DE KRITIEKE DAG VAN
PROFESSOR SNOKKEL.
inaa: dit had niet de geringste uitwer
king.
„U zult naar me luisteren en zonder
overhaasting zal ik spreken 1 U denkt dat
u de meesteres bent van Court Regina
een soort koningin hier. Maar u hebt het
mis, jonge dame 1 U bent straatarm 1"
Deze woorden maakten op Claire niet
den minsten indruk. Ze keek den ouden
man met de grootste verbazing in het van
woede vale gelaat. Zij had gedacht dat
Mordaunt gek was dat zijn vader het
moest zijn, daarvan was zij zeker, en wer
kelijk zag hij er op het oogenblik uit als
iemand dien woede en spijt van zijn ver
stand beroofd hebben.
„Gelooft u mij niet V'
„Neen 1" zei Claire bedaard.
„Dat verwondert me niet," antwoordde
hij, „maar wacht u maar Weet u iets
af van uw zaken Weet u ook, hoe de be
zitting belast was, toen Lord Wharton
stierf
Claire zweeg, maar dat zwijgen zei
genoeg.
„Natuurlijk niet," zei hij, hoofdschud
dend, „hoe zou u dat geweten hebben,
waar hij zelf niet wist, dat hij tot over de
ooren in de schuld stak, da er een hypo
theek op het kasteel stond, tot een hoo-
ger bedrag, dan de waarde ervan
Claire schrikte niet, wendde ook haar
oogen niet van hem rf, maar hij zag, aan
de uitdrukking ervan, dat zij de beteeke-
nis van zijn woorden begon te begrijpen
en hij "knikte glimlachend met het hoofd
Het goed werd acre voor acre met hy
potheek overbelast er werd geld opge
nomen en los gemaakt, waar en wanneer
dat maar mogelijk was." Hij zweeg even
en staarde voor zich uit, alsof hij zich de
dagen van vroeger weer voor den geest
wilde roepen, de dagen van bedrog, in
welke hij zijn heer geruïneerd had. „En
Lord Wharton wist niets en maakte zijn
testamentHij lachte schamper. „Alsof
hij Court Regina als zijn volle eigendom
en bovendien nog een groot fortuin na
liet, terwij! hij stierf zonder een penny te
bezitten."
Mordaunt zei iets het was meer een
uitroep, dan een samenhangende zin.
Maar de oude Sapley scheen hem te ver
staan en wendde zich tot hem.
„Wees maar niet bang i Denk je dat ik
gek ben De hypotheken staan niet op
mijn naam, Ik heb me niet schuldig ge
maakt aan misbruik van vertrouwen. Ik
heb de «tukken eerlijk gekocht. Elke
schuldbekentenis eerlijk betaald. Nie
mand, zelfs niet de meest handige advo
caat, kan iets op mijn rechten aanmerken.
Wanneer het landgoed verkocht wordt,
dan zal ik nog niet al het geld dat ik heb
uitgegeven terug ontvangen ei >ult u nog
steeds mijn schuldenares zijn. jonge da
me
Eindelijk viel Claire in een stoel neer.
Zij was geheel in de war, door het plotse
linge van den slag. Maar, al kon zij zich
er nog niet goed indenken, zij twijfelde
niet meer aan de waarheid ervan. De oude
man sprak overtuigend genoeg. Van oo
genblik tot oogenblik zag zij het duide
lijker, hoe deze man als een spin, zijn net
geweven had om Lord Wharton en om
haar zelf.
„Ja," zei hij, „evenals hij vroeg ook u
nooit iets. U gedroeg u, alsof u een half
miljoen pond bezat. U had uw paarden
en uw rijtuigen uw huis in Londen, uw
gaf feesten, maar u vroeg nooit waar het
geld voor dat alles vandaan kwam. U
moest met geweld den ouden vleugel van
het kasteel laten sloopen om hem door
een nieuwe te vervangen Claire sloeg
voor de eerste maal de oogen neer en hij
lachte heesch. „Den gevel van mijn ka
steel laten sloopen 1" zei hij grijnzend.
„En toen ik het waagde, nederig mijn be
denkingen daartegen aan te voeren, toen
legd? u mij het zwijgen op met dien dui
velschen trotschen "blik die u zoo goed
afgaat
„Juffrouw Sartoris zou nu liever heen
gaan," zei Mordaunt zacht.
„Wacht nog even," zei de oude man,
„ik heb nog wat te zeggen wat aan-
genamers en dat ze heel graag zal hooren.
Ze is arm dat kan ze gerust gelooven
en zal het kasteel moeten verlaten. Maar
toch" hij grinnikte kwaadaardig
hoeft het zoo'n vaart niet te loopen. Ze
was niets toen ze hier kwam en ze had niet
het recht om te verwachten, dat ze Court
Regina en nog een half miljoen zou krij
gen en het moet haar dus ook niet zoo
hard vallen, te verliezen wat ze in werke
lijkheid nooit verwacht kan hebben te
bezitten. U zult eenvoudig terugkeeren,
tot wat u vroeger was, juffrouw."
Claire stond op. maar hij strekte de-
hand uit.
Wacht u nog even. U hoeft heelemaal
niet te vertrekken, als u niet wilt. Dat is
nu de aangename mededeeling die ik nog
heb te doen. Mordy heeft u gevraagd zijn
vrouw te worden. U hebt hem zooeven
afgewezen afgewezen, alsof hij uw
knecht was." Woede belette hem voort
te gaan. Na enkele oogenblikken ver
volgde hij kalmer
„Het is heelemaal niet noodig, dat er
allerlei praatjes zullen rondgaan over u.
Ik heb het geheim van den staat van za
ken heel goed bewaard, we kunnen die
nog langer geheim houden. U kunt spoe
dig trouwen hoe eet hoe beter, en
voor uw vertrek voor de huwelijksreis
geef ik Mordy kwijtschelding van alle
hypotheken en van alle schuldbekente-
„Of mevrouw de geheimraad op het Gelaten kijkt Snokkel den misdadigen
bepaalde uur op de thee wil komen.." hond-Goliath naj hij zucht alleen:
„Goed! ik vheg all Bovendien moet „Mijn ontbijt! hml hm! Ik had niet ge-
'k zelf vanmorgen ook bi, den geheim- dacht, dat er zulke honden-monsters be
raad zijn; ik zal het met vergetenstonden."
adPröfeSsCsort,C Snokkel heeft nauwelijks Vatte de maQ der wetenschap
eenige schreden in benedenwaartsche
richting gedaan, of hij herinnert zich, dat
hij zijn tweede ontbijt in de studeerka
mer heeft laten staan. Maar terug wil
hij niet. „Dat gaat niet; ik heb al
tijd genoeg verloren," meent hij en in
nissen, die op de bezitting drukken. En' zulk een stormpas snelt hij voorwaarts,
als ik sterf, zal hij nog meer geld krijgen, J J
uffrouw Sartoris. Zelfs als u nog werke
lijk meesteres van Court Regina geweest
was, zou u geen slechte partij hebben ge
daan door den zoon van den ouden Sapley
te trouwen."
Hij zweeg een oogenblik en wendde
zich toen tot zijn zoon.
„Wat zeg jij ervan, Mordy Je zult
Zeker je aanzoek wel willen herhalen,
niet
Mordaunt bevochtigde zijn lippen.
„Juffrouw Sartoris weet, dat ik mijn
aanzoek zal gestand doen omdat het mijn
vurigste verlangen is, haar tot mijn
vrouw te maken," zei hij.
„Dat is dan in erde," zei de oude man.
„En, juffrouw, wat is uw antwoord?"
Hij wachtte, alsof hij reeds zeker was,
hoe dit antwoord zou luiden en knikte
Mordaunt zegevierend toe.
Claire hief het hoofd op.
(Wordt voortgezet.)
Het is een heerlijke lentemorgen, vol
zonnegoud, vol bloemengeur.
Proiessor Snokkel zit op zijn stu
deerkamer voor het open venster en
laat zijn bijna kaal geleerd hoofd, van
gedachten zwaar, op de hand rusten en
fluistert en denkt na. Verscheidene
malen strijkt hij met de rechterhand
over de gladde vlakte of trekt aan den
kraag van zijn verschoten kamerjapon;
strijkt ook wel den gouden bril over den
neuswortel voor hei voorhoofd en staart
voor zich heen.
Lente en zonnepracht bestaan voor
hem niet, want zijn geest zwelgt in ede
ler genot; hij denkt over een natuurwe
tenschappelijk vraagstuk na., daar slaat
de klok.
Zachtkens zwc.u ce vrouw van den
professor het kamertje binnen.
Zij klopt den geleerde zacht op den
schouder en lispelt liefelijk als een fee:
„Lieve Gustaaf!" Geen antwoord. „Lief
mannetje!
De professor wendt zich om. „Wat is
er?" vraagt hij.
„Je moet naar het college! de klok.."
„Dat weet ik wel! Kom dadelijk!" Hij
springt van zijn stoel op en de korte
beenen doorschrijden in komische snel
heid verscheidene malen het lage ka
mertje. Nu ontdoet hij zich van zijn ka
merjapon en werpt haar op een stoel,
trekt een zwarten rok met lange panden
aan, zet een versleten, oud-modischen
hoed op het hoofd en snelt het belen
dend kabinet binnen,
Daar neemt hij van een tafeltje een
kartonnen doos, doet het deksel open
en loopt op een kast toe; hij opent deze
en neemt uit een der vele glazen een
exemplaar van eene zeldzame, kleine
slangensoort, hem kort geleden door een
studievriend uit Brazilië gezonden en
pakt den „dooden worm", die er als een
langen, zwarten haarvleehï uitziet, in de
kartonnen doos.
Terwijl hij zoo bedrijvig heen en weer
trippelt, mompelt onze professor ver
genoegd:
„Zullen oogen opzetten, dc heeren
studenten, over het zeldzame slangetje."
Liefdevol bekijkt Snokkel het vinger
dikke, afschuwelijke reptiel, alsof hij het
een ol andere onschatbare kleinood
voor zich zag liggen.
„Wat een kostelijk uur zal dat wor
den! Het dier zal opzien baren cn mijn
studenten zullen door mijn huip een
aardigen kijk krijgen op de wonderwe
reld der natuurwetenschap," spreekt de
professor, terwijl hij een vergenoegden
lach rondom de lippen spelen laat. Hij
wrijft zich vroolijk in de handen, sluit
de kartonnen doos en snelt er mee
heen
Professor Snokkel gunt zich nog juist
den lijd om zijn vrouw een korten af
scheidsgroet toe te roepen.
Terwijl hij heentrippelt, roept me
vrouw Antonia hem nog na:
„Beste- Gustaaf, vergeet niet, bij den
geheimraad aan te loopan en....'
„Dat weel ik r'c Toontje!
het niet vergeten! Adieu, vrouwtjel"
dat de jaspanden als zwaluwvleugels om
zijn mager lichaampje fladderen.
Onderweg valt het hem in, dat hij nog
een bezoek heeft te brengen aan een
juwelierswinkel want zijn „Toontje"
viert heden haar verjaardag en dan
moet hij voor haar toch het een of an
der sieraad koopen. De geleerde kijkt
door zijn brilleglazen naar iinks en naar
rechts.... kijk! recht tegenover de wo
ning van den geheimraad schitteren in
een uitstalkast de allerliefste gouden
sieraden aanlokkend door de ruiten.
Na een kort besluit wendt de professor
zich naar den juwelierswinkel en treedt
hem binnen. Het sieraad voor „Toontje'
is spoedig gekocht.
In een kleine doos neemt hij het in
ontvangst
Weldra heeft dc geleerde het huis van
den geheimraad, zijn vriend, bereikt.
Professor Snokkel snelt de trap op.
treedt de wachtkamer binnen.
Hier treft hij het dienstmeisje aan. Hij
wenkt het nette, zwartoogige kind
vriendelijk tot zich en vraagt naar den
geheimraad Polder.
Het meisje snelt heen, om den pro
fessor aan te dienen.
Ondertusschen plaatst Snokkel de
kartonnen doos met het „zeldzame slan
getje' en het doosje met het gouden
sieraad voer vrouw op hel tafeitje
in de wachtkamer.
Nanni komt weldra terug en meldt, dat
mijnheer de professor verwacht wordt.
„Lief kino, spreekt de geleerde en
drukt het meisje een geldstuk in de hand,
„haal in den naasten worstwinkel even 'n
tweede ontbijt voor mijl"
„Gaarne, mijnheer de professor!"
Vlug als een eekhorentje snelt Nanni
heen, nadat zij een doos, volkomen gelij
kend op die van den professor, op het ta
feltje heeft neergezet.
De geleerde roept haar na:
„Uw fooi vindt ge weer op de gewone
plaats!"
„In orde, mijnheer, Dank u zeer!" lachte
Nanni en verdwijnt.
Eensklaps wordt de deur geopend en de
geheimraad begroet zijn vriend.
De heeren treden een kabinet bin
nen
Na ongeveer een kwartier neemt de
professor afscheid.
In de wachtkamer zoekt hij naar zijn
ontbijt. Hij steekt de worst in den achter
jaszak; de kartonnen doos schuift hij on
der den arm en snelt heen.
Onder het voortloopen haalt professor
Snokkel herhaalde malen zijn horloge
voor den dag en schudt dan iederen keer
op bedenkelijke wijze het hoofd.
Nu komt hij een uitstalkast voorbij,
waarin schilderijen van beroemde schil
ders zijn tentoongesteld. Hij kan het niet
van zich verkrijgen geen enkelen blik op
de kunstwerken te werpen en blijft staan,
want ccit schilderij heeft, hem bizondei
geboeid.
Geheel in bewonderend beschouwen
verdiept, volgt zijn oog iederen streek op
de schilderij.
Terwijl hij zoo in kunstgenot zwelgt en
de fijnheden van een karakterkop bestu
deert, voelt hij een ruk aan den achter
jaszak. Snokkel wendt zich verwonderd;
om; tegelijkertijd maakt hij met de hand
een achterwaartsche beweging; daar voelt
hij een groote, vochtige hondenneus, die
den achterzak beruikt. Onze professor
wil een gil uitstooten, want het groote
monster achter hem cioet zijn mannctijkcn
moed wankelen.
„Wat een toestand! Als mijn Toontje
dat eens zag!" fluistert de geleerde en
trekt voorzichtig den vinger terug.
Een tweede, sterkere ruk, en een he-
geerig geknor!
De professor begint over het geheele
lichaam te sidderen. Onbeweeglijk als
oen standbeeld staat hij en durft nauwe
lijks te ademen.
Voorzichtig werpt Snokkel eindelijk een
snellen blik achter zich. Daar bemerkt hij,
hoe dc reusachtige hond mat kwispelen
de» staart en met de grootst mogelijke
kalmte voortloopt, terwijl hij in den ge
weldigen muil het ontbijt van den profes
sor omhoog houdt. Achter den worstroo-
vcr loont' een gelice'a troep kle>hon
den blaffend en keffend.
weer moed en zette zijn weg voort. Hij
heeft nog slechts een korten afstand af te
leggen en weldra heeft hij het universi
teitsgebouw bereikt.
Opnieuw kijkt hij op zijn horloge
het bepaalde uur voor zijn voorlezing is
reeds voor de helft om. Maar college
geven wil en moet Snokkel ouder alle
omstandigheden. Wat zouden de studen
ten van hem zeggen, als hij, de professor,
zijn voorlezing niet hield?....
Daar staat hij reeds voor de deur der
kamer.... Hij zet zijn nietig figuurtje in
postuur, werpt een snellen blik op de kar
tonnen cfoos ouder zijn arm, schraapt
eerst nog geweldig zijn keel en treedt
daarna de kleine zal binnen, waarin de
studenten hem wachten....
Met onuitsprekelijk statige schreden
stapt mijnheer de professor op den
katheder toe. Hij plaatst de kartonnen
doos naast zich. Nu slaat hij een boek
open, legt het voor zijn bijziende oogen
en.begint met plechtig gebaar zijn voor
lezing.
Zijn toehoorders schijnen enkel oog en
oor te zijn.
Mijnheer de professor doceert dan ook
met genot en waardigheid en zijn audito
rium volgt zijn woorden met bewonde
renswaardige opmerkzaamheid.
Snokkel spreekt heden over de „Won
deren der natuur," over de nog niet lang
ontdekte afwijkende vormen van ver
scheidene levende wezens. Hij viert de
triomf der natuurwetenschap. Het edele
vuur van den geestdrift schittert den pro
fessor in de oogen, Zijn bril heeft hij
voor het voorhoofd geschoven en het
schijnt, alsof de magere gestalte met de
hoogdravendheid der redevoering ook
tegelijkertijd zichzelve ais een genius van
den katheder opwaarts bewegen wil; want
zijn lichaam met den langpandigen rok
rekt en strekt zich, dat men in de -nee-
ning kan gaan verkeeren, dat de professor
ieder oogenblik zich naar hooger sfecren
wil begeven.
En terwijl Snokkel zoo vol geestdrift
preekt vliegen de pennen der studenten
in razende snelheid over het papier want
„zwart op wit", willen zij huns meesters
woorden met zich naar huis dragen.
Nu wischt Snokkel zich het zweet van
het voorhoofd en met nieuwe kracht
spreekt hij voort:
„Ja, mijne heeren, de triomf der na
tuurwetenschap is groot! Wonderen der
dierenwereld zijn ons niet lang geleden
onthulden wij verbazen ons, als wij
vormen en gestalten uit den voor-histori
sche tijd in zoo abnormale om niet te
zeggen wonderbare wijze en in zoo zeld
zame levende wezens voor ons zien....
Een oogenblik staakt hij zijn redevoe
ring en zijn uiters bijziende gezichtsorga
nen kijken zoekend naar rechts en naar
links.... Zij blijven eindelijk op de kar
tonnen.doos rusten
„Ja, mijne heeren,' begint de proiessor
opnieuw, 'k zelf heb het nooit gedacht
geluk, zulk een wonder der natuur van
welks bestaan dc geleerden tot nu toe
niet gedroomd hebben, te bezitten.
Aller oogen staren vol verbazing en
nieuwsgierigheid naar den katheder. „Uit
een verafgelegen werelddeel, uit Brazilië s
heete luchtstreek, werd mij dit „wonder
der dierenwereld'* tot mijn onuitspreke
lijke vreugde en lot nut en onderzoek der
wetenschap gezonden.
Opnieuw een plechtige pauze en een
verwachting alsof in het volgende oogen
blik ccn wereldraadsel zou ontraadseld
worden.
Vol weetgierigheid richtten zicli ader
blikken naar de doos op den- katheder.
De professor bemerkt het cn lacht verge
noegd.
„Ja, mijne heeren, gij verbaast u met
recht ik.... ik ben de benijdens-
waarige bezitter van zulk een levend we
zen van welks bestaan nog geen natuur-
vorscher ook maar een flauw vermoeden
had. Gij staart met recht naar deze kar
tonnen doos, welke het zeldzaamste
schepsel van scheppendenatuurkracht
omsluit
„O! wordt cr uit de rijen der stu
denten geroepen.
Herhaalde malen wrijft Snokkel zich
vergenoegd de handen; zijn studenten
maken lieden een uitstekenden indruk op
hem, want zoo weetgierig als n;i waren
zij vroeger nooit.
Met stemverheffing gaat hij voort:
„Wenscht u zelve geluk met de zeld
zame gelegenheid zulk een dier der voor
wereld, dat wil zeggen, zulk een over
blijfsel van een, naar het schijnt, nu
bijna uitgestorven soort van levende we
zens met eigen oogen fe zien...."
Het ongeduld der studenten stijgt.
„Nog niet, mijn waarde vrienden! Nog
wat geduld voordat uw Oogen zich mo
gen vergasten aan den kostelijken aan
blik van het wonderdier! Eerst verneemt
gij van mij iets naders over het schepsel
der Nieuwe wereld en dan...., ja dan
zal uw dorst naar wetenschap ten volle
bevredigd n uw oogen om zoo te spre
ken, verzadigd worden...."
Ongeduldig geschuifel en gestommel
met de voeten.
Vol pathos begins professor Snokkel
opnieuw
„Mijne heeren, het dier hier in de kar
tonnen doos is van zoo afwijkende soort,
van zoo eigenaardige gestalte ais geen
ander wezen uit het dierenrijk.het
lichaam gelijkt op een kleine slang. Zon
derling aan dit wonder der natuur is ook,
dat het bijna zwart van kleur is, en naar
de staartzijde bijna puntig toeloopt. Het
leeft op de moerassige plaatsen van het
heete Brazilië.... maar aangaande zijn
levenswijze weet men nog niets, omdat
het zich zoo diep in het slijk ver
bergt.
Mijnheer de professor spreekt verder
en verder. Zijne oogen gloeien van geest
drift; zijn armen gesticuleeren, het
zweei druppelt hem van het voorhoofd...
eindelijk, in het vuur zijner rede, grijpt
hij naar de kartonnen doos.... de stu
denten rekken hals. yi lijf in de hoog
te.
Een pauze! Doodelijke stilte heerscht
in de zaal. Nu.een tweede greep van
den professor in het inwendige Van de
ontdekselde kartonnen doos....
Langzaam, plechtig roept de professor,
terwijl hij met de rechterhand in de doos
zoekend heen en weef tast:
„Mijne heeren, het wonderdier der na
tuur, welks aanblik uwe geestelijke
oogen door zijn zeldzaamheid verblinden
zal. hier is het!"
Langzaam heft Snokkel de hand om
hoog.
Een triomfeerenden blik laat hij over
het auditorium gaan.
Nu heft hij den arm omhoog enin
zijn hand houdt hij een dik, lang en zwart
voorwerp.
Nog altijd heerscht stilte in de z„a;
„Mijne heeren, beschouwt, verzoek ik
u, in het belang der wetenschap nauw
keurig dit reptiel, als ik zoo spreken
mag. Verkondig de verbaasde wereld, wat
gij heden hebt gezien; hoe gij, om zoo te
zeggen door dezen zeldzamen aanblik
midden in een geheimzinnige sfeer der
biologie, midden in het inwendige der na
tuur, zooals de dichter zegt, gedrongen
zijt en daar den scheppenden geest in
zijn wonderbaar weven en voortbrengen
beluisterd hebt. En vergeet nooit dit ge
wichtig uur, dat u door mijn hulp iets
zoo afwijkends in de schepping voor
oogen voerde!" doceert dc geestdriftige
professor.
Nog altijd benauwende stilte onder het
gehoor.
Bevredigd door den geweldigen indruk,
welke zijn wonderdier op de studenten
maakt, lacht de professor in zichzelven.
Boven de hoofden der studenten sche
nen echter plotseling duizenden kabou
ters hun grimassen uit te halen
maar nog bleef het stil in de zaal.
De professor ging voort:
„Ja, verbaast u! Bewondert! Wees om
zoo te zeggen bewusteloos door het
plotseling bekijken van een zoo indruk-
wekken natuurverschijnselZiet
jjens den kop van het reptieldeze
weeke buigzaamheid van het lange slan
genlichaam.dit spitse uiteinde van
den staart, zoo week als zijde.... deze
donkere kleur.... en gij moet met den
vollen borsttoon der overtuiging bewon
derend uitroepen: dat is een...."
„Haarstaart! een echte, waarachtige
vrouwenliaarvlecht!' brulden eensklaps
vijftig studentenkelen en schallend, einde
loos gelach dreunt door dc zaal en woe
dend getrappel van honderd voeten ver
sterkt' het ontzettend j'edruisch.
Professot Snokkel, verstijft van
verbazing. Door het razend tumult ver
bluft, schudt hij eindelijk laiïgzaam zijn
geleerd hoofd. Nu grijpt hij naar den bril,
dien hij in den ijver van zijn voor
dracht voor het voorhoofd heeft gescho
ven. Hij trekt hem op den neus en nu
ziet hij zoo duidelijk mogelijk de joe
lende schaar zijner jongeren en dezer
lachende gezichten. Een leger van kabou
ters c."hijnt plots'l'ng allerlei grimassen
te maken.
„Professor! Professor! Nog eens de
vlecht!" schreeuwden de jongeren op
het gebied der wetenschap.
Hij heft voor de tweede maal de hand
met den strengel omhoog.
Opnieuw langdurig gelach.
Hij wil spreken maar het alarm laat
hem niet toe.
„Het wonder der natuur!" wordt uil
twintig krachtige kelen geroepen.
De toestand wordt in het oog van den
professor kritiek. Verlegen, neen vol er
gernis werpt hij een steelschen blik naar
de hand met den slingerenden haarslren-
gel.plotseling gaat een licht voor hem
op.... Een ruk! De hand met den stren
gel verdwijnt bliksemsnel in den zijzak
van zijn jas. Hij mompelt verbleekend!
„Wat ongeluk! Wat een vergissing!....
Hoe is het mogelijk! In plaats van een
reptiel een vrouwenvlechtl" Verplet
terd zinkt Snokkel op zijn zetel neer
en sluit geiaten de oogen, onophoudelijk
zuchtend: „Schrikkelijk! Schrikkelijk!"
Als ft man der wetenschap zoo in
wanhoop zijn toestand overdenkt en bet
juichende geroep der studenten hem aan
alle kanten tegenklinkt, wordt de deur
geopend en professor Mompel, een col
lega van Snokkel, kijkt verwonderd naar
binnen.
Nog oorverdoovender wordt nu het
alarm en het geroep om het „wonderdier
der wetenschap'
„De vlecht! De vlecht! Het reptiel!
schreeuwt men door elkander.
Professor Mompel ziet zijn collega als
„de steenen gast" op het spreekgestoelte
zitten; Snokkel maakt geen enkele andere
beweging, wezenloos draait hij zijn oogen
heen en weer.
„Heilige ontferming! Zou mijn collega
plotseling het verstand verloren hebben?"
fluistert Mompel. Voorzichtig nadert hij
zijn vriend Snokkel. Doch deze verroert
geen lid.
Zijn collega vat hem bij den arm.
Met een zwaai springt Snokkel van
den katheder, grijpt zijn hoed, snelt den
verbouwereerden Mompel als een opge
jaagd stuk wild voorbij en ijlt de deur
uitAchter hem schalt het lachen
der studenten.
Eindelijk bevindt hij zich beneden bij
de hoofddeur van het universiteitsge
bouw.
Hij trekt haar open en stormt kuchend
en zweetend weg.
Ten laatste buigt de ongelukkige man
om den hoek der straat heen en ver
dwijnt in een eenzaam steegje.
Terwijl v p:oiesser door het nood
lot in de gehoorzaal vervolgd werd, werd
bij den geheimraad in de wachtkamer
het volgende tooneel hfgespeeld.
Nadat Snokkel het huis van den ge
heimraad verlaten had, begaf Nanni zich
naar de wachtkamer, om deze in orde te
brengen. Bij het binnentreden van Snok
kel had zij een doos op het tafeltje ge
zet. In dit kartonnen voorwerp bevond
zich heur haarvlecht, welke zij gemaakt
had van uitgekamde haren. Nu wil zij de
ze doos weer in haar tafel opbergen. Zij
opent het voorwerp ten einde nog een
blik op den strengel te werpen. Ontsteld
springt Nanni achteruit, want voor haar
in de doos ligt in plaats van haar mooien
strengel een leelijk, een afschuwelijk rep
tiel, de wondersiang van den professor.
Nanni zoekt, maar zij kan het karton met
haar vlecht niet vinden. Daar vallen
haar oogen op een kleine doos van
bordpapier. Nieuwsgierig opent zij het
voorwerp. Een paar schoone gouden oor
ringen!.... Neen, werkelijk verrukke
lijk!.... Van wien toch?.... Nanni
denkt na. „Ha! ik begin het te raden!
Van mijnheer den professor!.... Voor
wien toch?Zij denkt weer na....
„Zou mijnheer de professor weten, dat
ik vandaag jarig ben?Onmogelijk!"
Nanni denkt weer naZou mijn
mevrouw uit de school geklapt heb
ben?.... En mijnheer de professor was
zoo vriendelijk, mij, Nanni, die hem
reeds zoo dikwijls een dienst bewezen
heeft, vandaag als geheel bizondere
fooi, dit kleine, gouden sieraad te schen
ken?.... Nu begrijp ik het. Volkomen
natuurlijk! Waarom zou een rijke profes
sor een arm dienstmeisje vooral wan
neer het bij schraperige menrrhen dient
niet eens een aardig cadeautje ge
ven, in plaats van een gewone fooi?
Zoo is het veel nobeler! Maar waar zou
mijn vlecht gebleven zijn? En wat moet
dat afzichtelijke dier, die zwarte worm
daar in die bordpapieren doos beteeke-
nen?"
Nu slaat Nanni zich lachend tegen net
voorhoofd en roept: „Ha! Dat afzichte
lijk slangenvee behoort bepaald aan den
professor! Ahal Hij heeft zich vergrepen
en mijn doos met den haarvlecht in
plaats van zijn worm in dit karton ge
pakt. Ha, ha! Dat zal me een lollig ge
valletje worden," lachte Nanni. Nu valt
haar oog weer op het sicraard voor haar.
„Ik moet die mooie oorringen toch
eens dadelijk probecren, fiuistort zij. Nan
ni brengt eenige oogenblikken zoek met
het bekijken en probeeren der oorrin
gen;' zij bemerkt volstrekt niet, dat door
de glazen deur, welke van de wachtka
mer in de gang voert, een mannengelaat
haar doen en laten zoo nauwkeurig mo
gelijk gadeslaat. Nanni lacht bevredigend
en maakt zich gereed de gouden oor-
sieraden met haar afgedragen zilveren
oorringen te verwisselen. Het mannen-
gelaat achter de glazen deur vertrekt zich
tot een grijns. De deur wordt openge
trokken en voor Nanni stait haar schat,
de barbiersbediende Portel. Nanni lacht
vriendelijk tegen hem.
„Frits! Al zoo vroeg? Ik had je nog
niet verwacht,'" zegt zij en trekt en
schuift aan de oorringen.
„Van wien zijn die dingen daar, als
ik vragen mag?" Frits wijst naar de oor
ringen.
„Wat ben je vandaag weer erg ko
miek!.... Van wien zouden digouden
dingen zijn, van wien anders dan van
een zeer nobel mijnheer?"
„Hm dat kan ik wel begrijpen! 't Is ze
ker een present van een stillen vereerder
op je verjaardag?"
„Nu, wat zou dat te beteekenen heb
ben, Frits? Zal ik het cadeautje soms van
de hand wijzen, als een vriend des huizes
een professor mij als bewijs zijner wel
willendheid deze dingen vereert?'' meent
Nanni op snibbigen toon.
„Dus een professor? En zelfs ver
eert.... Aha! dat zal ik niet vergeten!..
Dat kan mij in de toekomst van veel nut
zijn. Professoren zijn waarlijk andere
menscfym dan zoo'n arme barbiersknecht!
O, ik begrijp jou en jouw mijnheer de
professor," spreekt Portel met somber ge
laat Verdrietig schuift hij zijn taschje
met barbiersgereedschappen onder den
arm.
„Je bent jaloersch en weet niet
waarom en op wien," meent Nanni. Be-
lcedigd wendt zij Portel den rug toe.
„Dat valt mij in het geheel niet in!"
„Kwel mij dan niet en verheug je liever
met mij over het kostbare verjarings
geschenk'
„Verheugen?.... daarover, dat een
verliefde dwaas van een professor jou
achter mijn rug een cadeautje stuurt?
Zoek dan maar een anderen, een groo
teren domkop!"
Portel huppelt met zijn kromme beenen
ais een vertoornde haan heen en weer...
Pijnlijk stilzwijgen.
Nanni maakt van deze gelegenheid ge
bruik om het tafeltje in orde te brengen,
waarop de kartonnen doozen staan. Zij
legt de oorringen weer in de kleine doos.
Nu bemerk Porten het halfgeopende an
dere karton met het reptiel van den pro
fessor.
Met den vinger op de slang wijzend,
spreekt hij met bitteren spot:
Is dat ook een geschenk van jouw
proessor op je verjaardag?"
Nanni geeft geen antwoord.
„Past volkomen bij elkander; want
zoo'n ordinaire slang is juist zoo valsch als
meisjesliefde," merkt de opgewonden be
minde op.
„Laat mijnheer den proiessor maar ge
heel buiten spel, als ik je verzoeken
mag!" zegt Nanni vol plechtigen ernst.
„En weet je, een slang ben ik nog lang
niet!" klinkt het bits van de lippen van
het meisje.
„Ik zal je met jouw professor met rust
laten! Ik ga al!"
Portel huppelt naar de deur.
„Voor het overige zal ik «&ij bij gele
genheid jouw woorden over professor
Snokkel herinneren," spreekt Nanni
trotsch.
„Aha! heet jouw nieuwe vriend Snak-
kel! Nu, dien kent iedereen! Dat zal ik
hem betaald zetten! Een eerbiedwaardig
heer die met jonge meisjes koketteert en
haar presentjes schenkt. Goed, dat ik het
hol van den vos ken.ik zal zijn vrouw
bewijzen, wat een net man zij heeft,"
roept Portel.
Daar begint het in Nanni's oogen te
bliksemen en zij zegt op nadrukkelijken
toon: „Dat zul je niet, of met ons beiden
is het voor altijd uit!"
„Uit? Mij heel goed! Adieu, juffrouw!"
Portel snelt weg.
Nanni laat zich zuchtend op een stoel
vallen.... zij voelt zich zeer ongelukkig.
Is het mogelijk, kan Portel, haar Portel,
haar werkelijk verlaten?.... Terwijl zij
zoo in droeve gedachten nederzit, treedt
haar mevrouw binnen. Nanni bemerkt
hare meesteres niet.
„Nanni, wat is er? Waarom huil je?
vraagt mevrouw verwonderd.
Onder zuchten vertelt Nanni wat er
voorgevallen is.
Mevrouw luistert zeer opmerkzaam
toe.
Zooc'ra Nanni met haar verhaal gereed
is, vraagt dc meesteres:
„Waar heb je de gouden oorringen!®*
Het meisje opent de kleine doos....
mevrouw bekijkt de oorsieraden. Vervol
gens zegt ze:
„Nanni dat is een vergissing van jou;
mijnheer de professor lijdt een weinig aan
verstrooidheid; nu heeft hij, zooals ik
gis dc kleine doos vergeten of hij heelt
haar verwisselt tegen een soortgelijke
doos, zooais er hier verscheidene staan."
,,'t Kan wel zijn," antwoordt Nanni
hali huiiend. „Mijnheer de professor heelt
hier ook nog een grootere kartonnen
doos met een allerafschuwelijkste slang
achtergelaten."
o o o
In de grootste opgewondenheid was
professor Snokkel thuisgekomen. Zonder
zijn vrouw, zooals hij anders altiju deed,
een vriendelijken groet toe te spreken,
was de geleerde dezen keer voorzichtig
en zachtkens in zijn studeerkamer geslo
pen. Daar zonk hij op een stoel en staar
de wezenloos voor zich uit.
„Mijn reputatie! Mijn wetenschap!"
steunde de ongelukkige. „Ik ben een ver
slagen man. De afschuwelijke haarvlecht
is het verderf van mijn aanzien, van
mijn roem!Noodlot, wat heb je een
gruwelijk spel met mij gespeeld!....
Een ellendige haarvlecht! Welke nood
lottige machten hebben mij dat aange
daan!" zuchtte de vernederde man der
wetenschap en hij wischte zich het zweet
van het voorhoofd...
Zachtkens wordt de deur geopend cn
Gusta, het dienstmeisje van den profes
sor, zegt;
„Proiessor, mevrouw is plotseling on
gesteld geworden."
Snokkel springt omhoog.
„HocVWat?Heb ik goed ver
staan?"
..Ja, proiessor! Mevrouw ligt op de
sofa en steunt en ziet er zeer bleek
uit."
De professor snelt zijn studeerkamer
uit en ijlt naar de kamer van zijn vrouw.
Met den kreet „Liefste Toni, wat
scheelt je?" grijpt hij haar handen en
drukt die herhaalde malen met hartelijk
heid en warmte.
Mevrouw Toni beweegt zich nauwe
lijks op haar sofa; haar oogen zijn half
gesloten.
„Beste Toni!" fluistert de bezorgdé
echtgenoot teeder.
Geen antwoord.
„Lief wijlje, waar zit het euvel?" vraagt
de professor opnieuw op angstigen toon.
Mevrouw Toni zucht nauw hoorbaar,
„Zal ik den dokter laten roepen?"....
De professor snelt naar de deur.... hij
schelt.
Gusta treedt binnen.
„Loop spoedig naar den dokter, gauw,
mevrouw is eensklaps ernstig ongesteld
geworden. Zeg hem, dat zij de spraak
verloren heeft en dat ik hem verzoek,
zoo spoedig mogelijk te willen komen,
draagt professor Snokkel het meisje op,
„Je blijft hier, Gusta, de komst van den
dokter is niet noodzakelijk," roept me
vrouw Toni met scherpe stem.
„Toni!" vraagt verwonderd de profes
sor.
Hij wil opnieuw haar handen grijpen.
Met een ruk onttrekt zij hem deze. Snok
kel staat verbluft, radeloos.
„Verrassend, zeldzaam!" mompelt hij.
„Maar Toontje, lief wijfje, wat beteekent
dat toch?"
„Laat je „lief wijfje" maar achterwege!
Ik ken je nu en jouw liefde," snikt de
vrouw.
„Wat beteekent dat toch? Wat heb ik
dan toch misdreven?" roept Snokkel en
trippelt heen en weer.
„Jij, huichelaar, ontstel maar!" klaagt
mevrouw Toni met tranen in oogen en
stem.
„Maar mijn lief verjaardagskind, ik be
grijp je in het geheel niet.''
„Dat geloof ik wel; daarvoor versta je
de kunst, jonge dienstmeisjes op haar
verjaardag fijne geschenken aan te bie
den," vloeit langzaam en nadrukkelijk
over de lippen der vrouw. Zij begint hef
tig te weenen.
„Wa....l!" roept de professor uit....
„en dat.en dat heb ik gedaan?" de
professor richt zijn gestalte hoog en fier
op.
„Toni, je bent ernstig ongesteld, je
ijlt.... Gusta moet dadelijk den dokter
halen."
„Eerst huichelen en dan nog spotten
op den koop toe; dat had ik nooit van
jou verwacht," antwoordt mevrouw
Toni met zwakke stem.
„Ik begrijp je niet! Je spreekt van een
geschenk, dat ik een dienstmeisje zou
gegeven hebben"wie heeft je dat
gezegd?" roept Snokkel nu ook werkelijk
boos wordend.
„Nu, als je het dan met alle geweld we-