DE KRITIEKE DAG VAN PROFESSOR SNOKKEL. inaa: dit had niet de geringste uitwer king. „U zult naar me luisteren en zonder overhaasting zal ik spreken 1 U denkt dat u de meesteres bent van Court Regina een soort koningin hier. Maar u hebt het mis, jonge dame 1 U bent straatarm 1" Deze woorden maakten op Claire niet den minsten indruk. Ze keek den ouden man met de grootste verbazing in het van woede vale gelaat. Zij had gedacht dat Mordaunt gek was dat zijn vader het moest zijn, daarvan was zij zeker, en wer kelijk zag hij er op het oogenblik uit als iemand dien woede en spijt van zijn ver stand beroofd hebben. „Gelooft u mij niet V' „Neen 1" zei Claire bedaard. „Dat verwondert me niet," antwoordde hij, „maar wacht u maar Weet u iets af van uw zaken Weet u ook, hoe de be zitting belast was, toen Lord Wharton stierf Claire zweeg, maar dat zwijgen zei genoeg. „Natuurlijk niet," zei hij, hoofdschud dend, „hoe zou u dat geweten hebben, waar hij zelf niet wist, dat hij tot over de ooren in de schuld stak, da er een hypo theek op het kasteel stond, tot een hoo- ger bedrag, dan de waarde ervan Claire schrikte niet, wendde ook haar oogen niet van hem rf, maar hij zag, aan de uitdrukking ervan, dat zij de beteeke- nis van zijn woorden begon te begrijpen en hij "knikte glimlachend met het hoofd Het goed werd acre voor acre met hy potheek overbelast er werd geld opge nomen en los gemaakt, waar en wanneer dat maar mogelijk was." Hij zweeg even en staarde voor zich uit, alsof hij zich de dagen van vroeger weer voor den geest wilde roepen, de dagen van bedrog, in welke hij zijn heer geruïneerd had. „En Lord Wharton wist niets en maakte zijn testamentHij lachte schamper. „Alsof hij Court Regina als zijn volle eigendom en bovendien nog een groot fortuin na liet, terwij! hij stierf zonder een penny te bezitten." Mordaunt zei iets het was meer een uitroep, dan een samenhangende zin. Maar de oude Sapley scheen hem te ver staan en wendde zich tot hem. „Wees maar niet bang i Denk je dat ik gek ben De hypotheken staan niet op mijn naam, Ik heb me niet schuldig ge maakt aan misbruik van vertrouwen. Ik heb de «tukken eerlijk gekocht. Elke schuldbekentenis eerlijk betaald. Nie mand, zelfs niet de meest handige advo caat, kan iets op mijn rechten aanmerken. Wanneer het landgoed verkocht wordt, dan zal ik nog niet al het geld dat ik heb uitgegeven terug ontvangen ei >ult u nog steeds mijn schuldenares zijn. jonge da me Eindelijk viel Claire in een stoel neer. Zij was geheel in de war, door het plotse linge van den slag. Maar, al kon zij zich er nog niet goed indenken, zij twijfelde niet meer aan de waarheid ervan. De oude man sprak overtuigend genoeg. Van oo genblik tot oogenblik zag zij het duide lijker, hoe deze man als een spin, zijn net geweven had om Lord Wharton en om haar zelf. „Ja," zei hij, „evenals hij vroeg ook u nooit iets. U gedroeg u, alsof u een half miljoen pond bezat. U had uw paarden en uw rijtuigen uw huis in Londen, uw gaf feesten, maar u vroeg nooit waar het geld voor dat alles vandaan kwam. U moest met geweld den ouden vleugel van het kasteel laten sloopen om hem door een nieuwe te vervangen Claire sloeg voor de eerste maal de oogen neer en hij lachte heesch. „Den gevel van mijn ka steel laten sloopen 1" zei hij grijnzend. „En toen ik het waagde, nederig mijn be denkingen daartegen aan te voeren, toen legd? u mij het zwijgen op met dien dui velschen trotschen "blik die u zoo goed afgaat „Juffrouw Sartoris zou nu liever heen gaan," zei Mordaunt zacht. „Wacht nog even," zei de oude man, „ik heb nog wat te zeggen wat aan- genamers en dat ze heel graag zal hooren. Ze is arm dat kan ze gerust gelooven en zal het kasteel moeten verlaten. Maar toch" hij grinnikte kwaadaardig hoeft het zoo'n vaart niet te loopen. Ze was niets toen ze hier kwam en ze had niet het recht om te verwachten, dat ze Court Regina en nog een half miljoen zou krij gen en het moet haar dus ook niet zoo hard vallen, te verliezen wat ze in werke lijkheid nooit verwacht kan hebben te bezitten. U zult eenvoudig terugkeeren, tot wat u vroeger was, juffrouw." Claire stond op. maar hij strekte de- hand uit. Wacht u nog even. U hoeft heelemaal niet te vertrekken, als u niet wilt. Dat is nu de aangename mededeeling die ik nog heb te doen. Mordy heeft u gevraagd zijn vrouw te worden. U hebt hem zooeven afgewezen afgewezen, alsof hij uw knecht was." Woede belette hem voort te gaan. Na enkele oogenblikken ver volgde hij kalmer „Het is heelemaal niet noodig, dat er allerlei praatjes zullen rondgaan over u. Ik heb het geheim van den staat van za ken heel goed bewaard, we kunnen die nog langer geheim houden. U kunt spoe dig trouwen hoe eet hoe beter, en voor uw vertrek voor de huwelijksreis geef ik Mordy kwijtschelding van alle hypotheken en van alle schuldbekente- „Of mevrouw de geheimraad op het Gelaten kijkt Snokkel den misdadigen bepaalde uur op de thee wil komen.." hond-Goliath naj hij zucht alleen: „Goed! ik vheg all Bovendien moet „Mijn ontbijt! hml hm! Ik had niet ge- 'k zelf vanmorgen ook bi, den geheim- dacht, dat er zulke honden-monsters be raad zijn; ik zal het met vergetenstonden." adPröfeSsCsort,C Snokkel heeft nauwelijks Vatte de maQ der wetenschap eenige schreden in benedenwaartsche richting gedaan, of hij herinnert zich, dat hij zijn tweede ontbijt in de studeerka mer heeft laten staan. Maar terug wil hij niet. „Dat gaat niet; ik heb al tijd genoeg verloren," meent hij en in nissen, die op de bezitting drukken. En' zulk een stormpas snelt hij voorwaarts, als ik sterf, zal hij nog meer geld krijgen, J J uffrouw Sartoris. Zelfs als u nog werke lijk meesteres van Court Regina geweest was, zou u geen slechte partij hebben ge daan door den zoon van den ouden Sapley te trouwen." Hij zweeg een oogenblik en wendde zich toen tot zijn zoon. „Wat zeg jij ervan, Mordy Je zult Zeker je aanzoek wel willen herhalen, niet Mordaunt bevochtigde zijn lippen. „Juffrouw Sartoris weet, dat ik mijn aanzoek zal gestand doen omdat het mijn vurigste verlangen is, haar tot mijn vrouw te maken," zei hij. „Dat is dan in erde," zei de oude man. „En, juffrouw, wat is uw antwoord?" Hij wachtte, alsof hij reeds zeker was, hoe dit antwoord zou luiden en knikte Mordaunt zegevierend toe. Claire hief het hoofd op. (Wordt voortgezet.) Het is een heerlijke lentemorgen, vol zonnegoud, vol bloemengeur. Proiessor Snokkel zit op zijn stu deerkamer voor het open venster en laat zijn bijna kaal geleerd hoofd, van gedachten zwaar, op de hand rusten en fluistert en denkt na. Verscheidene malen strijkt hij met de rechterhand over de gladde vlakte of trekt aan den kraag van zijn verschoten kamerjapon; strijkt ook wel den gouden bril over den neuswortel voor hei voorhoofd en staart voor zich heen. Lente en zonnepracht bestaan voor hem niet, want zijn geest zwelgt in ede ler genot; hij denkt over een natuurwe tenschappelijk vraagstuk na., daar slaat de klok. Zachtkens zwc.u ce vrouw van den professor het kamertje binnen. Zij klopt den geleerde zacht op den schouder en lispelt liefelijk als een fee: „Lieve Gustaaf!" Geen antwoord. „Lief mannetje! De professor wendt zich om. „Wat is er?" vraagt hij. „Je moet naar het college! de klok.." „Dat weet ik wel! Kom dadelijk!" Hij springt van zijn stoel op en de korte beenen doorschrijden in komische snel heid verscheidene malen het lage ka mertje. Nu ontdoet hij zich van zijn ka merjapon en werpt haar op een stoel, trekt een zwarten rok met lange panden aan, zet een versleten, oud-modischen hoed op het hoofd en snelt het belen dend kabinet binnen, Daar neemt hij van een tafeltje een kartonnen doos, doet het deksel open en loopt op een kast toe; hij opent deze en neemt uit een der vele glazen een exemplaar van eene zeldzame, kleine slangensoort, hem kort geleden door een studievriend uit Brazilië gezonden en pakt den „dooden worm", die er als een langen, zwarten haarvleehï uitziet, in de kartonnen doos. Terwijl hij zoo bedrijvig heen en weer trippelt, mompelt onze professor ver genoegd: „Zullen oogen opzetten, dc heeren studenten, over het zeldzame slangetje." Liefdevol bekijkt Snokkel het vinger dikke, afschuwelijke reptiel, alsof hij het een ol andere onschatbare kleinood voor zich zag liggen. „Wat een kostelijk uur zal dat wor den! Het dier zal opzien baren cn mijn studenten zullen door mijn huip een aardigen kijk krijgen op de wonderwe reld der natuurwetenschap," spreekt de professor, terwijl hij een vergenoegden lach rondom de lippen spelen laat. Hij wrijft zich vroolijk in de handen, sluit de kartonnen doos en snelt er mee heen Professor Snokkel gunt zich nog juist den lijd om zijn vrouw een korten af scheidsgroet toe te roepen. Terwijl hij heentrippelt, roept me vrouw Antonia hem nog na: „Beste- Gustaaf, vergeet niet, bij den geheimraad aan te loopan en....' „Dat weel ik r'c Toontje! het niet vergeten! Adieu, vrouwtjel" dat de jaspanden als zwaluwvleugels om zijn mager lichaampje fladderen. Onderweg valt het hem in, dat hij nog een bezoek heeft te brengen aan een juwelierswinkel want zijn „Toontje" viert heden haar verjaardag en dan moet hij voor haar toch het een of an der sieraad koopen. De geleerde kijkt door zijn brilleglazen naar iinks en naar rechts.... kijk! recht tegenover de wo ning van den geheimraad schitteren in een uitstalkast de allerliefste gouden sieraden aanlokkend door de ruiten. Na een kort besluit wendt de professor zich naar den juwelierswinkel en treedt hem binnen. Het sieraad voor „Toontje' is spoedig gekocht. In een kleine doos neemt hij het in ontvangst Weldra heeft dc geleerde het huis van den geheimraad, zijn vriend, bereikt. Professor Snokkel snelt de trap op. treedt de wachtkamer binnen. Hier treft hij het dienstmeisje aan. Hij wenkt het nette, zwartoogige kind vriendelijk tot zich en vraagt naar den geheimraad Polder. Het meisje snelt heen, om den pro fessor aan te dienen. Ondertusschen plaatst Snokkel de kartonnen doos met het „zeldzame slan getje' en het doosje met het gouden sieraad voer vrouw op hel tafeitje in de wachtkamer. Nanni komt weldra terug en meldt, dat mijnheer de professor verwacht wordt. „Lief kino, spreekt de geleerde en drukt het meisje een geldstuk in de hand, „haal in den naasten worstwinkel even 'n tweede ontbijt voor mijl" „Gaarne, mijnheer de professor!" Vlug als een eekhorentje snelt Nanni heen, nadat zij een doos, volkomen gelij kend op die van den professor, op het ta feltje heeft neergezet. De geleerde roept haar na: „Uw fooi vindt ge weer op de gewone plaats!" „In orde, mijnheer, Dank u zeer!" lachte Nanni en verdwijnt. Eensklaps wordt de deur geopend en de geheimraad begroet zijn vriend. De heeren treden een kabinet bin nen Na ongeveer een kwartier neemt de professor afscheid. In de wachtkamer zoekt hij naar zijn ontbijt. Hij steekt de worst in den achter jaszak; de kartonnen doos schuift hij on der den arm en snelt heen. Onder het voortloopen haalt professor Snokkel herhaalde malen zijn horloge voor den dag en schudt dan iederen keer op bedenkelijke wijze het hoofd. Nu komt hij een uitstalkast voorbij, waarin schilderijen van beroemde schil ders zijn tentoongesteld. Hij kan het niet van zich verkrijgen geen enkelen blik op de kunstwerken te werpen en blijft staan, want ccit schilderij heeft, hem bizondei geboeid. Geheel in bewonderend beschouwen verdiept, volgt zijn oog iederen streek op de schilderij. Terwijl hij zoo in kunstgenot zwelgt en de fijnheden van een karakterkop bestu deert, voelt hij een ruk aan den achter jaszak. Snokkel wendt zich verwonderd; om; tegelijkertijd maakt hij met de hand een achterwaartsche beweging; daar voelt hij een groote, vochtige hondenneus, die den achterzak beruikt. Onze professor wil een gil uitstooten, want het groote monster achter hem cioet zijn mannctijkcn moed wankelen. „Wat een toestand! Als mijn Toontje dat eens zag!" fluistert de geleerde en trekt voorzichtig den vinger terug. Een tweede, sterkere ruk, en een he- geerig geknor! De professor begint over het geheele lichaam te sidderen. Onbeweeglijk als oen standbeeld staat hij en durft nauwe lijks te ademen. Voorzichtig werpt Snokkel eindelijk een snellen blik achter zich. Daar bemerkt hij, hoe dc reusachtige hond mat kwispelen de» staart en met de grootst mogelijke kalmte voortloopt, terwijl hij in den ge weldigen muil het ontbijt van den profes sor omhoog houdt. Achter den worstroo- vcr loont' een gelice'a troep kle>hon den blaffend en keffend. weer moed en zette zijn weg voort. Hij heeft nog slechts een korten afstand af te leggen en weldra heeft hij het universi teitsgebouw bereikt. Opnieuw kijkt hij op zijn horloge het bepaalde uur voor zijn voorlezing is reeds voor de helft om. Maar college geven wil en moet Snokkel ouder alle omstandigheden. Wat zouden de studen ten van hem zeggen, als hij, de professor, zijn voorlezing niet hield?.... Daar staat hij reeds voor de deur der kamer.... Hij zet zijn nietig figuurtje in postuur, werpt een snellen blik op de kar tonnen cfoos ouder zijn arm, schraapt eerst nog geweldig zijn keel en treedt daarna de kleine zal binnen, waarin de studenten hem wachten.... Met onuitsprekelijk statige schreden stapt mijnheer de professor op den katheder toe. Hij plaatst de kartonnen doos naast zich. Nu slaat hij een boek open, legt het voor zijn bijziende oogen en.begint met plechtig gebaar zijn voor lezing. Zijn toehoorders schijnen enkel oog en oor te zijn. Mijnheer de professor doceert dan ook met genot en waardigheid en zijn audito rium volgt zijn woorden met bewonde renswaardige opmerkzaamheid. Snokkel spreekt heden over de „Won deren der natuur," over de nog niet lang ontdekte afwijkende vormen van ver scheidene levende wezens. Hij viert de triomf der natuurwetenschap. Het edele vuur van den geestdrift schittert den pro fessor in de oogen, Zijn bril heeft hij voor het voorhoofd geschoven en het schijnt, alsof de magere gestalte met de hoogdravendheid der redevoering ook tegelijkertijd zichzelve ais een genius van den katheder opwaarts bewegen wil; want zijn lichaam met den langpandigen rok rekt en strekt zich, dat men in de -nee- ning kan gaan verkeeren, dat de professor ieder oogenblik zich naar hooger sfecren wil begeven. En terwijl Snokkel zoo vol geestdrift preekt vliegen de pennen der studenten in razende snelheid over het papier want „zwart op wit", willen zij huns meesters woorden met zich naar huis dragen. Nu wischt Snokkel zich het zweet van het voorhoofd en met nieuwe kracht spreekt hij voort: „Ja, mijne heeren, de triomf der na tuurwetenschap is groot! Wonderen der dierenwereld zijn ons niet lang geleden onthulden wij verbazen ons, als wij vormen en gestalten uit den voor-histori sche tijd in zoo abnormale om niet te zeggen wonderbare wijze en in zoo zeld zame levende wezens voor ons zien.... Een oogenblik staakt hij zijn redevoe ring en zijn uiters bijziende gezichtsorga nen kijken zoekend naar rechts en naar links.... Zij blijven eindelijk op de kar tonnen.doos rusten „Ja, mijne heeren,' begint de proiessor opnieuw, 'k zelf heb het nooit gedacht geluk, zulk een wonder der natuur van welks bestaan dc geleerden tot nu toe niet gedroomd hebben, te bezitten. Aller oogen staren vol verbazing en nieuwsgierigheid naar den katheder. „Uit een verafgelegen werelddeel, uit Brazilië s heete luchtstreek, werd mij dit „wonder der dierenwereld'* tot mijn onuitspreke lijke vreugde en lot nut en onderzoek der wetenschap gezonden. Opnieuw een plechtige pauze en een verwachting alsof in het volgende oogen blik ccn wereldraadsel zou ontraadseld worden. Vol weetgierigheid richtten zicli ader blikken naar de doos op den- katheder. De professor bemerkt het cn lacht verge noegd. „Ja, mijne heeren, gij verbaast u met recht ik.... ik ben de benijdens- waarige bezitter van zulk een levend we zen van welks bestaan nog geen natuur- vorscher ook maar een flauw vermoeden had. Gij staart met recht naar deze kar tonnen doos, welke het zeldzaamste schepsel van scheppendenatuurkracht omsluit „O! wordt cr uit de rijen der stu denten geroepen. Herhaalde malen wrijft Snokkel zich vergenoegd de handen; zijn studenten maken lieden een uitstekenden indruk op hem, want zoo weetgierig als n;i waren zij vroeger nooit. Met stemverheffing gaat hij voort: „Wenscht u zelve geluk met de zeld zame gelegenheid zulk een dier der voor wereld, dat wil zeggen, zulk een over blijfsel van een, naar het schijnt, nu bijna uitgestorven soort van levende we zens met eigen oogen fe zien...." Het ongeduld der studenten stijgt. „Nog niet, mijn waarde vrienden! Nog wat geduld voordat uw Oogen zich mo gen vergasten aan den kostelijken aan blik van het wonderdier! Eerst verneemt gij van mij iets naders over het schepsel der Nieuwe wereld en dan...., ja dan zal uw dorst naar wetenschap ten volle bevredigd n uw oogen om zoo te spre ken, verzadigd worden...." Ongeduldig geschuifel en gestommel met de voeten. Vol pathos begins professor Snokkel opnieuw „Mijne heeren, het dier hier in de kar tonnen doos is van zoo afwijkende soort, van zoo eigenaardige gestalte ais geen ander wezen uit het dierenrijk.het lichaam gelijkt op een kleine slang. Zon derling aan dit wonder der natuur is ook, dat het bijna zwart van kleur is, en naar de staartzijde bijna puntig toeloopt. Het leeft op de moerassige plaatsen van het heete Brazilië.... maar aangaande zijn levenswijze weet men nog niets, omdat het zich zoo diep in het slijk ver bergt. Mijnheer de professor spreekt verder en verder. Zijne oogen gloeien van geest drift; zijn armen gesticuleeren, het zweei druppelt hem van het voorhoofd... eindelijk, in het vuur zijner rede, grijpt hij naar de kartonnen doos.... de stu denten rekken hals. yi lijf in de hoog te. Een pauze! Doodelijke stilte heerscht in de zaal. Nu.een tweede greep van den professor in het inwendige Van de ontdekselde kartonnen doos.... Langzaam, plechtig roept de professor, terwijl hij met de rechterhand in de doos zoekend heen en weef tast: „Mijne heeren, het wonderdier der na tuur, welks aanblik uwe geestelijke oogen door zijn zeldzaamheid verblinden zal. hier is het!" Langzaam heft Snokkel de hand om hoog. Een triomfeerenden blik laat hij over het auditorium gaan. Nu heft hij den arm omhoog enin zijn hand houdt hij een dik, lang en zwart voorwerp. Nog altijd heerscht stilte in de z„a; „Mijne heeren, beschouwt, verzoek ik u, in het belang der wetenschap nauw keurig dit reptiel, als ik zoo spreken mag. Verkondig de verbaasde wereld, wat gij heden hebt gezien; hoe gij, om zoo te zeggen door dezen zeldzamen aanblik midden in een geheimzinnige sfeer der biologie, midden in het inwendige der na tuur, zooals de dichter zegt, gedrongen zijt en daar den scheppenden geest in zijn wonderbaar weven en voortbrengen beluisterd hebt. En vergeet nooit dit ge wichtig uur, dat u door mijn hulp iets zoo afwijkends in de schepping voor oogen voerde!" doceert dc geestdriftige professor. Nog altijd benauwende stilte onder het gehoor. Bevredigd door den geweldigen indruk, welke zijn wonderdier op de studenten maakt, lacht de professor in zichzelven. Boven de hoofden der studenten sche nen echter plotseling duizenden kabou ters hun grimassen uit te halen maar nog bleef het stil in de zaal. De professor ging voort: „Ja, verbaast u! Bewondert! Wees om zoo te zeggen bewusteloos door het plotseling bekijken van een zoo indruk- wekken natuurverschijnselZiet jjens den kop van het reptieldeze weeke buigzaamheid van het lange slan genlichaam.dit spitse uiteinde van den staart, zoo week als zijde.... deze donkere kleur.... en gij moet met den vollen borsttoon der overtuiging bewon derend uitroepen: dat is een...." „Haarstaart! een echte, waarachtige vrouwenliaarvlecht!' brulden eensklaps vijftig studentenkelen en schallend, einde loos gelach dreunt door dc zaal en woe dend getrappel van honderd voeten ver sterkt' het ontzettend j'edruisch. Professot Snokkel, verstijft van verbazing. Door het razend tumult ver bluft, schudt hij eindelijk laiïgzaam zijn geleerd hoofd. Nu grijpt hij naar den bril, dien hij in den ijver van zijn voor dracht voor het voorhoofd heeft gescho ven. Hij trekt hem op den neus en nu ziet hij zoo duidelijk mogelijk de joe lende schaar zijner jongeren en dezer lachende gezichten. Een leger van kabou ters c."hijnt plots'l'ng allerlei grimassen te maken. „Professor! Professor! Nog eens de vlecht!" schreeuwden de jongeren op het gebied der wetenschap. Hij heft voor de tweede maal de hand met den strengel omhoog. Opnieuw langdurig gelach. Hij wil spreken maar het alarm laat hem niet toe. „Het wonder der natuur!" wordt uil twintig krachtige kelen geroepen. De toestand wordt in het oog van den professor kritiek. Verlegen, neen vol er gernis werpt hij een steelschen blik naar de hand met den slingerenden haarslren- gel.plotseling gaat een licht voor hem op.... Een ruk! De hand met den stren gel verdwijnt bliksemsnel in den zijzak van zijn jas. Hij mompelt verbleekend! „Wat ongeluk! Wat een vergissing!.... Hoe is het mogelijk! In plaats van een reptiel een vrouwenvlechtl" Verplet terd zinkt Snokkel op zijn zetel neer en sluit geiaten de oogen, onophoudelijk zuchtend: „Schrikkelijk! Schrikkelijk!" Als ft man der wetenschap zoo in wanhoop zijn toestand overdenkt en bet juichende geroep der studenten hem aan alle kanten tegenklinkt, wordt de deur geopend en professor Mompel, een col lega van Snokkel, kijkt verwonderd naar binnen. Nog oorverdoovender wordt nu het alarm en het geroep om het „wonderdier der wetenschap' „De vlecht! De vlecht! Het reptiel! schreeuwt men door elkander. Professor Mompel ziet zijn collega als „de steenen gast" op het spreekgestoelte zitten; Snokkel maakt geen enkele andere beweging, wezenloos draait hij zijn oogen heen en weer. „Heilige ontferming! Zou mijn collega plotseling het verstand verloren hebben?" fluistert Mompel. Voorzichtig nadert hij zijn vriend Snokkel. Doch deze verroert geen lid. Zijn collega vat hem bij den arm. Met een zwaai springt Snokkel van den katheder, grijpt zijn hoed, snelt den verbouwereerden Mompel als een opge jaagd stuk wild voorbij en ijlt de deur uitAchter hem schalt het lachen der studenten. Eindelijk bevindt hij zich beneden bij de hoofddeur van het universiteitsge bouw. Hij trekt haar open en stormt kuchend en zweetend weg. Ten laatste buigt de ongelukkige man om den hoek der straat heen en ver dwijnt in een eenzaam steegje. Terwijl v p:oiesser door het nood lot in de gehoorzaal vervolgd werd, werd bij den geheimraad in de wachtkamer het volgende tooneel hfgespeeld. Nadat Snokkel het huis van den ge heimraad verlaten had, begaf Nanni zich naar de wachtkamer, om deze in orde te brengen. Bij het binnentreden van Snok kel had zij een doos op het tafeltje ge zet. In dit kartonnen voorwerp bevond zich heur haarvlecht, welke zij gemaakt had van uitgekamde haren. Nu wil zij de ze doos weer in haar tafel opbergen. Zij opent het voorwerp ten einde nog een blik op den strengel te werpen. Ontsteld springt Nanni achteruit, want voor haar in de doos ligt in plaats van haar mooien strengel een leelijk, een afschuwelijk rep tiel, de wondersiang van den professor. Nanni zoekt, maar zij kan het karton met haar vlecht niet vinden. Daar vallen haar oogen op een kleine doos van bordpapier. Nieuwsgierig opent zij het voorwerp. Een paar schoone gouden oor ringen!.... Neen, werkelijk verrukke lijk!.... Van wien toch?.... Nanni denkt na. „Ha! ik begin het te raden! Van mijnheer den professor!.... Voor wien toch?Zij denkt weer na.... „Zou mijnheer de professor weten, dat ik vandaag jarig ben?Onmogelijk!" Nanni denkt weer naZou mijn mevrouw uit de school geklapt heb ben?.... En mijnheer de professor was zoo vriendelijk, mij, Nanni, die hem reeds zoo dikwijls een dienst bewezen heeft, vandaag als geheel bizondere fooi, dit kleine, gouden sieraad te schen ken?.... Nu begrijp ik het. Volkomen natuurlijk! Waarom zou een rijke profes sor een arm dienstmeisje vooral wan neer het bij schraperige menrrhen dient niet eens een aardig cadeautje ge ven, in plaats van een gewone fooi? Zoo is het veel nobeler! Maar waar zou mijn vlecht gebleven zijn? En wat moet dat afzichtelijke dier, die zwarte worm daar in die bordpapieren doos beteeke- nen?" Nu slaat Nanni zich lachend tegen net voorhoofd en roept: „Ha! Dat afzichte lijk slangenvee behoort bepaald aan den professor! Ahal Hij heeft zich vergrepen en mijn doos met den haarvlecht in plaats van zijn worm in dit karton ge pakt. Ha, ha! Dat zal me een lollig ge valletje worden," lachte Nanni. Nu valt haar oog weer op het sicraard voor haar. „Ik moet die mooie oorringen toch eens dadelijk probecren, fiuistort zij. Nan ni brengt eenige oogenblikken zoek met het bekijken en probeeren der oorrin gen;' zij bemerkt volstrekt niet, dat door de glazen deur, welke van de wachtka mer in de gang voert, een mannengelaat haar doen en laten zoo nauwkeurig mo gelijk gadeslaat. Nanni lacht bevredigend en maakt zich gereed de gouden oor- sieraden met haar afgedragen zilveren oorringen te verwisselen. Het mannen- gelaat achter de glazen deur vertrekt zich tot een grijns. De deur wordt openge trokken en voor Nanni stait haar schat, de barbiersbediende Portel. Nanni lacht vriendelijk tegen hem. „Frits! Al zoo vroeg? Ik had je nog niet verwacht,'" zegt zij en trekt en schuift aan de oorringen. „Van wien zijn die dingen daar, als ik vragen mag?" Frits wijst naar de oor ringen. „Wat ben je vandaag weer erg ko miek!.... Van wien zouden digouden dingen zijn, van wien anders dan van een zeer nobel mijnheer?" „Hm dat kan ik wel begrijpen! 't Is ze ker een present van een stillen vereerder op je verjaardag?" „Nu, wat zou dat te beteekenen heb ben, Frits? Zal ik het cadeautje soms van de hand wijzen, als een vriend des huizes een professor mij als bewijs zijner wel willendheid deze dingen vereert?'' meent Nanni op snibbigen toon. „Dus een professor? En zelfs ver eert.... Aha! dat zal ik niet vergeten!.. Dat kan mij in de toekomst van veel nut zijn. Professoren zijn waarlijk andere menscfym dan zoo'n arme barbiersknecht! O, ik begrijp jou en jouw mijnheer de professor," spreekt Portel met somber ge laat Verdrietig schuift hij zijn taschje met barbiersgereedschappen onder den arm. „Je bent jaloersch en weet niet waarom en op wien," meent Nanni. Be- lcedigd wendt zij Portel den rug toe. „Dat valt mij in het geheel niet in!" „Kwel mij dan niet en verheug je liever met mij over het kostbare verjarings geschenk' „Verheugen?.... daarover, dat een verliefde dwaas van een professor jou achter mijn rug een cadeautje stuurt? Zoek dan maar een anderen, een groo teren domkop!" Portel huppelt met zijn kromme beenen ais een vertoornde haan heen en weer... Pijnlijk stilzwijgen. Nanni maakt van deze gelegenheid ge bruik om het tafeltje in orde te brengen, waarop de kartonnen doozen staan. Zij legt de oorringen weer in de kleine doos. Nu bemerk Porten het halfgeopende an dere karton met het reptiel van den pro fessor. Met den vinger op de slang wijzend, spreekt hij met bitteren spot: Is dat ook een geschenk van jouw proessor op je verjaardag?" Nanni geeft geen antwoord. „Past volkomen bij elkander; want zoo'n ordinaire slang is juist zoo valsch als meisjesliefde," merkt de opgewonden be minde op. „Laat mijnheer den proiessor maar ge heel buiten spel, als ik je verzoeken mag!" zegt Nanni vol plechtigen ernst. „En weet je, een slang ben ik nog lang niet!" klinkt het bits van de lippen van het meisje. „Ik zal je met jouw professor met rust laten! Ik ga al!" Portel huppelt naar de deur. „Voor het overige zal ik «&ij bij gele genheid jouw woorden over professor Snokkel herinneren," spreekt Nanni trotsch. „Aha! heet jouw nieuwe vriend Snak- kel! Nu, dien kent iedereen! Dat zal ik hem betaald zetten! Een eerbiedwaardig heer die met jonge meisjes koketteert en haar presentjes schenkt. Goed, dat ik het hol van den vos ken.ik zal zijn vrouw bewijzen, wat een net man zij heeft," roept Portel. Daar begint het in Nanni's oogen te bliksemen en zij zegt op nadrukkelijken toon: „Dat zul je niet, of met ons beiden is het voor altijd uit!" „Uit? Mij heel goed! Adieu, juffrouw!" Portel snelt weg. Nanni laat zich zuchtend op een stoel vallen.... zij voelt zich zeer ongelukkig. Is het mogelijk, kan Portel, haar Portel, haar werkelijk verlaten?.... Terwijl zij zoo in droeve gedachten nederzit, treedt haar mevrouw binnen. Nanni bemerkt hare meesteres niet. „Nanni, wat is er? Waarom huil je? vraagt mevrouw verwonderd. Onder zuchten vertelt Nanni wat er voorgevallen is. Mevrouw luistert zeer opmerkzaam toe. Zooc'ra Nanni met haar verhaal gereed is, vraagt dc meesteres: „Waar heb je de gouden oorringen!®* Het meisje opent de kleine doos.... mevrouw bekijkt de oorsieraden. Vervol gens zegt ze: „Nanni dat is een vergissing van jou; mijnheer de professor lijdt een weinig aan verstrooidheid; nu heeft hij, zooals ik gis dc kleine doos vergeten of hij heelt haar verwisselt tegen een soortgelijke doos, zooais er hier verscheidene staan." ,,'t Kan wel zijn," antwoordt Nanni hali huiiend. „Mijnheer de professor heelt hier ook nog een grootere kartonnen doos met een allerafschuwelijkste slang achtergelaten." o o o In de grootste opgewondenheid was professor Snokkel thuisgekomen. Zonder zijn vrouw, zooals hij anders altiju deed, een vriendelijken groet toe te spreken, was de geleerde dezen keer voorzichtig en zachtkens in zijn studeerkamer geslo pen. Daar zonk hij op een stoel en staar de wezenloos voor zich uit. „Mijn reputatie! Mijn wetenschap!" steunde de ongelukkige. „Ik ben een ver slagen man. De afschuwelijke haarvlecht is het verderf van mijn aanzien, van mijn roem!Noodlot, wat heb je een gruwelijk spel met mij gespeeld!.... Een ellendige haarvlecht! Welke nood lottige machten hebben mij dat aange daan!" zuchtte de vernederde man der wetenschap en hij wischte zich het zweet van het voorhoofd... Zachtkens wordt de deur geopend cn Gusta, het dienstmeisje van den profes sor, zegt; „Proiessor, mevrouw is plotseling on gesteld geworden." Snokkel springt omhoog. „HocVWat?Heb ik goed ver staan?" ..Ja, proiessor! Mevrouw ligt op de sofa en steunt en ziet er zeer bleek uit." De professor snelt zijn studeerkamer uit en ijlt naar de kamer van zijn vrouw. Met den kreet „Liefste Toni, wat scheelt je?" grijpt hij haar handen en drukt die herhaalde malen met hartelijk heid en warmte. Mevrouw Toni beweegt zich nauwe lijks op haar sofa; haar oogen zijn half gesloten. „Beste Toni!" fluistert de bezorgdé echtgenoot teeder. Geen antwoord. „Lief wijlje, waar zit het euvel?" vraagt de professor opnieuw op angstigen toon. Mevrouw Toni zucht nauw hoorbaar, „Zal ik den dokter laten roepen?".... De professor snelt naar de deur.... hij schelt. Gusta treedt binnen. „Loop spoedig naar den dokter, gauw, mevrouw is eensklaps ernstig ongesteld geworden. Zeg hem, dat zij de spraak verloren heeft en dat ik hem verzoek, zoo spoedig mogelijk te willen komen, draagt professor Snokkel het meisje op, „Je blijft hier, Gusta, de komst van den dokter is niet noodzakelijk," roept me vrouw Toni met scherpe stem. „Toni!" vraagt verwonderd de profes sor. Hij wil opnieuw haar handen grijpen. Met een ruk onttrekt zij hem deze. Snok kel staat verbluft, radeloos. „Verrassend, zeldzaam!" mompelt hij. „Maar Toontje, lief wijfje, wat beteekent dat toch?" „Laat je „lief wijfje" maar achterwege! Ik ken je nu en jouw liefde," snikt de vrouw. „Wat beteekent dat toch? Wat heb ik dan toch misdreven?" roept Snokkel en trippelt heen en weer. „Jij, huichelaar, ontstel maar!" klaagt mevrouw Toni met tranen in oogen en stem. „Maar mijn lief verjaardagskind, ik be grijp je in het geheel niet.'' „Dat geloof ik wel; daarvoor versta je de kunst, jonge dienstmeisjes op haar verjaardag fijne geschenken aan te bie den," vloeit langzaam en nadrukkelijk over de lippen der vrouw. Zij begint hef tig te weenen. „Wa....l!" roept de professor uit.... „en dat.en dat heb ik gedaan?" de professor richt zijn gestalte hoog en fier op. „Toni, je bent ernstig ongesteld, je ijlt.... Gusta moet dadelijk den dokter halen." „Eerst huichelen en dan nog spotten op den koop toe; dat had ik nooit van jou verwacht," antwoordt mevrouw Toni met zwakke stem. „Ik begrijp je niet! Je spreekt van een geschenk, dat ik een dienstmeisje zou gegeven hebben"wie heeft je dat gezegd?" roept Snokkel nu ook werkelijk boos wordend. „Nu, als je het dan met alle geweld we-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8