SÜREN EN MARIA
had, maar niet over de zaak die zijn ge
dachten, bezig hield te spreken,
„Wel, hoe schiet het op vroeg hij.
„Heelemaal niet," zei Grrce lusteloos,
„Je ziet er niet al te opgtw kt uit van
morgen, Grace," zei hij, ,,een beetje
bleekjes niet waar mijnheer Wayre
„Ja," zei Gerald, ,,uw dochter schijnt
moe te zijn en ik zal dus voor vandaag
maar uitscheiden."
„Wil je er misschien eens uit vroeg
Harüng. „Wat zou ie er van denken als
we eens 'n paar dagen hier vandaan gingen,
Grace Ik heb vanmorgen een paar brie
ven ontvangen waaronder er een is be
treffende een zaak, nogal een eindje hier
vandaan en daar moet ik heen. U hebt
er toch zeker niets op tegen, om het
portret een paar dagen te laten rusten,
mijnheer Wayre
„O, neen," zei Gerald onmiddellijk.
„En bovendien, ik hoef toch .niet stil te
zitten. Ik kan den achtergrond schilde
ren en hier en daar nog wel een toetsje
opzetten
„Dat is goed," zei Hariing. „Dan zullen
we morgenochtend vertrekken en zoo
spoedig mogelijk terugkomen."
Grace zuchtte diep. De gedachte Ge
rald te moeten verlaten, al was het dan
ook maar voor een paar dagen, deed haar
pijn.
„En vanmiddag gaan we nog even een
rijtoertje maken, hé vervolgde de oude
heer, zich de handen wrijvend en in de
kamer op en neer loopend. „Zoo 'n rij
toertje zal jelui beiden goed doen want
u ziet er vanmorgen ook nogal down
uit, mijnheer Wayre."
„Mij mankeert niets," zei Gerald vroo
lijk, „maar toch zou ik heel graag een rij
toertje maken."
Het was een heel prettige middag
natuurlijk met nu en dan een regenbuitje,
want ze waren in Ierland en Grace
scheen al spoedig op te vroolijken. Ge
rald deed zijn best, haar bezig te houden,
zoodat zij hem geheel voor zichzelf had,
daar haar vader voortdurend met ern
stige gedachten bezig scheen en nauwe
lijks hun aanwezigheid scheen te bemer
ken. Elk oogenblik keek hij Grace op
eigenaardige wijze aan en floot dan recht
voor zich heen, alsof hij iets in het hoofd
had, waarover hij niet kon spreken.
Des avonds zaten zij bij den haard
Grace leunde achterover in haar stoel en
zag er vermoeid en eenigszins treurig
uit en de twee mannen speelden een par
tijtje op het dambord, een spel, waarop
Hariing zeer verzot was. Gerald kon hem
gemakkelijk verslaan, maar spaarde zijn
tegenpartij dikwijls en hij deed dit zoo
handig, dat Hariing er niets van merkte
en schudde van het lachen als hij het spel
won. Nu en dan volgde Grace het spel
even en zag dan ook Gerald's groot
moedigheid, wat ze liet blijken, door
zachtjes tegen hem te glimlachep en het
hoofd te schudden. Niettegenstaande haar
bleekheid zag ze er zeer mooi uit en Ge
rald werd er meer door getroffen dan ooit
tevoren. Ze was de vriendelijkheid zelf
en de liefde voor haar vader sprak uit haar
oogen, telkens wanneer die op hem rust
ten. Gerald dacht, wat een aardige meid
is ze toch en wat zal ze een goede huis
vrouw worden en onwillekeurig zuchtte
hij. Als hij Claire nooit ontmoet had....
Zij stond op om goeden nacht te zeg
gen en in zijn beword tring voor haar hield
Gerald, zonder er iets bij te denken, haar
hand iets langer vast dan gewoonlijk.
„U bent toch wel bl m t uw vacanrie-
reisje, niet juffrouw," z.i .ij haar glim
lachend aanziende, „en ik hoop dat u
heelemaal opgeknapt zult terugkomen,
sterk en.
Haar hand trilde in de zijne en zij sloeg
de oogen neer.
„Dank u," zei ze, met een kleine knik
in haar stem. „En u zult ook wel blij zijn
met uw vacantie
'„Neen," zei hij kortaf, „ik niet. Ik
zal u zeer missen en ik zal niet weten wat
ik anders zal moeten doen, dan de uren
tellen tot u terugkomt."
Ze keek hem een oogenblik onderzoe
kend aan, zuchtte, trok haar hand te
rug en verliet de kamer. Haar vader keek
haar na met een blik vol liefde en onge
rustheid.
„Zij is niet sterk," zei hij, alsof hij meer
tot zichzelf sprak dan tot Gerald. „Haar
moeder is aan T.B.C. gestorven en"
hij schraapte zijn keel de menschen
denken, dat geld geluk aanbrengt." Hij
lachte hoonend. „Van al de nonsens die
algemeen voor waarheid wordt aange
nomen, is dat wel de grootste. Ik zou
graag m'n laatste penny geven en tevre
den zijn met een baantje als boerenar
beider, als ik er m'n dochter zoo gezond
en zoo vroolijk door kon krijgen als een
boerendochter. O, ja, over geld gespro
ken, zou ik u niet vast iets geven op af
betaling van het portret Ik weet niet hoe
u er voor staat, maar ik weet wat het wil
Zeggen krap te zitte" "n ik ben over
tuigd, dat u je niet beleedigd zal voelen."
„Natuurlijk niet, mijnheer Hariing,"
antwoordde Gerald openhartig. „Ja, ik
zit nogal krap. Geeft u mij vijf pond,
mijnheer."
„Is dat genoeg Ik heb niet veel ver
stand van kunst, maar ik ben toch niet
zoo doih, om niet te voelen, dat het por
tret dat u schildert een aantal vijf-pond
biljetten waard is. Laat ik u vijfentwintig
pond geven."
„Laten we een middenweg kiezen en
tien zeggen," zei Gerald lachend.
Hariing nam uit een dik pak bank
biljetten er een en overhandigde dat aan
Gerald.
„Ik had liever dat u mij toestond
maar enfin. Ik heb nog nooit met meer
plezier geld uitgegeven en en ja,
ziet u, ik zeg gewoonlijk niet veel, maar
wat ik zeg meen ik ik zou wel graag wil
len, dat u mij als uw bankier beschouw
de. Ja, in ernst. Er zal misschien eens een
dag komen, dat u me zult begrijpen.
Hij hield plotseling op.
„In elk geval kan ik niet vergeten, dat
u haar het leven gered hebt en zou graag
dat u overtuigd was, dat u op mij kan re
kenen voor -zijn gelaat werd rood en
zijn oogen glinsterden voor, laten we
zeggen een half miljoen, als u daar
zin in had."
Gerald was door deze woorden zeer
getroffen en verborg, zooals gewoonlijk,
zijn aandoening achter een glimlach.
„Dank u," zei hij, „maar ik zou niet
weten, wat ik met een half miljoen zóu
moeten doen."
„Dat geloof, ik best. Ik weet het ten
minste ook niet," zei Hailing spijtig. „Ik
heb er wel eens over gedacht, een groot
huis te koopen en me te vestigen als land
edelman, maar ik heb een tikje van den
wandelenden jood in mij en ik ben er van
overtuigd, dat ik er naar zou verlangen
weer ergens anders heen te trekken, zoo
dra ik me goed en wel gevestigd had.
En.dan heb ik Grace nog."
Hij zweeg en keek in het vuur.
„Ik zou niet graag willen, dat mijn
kind aan den een of anderen for
tuinjager ten offer zou vallen en ik ben
er we! zeker van, dat dat volkje voort
durend om ons heen zou zwerven, als we
leefden zooals we dat met ons verwenschte
geld zouden kunnen doen. Ik zou haar
nog liever getrouwd zien met een eerlijken
timmerman bij voorbeeld,dan met een van
die kerels."
„Juffrouw Grace schijnt me te verstan
dig te zijn, om een verkeerde keuze te
doen," zei Gerald, „ze is waard om den
besten man te krijgen die er bestaat."
Hij sprak met warmte en de oude man
keek hem beteekenisvol aan.
„Dat is waar. Maar u kent haar nu lang
genoeg, om te weten wat zij is de beste
en de iiefhebbendste dochter die een man
ooit gehad heeft."
Een ander zou misschien gedacht heb
ben, dat Hariing hem aan zijn dochter
wilde koppelen, maar bij Gerald kwam
dat geen oogenblik op.
„Ze scheen in den laatsten tijd zooveel
beter," mompelde Hariing, maar vandaag
is ze weer net zoo als vóór dat we hier
kwamen. Ik hebtdie verandering gister
avond al opgemerkt, toen zij ons goeden
nacht wenschte. O, ik ken haar zoo goed,
ik hoef haar maar aan te zien, om te we
ten hoe het met haar gesteld is."
„Vertrouwt u er maar op, de verande
ring van lucht zal haar wel goed doen,"
zei Gerald bemoedigend.
„Ja, dat hoop ik ook. Ik ga voor za
kenHij zweeg een oogenblik „u
stelt niet veel belang in de menschen hier,
is het wel
„Neen, ik heb met haast niemand ge
sproken alleen met enkelen, die hier
in de gelagkamer komen. Waarom vraagt
u dat zoo
„O, zoo maar zoo maar 1" antwoord
de Hariing snel. „Ik geloof, dat het tijd
is om te gaan slapen. Het spijt me, dat u
de twintig of de vijftig pond niet wilt
aannemen."
Maar Gerald weigerde weer.
Den volgenden morgen vertrokken de
Harlings. Toen Gerald Grace in het rij
tuig hielp nam hij een zachte bonten
reisdeken uit de vele sjaals en dekens en
droeg die daar heen.
„Staat u even op," zei hij op zijn aan
gename en toch dringende manier, „de
lucht is vanmorgen scherp en u moogt
geen kou vatten, al bij het begin van de
reis."
„Ik zal niet verkouden worden," zei ze
maar ze stond niettemin op en hij wikkel
de haar in „als een mummie", zooals zij
Zeide.
„Goede dingen zijn tegenwoordig kost
baar en zeldzaam, juffrouw Grace," zei
hij „en als we ze vinden, dan moeten wé
er zuinig op zijn. En nu zorgt u er voor,
dien deken niet af te doen, voor u aan het
station bent en in den tcsia wikkelt u er
«ich weer netjes in."
„Wie heeft u tot mijn hoeder benoemd?'
zei ze, glimlachend. Maar onmiddellijk
daarop kleurde ze hevig, wat Gerald ech
ter niet opviel.
„Vraagt u daar maar niet naar," zei hij
met gemaakte strengheid, „u hebt te doen
wat u gezegd wordt. Goeden dag.! Komt
u maar sterk en gezond terug en blijf in
's-Hemels naam niet langer weg dan hoo-
dig is."
Hij drukte haar kleine hand en het rij
tuig zette zich in beweging. Grace leunde
achterover, maar Hariing keek naar den
slanken jongen man, zoolang hij in het
gezicht was.
„Een prachtkerel 1" zei hij. „Het is,
of je afscheid neemt van je eigen zoon.
Jij mag hem ook wel, hè Grace
Zij streed tegen haar tranen en kon
niet spreken. Hij zag haar aan en zijn ver
weerd gezicht werd beurtelings rood en
bleek.
„Grace, Grace 1" mompelde hij, toen
de waarheid tot hem doordrong.
„Toe toe vadertjespreek niet te
gen mij nu nog nietzei ze, bijna
fluisterend.
Hij boog zich voorover, greep haar
hand en drukte die, „Ik ik wist er
niets van, kindje! Maar...." wilde hij
bemoedigend voortgaan, doch zij viel
hem in de rede
„Neen, neen Hij wil niet 1 Hij wil
niet Ik weet het
„Maar," stamelde hij," je hij heeft
zelf gezegd dat hij je zoo lief vond,
dat je zoo goed was hij
„Neen, neen," zei ze hartstochtelijk.
„Hij zal nooit iets om mij geven mij
nooit liefhebben Er er is een andere 1
Ja, vadertje, er is een andere Spreek er
maar nooit meer over. Denk er zelfs
maar niet meer aan. Het kan toch nooit
worden wat u wilt. Er is een ander,
die hij met hart en ziel lief heeft."
„Maar hoe weet je dat dan vroeg hij.
„Vraagt u me niets, vader, .maar ik
weet het. Maar u moet dat niet van iri-
vloed laten zijn op uw gevoelens voor
hem, vader. Denk er om, dat hij mij het
leven gered heeft, met gevaar voor zijn
eigen."
„Ja," zei hij na eemge oogenblikken
zuchtend, „dat zal ik zoo gauw niet ver
geten. Neen, ik zal hem niets laten mer
ken. Maar maar, ik kan niet nalaten
te blijven hopen. Iedere man met een
hart in zijn lijf moet jou wel liefhebben
Grace al£ jij als jij hèm lief hebt
en hij het weet.
Zij huiverde. „Maar hij mag het nooit
weten, hoort u vader 1 Ik zou het bester
ven van schaamte. Ja heusch, ik zou het
besterven. Hij mag het niet weten En
vader, u moet zijn vriend blijven. Hij is
arm en zonder vrienden en ik ben er van
overtuigd, dat hij iets heeft dat hem hin
dert. Misschien staat dat wel in verband
met haar. Als dat zoo is, vader, dan moe
ten we hem helpen. Hoort u me, vader
begrijpt u me? Waarom kijkt u zoo ern
stig Het is toch zijn schuld niet, dat ik
dat ik hem liefheb. Hij kan er niets aan
doen. Hij heeft nooit een enkel woord
tegen me gezegd, dat dat een broer
niet tot zijn zuster zou- kunnen zeggen.
Het is niet zijn schuld, maar de mijne,
alleen de mijne En, vader, ik wilik
wil dat hij gelukkig zal worden. Misschien
is het wel geld, gebrek aan geld, dat hen
gescheiden houdt als dat zoo mocht
zijn, dan moet u hem helpen. Ik ik
ben hem zooveel verschuldigd, vader
„Ja je leven zei hij somber.
„Neen, meer dan mijn leven ook het
grootste geluk, dat een vrouw ooit kan
sma ken."
„Geluk zei hij ongeloovig.
„Ja 1 Het is geluk, lief te hebber,
vader, zelfs zelfs als je geen weder
liefde vindt."
Hij begreep haar niet, de arme man.
Hoe kon hij ook Maar hij zweeg, alsof
hij haar wèl begreep, en dat was wel het
beste wat hij doen kon.
Toen zij vertrokken waren, begon
Gerald te werken aan den achtergrond
van het portret. Ze zeggen, dat een kun
stenaar altijd min of meer verliefd wordt
op zijn model en Gerald keek treurig na:r
het geschilderde gelaat met zijn buiten
gewone schoonheid en meisjesachtige
bekoorlijkheid. Hij miste vader en doch
ter zeer, vooral Grace. Het scheen den
heelen dag somber om hem heen, zonder
de tegenwoordigheid van den ouden man
en de zachte vriendelijke stem van het
meisje. Tegen den avond ging hij wat
wandelen. Hij dacht aan Claire en voor
hij zich dien avond ter ruste begaf, haalde
hij de enveloppe uit de lade en probeerde
het briefje te schrijven dat bij de papieren
moest worden ingesloten. Maar het lukte
hem niet en hij wierp de enveloppe weer
in de la.
Dien nacht droomde hij van haar.
Het was een zonderlinge droom. Hij zag
haar in een stortregen door de straten van
Londen loopen ze was doornat en zag er
verkleumd en ongelukkig uit. Toen hij
des morges wakker werd, bleef het droom
gezicht hem vervolgen. Het was natuur
lijk te dwaas om aan te denken. Juf
frouw Sartoris, de meesteres van Court
Regina, in den regen zoo alleen door de
modderige straten van Londen loopen
en zich ongelukkig gevoelen 1 Maar zijn
droom bleef hem vervolgen en plotseling
kwam er een groot verlangen in hem, om
Claire te zien, of, zooal niet haar zelf,
dan tenminste de plaats waar zij woonde.
(Wordt voortgezet.)
EEN DUUR PORTRET.
Van den Belgischen schilder Wiertz
verhaalt men het volgende
Hij begon naam te krijgen en was te
vens als portretschilder in de mode, zoo
dat het tot den goeden toon behoorde,
zich door hem te laten schilderen. Zoo
kreeg hij op zekeren dag op zijn atelier
bezoek van zekeren notaris Von Speek,
bekend wegens zijn rijkdom en zijn gierig
heid.
De prijs die Wiertz hem raemde
(10.000 franks) viel hem lang niet mede.
Wiertz, die in andere omstandigheden
waarschijnlijk nooit een centime zou heb
ben laten vallen, had evenwel zooveel
schik in den karakteristieken kop van
den notaris, dat hij zich voor den spot
prijs van 3000 franks bereid verklaarde
Von Speek te schilderen.
Nauwelijks had deze zijn hielen gelicht
of Wiertz toog aan 't werk en schilderde
uit zijn geheugen 't portret van den nota
ris zóó snel en zoo welgelijkend, dat hij
er zelf verbaasd over was. Het portret was
genomen en face, terwijl de rechterelle-
boog rustte op eene tafel met papieren
en allerlei notariëeie stukken.
Na den volgenden dag-nog het een en
ander geretoucheerd te hebben, liet Wiertz
het portret bij den notaris brengen. Maar
deze was er hoogst verontwaardigd over/
dat de kunstenaar het met het portrettee-
ren van een man als hij zoo luchtigjes had
opgenomen.
Zonder poseereu was een man van zijn
kracht immers niet te treffen enz. enz. enz.
En hij zond het portret met een hoogst
onbeleefden brief terug.
Met een paar streken veranderde toen
de geniale artist in een oogenblik tijds het
geheele portret. Het gelaat liet hij zooals
het was, maar de houding maakte hij meer
gebogen, de oogen locnscher, de kin
puntiger, terwijl hij den achtergrond ver
anderde in een steenen muur met een tra
lievenster en de tafel met papieren plaats
maakte voor een schraag, waaronder een
bos stroo, een kruik en stuk droog brood,
Verder schreef hij met groote letters onder
het stuk „In de schuldgevangenis."
Toen zond hij het, ter expositie, naar
den kunsthandel van Sem Melchior.
Heel Brussel bewonderde het stuk,
maar geen half uur duurde het of een der
vrienden van Von Speek kwam er langs
en geen vijf minuten later wist de nota
ris, dat en hoe hij hij was tentoongesteld».
Onmiddellijk reed hij naar Wiertz, die
hem uiterst kalm ontving en zijne dreige
menten aanhoorde als waren het' loftui-
gingen. Het eenige wat hij zeide en dat
was de waarheid was, dat Von Speek
hem dadelijk zwart op wit had gemeld dat
een portret, zoo vluchtig neergegooid,
immers nooit kon gelijken.
Hoe nijdiger de notaris werd, des te on
verstoorbaarder bleef Wiertz. Toen het
slachtoffer hem eindelijk aanbood de
3000 franks te betalen, vroeg hij er 15.000
wegens de aangebrachte veranderingen,
en toen Von Speek daarop niet spoedig
genoeg toebeet 30.000 franks. Inderdaad
heeft de notaris ten slotte die som voor de
schilderij moeten betalen, alleen om haar,
te huis gekomen, te kunnen vertrappen,
in reepen te snijden en te verbranden.
Wiertz behield 3000 franks voor zich
en gaf de rest, 27.000 aan de armen.
IN DEN VREEMDE.
Van Bommelen bevindt zich voor 't
eerst van zijn leven te Parijs en hoort daar
iedereen Fransch spreken, tot zelfs de
kinderen toe. Van Bommelen is daar erg
over uit zijn humeur, omdat hij de taal
niet verstaat, 's Morgens hoort hij den
haan kraaien. „Den Hemel zij gedankt',
roept hij uit, „dat is er toch een, die Hol-
landsch spreekt.
TOEVALLIG.
Koopman. Op wiens naam moet ik het
gekochte opschrijven
Heer. Mijn naam is Steenbergen.
Koopman. O, waarschijnlijk een bloed
verwant van Dokter Steenbergen
Heer. Geenszins.
Koopman. Niet Zoo, dan heet u
slechts toevallig Steenbergen,
IjWb ii i -ir-wn ii r- ia
Sören was geen zonderling, geen vrou
wenhater, maar een verstandige kerel,
die slechts de vrouw zou nemen, die hem
paste en zoo uitziende naar die uitverkore
ne vijftig jaar was geworden.
Toen kwam Mevr. Holsten, een bedaar
de dame met verwelkte trekken in gezel
schap van haar dochter, die ook haar eerste
jeugd achter den rug had, den zomer door
brengen op het dorp. Zij namen hun in
trek bij Morten, den kleermaker, op
wiens uithangbord „taljeur" onder zijn
naam stond, want Morten was een be
schaafd man. Zij hadden de kleine kamer
met het eene venster, dat op straat uitzag,
gehuurd en leefden op zeer bescheiden
voet „zooals fijne lui dat gewoon zijn"
placht de kleermaker te zeggen.
Maria zat aan het venster en zag de
stille straat in met haar groote blauwe
oogen, die zich steeds over iets schenen
te verwonderen, als keken zij voor het
eerst de wereld in. Sören voelde, toen hij
voorbij ging, de oogen op hem rusten, en
zag op. Hij groette zonder het meisje te
kennen, want hij was plotseling overtuigd
geworden, dat zij degene was, naar wie
hij zijn geheele leven gezocht had.
Terwijl hij verder wandelde, overdacht
hij zijn omstandigheden en moest zich
zelve bakerinen, dat hij de rijkste boqr een
mijl in 't rond was, ook was hij ontwik
keld, want op school was hij steeds de eer
ste geweest en later had hij boeken en tijd
schriften gelezen. Zijn eerste jeugd was
weliswaar voorbij, maar hij was tcch nog
lang geen oud man. En onwillekeurig rek
te hij zijn reuzenlichaam omhoog en adem
de met volle teugen de scherpe zeelucht
in, die van de zee langs de lage huizen
streek.
Wat Sören zich voornam, dat moest
geschieden. Hij had nieuwe putten ge
vraagd en na een jarenlange weigering
had de Raad ze moeten toestaan, hij had
voor den onderwijzer en den secretaris
hoogere tractementen geëischt-en na veel
tegenstribbeling had men hem ook in
deze zijn zin gegeven. Ja, het scheen alsof
zelfs de natuur voor hem bukte, want als
hij zijn koren binnenhaalde was het steeds
het schoonste weder en als zijn weiden re
gen noodig hadden, dan regende het zeker.
De mogelijkheid was dus buiten geslo
ten dat hij Maria niet krijgen zou, als hij
maar wilde. En hij wilde en ze trouwden.
Op een regenachtigen dag vond het huwe
lijk plaats. Maria droeg een zwart kleed
en ook haar moeder was in het zwart. De
stoet leek meer op een begrafenis dan op
een bruiloft maar de kleermaker zeide,
dat behoorde zoo, dat. was fijner.
De moeder weende, maar Maria keek
met haar groote blauwe oogen zoo ver
wonderd rond, alsof ze nog nooit een
visscherskerk met haar kale muren en het
kunstig bewerkt schip, dat aan de zolde
ring hing, gezien had.
Sören straalde van genoegen en ais een
overwinnaar met opgerichten hoofde, ver
liet hij de kerk. Hij kon nauwelijks het
oogenblik afwachten dat Maria zijn huis
zou betreden, want hij had de muren op
nieuw laten witten en de oude, van zijn
vader geërfde meubels laten politoeren
ook hingen de beste gordijnen en op
tafel stond een boeket in een langhalzige
karaf tusschen twee nieuw-zilveren kan
delabers.
Aan de deur bleef hij staan en liet
den geestelijke met mevr. Holsten het
eerst binnengaan, toen betrad hij met
Maria het huis. Vol verwachting keek hij
op haar neer, zij echter zag voor zich lit
en scheen in het geheel niet te bemerken,
dat alles voohaar zoo feestelijk in or
gemaakt was. Denzelfden avond vertro,.
Mevr. Holsten naar de stad. Bij het af
scheid weende zij weer en fluisterde
„Kindlief, troost u." Gaarne had ze er
nog iets-aan toegevoegd, maar dat ging
niet, want Sören was er bij.
„Wij moeten verdragen", zei Maria
kalm en gaf haar de hand. Nog lang zag
zij het rijtuig achterna, toen wendde zij
zich tot Sören en vroeg zachtkens
„Wat nu Zij vroeg dat hem niet, maar
zich zelve.
Haar afscheid, van de piano, die ver
kocht had moeten worden om haar uitzet
te betalen, was hartelijker geweest dan
dat van haar moeder en toch koesterde
zij geen wrok tegen deze, want het was
werkelijk het verstandigste geweest Sören
te huwen, om onder dak te zijn. Maar
juist deze gedachte pijnigde haar altijd,
als zij Sören zag. Zij wilde zich dwingen
vriendelijk tegen hem te zijn en tegemoet
komend, maar steeds speelde een bittere
trek om haar mond, die verried wat in haar
omging.
Op een zachten herfstavond zaten ze
voor het huis. De avond was reeds geheel
gevallen, maar Maria wilde buiten blijven.
Het deed haar coed de latre hutten te zien
verdwijnen in de duisternis en zoo zaten
zij tot de sterren reeds aan den hemel
blonken.
Teen stond Sören op, wees met zijn
groote hand naar de sterren en vroeg'
Maria of dat de poolster was.
En toen geraakten zij in gesprek, want
Sören had allerlei vragen (Sterrenkunde
was zijn lievelingsthema) en Maria scheen
plotseling te vergeten dat zij „verkocht"
was, zooals zij zich zoo dikwijls voorhield.
Zij sprak met hem als een onderwijzer
met een oplettend leerling en voelde zich
wel bij hem. Toen hij haar echter de hand
reikte, die groote, vereelte boerenhand,
voer een rilling haar over den rug en terug
gekeerd in de kamer zag Sören bij het
matte licht der oude staande lamp weer
den ouden scherpen trek om haar mond.
Hij vroeg haar of haar wat scheelde, of
zij iets wenschte.
Maar haar antwoord luidde Niets.
Toen zij later eens bij den notaris op
visite waren bleek uit het gesprek, dat zij
piano kon spelen en Sören besloot haar een
verrassing te bereiden.
Juist op Kerstdag kwam de groote kist
aan en Sören vroeg of zij niet vermoedde
wat erin zat.
Een piano, zei ze kalmer dan hij ver
wacht had en zonder zich een oogenblik
te bedenken, want de vorm der kist ver
ried den inhoud. Toen hielp ze zelf bij het
uitpakken en wees ze aan, waar de piano
gezet moest worden.
's Avonds eerst ging zij voor den vleu
gel zitten en speelde één van de zoo bizon
der treurige melodieën van Grieg. De
gedempte accoorden klonken in de lage
kamer nog somberder, en het kwam haar
voor, alsof gestalten uit het schimmenrijk,
gehuld in nevelen, zich om-haar heen be
wogen.
Ook Sören scheen zoo iets te gevoelen,
want hij verzocht haar, hem nu 'n vroolijk
stuk voor te spelen.
En Maria begon een dans, maar bleef
reeds na eenige maten steken en begon
een anderen. Zij werd hoe langer hoe
opgewondener. Éindelijk stond ze op en
zeide dat ze eerst haar muziek, die nog
bij haar moeder was, moest hebben, want
uit het hoofd kon ze geen dans spelen. Zij
zei dat verontschuldigend als tot een
vreemde.
Sören trad op haar toe. Ben je dan niet
blij vroeg hij.
„Ja, antwoordde ze met een doffe
stem, weer'geheel kalm".
Het ware Sören liever geweest als ze
hem met spot en hoon overladen had, dan
dit kalme antwoord te krijgen, want het
deed hem zeer Maria zoo onverschillig te
zien. Zeer zeker zou hij wel de schuld heb
ben en hij moest trachten haar het leven
aangenamer te maken.
En even vast als hij zich destijds voor
genomen had li3ar te huwen, nam hij zich
thans voor, haar een vriendelijk lachje
te ontlokken.
Hij liet de groote kamer opschilderen
en geheel nieuw inrichten, zoodat de
piano niet meer bij de andere meubelen
afstaklater werden alle kamers inge
richt en gaarne besteedde hij dat vele geld,
als zij het huis slechts aangenaam vond.
Wel is waar was hij zelf niet meer op
zijn gemak, in zijn woning durfde hij
nauwelijks op de groen fluweelen stoelen
te gaan zitten. Zijn middagdutje deed nij
thans in de kleine kamer, waar nog de
oude, vermolmde meubels uit zijn vader
lijk huis stonden en de oude hangklok
aan den wand hing. Is het onder deze om
standigheden te verwonderen, dat Sören
met meer met de oudé"opgewektheid in
huis en veld bezig was Hij ploegde niet
meer mede, niet omdat hij zich te voor
naam er voor voelde, maar omdat de lust
tot werken hem vergaan was.
Ik weet niet of aan deze verminderde
werklust alleen de schuld geweten moest
worden, dat hij milder graan oogstte,
dat de weiden minder en slecht gras op
leverden,
Misschien hadden ook andere boeren
reden tot klagen.
Zeker is het dat Sören zich verplicht
zag geld op te nemen, toen Maria's
moeder stierf en niet eens zooveel naliet
dat ze behoorlijk begraven kon worden.
Ook het volgend jaar was geeii voordeelig
en daarbij moest een bouwvallig geworden
stal gerestaureerd worden, zoodat Sören
in plaats van het geleende te kunnen terug
geven, nieuwe schulden moest maken.
Is men eens op dien weg, dan gaat men
hoe langer hoe meer naar beneden, dat
•moest Sören ook ondervinden. Ook zijn
uiterlijk teekende zijn verval, hij werd
ouwelijk en grijs, geknakt op betrekkelijk
jeugdigen leeftijd. Hij werd hoe langer hoe
gejaagder, maar beklaagde zich tégenover
niemand en voor zijn vrouw hield hij
angstvallig zijn toestand verborgen. Deze
verkeerde nog steeds in de meening dat
zij in goeden doen waren, daar hij het haar
aart niets liet ontbreken.
Heel toevallig opende zij eens een brief
meenende in het adres het handschrift van
een vriendin te herkennen en las daarin,
dat haar man dringend aangemaand werd
tot betaling van zooveel duizenden kro
nen. Zij stak den brief weer in het couvert
en legde hem op de schrijftafel van haar
man.
Sören zag aan de open gescheurde
envelop, dat zijn vrouw den brief gelezen
had, maar hij zag het ook aan haar oogen,
die groote die in eens dof en mat waren ge
worden. Geen woord sprak hij, toen hij
den brief bij zich stak, maar dadelijk na het
eten begaf hij zich naar het veld, zette
zich daar op een grenssteen en begroef
zijn gelaat in zijn handen.
Van nu af was hij bang voor Maria.
Tegen den tijd dat de postbode moest
komen, werd hij onrustig en of liep hij hem
tegemoet. Zoo kreeg zijn vrouw nooit
meer een brief in handen, waaruit zij
hun toestand had kunnen afleiden, maar
het uiterlijk van Sören zei meer dan een
heele stapel brieven Zij werden, hoe
langer hoe meer, vreemden voor elkaar.
Hij durfde haar ternauwernood meer aan
zien, en zij ontweek hem zooveel moge
lijk. En in dien ongelukkigen tijd, waarin
hij in stilte zoo dikwijls zijn onberaden
stap bejammerde, kwam het hem opeers
in de gedachte, dat zij hem nog nooit l ij
zijn naam genoemd had. Dat gaf hem
een steek door het hart.
Daar zat hij nu, een gebroken man, en
door wie Wat had hij niet voor haar ge
daan. hoeveel geld niet voor haar uitge
geven. Iedere kroon rekende hij na, in
zijn gedachten legde hij alle rekeningen
naast elkander en Jreek hij op, dan meende
hij den flauwen nietszeggenden blik van
zijn echtgenoote te zien en hij begon haar
te haten.
En- Maria.
Tien jaren waren voorbijgegaan en zij
dacht nog steeds
„Wij moeten verdragen." Kon zij
zich vroeger over alles verwonderen,
thans trok niets meer haar attentie, niets
vermocht haar meer uit haar apathischen
toestand op te wekken.
En daarbij had zij het gevoel, dat Sö-
rens toestand haar werk was, daarbij
kwelde haar de gedachte, dat zij nooit
iets gedaan had om hem tot zich te trek
ken, dat zij hem zelfs nog nooit bij zijn
naam genoemd had en met wellust dacht
zij aan het oogenblik dat hij haar die aan
klacht in het gelaat zou slingeren. Maar
er gebeurde niets, alles bleef bij het oude.
Öp Êen avond midden in den zomer
toen ze zag, dat Sören weer zoo geheel ter
neergeslagen" was, verzocht ze hem eens
weer met haar voor de deur te gaan zitten
en'gedwee volgde hij. Toen de sterren be
gonnen te fonkelen, dacht Maria aan den
avond, toen ze sympathie voor haar man
begon te gevoelen op ze stond op en naar
den hemel wijzend zei ze
„Zie", dat is de poolster."
Sören begreep waar ze heen wou, hij
lachte met korte stootjes, .schor en zeide
toen langzaam
„En de volgende maand wordt ons
goed verkocht." Maria slaakte een gil en
viel in zwijm.
Weinige dagen later verbrandden de
schuren en stallen benevens het pas inge
haalde koren en in de herberg sprak de
kleermaker over deze gebeurtenis. Hij
Zei, dat Sören God mocht danken, dat
het zoo was geloopen, want hij was hoog
verzekerd en nu kreeg hij zooveel geld
in handen, dat hij al zijn schulden kon af
doen.
„Maar de schrik dan," wierp een der
anderen hem tegen.
„Ja", vervolgde, de kleermaker, het is
waar, dat Sören handenwringend en
weenend bij zijn brandende have stond,
maar toch is het een geluk.Zijn vrouw heeft
dat ook dadelijk begrepen, want je kon
geen spoor van opgewondenheid bij haar
zien. Maar die is ook van deftige familie."
„Ja, die deftigheid," onderbrak hem
een ander, „wij waren veel te min voor
hen, ze keken ons ternauwernood meer
aan.'
Weldra kwamen de lieeren van de assu
rantie om de schade te schatten. Het wa
ren eenige oudere heeren, en een jonge,
die gaarne vooruitwilde. Onder het een
of ander voorwendsel ging hij het dorp in
en spionneerde daar. Hij praatte in de
herberg met boeren en visschers en wist
hun de bekentenis te ontlokken, dat Sö
ren den brand wel zelf gesticht kon heb
ben, daar hij er immers belang bij had, zoo
als de kleermaker hen medegedeeld had.
De kleermaker protesteerde heftig tegen
deze beschuldiging, dat hij dat gerucht
uitgestrooid had, want als verstandig man
wist hij, dat met het getuige zijn voor de
rechtbank niets dan last verbonden is.
Sören werd gevangen genomen onder
verdenking yan brandstichting.
Het onderzoek bracht aan het licht, dat
de brand aangestoken moest zijn en daar
Sören de eenige was, die voordeel daaruit
kon trekken, twijfelde binnenkort nie-
mand'meer er aan, dat hij de brandstich
ter was, ofschoon hij hardnekkig bleef ont
kennen.
Daar verscheen op zekeren dag Maria
voor den rechter en verzocht haar man on
der vier oogen te mogen spreken, wat
haar ook toegestaan werd.
Zij kwam de kleine kamer binnen, die
hem voorloopig aangewezen was en zag
haar man daar slapen. v
Zijn ingevallen trekken waren als die van
een doode, alleen de neusvleugels gingen
regelmatig op en neer. Sören had niet ge
hoord, dat iemand binnengetreden was
en schrok dus op, toen Maria zijn magere,
vereelte handen met haar zachte greep.
„Maria," riep hij verbaasd.
„Ik heb het gedaan 1" fluisterde zij.
„Jij o God, waarom
„Om ons te redden."Kalm blikte zij hem
in de oogen, met dien blik, die hem de
eerste maal zoo getroffen had en die hem
zoo goed deed. Maar wat zou hij haar
zeggen Niets, haar aanzien, lang, lang.
Daar hij zweeg liet zij zijn hand los
en wilde gaan.
Wees niet bang," fluisterde hij haar
toe.
Den volgenden dag bekende Sören
dat hij zelf den brand aangestoken had,
en dat hij niet langer loochenen wilde,
om zijn toestand niet nog te verergeren.
Hij werd veroordeeld tot twee jaren
gevangenisstraf.
Nu nam Maria zelf de zaken ter hand.
Met omzichtigheid en door een waardig
optreden, wist zij de schuldeischers tot re
de te brengen, en zoo werden slechts de
piano en de nieuwe meubels verkocht. Zij
werkte zelf mede alsof zij het altijd gewend
was en haar handen werden ruw, haar ge
laat verbrand.
En toen de twee jaren om waren, was
reeds een deel der schulden afbetaald en
was de hoeve in beteren toestand dan jaren
geleden.
Op een avond kwam Sören. Hij ver
zocht den knecht dien Maria gezonden
had om hem af te halen, langzamer te rij
den, want er ging zooveel in hem om en
hij zag er bijna op voor Maria te ver
schijnen.
Eindelijk trad hij binnen. Hij dacht dat
Maria hem tegemoet zou snellen, maar
het bleef stil. Hij ging door de kamers,
waar thans weer de oude meubels ston
den en vond haar niet. Eindelijk betrad
hij het kamertje, waar hij zich vroeger
steeds teruggetrokken had, als hij met
zijn gedachten alleen wilde zijn.
Daar zat Maria in een hoek van de-oude
lederen canapé, ineengedoken met de
handen voor de oogen. Sören ging op haar
af en daar zij geen beweging maakte, ging
hij stil naast haar zitten. Zacht legde zij
toen twee ruwe handen op de zijne en
met een stem bijna verstikt door tranen,
fluisterde zij
„Sören, mijn Sören."
EENE DWAZE WEDDENSCHAP.
Het Journal des Debats deelde onlangs
het verhaal mede van eene dwaze wedden
schap in het jaar 1761.
Men zag toen op een goeden dag op den
Pont Neuf, te midden van allerlei koop
lieden en kwakzalvers, een deftig gekleed
heer bij een tafeltje staan, waarop stapel
tjes klinkende, nieuwe Louis d'or. Een
lakei stond er naast en blies op een groo-
ten jachthoorn, om de menigte te ver
zamelen. De heer riep „Een goudstuk
voor 24 stuivers, een Louis d'or voor een
stuk van 24 stuivers
Wel werden .r begeerige blikken op
het goud geworpen doch niemand ver
trouwde den zonderlingen handel. Einde
lijk na lang wachten, wenkte de heer een
boertje, dien hij wist te overreden een
goudstuk te koopen voor 24 stuivers. De
man nam het geld en liep er mee naar een
goudsmid. De menigte hem achterna. De
zonderlinge koopman bleef alleen en
maakte van de gelegenheid gebruik, om
gauw het goudgeld te verwisselen voor
koperen stukken.
De goudsmid had intusschen den
Louis d'or als echt bevonden en nu
stormden allen terug naar den Pont Neuf.
In minder dan .geen tijd waren alle stuk
ken verkocht en de koopman haastte
zich, weg te komen.
Algemeen was de verontwaardiging der
bedrogen menigte. Den volgenden dag
zocht men den bedrieger. Hij was echter
niet te zien., maar in zijne plaats stond een
knecht, die elk valsch goudstuk inruilde
tegen de 24 stuivers die er voor geofferd
waren. Wat was het geval
Een edelman had met een ander gewed,
dat hij twee volle uren zijn gloednieuwe
goudstukken op den Pont Neuf tegen
een bagatel ten verkoop zöu aanbieden,
zonder er een kwijt te raken. Hij had de
weddenschap glansrijk gewonnen.