Ué
VOOR DE
i-i'
L I-
HET VERBORGEN SCHltDERU
GEERTRUID VAN HELMOTT
NUMMER 50
TWEEDE JAARGANG 1923
:r£!i]]il!!!ifliii!'f3i!!!i!ii!!r]jlilHU!!l!3IEfj!!iHiiiiiililill8li!]!!iiHiiiiUHiïj{iii!K:]liii2Iii!UJiHSj]niSil!nSi!i2!liilii!ni!!iiJ!H!!i
l!l!!!II!S!!IllIIi!i!!I!iilI!ir:3iI3ii3Sf^!Si!!liliI!9IHlllli3iiliii!3irni!llIS!II!iiiSl!ir
I I NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. L 1
in den zak hebben wordt hij gesnapt, dan
kan men hem hoogstens een week lang 111
voorarrest houden om inlichtingen over
hem in te winnen, na afloop van dien
termijn moet men hem weer vrijlaten.
Gelukt het hem echter een geldstuk aan
den man te brengen, dan neemt hij als
teeken zijn hoed af en wij komen een paar
straten verder weer samen oni de winst
samen te deelen 1"
„En hoe groot is die,' vroeg tkomden
man waf spraakzamer te maken.
„Ieder krijgt ongeveer een shilling,"
antwoordde hij, „want ik koop die halve
kroon voor zes pence cn er gaan nog onge
veer twee pence voor onkosten af. Als er
gesaar dreigt, loop ik door om e op een
voorat bepaalde plaats weer te treffen en
ons geluk in een anderen winkel te beproe
ven Zit de politie mij te dicht op de
hielen, dan is het mij al gebeurd, dat
ik de geldstukken, die ik meest in papier
gewikkeld achter mijn kiezen meedraag
heb ingeslikt 1"
„Vertel mij eens zulk een geval," vroeg
ik hem
„Ik was eens in onderhandeling," ver
telde hij mij, „met een jongen man, dien
ik ook bij mij thuis getrotien had cn die
mij voor mijn doel geschikt leek! Het wat
een zeer nette jongen, een werktuigkundi
ge, die naar Londen gekomen was om
were te zoeken, maar dat niet vinden kon.
Ik had er geen haast mee, want ik had
toen reeds een helper. lederen dag zonk
hij dieper, zijn schoenen waren uitgeloo-
pen, zijn kleeren begonnen te verslijten,
hij begon vroeg naar huis te komen om
op een bank te kunnen gaan slapen, want
vóór de deur op nachtslot gedaan werd,
moest hij de straat op, omdat hij zijn lo
gies niet meer betalen ken. Nu was het
foede oogenblik voor mij aangebroken,
lijn uiterlijk was nu net voor mijn doel
goed geschikt en ik deed hem dus een
voorstel. Eerst v ilde hij er niets van hoo-
ren en ik moist al mijn overredingskunst
aanwenden cm hem vcor ipijn inzichten
gunstig te stemmen; doch eindelijkstcm-
de hij erin toé het voor een dag met mij te
robeeren. In het begin ging alles goed,
ij verkwanselde een halve kroon in een
herberg, een andere in een muziekwinkel,
waar hij voor drie pence vioolsnaren kocht
maar de derde maal mislukte het. Ik had
hem in een winkel gezonden, waar ik
wist, dat hij slechts een oude vrouw en
haar dochter zou vinden., om eenige klos
sen garen te koopen. Hij raakte zijn geld
stuk kwijt, kwam den winkel weer uit en
gaf het afgesproken teeken met zijn hoed,
maar toen ik hem op de straat tegemoet
kwam, draaide hij toevallig het hoofd cm
en zag de oude vrouw in de deur staan. Ik
geloof niet dat zij het geldstuk onder
zocht had, maar toen hij haar zag verloor
hij zijn tegenwoordigheid van geest., hij
liet zijn garen vallen en riep mij toe
„Opgepast,* wij zijn verloren 1" Op het
zelfde oogenblik verscheen een agent om
den hoek van de straat ik verschoot
van schrik. Hem zien en 'n paar geldstuk
ken naar binnen slikken, was één, maar
ik was er bijna in gestikt 1"
Wij waren ondertusschen in de Ox-
fordstreet, de groote verkeersader van
Londen, aangekomen en mijn makker
scheen er vast van overtuigd te zijn, dat
hij mij door zijn uitvoerige verklaringen
voor zijn plan gewonnen had, want dicht
bij Regentstreet wees hij mij op een bier
hal, waar hij volgens zijn verklaring reeds
meermalen valsch geld had uitgegeven.
Ik ging schijnbaar op zijn aanbod in en
nam de halve' kroon aan die hij nij aan
bood, nadat wij te voren waren overeenge
komen, dat wij elkander zouden treffen bij
de marineren poort van Hydepark, als
het verkeerd zou afloopen. Het was avond
en zoo kon ik onbemerkt onderweg het
geldstuk in een riool werpen, toch trad
ik de herberg binnen en dronk een glas
bier, waarvoor ik natuurlijk met echte
munt betaalde. Nauwelijks was ik echter
buiten of ik begon hard te loopen en zag
tot mijn groote voldoening dat ook de an
der zoo hard ging loopen als zijn beenen
hem dragen konden.
Toen ik hem na een half uur weer trof,
vertelde hij mij, dat hij heel zijn voorraad
valsch geld weggeworpen had.
Hij verzocht ntij dus hem naar St. Giles,
het beruchte dievenkwartier, te volgen
om nieuwen voorraad te halen. Op onzen
weg daarheen trachtte ik te weten te ko
men, welke plaatsen hij voor zijn vak de
meest geschikte oordeelde. Een uitstekend
middel was, meende hij, in de stations
restauratie iets in groote haast te bestel
len, alsof men nog met een trein, vertrek
ken moest, die op het punt stond weg
te stoomen, dan zouden zij zich den tijd
niet gunnen het geldstuk nauwkeuriger
te bekijken. In de zijstraten waren de klei
ne winkeltjes de beste, vooral die, waarin
een jongen of een meisje stonden te hel
pen met de vrouwen moest men oppas
sen, want die warer. niet zoo gemakkelijk.
Een zeer goed middel was ook een of
ander kind met het geld naar een winkel
te sturen., dan koesterde men geen verden
king. En daar men door het venster alles
kon afkijken, zou men al 'n eind weg kun
nen zijn, als er gevaar dreigde.
In de beruchte wijk aangekomen, ver
dween mijn verleider in een der zijstra
ten, ik had geen lust hem te volgen. Een
poos later kwam hij terug met de bood
schap dat de voorraad op was, zoodat hij
mij pas den volgenden morgen van nieu
we munten zou kunnen voorzien. Zoo
nam ik dus afscheid van hem, ofschoon hij
mij aanbood mijn logies te betalen, als ik
bij hem bleef. Het spreekt vanzelf, dat ik
den volgenden dag niet op de plaats van
bijeenkomst verscheen.
De helper van vaische munters te wor
den, daar rekende ik mij toch nog te goed
voor
Meester V/illem was linnenkoopman te
Antwerpen. Het was een wakker man, en
ofschoon van een tamelijken welstand,
was hij eerst met de dochter van een schil
der, op lateren leeftijd gehuwd en wel
Geertruid van Helmott, die bijna dertig
jaren jonger was dan hij. Verstandige
lieden hadden het hoofd geschud over
dit huwelijk.
„Wat een dwaasheid," zei Gudtiia
Brouken tot hare buurvrouwen, „wat 'n
dwaasheid zulk een jong ding te trouwen,
als men reeds grijze haren heeft. Meester-
Wiiiem mag zijn knevel opdraaien zoo
veel hij wil, of zijn hooge gestalte rekken
en strekken, hij is toch acht en veertig
jaar. Geertruid kon zijn dochter zijn en
bovendien is zij tamelijk knap en vrooiijk.
Ze zal zich vervelen bij dien dikkerd, die
niets doet dan pijpen rooken en naar de
kerk en het stadhuis gaan. Bij haar vader
zag Geertruid nog gezelschap en ging
zelfs op reis. Ze is tweemaal in Brussel
geweest en eens in Keulen."
„Ja," voegde een andere goede ziel er
bij, „en dat mooie dametje heeft geen stui
ver vermogen en van huishouden of wi; -
kei verstaat ze zoo wat niets. Haar vader
had pensioen en leefde als een kunstenaar
van den eenen dag in den anderen. Ze
kan beter schilderijen kladden en zingen
dan wasschen, cn ze kan ook geen groen
ten inmaken."
Bij deze woorden rilden de eerzame
vrouwtjes en hielden meester Willem
voor een grooten dwaas.
Een goed, oud moedertje, dat er ook
bij stond, was de eenige die zijn partij
opnam.
„Hij heeft er toch een goed werk aan
gedaan," zeide zij. „Geertruids vader
heeft hem op zijn sterfbed gevraagd haar
voogd te worden en ze goed uit te huwe
lijken. „Ge kunt mijn schilderijen ver-
koopen," had hij tot hein gezegd, „en de
opbrengst daarvan zal mijn Truitje wel
een behoorlijken bruidschat bezorgen."
Meester Willem heeft de wees in zijn huis
genomen en ze onder de zorg zijner moe
der gesteld. Voor de schilderijen haars
vaders heeft hij koopers gezocht, maar
er geen kunnen vinden. Hij heeft ze den
Prins van Oranje, den Keurvorst van Han
nover en weet ik wie nog meer aange
boden, maar niemand wilde er aan. Ten
laatste heeft hij het opgegeven en geheel
terneergeslagen wist hij niet, hoe hij zijn
pupil deze teleurstelling zou mcdedeelen.
Nu was in zijn afwezigheid zijn moeder
ernstig ziek geworden. Geertruid had ze
verpleegd cn de huishouding met zooveel
bekwaamheid bestuurd, dat de oude moe
der haar later niet meer kon missen. Zoo
heeft meester Willem Geertruid steeds
meer lief gekregen en eindelijk heeft hij
haar gevraagd zijn vrouw te worden. Zij
is zoo vroom en goed als een engel
waarom zouden zij dan niet bij elkaar
passen
En het oudje had gelijk. Ze pasten bij
elkander, Geertruid was een goede echt-
genoote en moeder, en meester Willem
heeft nooit berouw gehad van zijn keus.
Toch is er geen hemel zonder wolken, in
Vlaanderenland zoo min als elders en ook
in de gelukkigste huwelijken bestaat er
nu en dan eenig misverstand. Geertruid
was niet zoo'n goede huisvrouw als haar
man wel gewenscht had. Ze liet het be
heer over de huishouding gaarne aan haar
schoonmoeder over en hield zich, wat ook
tot haar plicht behoorde, geheel met haai
zoontje Anton bezig, ja, bracht met hem
alleen vele lange uren door op een zolder,
waar men langs zulk een nauwe, steile
trap omhoog klimmen moest, dat de dikke
Willem en de oude grootmoeder daar
nooit kwamen. Door de dakvensters
kon men daar aile torens der stad zien,
ook de Schelde en bij helder weer in de
verte zelfs de zee. De wanden waren door
Geertruid met de landschappen van haar
vader, vrij waardelooze schilderstukken,
versierd. Zij hield ze namelijk in waarde,
omdat ze haar aan den gelukkigen tijd
van haar jeugd herinnerden.
Op dezen zolder had Geertruid voor
den kleinen Anton een bedje geplaatst en
zoodra het kind bij haar gezang ingesla
pen was, nam zij het penseel en schilder
de een of andere wolk, die aan den blau
wen hemel voorbijtrok of een of ander
landschap, zooals zij dit op haar reizen
gezien en in het geheugen bewaard had.
Toen de kleine man in staat was een
potlood vast te houden, liet zijn moeder
hem teekenen. Ze wachtte zich echter wel
de kinderlijke kunstwerken aan den vader
te laten zien. Hij had verklaard, dat An
ton linnenkoopman zou worden en niets
anders en hij had niet de minste achting
voor het beroep van schilder.
Geertruid nam er genoegen mee dat
haar zoon koopman zou worden, „maar,"
sprak ze bij zich zelf, „een weinig teekenen
zal hem niet verhinderen linnen te ver-
koopen. Ook is Anton bij mij veiliger dan
waaneer hij met zijn schoolkameraden
langs dc straat slingert. Het is al erg ge
noeg, dat hij ze in de school hoort en ziet,
al die ondeugende ongens."
Anton was een schoone, vlugge knaap,
mrar op den leeftijd van ongeveer twaalf
aar begon hij sterk te groeien en werd
daardoor zoo teer en zwak, dat de huis
dokter hem verbood langer de school te
bezoeken cn zijn moeder aanried hem too
dikwijls mogelijk buiten de stad te laten
wandelen.
Hiertegen verzette zich echter de va
der.
„Buiten de stad En waarom Van de
wallen ziet men het vlakke land ook en
men ademt frissche lucht genoeg. Is dat
niet voldoende
„Neen," zei de arts, „moederskind
moeten minstens tot het naaste dorp gaan
wandelen, op de boerderijen melk drin
ken en urenlang in de openlucht verblij
ven. Ze leven hier te veel ingesloten. Laat
ze meermalen uitgaan in de vrije natuur,
anders sta ik voor niets in."
Meester Willem gaf eindelijk toe, maar
het kostte hem groote moeite. Zijn moeder
was de poort der stad slechts tweemaal
uit geweest, in den tijd toen zij bruiloft
vierde, en ze bevond zich ondanls haar
vier en tachtig jaren zeer wel en hij zelf
verliet de stad maar eens per jaar om de
kermis van het dorp te bezoeken, waar zijn
gehuwde zuster woonce. De gansche week
was hij in zijn winkel eiken Zondag ging
hij na de Hoogmis op de wallen wandelen
of aan de haven met gemoedelijke bur
gers, zooals hij er ook een was, die be
daard hun weg gingen onder kalme ge
sprekken.
Toen eindelijk in April het weer naar
buiten lokte, besloot Geertruid den raad
van den arts op te volgen. Ze deed haar
kapmantel om, liet Anton een paar stevige
schoenen aantrekken, nam afscheid van
haar man en haar schoonmoeder en ging
met lichten tred aan den arm ha3rs zoons
die bijna zoo groot was als zij zelf, op
weg. Willem keek hen na tot aan den
hoek der straat. Ze keerden zich daar r.og
eens om, wuifden hem vriendelijk toe cn
verdwenen.
Meester Willem verveelde zich dien
dag zeer en beweerde dat hem ondanks
de goede zaken, die hij in zijn winkel ge
maakt had, deze namiddag zeer lang ge
vallen was.
„En toch," merkte zijn moeder op,
„ziet ge uw vrouw bijna alleen bij de maal
tijden zij is altijd op haar kamer of op
den zolder en gij in uw winkel."
„Dat is waar," zeide Willem, „maar
als ik weet, dat zij in huis is, is mij dat
voldoende. Maar nu is ze weg. Waar mag
ze heengegaan zijn Wat blijft ze lang
uit 1"
„Daar is ze reeds," zei de grootmoeder,
„kijk eens, wat Anton er goed uitziet."
Moeder en zoen kwamen met bloemen
beladen van hun wandeling terug ze
schenen zoo voldaan te zijn, dat Willem
zei „Ik geloof werkelijk dat de dokter
het geraden heeft."
De wandeltochten werden herhaald
zoolang het schoone jaargetijde duurde.
De omgeving van Antwerpen biedt wel
geen schilderachtige plekjes, maar fris
sche en dichte plantengroei, fraaie boe
renwoningen en weldoorvoede kudden
vee zijn er in overvloed te vinden. Geer
truid had als doel van haar wandelingen
een oud, door pachters bewaard slot ge
kozen, welks geveltjes, torentjes en boog
vensters zich in een door oude eiken be
schaduwden vijver spiegelden.
Aan den dicht begroeiden oever weid
den in den heerlijken zonneschijn schoone
koeien en op den rand van het dak kir
den talrijke duiven. Gezeten in de scha
duw van een linde, schilderde Geertruid
eens dit vreedzame landschap.
Haar zoon keek toe, rustig in het gras
liggend,
„Waarom teeken je vandaag riet,"
vroeg zij.
„Die boomen vervelen mij," gaf An
ton ten antwoord, „rk zou iets mooiers
schilderen."
„Nu, wat dan," zei Geertruid. „Zijn er
mooier eiken te vinden cn runderen, die
fraaier het landschap stoffeeren En die
zonneschijn, deze lucht zoo zacht blauw,
zelfs de rook die in blauwe kringen uit
den schoorsteen opstijgt, is dat niet be
koorlijk om aan te zien?"
„Ik droom van veel schooner dingen,
moeder."
„Nu ja, die zijn er wel op de wereld,"
zei Geertruid zuchtend. „We zullen uw
vader vragen ons op reis te laten gaan,
wij zullen dan den Rijn gaan zien en een
reis naar Keulen maken."
„Daarbij zou ik nog niet willen blijven
staan," meende Anton.
„Je zou Italië wiilen zien Wie weet
Later, als ge twintig jaar oud bent. Dan
zal ik thuis blijven en jij kan gaan reizen.
Dan zal ?e dien hemel zien, dat licht,
waarvan je arme grootvader altijd met
zooveel geestdrift kon spreken."
Het werd winter. Geertruid en haar
zoon kwamen maanden lang niet verder
dan de wallen. Nevel en sneeuw hielden
hen in de stad gevangen, maar de kunst
kan uit een duistere gevangenis zelfs een
helder licht vreugdeoord maken. Zoo
had ze ook den zolder van meester Willem
in een helder licht omgetooverd.
Tot aan den tijd van het middagmaal
hielp Anton zijn vader den winkel in or
de brengen, de balen linnen oprollen en
van kaartjes voorzien, 's namiddags
moest hij met zijn moeder studecren, en
hij studeerde werkelijk, maar heel iets
anders dan rekenkunde of talen. Reeds
des morgens stookte Geetruid de kachel,
maakte het vertrek in orde en bracht voor
haar zoon de verf in gereedheid. Dadelijk
na het middagmaal kwamen de klanten.
Grootmoeder sliep en de jonge schilder
en zijn moeder klommen dan naar het
geliefd zoldervertrek.
De dienstboden trachtten te vergeefs
in de geheimen van deze steeds gesloten
plaats door te dringen nooit gelukte het
hu.i, tot hun groote teleurstelling, en hun
nieuwsgierigheid bleef lang onbevredigd.
Toen echter op zekeren dag de regen
in stroomen neerviel en meester Willem
zag, dat er niemand in zijn winkel kwam,
begon de Verveling hem te plagen en hij
besloot eens te gaan zien, wat zijn vrouw
en zijn zoon daar boven toch uitvoerden.
Te vergeefs zocht hij hen op de eerste
en tweede verdieping en zoo begon hij
eindelijk de nauwe, steile trap naar den
zolder te beklimmen, voortdurend schim
pend op de bouwmeesters, die zulk een
lastige trap daar hadden aangebracht.
Geertruid en haar zoon hoorden hem
en haastten zich zich vol schrik den gren
del van de deur te doen en het aangevan
gen schilderstuk om te draaien.
„Wel, wel," zei Willem binnentredend,
„wat voor pieizier heb je er toch in op de
zolderkamer te zijn
Terwijl hij nog sprak, keek hij het
vertrek rond en bij het zien van den ezel,
het schilderstuk en de versche verf der
op den grond geworpen palet steeg hem
hel bloed naar het voorhoofd.
„Wat moet d2t beteeker.en, vrcuw,"
riep hij toornig. „Wilt ge van den jongen
een kladder maken, een armen drommel
van een schilder, zooals je vader eens
was Wil je hem geheel bederven door
hem hier te midden van die kladschil
derstukken op te sluiten, waarvoor me
mand een gulden per stuk heeft willen
betalen Ik had je niet voor zoo dom ge
houden."
Anton stond voor meester Willem en zei:
„Brom niet op moeder, ik ben de eenige
schuldige, als er een zijn moet. Maar kijk
eerst eens, vaderlief, wat ik voor uw ver
jaardag heb gemaakt."
Hij keerdj het onafgewerkte schilder
stuk om en liet het zijn vader zien.
Deze beschouwde zwijgend en aan
dachtig het schilderwerk, dat zijn zoon
had gemaakt. Het was het portret zijner
vrouw, een fraaie afbeelding vol gelijke
nis en uitdrukking, zooals slechts een zoon
zijn geliefde moeder afbeelden kan. Het
was een meesterwerk.
Meester Willem voelde de tranen in
zijn oogen opwellen. Hij stond op, be
schouwde het portret uit de verte, van
nabij en sprak toen, terwijl hij echtge-
noote en zoon omhelsde „Vergeef de
woorden, die ik zoo even in toorn sprak
en houdt het voor niet gezegd."
Ze kusten elkander met groote aandoe
ning. Anton mocht van nu af zich geheel
en ongehinderd aan zijn kunst wijden.
Deze Anton, de zoon van Geertruid
van Helmott, was Anton van Dijck
(geb. 22 Maart 1599 te Antwerpen, ge
storven 9 December 1641 te Blackfriars
bij Londen) de hofschilder van kongin
Karei I van Engeland.
SS*
SKAMER
«a
XI
„U vraagt mijn antwoord, mijnheer
Sapley," zei ze met vaste stem cn met
een kalmte, die welsprekender was
dan een uitbarsting van verontwaardi
ging geweest zou zijn. „U zult het heb
ben. Ik herhaal mijn afwijzing. Zelfs als
niet alleen Court Regina en elke penny
die ik bezit, maar ook mijn leven er van
afhing, dan nog zou ik de vrouw van uw
zoon niet willen worden."
De oude man sprong op en greep naar
haar arm, in zijn woede en verbazing nau
welijks wetend wat hij deed. Claire deed
een stap achteruit de kleur week van
haar gelaat, haar prachtige oogen bliksem
den hem en Mordaunt haar vrouwelijke
verontwaardiging en toorn ia liet gelaat.
„Raak me niet aan Laat mc voorbij 1"
Instinctief ging de oude man op zij en
zonder nog verder een woord te zeggen
of de beide mannen met een blik te ver
waardigen, ging Claire het vertrek uit.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK
Een paar uren later trad Claire het
station te Thraxton binnen. Zij had bijna
een biljet eerste klasse genomen, maar
Ze dacht er nog bijtijds aan, dat ze niet
meer Se meesteres van Court Regina was
en haar bleek gelaat kleurde even, toen
ze de uitdrukking van verbazing zag op
het gelaat van den man achter het loket,
toen deze haar een derde-klasse-biljet
■overhandigde.
Het v/as niet druk in den trein zij zat
alleen in een coupé. Ze v/as te vermoeid
en te zeer overstuur, om te kunnen slapen
■en bijna te uitgeput, om te kunnen den
ken, maar halfweg de reis dacht zij plot
seling aan de mogelijkheid dat Mor
daunt Sapley haar zou volgen, of aan ie
mand zou opdragen, haar bewegingen na
te gaan en, hoewel ze niet bang was voor
Mordaunt, wenschte zij toch verder niets
met hem uitstaande te hebben
In plaats van door te rijden tot het
"Waterloo-station, stapte zij uit aan Chap-
ham Junction. Chaph3m, hoewel ui
terst geschikt om een reis, waarheen dan
ook, te beginnen, is, van het station ge
zien, geen bizonder aanlokkelijke plaats
en Claire stapte er dan ook in een trein,
die op een ander perron gereed stond en
reed naar Streatham, waar zij uitstapte.
Een jonge.t bood zich aan om haar tasch
te dragen en zij ging aanstonds op zoek
naar een plaats, waar zij den nacht zou
kunnen doorbrengen. Ze moest eenigen
tijd loopen, naar het meer bebouwde ge
deelte van de stad, eer zij ergens een bord
je zag waarop „Kamers te huur" stond
en toen zij er eindelijk een zag, begon zij
zenuwachtig te worden. Zij verzamelde
echter al haar moed en schelde aan. Een
jong meisje deed de deur open en nauwe
lijks wachtend tot Claire haar aansprak,
holde zij de gang door en riep „Moe
der Een flink uitziende vrouw ver
scheen en verzocht Claire binnen te ko
men. Claire zei, dat zij 'n kamer wensch
te te huren,féén kamer maar, en geen
dure. Zij kon niet zeggen voor hoelang
zij de kamer zou noodig hebben dat
hing af van de omstandigheden.
„De huur is een pond per week, juf
frouw," zei de vrouw. „U kunt uw maal
tijden gebruiken in dit kleine kamertje."
Zij opende een andere deur.
Het was niet Claire's bedoeling ge
weest, zooveel te betalen, maar de zinde
lijkheid in dit huis was zoo aanlokkelijk
cn bovendien, zij was te vermoeid om
nog langer te blijven zoeken.
„Ik zal de kamer huren om te be
ginnen voor een week," zei ze.
„Uitstekend, juffrouw," zei de hospi
ta. „Ik zal mijn best doen, het u zoo ge
zellig mogelijk te maken. Ik heb nog maar
één andere huurster, en u zult dus wel
ondervinden, dat het hier een stil huis is."
„Ik zal me wel spoedig thuis voelen,"
zei Claire.
Haar tasch werd naar boven gebracht
en de hospita zette thee voor haar. Claire
ging zitten en trachtte zich voor te stel
len, dat zij het zelf v/as, die daar zat en dat
deze kleine kamer, althans voor een poos
je, haar tehuis was. Nadat zij haar thee
en een boterham gebruikt had, wat haar
niet zoo heel gemakkelijk viel en nogal
tijd in beslag nam, schreef zij een brief
aan mevrouw Lexton, die bij kennissen
op bezoek was.
Zij schreef, dat er zich omstandigheden
hadden voorgedaan, die haar noodzaak
ten het kasteel te verlaten, en dat zij naar
Londen gegaan v/as, maar nog niet wist,
of zij daar zou blijven. Zeer waarschijn
lijk zou zij het land verlaten. Zij schreef
zoo vriendelijk mogelijk en zoo vrooiijk,
alsof haar zoo plotseling vertrek alleen
een gril van haar was zij beloofde meer
te zullen schrijven, zoodra zij „zich ge
vestigd had."
Toen ging zij naar bed en sliep, merk
waardigerwijze, uitstekend.
Den volgenden morgen na het ontbijt,
ging ze uit om een krant te kcopen en
toen ze daarmee thuis kwam, begon ze
de advertenties door te lezen, om werk
te zoeken.
Een half uur was ze daarmee bezig, en
koos er toen twee uit, waarop zij schreef.
Er waren nog wel andere advertenties,
waarin een betrekking als klerk en typiste
werd aangeboden, maar Claire schrikte
terug van de gebondenheid van het kan
toorleven en bovendien ze had om zoo
te zeggen nog nooit een schrijfmachine
gezien.
Zij postte haar brieven en ging wande
len tot het tijd werd voor het diner. Toen
zij bij haar terugkeer de gang door liep,
kwam er een dame de trap af. Claire keek
eenigszins verwonderd, want de dame
droeg het kleed van een pleegzuster.
Zou dat haar mede-hirurster zijn." Zij
vroeg er Queenie, de dochter van haar
hospita naar, die bezig was Claire's kamer
aan kant te maken.
„Ja juffrouw,'' zei ze, half verlegen,
half vertrouwelijk glimlachend. „Dat is
onze andere commensale. Ze heet zuster
Agnes. Ze is al jaren hier. Ze is een heel
gemakkelijke dame en een echte dame,
zegt ma, al is ze dan ook maar een liefde
zuster en arm
„Heeft ze geen andere naam vroeg
Claire, die dadelijk belangstelling was
gaan voelen voor haar lief en vriendelijk
gezicht.
„We hebben nooit een andere naam
gehoord, uffrouw. Ze wordt nooit anders
genoemd dan zuster Agnes. Ze is eigen
lijk niet zoo'n gewone zuster, maar ze
werkt met onzen] geestelijke ze is heel
erg goed voor de armen en als die ziek
zijn, gaat ze hen oppassen en voorlezen.
O, ja, ma vraagt, of u liever tapioca eet
of rijst De een geeft de voorkeur aan dit,
de andere dat en ma zou graag weten wat
u het liefste hebt."
Werktuigelijk verklaarde Clairzich
voor tapioca en Qu.cr.ie ging de kamer
uit.
De dag ver'iep langzaam
Claire kocht 's avonds verschillende
krant.n en schrc/f op nog meerdere ad
vertenties. Twee dagen gingen voorbij,
maar er kwam geen enkel antwoord. Zij
wilde echter niet wanhopen en alle dagen
schreef ze olicitatie-brieven voor aller
lei betrekkingen.
Op zekeren dag .n het begin der twee
de week, kwatn er een brief van een da
me, die geadverteerd had voor een gou
vernante, met het verzoek aan Claire
om -i:h te komen presenteeren; haar
onderhoud m.t de bewuste dame was
echtei zeer kort. Het bleek, dat zij een
gouvernante wenschte, om Engelsch.
Fransen ..n Latijn te onderwijzen en
bovendien piar.o- en vioollessen te geven
aan drie meisjes en twee jongens. Ciaire
achtte zich in staat om de Engelsche,
de Fransche en zelfs de pianolessen te
geven, maar van Latijn en van de viool
had zij geen verstand en de dame, die
zeer verbaasd scheen over zulk een
buitengewone onkunde bij iemand die
naar de betrekking van gouvernante
dong ze haar kortweg, dat zij haar niet
kon gebru ken.
Het huilen stond Claire, toen zij het
huis verliet nader dan het lachen. Ze
zat thee te drinken met een zware hoofd
pijn cn een nog veel ernstiger hartepijn
en v/as juist bezig om na te .ellen, hoe
veel zij nog van haar geld ove had, toen
Queenie met warm water binnen kwam.
„Wat ben je vandaag vroeg thuis,
Queenie," zei Claire, om toch iets te zeg-
gen.
„Ja juffrouw," zei het kind, „een der
onderwijzeressen is ziek en de directrice
heeft de school een half uur eer laten
uitgaan, omdat zij alles alleen moest
doen. Ik ben nieuwsgierig wat ze mor
gen zal doen nu ze zoo plotseling zonder
hulp is. Ze zeggen, dat de onderwijzeres
heet erg ziek is en dat ze wel nooit meer
op school zal kunnen komen, ook al
wordt ze beter. Ik hela er we' spijt van,
want ze was lang niet zoo streng a's
uffrouw Gover, de directrice."
Er kwam een denkbeeld in Claire op
wonderlijk, hoe snel de ideeën komen,
wannee de noodzakelijkheid daartoe
dwingt i
„Is dat je school Queenie, dat groote
roode gebouw daar aan het einde der
straat vroeg ze. '0
„Ja, uffrouw," zei Queenie. „Dacht
u er over om naar de betrekking te vra
gen, juffrouw voegde ze er, begrijpend
aan toe.
Claire knikte en haar hoed en mantel
nemend, ging ze cr onmiddelijk op af. De
schooldeur stond aan en toen op haar
kloppen een kort „binnen" klonk trad
zij hel vertrek in. Het duurde een oogen
blik, voor zij iemand opmerkte toen
zag zij aan een tafel in een hoek een klei
ne vrouw zitten, met donkere glinsterend:
oogen in een bleek gelaat.
„Ik heb geboord, dat u een onderwij
zeres noodig hebt," zei Claus:
Er kwam een uitdrukking van verba
zing op juffrouw Gover's gelaat
m „Gaat u zitten, 'uffrouw," zei ze. „Van
wien hebt u dat gehoord
Claire voelde zich weer als of ze een
schoolmeisje was dat straf gekregen had.
„Ik heb het van een uwer leerlingen,
het dochtertje van mijn hospita, juf
frouw Holland, gehoord. Ze sprak er
nog gien vijf minuten geleden over en
toen ben ik maar dal slijk hierheen ge
gaan, in de hoop, dat u ntij de plaats van
de ziek- zult willen laten v.rvullen, tot
zij weer beter is."
„Die zal nooit meer beter worden,"
zei uffrouw Gover zacht. „Maar daar
gaat hei hier niet om. Mag ik uw naam
weten
Ciaire noemde die.
„En welke acten hebt u
„Ik bezit geen acten," zei Claire en
ha.r hoop op de betrekking verdween
r,eds.
Juffrouw Gover keek haar nieuwsgie
rig aan en scheen elk detail van haar klee
ding in zich op te nemen.
,,U schijnt slecht op de hocgte tc zijn,
van hetgeen e voor een onderwijzeres
vererscht wordt. Een onderwijzeres moet
een acte hebben, waaruit haar bevoegd
heid vcor haar taak blijkt. U bent zeker
niet altijd arm geweest.... O, neemt u
me niet kwalijk."
„Voltrekt ni.t," zei C a;re vriendelijk
„Neen, ik ben niet altijd arm geweest
eerst sedert kort. Neemt u me niet kwa
lijk, dat ik u heb lastig gevallen il: zie
nu in hoe voorbarig ik gewees. ben en
ik zal u niet langer ophouden."
Haar schoonheid en haar zachte, mu
zikale stem misten hun uitwerking op de
hoekige maar goedhartige kleine vrouw
niet.
„Blijft u nog even zitten," zei ze. ,,Wa3r
in denkt u les te kunnen géven?
Claire zei op bescheiden wijze, dat ze
meende in staat te zijn Engelsch, Fransch
en muziek te kunnen onderwijzen.
Juffrouw Gover knikte.
„Dat zou meer dan genoeg zijn," zei
ze, „maar we zitten dan nog met de moei
lijkheid van de acte. Ik zou zelfs de best
onderlegde persoon in de wereld niet
kunnen engageeren, als zij de vereischte
examens, niet had gedaan. Het spijt me
zeer, want ik zou u graag genomen heb
ben."
Claire dacht een oogenblik na teen
keek ze op en zei
„U bedoelt, dat u mij niet als gesalari
eerde onderwijzeres kunt aanstellen. Ja,
dat begrijp i k, maar zou u zou u gene
gen zijn, mij u te laten helpen, zonder dat
ik daarvoor salaris ontvang?"
De kleine vrouw keek Claire op een
eigenaardige manier aan.
„Ik v/eet niet, wat ik doen moet," zei
ze. „Ik ben natuurlijk verantwoordelijk
jegens den raad van beheer der school,
maar ik stel me voor" zij glimlachte
even „dat ze er niets op tegen zullen
hebben, een zoo geedkoope assistente
re krijgen. Kom, ik zal het er op wagen.
U kunt komen."
Claire kleurde.
„Hoe zal ik u danken?" mompelde zij.
„Ik zal 11 wel helpen om u voor te be
reiden voor uw examen," vervolgde juf
frouw Gover, „en als u er dan komt
cn dat is niet zoo moeilijk voor een vrouw
van goede opvoeding dan zal ik mijn
best voor u doen, dat u de betrekking
krijgt. U kunt van geluk spreken, dat we
op het oogenblik geen kweekelingen
hebben, want die zouden natuurlijk moe
ten vcorg a
Claire dankte haar andermaal.
„Laat eens zi n. Juffrouw Holland
woont op nummer 29, ni t waar?" zei
juffrouw Gover. „Wilt u me nu een paar
referenties opgeven
Claire's gelaat werd vuurrood, toen
weer wit.
„Referenties zei z verlegen, „dat
zal ik wel niet kunnen."
Juffrouw Covers zuchtte. „Dat spijt
me zeer," zei ze. „Kom, bedenk u eens
is er niemand die voor u zou willen ge
tuigen
„Neen," zei Ciaire.
„Jawel, ik," zei een zachts, stem uit den