar
een vacantie geen voldoende verklaring
was voor zijn vlucht. Gerald was immers
zoo geheel opgegaan in zijn werk Waar
om had hij het dan in den steek gelaten i
Daar hij echter geen bevredigend ant
woord op deze vraag kon vinden, zette
Mordaunt haar ter zijde.
Hij vertelde niet aan zijn vader dat hij
iets van Gerald gehoord had en de oude
Sapley en allen in Regina waren het eens
toen na dagen en weken van geen van
beiden iets gehoord werd, dat bet ver
dwijnen van Gerald en dat van Lucy
met elkaar in verband moest staan.
ZESTIENDE HOOFDSTUK
Op zekeren dag ging Mordaunt Sap-
ey, met eenige stukken, die Claire moest
teekenen, naar het kasteel. Het was een
sombere ochtend en het groote gebouw
stak scherp wit tegen de donkere wolken
af. Mordaunt bleef, voor hij het terras op
liep eenige oogenblikken staan en keek
naar het reusachtige gebouw. Zou dat
ooit van hem zijn, of liever, zou hij het
ooit zoover brengen, dat hij zich den man
kon noemen van de meesteres ervan
Hij ging de bibliotheek binnen en bla
derde in de kranten en tijdschriften die er
op de tafel verspreid lagen plotseling
liet hij het blad dat hij in de hand hield
vallen, toen zijn oog viel op het hoofdje
van een artikel daarin, dat luidde „De
niet ontdekte moorden van de laatste
vijftig jaren." Zijn gelaat was nog bleek
toen Claire binnentrad en hij was zoo ge
heel vervuld met de gedachte, dat hij
moest zorgen, dat hij heel gewoon deed en
dat de uitdrukking van zijn gelaat niets
mocht laten merken, dat hij op dat oogen-
blik niet zag, hoe moe en neerslachtig zij
er uitzag.
„Goeden morgen, juffrouw ik heb
hier de stukken omtrent Moorcroft en
Westacres," zei hij, de papieren op de
tafel uitspreidend. „U zult zien, dat we
hen zeer genadig behandeld hebben. Ik
geloof dat dat ook uw bedoeling was?"
Terwijl hij nog de papieren ontvouwde,
keek hij haar van terzijde aan.
„Neemt u me niet kwalijk, juffrouw,
maar mag ik ook vragen, of er iets ge
beurd is, dat u hindert?" zei hij ernstig.
Qaire legde de p n neer en keek hem
met zichtbare verbazing aan.. Hij wacht
te een oogenblik en toen, begrijpend dat
hij, öf te weinig, öf te veel gezegd had, om
nu te zwijgen, vervolgde hij
„U kijkt verbaasd. Hoe moeilijk moet
het voor iemand in uw positie zijn, om
Zich voor te stellen, om te begrijpen, dat
een man, al mag die dan ook uw mindere
zijn in positie, uw bediende als zoo
danig beschouwt u mij immers hij
evengoed gevoel heeft als u zelf, dat hij
een hart in zijn lichaam heeft, dat één
woord, een blik van u zou kunnen door-
boren!"
Claire's gelaat werd donkerrood.
„Ik ben er mij niet van bewust, dat ik
ooit uw gevoelens gekwetst kan hebber:,
mijnheer," zei ze, „Mocht dat toch het.
geval zijn, neemt u daar bij dezen dan
mijn verontschuldiging voor aan."
Hij maakte een afwerende beweging
met de hand. terwijl zijn gelaat even rood
werd als het hare.
„U begrijpt mij niet," zei hij, „uw
woorden bewijzen dat."
„Maar wit begrijp ik dan met? vroeg
Ze, werktuigelijk spelend met de diaman
ten ring aan haar vinger.
„Dat dat ik u liefheb, zei hij.
„Wilt u mij even doorlaten of zegt
u mij vlug wat u te zeggen hebt," zei ze
met zachte stem, waaruit gewonde trots
sprak.
„Ik vraag u alleen, nu; aan te hooren 1
zei hij heesch. „Het is waar, dat ik u Uer-
heb, juffrouw Sartoris maar u zult het
ongetwijfeld als een belesdiging beschou
wen, wanneer ik u vraag, mijn vrouw te
wiÜen worden."
„U vergist u," zei Claire, zich tot
kalmte dwingend. „Geen enkele vrouw
is beleedigd, wanneer een eerlijk man
haar om haar hand vraagt Hij keek
haar snel even aan „maar, mijnheer,
wat u me vraagt, kan ik u niet geven.
„Wacht u nog," zei hij, de handen
samen knijpend. „Antwoordt u me niet
nu. Laat het niet uw laatste woord geweest
zijn. Morgen.
„Of ik een eeuwigheid wachtte, of al-
,een maar tot morgen, mijn antwoord zou
hetzelfde zijn," zei Claire, strijdend te
gen haar trots en haar verontwaardiging.
„Stel u dus met mijn antwoord tevreden
en laat mij voorbij."
„Waarom haat u mij vroeg hij met
Mrht(> cfprn
„Ik geloof'niet begon zij en eindig
de toen.
Hij beet zich op de lippen en ging voor
haar op zij en toen Claire wilde heen
gaan werd juist de deur geopend en trad
de oude Sapley binnen. Hij zag geel en
zijn lippen bewogen zich als in hevige
aandoening, terwijl zijn kleine oogjes
woest glinsterden.
„Een oogenblikje," zei hij, met de
hand wenkend. „Ik stond buiten neen,
zeg maar niets Mordy, laat het nu verder
aan mij over ik heb elk woord gehoord.
Juffrouw Sartoris," hij richtte zijn oo
gen met een dreigenden blik op Claire
„laat mij u den raad geven, uw weige
ring in te trekken. Bedenkt u wel, ik geef
u alleen maar den raad Neem uw afwij
zing van mijn zoon terug fn zeg, dat u
zijn vrouw wilt worden, dan zal ik verder
geen woord zeggen."
Claire maakte met een bijna konink
lijk gebaar een afwijzende handbeweging,