Ué VOOR DE i-i' L I- HET VERBORGEN SCHltDERU GEERTRUID VAN HELMOTT NUMMER 50 TWEEDE JAARGANG 1923 :r£!i]]il!!!ifliii!'f3i!!!i!ii!!r]jlilHU!!l!3IEfj!!iHiiiiiililill8li!]!!iiHiiiiUHiïj{iii!K:]liii2Iii!UJiHSj]niSil!nSi!i2!liilii!ni!!iiJ!H!!i l!l!!!II!S!!IllIIi!i!!I!iilI!ir:3iI3ii3Sf^!Si!!liliI!9IHlllli3iiliii!3irni!llIS!II!iiiSl!ir I I NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. L 1 in den zak hebben wordt hij gesnapt, dan kan men hem hoogstens een week lang 111 voorarrest houden om inlichtingen over hem in te winnen, na afloop van dien termijn moet men hem weer vrijlaten. Gelukt het hem echter een geldstuk aan den man te brengen, dan neemt hij als teeken zijn hoed af en wij komen een paar straten verder weer samen oni de winst samen te deelen 1" „En hoe groot is die,' vroeg tkomden man waf spraakzamer te maken. „Ieder krijgt ongeveer een shilling," antwoordde hij, „want ik koop die halve kroon voor zes pence cn er gaan nog onge veer twee pence voor onkosten af. Als er gesaar dreigt, loop ik door om e op een voorat bepaalde plaats weer te treffen en ons geluk in een anderen winkel te beproe ven Zit de politie mij te dicht op de hielen, dan is het mij al gebeurd, dat ik de geldstukken, die ik meest in papier gewikkeld achter mijn kiezen meedraag heb ingeslikt 1" „Vertel mij eens zulk een geval," vroeg ik hem „Ik was eens in onderhandeling," ver telde hij mij, „met een jongen man, dien ik ook bij mij thuis getrotien had cn die mij voor mijn doel geschikt leek! Het wat een zeer nette jongen, een werktuigkundi ge, die naar Londen gekomen was om were te zoeken, maar dat niet vinden kon. Ik had er geen haast mee, want ik had toen reeds een helper. lederen dag zonk hij dieper, zijn schoenen waren uitgeloo- pen, zijn kleeren begonnen te verslijten, hij begon vroeg naar huis te komen om op een bank te kunnen gaan slapen, want vóór de deur op nachtslot gedaan werd, moest hij de straat op, omdat hij zijn lo gies niet meer betalen ken. Nu was het foede oogenblik voor mij aangebroken, lijn uiterlijk was nu net voor mijn doel goed geschikt en ik deed hem dus een voorstel. Eerst v ilde hij er niets van hoo- ren en ik moist al mijn overredingskunst aanwenden cm hem vcor ipijn inzichten gunstig te stemmen; doch eindelijkstcm- de hij erin toé het voor een dag met mij te robeeren. In het begin ging alles goed, ij verkwanselde een halve kroon in een herberg, een andere in een muziekwinkel, waar hij voor drie pence vioolsnaren kocht maar de derde maal mislukte het. Ik had hem in een winkel gezonden, waar ik wist, dat hij slechts een oude vrouw en haar dochter zou vinden., om eenige klos sen garen te koopen. Hij raakte zijn geld stuk kwijt, kwam den winkel weer uit en gaf het afgesproken teeken met zijn hoed, maar toen ik hem op de straat tegemoet kwam, draaide hij toevallig het hoofd cm en zag de oude vrouw in de deur staan. Ik geloof niet dat zij het geldstuk onder zocht had, maar toen hij haar zag verloor hij zijn tegenwoordigheid van geest., hij liet zijn garen vallen en riep mij toe „Opgepast,* wij zijn verloren 1" Op het zelfde oogenblik verscheen een agent om den hoek van de straat ik verschoot van schrik. Hem zien en 'n paar geldstuk ken naar binnen slikken, was één, maar ik was er bijna in gestikt 1" Wij waren ondertusschen in de Ox- fordstreet, de groote verkeersader van Londen, aangekomen en mijn makker scheen er vast van overtuigd te zijn, dat hij mij door zijn uitvoerige verklaringen voor zijn plan gewonnen had, want dicht bij Regentstreet wees hij mij op een bier hal, waar hij volgens zijn verklaring reeds meermalen valsch geld had uitgegeven. Ik ging schijnbaar op zijn aanbod in en nam de halve' kroon aan die hij nij aan bood, nadat wij te voren waren overeenge komen, dat wij elkander zouden treffen bij de marineren poort van Hydepark, als het verkeerd zou afloopen. Het was avond en zoo kon ik onbemerkt onderweg het geldstuk in een riool werpen, toch trad ik de herberg binnen en dronk een glas bier, waarvoor ik natuurlijk met echte munt betaalde. Nauwelijks was ik echter buiten of ik begon hard te loopen en zag tot mijn groote voldoening dat ook de an der zoo hard ging loopen als zijn beenen hem dragen konden. Toen ik hem na een half uur weer trof, vertelde hij mij, dat hij heel zijn voorraad valsch geld weggeworpen had. Hij verzocht ntij dus hem naar St. Giles, het beruchte dievenkwartier, te volgen om nieuwen voorraad te halen. Op onzen weg daarheen trachtte ik te weten te ko men, welke plaatsen hij voor zijn vak de meest geschikte oordeelde. Een uitstekend middel was, meende hij, in de stations restauratie iets in groote haast te bestel len, alsof men nog met een trein, vertrek ken moest, die op het punt stond weg te stoomen, dan zouden zij zich den tijd niet gunnen het geldstuk nauwkeuriger te bekijken. In de zijstraten waren de klei ne winkeltjes de beste, vooral die, waarin een jongen of een meisje stonden te hel pen met de vrouwen moest men oppas sen, want die warer. niet zoo gemakkelijk. Een zeer goed middel was ook een of ander kind met het geld naar een winkel te sturen., dan koesterde men geen verden king. En daar men door het venster alles kon afkijken, zou men al 'n eind weg kun nen zijn, als er gevaar dreigde. In de beruchte wijk aangekomen, ver dween mijn verleider in een der zijstra ten, ik had geen lust hem te volgen. Een poos later kwam hij terug met de bood schap dat de voorraad op was, zoodat hij mij pas den volgenden morgen van nieu we munten zou kunnen voorzien. Zoo nam ik dus afscheid van hem, ofschoon hij mij aanbood mijn logies te betalen, als ik bij hem bleef. Het spreekt vanzelf, dat ik den volgenden dag niet op de plaats van bijeenkomst verscheen. De helper van vaische munters te wor den, daar rekende ik mij toch nog te goed voor Meester V/illem was linnenkoopman te Antwerpen. Het was een wakker man, en ofschoon van een tamelijken welstand, was hij eerst met de dochter van een schil der, op lateren leeftijd gehuwd en wel Geertruid van Helmott, die bijna dertig jaren jonger was dan hij. Verstandige lieden hadden het hoofd geschud over dit huwelijk. „Wat een dwaasheid," zei Gudtiia Brouken tot hare buurvrouwen, „wat 'n dwaasheid zulk een jong ding te trouwen, als men reeds grijze haren heeft. Meester- Wiiiem mag zijn knevel opdraaien zoo veel hij wil, of zijn hooge gestalte rekken en strekken, hij is toch acht en veertig jaar. Geertruid kon zijn dochter zijn en bovendien is zij tamelijk knap en vrooiijk. Ze zal zich vervelen bij dien dikkerd, die niets doet dan pijpen rooken en naar de kerk en het stadhuis gaan. Bij haar vader zag Geertruid nog gezelschap en ging zelfs op reis. Ze is tweemaal in Brussel geweest en eens in Keulen." „Ja," voegde een andere goede ziel er bij, „en dat mooie dametje heeft geen stui ver vermogen en van huishouden of wi; - kei verstaat ze zoo wat niets. Haar vader had pensioen en leefde als een kunstenaar van den eenen dag in den anderen. Ze kan beter schilderijen kladden en zingen dan wasschen, cn ze kan ook geen groen ten inmaken." Bij deze woorden rilden de eerzame vrouwtjes en hielden meester Willem voor een grooten dwaas. Een goed, oud moedertje, dat er ook bij stond, was de eenige die zijn partij opnam. „Hij heeft er toch een goed werk aan gedaan," zeide zij. „Geertruids vader heeft hem op zijn sterfbed gevraagd haar voogd te worden en ze goed uit te huwe lijken. „Ge kunt mijn schilderijen ver- koopen," had hij tot hein gezegd, „en de opbrengst daarvan zal mijn Truitje wel een behoorlijken bruidschat bezorgen." Meester Willem heeft de wees in zijn huis genomen en ze onder de zorg zijner moe der gesteld. Voor de schilderijen haars vaders heeft hij koopers gezocht, maar er geen kunnen vinden. Hij heeft ze den Prins van Oranje, den Keurvorst van Han nover en weet ik wie nog meer aange boden, maar niemand wilde er aan. Ten laatste heeft hij het opgegeven en geheel terneergeslagen wist hij niet, hoe hij zijn pupil deze teleurstelling zou mcdedeelen. Nu was in zijn afwezigheid zijn moeder ernstig ziek geworden. Geertruid had ze verpleegd cn de huishouding met zooveel bekwaamheid bestuurd, dat de oude moe der haar later niet meer kon missen. Zoo heeft meester Willem Geertruid steeds meer lief gekregen en eindelijk heeft hij haar gevraagd zijn vrouw te worden. Zij is zoo vroom en goed als een engel waarom zouden zij dan niet bij elkaar passen En het oudje had gelijk. Ze pasten bij elkander, Geertruid was een goede echt- genoote en moeder, en meester Willem heeft nooit berouw gehad van zijn keus. Toch is er geen hemel zonder wolken, in Vlaanderenland zoo min als elders en ook in de gelukkigste huwelijken bestaat er nu en dan eenig misverstand. Geertruid was niet zoo'n goede huisvrouw als haar man wel gewenscht had. Ze liet het be heer over de huishouding gaarne aan haar schoonmoeder over en hield zich, wat ook tot haar plicht behoorde, geheel met haai zoontje Anton bezig, ja, bracht met hem alleen vele lange uren door op een zolder, waar men langs zulk een nauwe, steile trap omhoog klimmen moest, dat de dikke Willem en de oude grootmoeder daar nooit kwamen. Door de dakvensters kon men daar aile torens der stad zien, ook de Schelde en bij helder weer in de verte zelfs de zee. De wanden waren door Geertruid met de landschappen van haar vader, vrij waardelooze schilderstukken, versierd. Zij hield ze namelijk in waarde, omdat ze haar aan den gelukkigen tijd van haar jeugd herinnerden. Op dezen zolder had Geertruid voor den kleinen Anton een bedje geplaatst en zoodra het kind bij haar gezang ingesla pen was, nam zij het penseel en schilder de een of andere wolk, die aan den blau wen hemel voorbijtrok of een of ander landschap, zooals zij dit op haar reizen gezien en in het geheugen bewaard had. Toen de kleine man in staat was een potlood vast te houden, liet zijn moeder hem teekenen. Ze wachtte zich echter wel de kinderlijke kunstwerken aan den vader te laten zien. Hij had verklaard, dat An ton linnenkoopman zou worden en niets anders en hij had niet de minste achting voor het beroep van schilder. Geertruid nam er genoegen mee dat haar zoon koopman zou worden, „maar," sprak ze bij zich zelf, „een weinig teekenen zal hem niet verhinderen linnen te ver- koopen. Ook is Anton bij mij veiliger dan waaneer hij met zijn schoolkameraden langs dc straat slingert. Het is al erg ge noeg, dat hij ze in de school hoort en ziet, al die ondeugende ongens." Anton was een schoone, vlugge knaap, mrar op den leeftijd van ongeveer twaalf aar begon hij sterk te groeien en werd daardoor zoo teer en zwak, dat de huis dokter hem verbood langer de school te bezoeken cn zijn moeder aanried hem too dikwijls mogelijk buiten de stad te laten wandelen. Hiertegen verzette zich echter de va der. „Buiten de stad En waarom Van de wallen ziet men het vlakke land ook en men ademt frissche lucht genoeg. Is dat niet voldoende „Neen," zei de arts, „moederskind moeten minstens tot het naaste dorp gaan wandelen, op de boerderijen melk drin ken en urenlang in de openlucht verblij ven. Ze leven hier te veel ingesloten. Laat ze meermalen uitgaan in de vrije natuur, anders sta ik voor niets in." Meester Willem gaf eindelijk toe, maar het kostte hem groote moeite. Zijn moeder was de poort der stad slechts tweemaal uit geweest, in den tijd toen zij bruiloft vierde, en ze bevond zich ondanls haar vier en tachtig jaren zeer wel en hij zelf verliet de stad maar eens per jaar om de kermis van het dorp te bezoeken, waar zijn gehuwde zuster woonce. De gansche week was hij in zijn winkel eiken Zondag ging hij na de Hoogmis op de wallen wandelen of aan de haven met gemoedelijke bur gers, zooals hij er ook een was, die be daard hun weg gingen onder kalme ge sprekken. Toen eindelijk in April het weer naar buiten lokte, besloot Geertruid den raad van den arts op te volgen. Ze deed haar kapmantel om, liet Anton een paar stevige schoenen aantrekken, nam afscheid van haar man en haar schoonmoeder en ging met lichten tred aan den arm ha3rs zoons die bijna zoo groot was als zij zelf, op weg. Willem keek hen na tot aan den hoek der straat. Ze keerden zich daar r.og eens om, wuifden hem vriendelijk toe cn verdwenen. Meester Willem verveelde zich dien dag zeer en beweerde dat hem ondanks de goede zaken, die hij in zijn winkel ge maakt had, deze namiddag zeer lang ge vallen was. „En toch," merkte zijn moeder op, „ziet ge uw vrouw bijna alleen bij de maal tijden zij is altijd op haar kamer of op den zolder en gij in uw winkel." „Dat is waar," zeide Willem, „maar als ik weet, dat zij in huis is, is mij dat voldoende. Maar nu is ze weg. Waar mag ze heengegaan zijn Wat blijft ze lang uit 1" „Daar is ze reeds," zei de grootmoeder, „kijk eens, wat Anton er goed uitziet." Moeder en zoen kwamen met bloemen beladen van hun wandeling terug ze schenen zoo voldaan te zijn, dat Willem zei „Ik geloof werkelijk dat de dokter het geraden heeft." De wandeltochten werden herhaald zoolang het schoone jaargetijde duurde. De omgeving van Antwerpen biedt wel geen schilderachtige plekjes, maar fris sche en dichte plantengroei, fraaie boe renwoningen en weldoorvoede kudden vee zijn er in overvloed te vinden. Geer truid had als doel van haar wandelingen een oud, door pachters bewaard slot ge kozen, welks geveltjes, torentjes en boog vensters zich in een door oude eiken be schaduwden vijver spiegelden. Aan den dicht begroeiden oever weid den in den heerlijken zonneschijn schoone koeien en op den rand van het dak kir den talrijke duiven. Gezeten in de scha duw van een linde, schilderde Geertruid eens dit vreedzame landschap. Haar zoon keek toe, rustig in het gras liggend, „Waarom teeken je vandaag riet," vroeg zij. „Die boomen vervelen mij," gaf An ton ten antwoord, „rk zou iets mooiers schilderen." „Nu, wat dan," zei Geertruid. „Zijn er mooier eiken te vinden cn runderen, die fraaier het landschap stoffeeren En die zonneschijn, deze lucht zoo zacht blauw, zelfs de rook die in blauwe kringen uit den schoorsteen opstijgt, is dat niet be koorlijk om aan te zien?" „Ik droom van veel schooner dingen, moeder." „Nu ja, die zijn er wel op de wereld," zei Geertruid zuchtend. „We zullen uw vader vragen ons op reis te laten gaan, wij zullen dan den Rijn gaan zien en een reis naar Keulen maken." „Daarbij zou ik nog niet willen blijven staan," meende Anton. „Je zou Italië wiilen zien Wie weet Later, als ge twintig jaar oud bent. Dan zal ik thuis blijven en jij kan gaan reizen. Dan zal ?e dien hemel zien, dat licht, waarvan je arme grootvader altijd met zooveel geestdrift kon spreken." Het werd winter. Geertruid en haar zoon kwamen maanden lang niet verder dan de wallen. Nevel en sneeuw hielden hen in de stad gevangen, maar de kunst kan uit een duistere gevangenis zelfs een helder licht vreugdeoord maken. Zoo had ze ook den zolder van meester Willem in een helder licht omgetooverd. Tot aan den tijd van het middagmaal hielp Anton zijn vader den winkel in or de brengen, de balen linnen oprollen en van kaartjes voorzien, 's namiddags moest hij met zijn moeder studecren, en hij studeerde werkelijk, maar heel iets anders dan rekenkunde of talen. Reeds des morgens stookte Geetruid de kachel, maakte het vertrek in orde en bracht voor haar zoon de verf in gereedheid. Dadelijk na het middagmaal kwamen de klanten. Grootmoeder sliep en de jonge schilder en zijn moeder klommen dan naar het geliefd zoldervertrek. De dienstboden trachtten te vergeefs in de geheimen van deze steeds gesloten plaats door te dringen nooit gelukte het hu.i, tot hun groote teleurstelling, en hun nieuwsgierigheid bleef lang onbevredigd. Toen echter op zekeren dag de regen in stroomen neerviel en meester Willem zag, dat er niemand in zijn winkel kwam, begon de Verveling hem te plagen en hij besloot eens te gaan zien, wat zijn vrouw en zijn zoon daar boven toch uitvoerden. Te vergeefs zocht hij hen op de eerste en tweede verdieping en zoo begon hij eindelijk de nauwe, steile trap naar den zolder te beklimmen, voortdurend schim pend op de bouwmeesters, die zulk een lastige trap daar hadden aangebracht. Geertruid en haar zoon hoorden hem en haastten zich zich vol schrik den gren del van de deur te doen en het aangevan gen schilderstuk om te draaien. „Wel, wel," zei Willem binnentredend, „wat voor pieizier heb je er toch in op de zolderkamer te zijn Terwijl hij nog sprak, keek hij het vertrek rond en bij het zien van den ezel, het schilderstuk en de versche verf der op den grond geworpen palet steeg hem hel bloed naar het voorhoofd. „Wat moet d2t beteeker.en, vrcuw," riep hij toornig. „Wilt ge van den jongen een kladder maken, een armen drommel van een schilder, zooals je vader eens was Wil je hem geheel bederven door hem hier te midden van die kladschil derstukken op te sluiten, waarvoor me mand een gulden per stuk heeft willen betalen Ik had je niet voor zoo dom ge houden." Anton stond voor meester Willem en zei: „Brom niet op moeder, ik ben de eenige schuldige, als er een zijn moet. Maar kijk eerst eens, vaderlief, wat ik voor uw ver jaardag heb gemaakt." Hij keerdj het onafgewerkte schilder stuk om en liet het zijn vader zien. Deze beschouwde zwijgend en aan dachtig het schilderwerk, dat zijn zoon had gemaakt. Het was het portret zijner vrouw, een fraaie afbeelding vol gelijke nis en uitdrukking, zooals slechts een zoon zijn geliefde moeder afbeelden kan. Het was een meesterwerk. Meester Willem voelde de tranen in zijn oogen opwellen. Hij stond op, be schouwde het portret uit de verte, van nabij en sprak toen, terwijl hij echtge- noote en zoon omhelsde „Vergeef de woorden, die ik zoo even in toorn sprak en houdt het voor niet gezegd." Ze kusten elkander met groote aandoe ning. Anton mocht van nu af zich geheel en ongehinderd aan zijn kunst wijden. Deze Anton, de zoon van Geertruid van Helmott, was Anton van Dijck (geb. 22 Maart 1599 te Antwerpen, ge storven 9 December 1641 te Blackfriars bij Londen) de hofschilder van kongin Karei I van Engeland. SS* SKAMER «a XI „U vraagt mijn antwoord, mijnheer Sapley," zei ze met vaste stem cn met een kalmte, die welsprekender was dan een uitbarsting van verontwaardi ging geweest zou zijn. „U zult het heb ben. Ik herhaal mijn afwijzing. Zelfs als niet alleen Court Regina en elke penny die ik bezit, maar ook mijn leven er van afhing, dan nog zou ik de vrouw van uw zoon niet willen worden." De oude man sprong op en greep naar haar arm, in zijn woede en verbazing nau welijks wetend wat hij deed. Claire deed een stap achteruit de kleur week van haar gelaat, haar prachtige oogen bliksem den hem en Mordaunt haar vrouwelijke verontwaardiging en toorn ia liet gelaat. „Raak me niet aan Laat mc voorbij 1" Instinctief ging de oude man op zij en zonder nog verder een woord te zeggen of de beide mannen met een blik te ver waardigen, ging Claire het vertrek uit. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK Een paar uren later trad Claire het station te Thraxton binnen. Zij had bijna een biljet eerste klasse genomen, maar Ze dacht er nog bijtijds aan, dat ze niet meer Se meesteres van Court Regina was en haar bleek gelaat kleurde even, toen ze de uitdrukking van verbazing zag op het gelaat van den man achter het loket, toen deze haar een derde-klasse-biljet ■overhandigde. Het v/as niet druk in den trein zij zat alleen in een coupé. Ze v/as te vermoeid en te zeer overstuur, om te kunnen slapen ■en bijna te uitgeput, om te kunnen den ken, maar halfweg de reis dacht zij plot seling aan de mogelijkheid dat Mor daunt Sapley haar zou volgen, of aan ie mand zou opdragen, haar bewegingen na te gaan en, hoewel ze niet bang was voor Mordaunt, wenschte zij toch verder niets met hem uitstaande te hebben In plaats van door te rijden tot het "Waterloo-station, stapte zij uit aan Chap- ham Junction. Chaph3m, hoewel ui terst geschikt om een reis, waarheen dan ook, te beginnen, is, van het station ge zien, geen bizonder aanlokkelijke plaats en Claire stapte er dan ook in een trein, die op een ander perron gereed stond en reed naar Streatham, waar zij uitstapte. Een jonge.t bood zich aan om haar tasch te dragen en zij ging aanstonds op zoek naar een plaats, waar zij den nacht zou kunnen doorbrengen. Ze moest eenigen tijd loopen, naar het meer bebouwde ge deelte van de stad, eer zij ergens een bord je zag waarop „Kamers te huur" stond en toen zij er eindelijk een zag, begon zij zenuwachtig te worden. Zij verzamelde echter al haar moed en schelde aan. Een jong meisje deed de deur open en nauwe lijks wachtend tot Claire haar aansprak, holde zij de gang door en riep „Moe der Een flink uitziende vrouw ver scheen en verzocht Claire binnen te ko men. Claire zei, dat zij 'n kamer wensch te te huren,féén kamer maar, en geen dure. Zij kon niet zeggen voor hoelang zij de kamer zou noodig hebben dat hing af van de omstandigheden. „De huur is een pond per week, juf frouw," zei de vrouw. „U kunt uw maal tijden gebruiken in dit kleine kamertje." Zij opende een andere deur. Het was niet Claire's bedoeling ge weest, zooveel te betalen, maar de zinde lijkheid in dit huis was zoo aanlokkelijk cn bovendien, zij was te vermoeid om nog langer te blijven zoeken. „Ik zal de kamer huren om te be ginnen voor een week," zei ze. „Uitstekend, juffrouw," zei de hospi ta. „Ik zal mijn best doen, het u zoo ge zellig mogelijk te maken. Ik heb nog maar één andere huurster, en u zult dus wel ondervinden, dat het hier een stil huis is." „Ik zal me wel spoedig thuis voelen," zei Claire. Haar tasch werd naar boven gebracht en de hospita zette thee voor haar. Claire ging zitten en trachtte zich voor te stel len, dat zij het zelf v/as, die daar zat en dat deze kleine kamer, althans voor een poos je, haar tehuis was. Nadat zij haar thee en een boterham gebruikt had, wat haar niet zoo heel gemakkelijk viel en nogal tijd in beslag nam, schreef zij een brief aan mevrouw Lexton, die bij kennissen op bezoek was. Zij schreef, dat er zich omstandigheden hadden voorgedaan, die haar noodzaak ten het kasteel te verlaten, en dat zij naar Londen gegaan v/as, maar nog niet wist, of zij daar zou blijven. Zeer waarschijn lijk zou zij het land verlaten. Zij schreef zoo vriendelijk mogelijk en zoo vrooiijk, alsof haar zoo plotseling vertrek alleen een gril van haar was zij beloofde meer te zullen schrijven, zoodra zij „zich ge vestigd had." Toen ging zij naar bed en sliep, merk waardigerwijze, uitstekend. Den volgenden morgen na het ontbijt, ging ze uit om een krant te kcopen en toen ze daarmee thuis kwam, begon ze de advertenties door te lezen, om werk te zoeken. Een half uur was ze daarmee bezig, en koos er toen twee uit, waarop zij schreef. Er waren nog wel andere advertenties, waarin een betrekking als klerk en typiste werd aangeboden, maar Claire schrikte terug van de gebondenheid van het kan toorleven en bovendien ze had om zoo te zeggen nog nooit een schrijfmachine gezien. Zij postte haar brieven en ging wande len tot het tijd werd voor het diner. Toen zij bij haar terugkeer de gang door liep, kwam er een dame de trap af. Claire keek eenigszins verwonderd, want de dame droeg het kleed van een pleegzuster. Zou dat haar mede-hirurster zijn." Zij vroeg er Queenie, de dochter van haar hospita naar, die bezig was Claire's kamer aan kant te maken. „Ja juffrouw,'' zei ze, half verlegen, half vertrouwelijk glimlachend. „Dat is onze andere commensale. Ze heet zuster Agnes. Ze is al jaren hier. Ze is een heel gemakkelijke dame en een echte dame, zegt ma, al is ze dan ook maar een liefde zuster en arm „Heeft ze geen andere naam vroeg Claire, die dadelijk belangstelling was gaan voelen voor haar lief en vriendelijk gezicht. „We hebben nooit een andere naam gehoord, uffrouw. Ze wordt nooit anders genoemd dan zuster Agnes. Ze is eigen lijk niet zoo'n gewone zuster, maar ze werkt met onzen] geestelijke ze is heel erg goed voor de armen en als die ziek zijn, gaat ze hen oppassen en voorlezen. O, ja, ma vraagt, of u liever tapioca eet of rijst De een geeft de voorkeur aan dit, de andere dat en ma zou graag weten wat u het liefste hebt." Werktuigelijk verklaarde Clairzich voor tapioca en Qu.cr.ie ging de kamer uit. De dag ver'iep langzaam Claire kocht 's avonds verschillende krant.n en schrc/f op nog meerdere ad vertenties. Twee dagen gingen voorbij, maar er kwam geen enkel antwoord. Zij wilde echter niet wanhopen en alle dagen schreef ze olicitatie-brieven voor aller lei betrekkingen. Op zekeren dag .n het begin der twee de week, kwatn er een brief van een da me, die geadverteerd had voor een gou vernante, met het verzoek aan Claire om -i:h te komen presenteeren; haar onderhoud m.t de bewuste dame was echtei zeer kort. Het bleek, dat zij een gouvernante wenschte, om Engelsch. Fransen ..n Latijn te onderwijzen en bovendien piar.o- en vioollessen te geven aan drie meisjes en twee jongens. Ciaire achtte zich in staat om de Engelsche, de Fransche en zelfs de pianolessen te geven, maar van Latijn en van de viool had zij geen verstand en de dame, die zeer verbaasd scheen over zulk een buitengewone onkunde bij iemand die naar de betrekking van gouvernante dong ze haar kortweg, dat zij haar niet kon gebru ken. Het huilen stond Claire, toen zij het huis verliet nader dan het lachen. Ze zat thee te drinken met een zware hoofd pijn cn een nog veel ernstiger hartepijn en v/as juist bezig om na te .ellen, hoe veel zij nog van haar geld ove had, toen Queenie met warm water binnen kwam. „Wat ben je vandaag vroeg thuis, Queenie," zei Claire, om toch iets te zeg- gen. „Ja juffrouw," zei het kind, „een der onderwijzeressen is ziek en de directrice heeft de school een half uur eer laten uitgaan, omdat zij alles alleen moest doen. Ik ben nieuwsgierig wat ze mor gen zal doen nu ze zoo plotseling zonder hulp is. Ze zeggen, dat de onderwijzeres heet erg ziek is en dat ze wel nooit meer op school zal kunnen komen, ook al wordt ze beter. Ik hela er we' spijt van, want ze was lang niet zoo streng a's uffrouw Gover, de directrice." Er kwam een denkbeeld in Claire op wonderlijk, hoe snel de ideeën komen, wannee de noodzakelijkheid daartoe dwingt i „Is dat je school Queenie, dat groote roode gebouw daar aan het einde der straat vroeg ze. '0 „Ja, uffrouw," zei Queenie. „Dacht u er over om naar de betrekking te vra gen, juffrouw voegde ze er, begrijpend aan toe. Claire knikte en haar hoed en mantel nemend, ging ze cr onmiddelijk op af. De schooldeur stond aan en toen op haar kloppen een kort „binnen" klonk trad zij hel vertrek in. Het duurde een oogen blik, voor zij iemand opmerkte toen zag zij aan een tafel in een hoek een klei ne vrouw zitten, met donkere glinsterend: oogen in een bleek gelaat. „Ik heb geboord, dat u een onderwij zeres noodig hebt," zei Claus: Er kwam een uitdrukking van verba zing op juffrouw Gover's gelaat m „Gaat u zitten, 'uffrouw," zei ze. „Van wien hebt u dat gehoord Claire voelde zich weer als of ze een schoolmeisje was dat straf gekregen had. „Ik heb het van een uwer leerlingen, het dochtertje van mijn hospita, juf frouw Holland, gehoord. Ze sprak er nog gien vijf minuten geleden over en toen ben ik maar dal slijk hierheen ge gaan, in de hoop, dat u ntij de plaats van de ziek- zult willen laten v.rvullen, tot zij weer beter is." „Die zal nooit meer beter worden," zei uffrouw Gover zacht. „Maar daar gaat hei hier niet om. Mag ik uw naam weten Ciaire noemde die. „En welke acten hebt u „Ik bezit geen acten," zei Claire en ha.r hoop op de betrekking verdween r,eds. Juffrouw Gover keek haar nieuwsgie rig aan en scheen elk detail van haar klee ding in zich op te nemen. ,,U schijnt slecht op de hocgte tc zijn, van hetgeen e voor een onderwijzeres vererscht wordt. Een onderwijzeres moet een acte hebben, waaruit haar bevoegd heid vcor haar taak blijkt. U bent zeker niet altijd arm geweest.... O, neemt u me niet kwalijk." „Voltrekt ni.t," zei C a;re vriendelijk „Neen, ik ben niet altijd arm geweest eerst sedert kort. Neemt u me niet kwa lijk, dat ik u heb lastig gevallen il: zie nu in hoe voorbarig ik gewees. ben en ik zal u niet langer ophouden." Haar schoonheid en haar zachte, mu zikale stem misten hun uitwerking op de hoekige maar goedhartige kleine vrouw niet. „Blijft u nog even zitten," zei ze. ,,Wa3r in denkt u les te kunnen géven? Claire zei op bescheiden wijze, dat ze meende in staat te zijn Engelsch, Fransch en muziek te kunnen onderwijzen. Juffrouw Gover knikte. „Dat zou meer dan genoeg zijn," zei ze, „maar we zitten dan nog met de moei lijkheid van de acte. Ik zou zelfs de best onderlegde persoon in de wereld niet kunnen engageeren, als zij de vereischte examens, niet had gedaan. Het spijt me zeer, want ik zou u graag genomen heb ben." Claire dacht een oogenblik na teen keek ze op en zei „U bedoelt, dat u mij niet als gesalari eerde onderwijzeres kunt aanstellen. Ja, dat begrijp i k, maar zou u zou u gene gen zijn, mij u te laten helpen, zonder dat ik daarvoor salaris ontvang?" De kleine vrouw keek Claire op een eigenaardige manier aan. „Ik v/eet niet, wat ik doen moet," zei ze. „Ik ben natuurlijk verantwoordelijk jegens den raad van beheer der school, maar ik stel me voor" zij glimlachte even „dat ze er niets op tegen zullen hebben, een zoo geedkoope assistente re krijgen. Kom, ik zal het er op wagen. U kunt komen." Claire kleurde. „Hoe zal ik u danken?" mompelde zij. „Ik zal 11 wel helpen om u voor te be reiden voor uw examen," vervolgde juf frouw Gover, „en als u er dan komt cn dat is niet zoo moeilijk voor een vrouw van goede opvoeding dan zal ik mijn best voor u doen, dat u de betrekking krijgt. U kunt van geluk spreken, dat we op het oogenblik geen kweekelingen hebben, want die zouden natuurlijk moe ten vcorg a Claire dankte haar andermaal. „Laat eens zi n. Juffrouw Holland woont op nummer 29, ni t waar?" zei juffrouw Gover. „Wilt u me nu een paar referenties opgeven Claire's gelaat werd vuurrood, toen weer wit. „Referenties zei z verlegen, „dat zal ik wel niet kunnen." Juffrouw Covers zuchtte. „Dat spijt me zeer," zei ze. „Kom, bedenk u eens is er niemand die voor u zou willen ge tuigen „Neen," zei Ciaire. „Jawel, ik," zei een zachts, stem uit den

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 11