HET VERBORGEN SCHILDERIJ ingaanMaar de derde, waar kon die luide stem, „moet gedood zijn door een laffen moordenaar en wel op slag gedood, want hij heeft geen kreet geslaakt. Dit zou men gehoord hebben. Er is dus ongeluk kig geen zweem van hoop hem levend terug te vinden, maar de vergelding blijft ons over en die zullen wij uitoefenen. Morgenochtend zal dit hol in de lucht vliegen. Geen steen zal op den anderen blijven. Ik wil, dat de vluchtelingen bij hun terugkeer of de bewoners die op de uitbarsting hierheen komen hier slechts een afgrond vinden, gevuld met de overblijfselen dezer pagode ik wil dat men nog lang zal beven bij de herinnering aan onze bestraffing. NUMMER 2 TWEEDE JAARGANG 1923 moes opleverde,... Gedurende de en kele seconden dat deze verwarring duur de, werd mijn aandacht getrokken door drie of vier groote kerels, die te midden van den algemeenen schrik hun tegen woordigheid van geest schenen bewaard te hebben. Zij organiseerden de verde diging, deelden geweren uit, plaatsten in de haast nog,eenige mannen ter be waking van de kleine brug.... Maar al deze bonzen want het waren pries ters droegen een rooden driehoek met punten ingedrukt in het gele vel van hun kaal geschoren schedel. Ik wil wel weten dat deze verschijning na de beschrijving van Quan-si niet na liet eenigen indruk op mij te maken evenwel ik had geen tijd om na te denken. Ondanks de pogingen der bonzen om hun pagode te verdedigen, gelukte dit niet. Zij konden nauwelijks eenige slecht gerichte geweerschoten lossen. De ver rassing was te plotseling, de aanval der onzen te sterk. De beek had onze mari niers niefc tegengehouden. Het eene gelid na het andere was met koene sprongen er overheen gewipt en had zich vervol gens als een stortvloed op de boxers ge worpen, terwijl d'Estival, op ons geweer vuur toegesneld, de vluchtelingen naar ons terugdreef. Reeds hadden de sabels, bajonetten en revolvers hun vreeselijken arbeid begon nen en toen de poort der pagode bereikt was bedekten honderd twintig lijken het plein daarvoor. Het waren helaas niet allen gevallen vijanden wij hadden een onderofficier verloren. Hij lag daar op het gras uitgestrekt, de arme jongen. Een kogel had hem in het voorhoofd getroffen. In den hals had hij een gapende wonde. Naast hem lag het lijk van een bonze, die het doodelijk schot 4 bout portant op hem had afgevuurd en toen kalm bij hem was neergehurkt om hem den hals af te snij den. Ik had het geheele tooneel in een oogopslag gezien zonder den armen jon gen te kunnen redden. Ik zag hem val len en zijn moordenaar zich op hem wer pen voor zijn akelige operatie. Een stoot van mijn degen doorboorde hem het hart en de dood verhinderde hem zijn slachtoffer te verminken. Ik boog mij over het lichaam van den jongen soldaat. Hij had opgehouden te leven. Men bracht hem naar de pagode te midden van de stilte, die op het tumult van den strijd gevolgd was. X. I" VRUCHTELOOS ONDERZOEK. De pagode was samengesteld uit vier groote vertrekken, die te zamen voldoende ruimte aanboden on^al mijn manschap pen onder te brengen. Twee zalen lagen in het midden. De eerste, die als antichambre diende, was ledig, de tweede, de plaats der gebeden, was voorzien van het gewone meubilair eener pagode. Aan elk.der uiteinden was een rond vertrek, dat toegang tot de an dere zaal gaf. Zij schenen symmetrisch en op elkaar gelijkend, met dit verschil dat het eene uitzag op het bosch en het andere tegen de rots aankwam, die er zoodoende een wand van vormde. In dezen vlakken wand was de opening tot een donkere gang, van welke men niet wist "waarheen ze geleidde. Ik verbood hen daar binnen te gaan. Reeds hadden onze mariniers met de handigheid en vindingrijkheid, die den Franschen soldaat kenmerken, hun kam pement in orde gemaakt. Terwijl buiten sommige der gevangenen een verblijf gereed maakten, anderen zoo goed het ging hun wonden verbonden of de kook- ketels in gereedheid brachten, maakte een twintigtal binnen het logies voor de officieren klaar en ook hun tafel. Toen zij hiermede ongeveer gereed waren, schoot mij plotseling iets te binnen en ik riep de beide onderofficieren, die op eenige afstand toezicht hielden over hun manschappen. „Ik heb," zei ik, toen de roovers bij onze nadering naar de pagode vluchtten, „drie groote kerels opgemerkt met een rooden driehoek op hun voorhoofd. Dat waren priesters. Waar zijn die gebleven?" „Pardon, kolonel," antwoordde een van hen, „ik heb ze ook gezien, maar er waren er vier." ..Je vergist je," hernam zijn kameraad. „De kolonel telt dien eenen niet mee, die onzen armen Blaudin doodschoot en zulk een fameuzen degenstoot ontving. Dus blijven er maar drie over. Een daar van is zwaar gewond en ligt te sterven, een ander is hier op deze plaats gedood op het oogenblik dat hij deze gang wilde gebleven zijn?" „Er moet naar hem gezocht worden," sprak ik. „Hij moet levend of dood wor den gevonden. Ik heb een bijzondere reden om te willen weten wat er van hem geworden is. Zoek onder de gevangenen, ook onder de gesneuvelden, en ga zoo noodig de omgeving af. Ik moet hem ^hebben." Zij salueerden en gingen heen. Een uur later kwamen zij onverrichter- zake terug. Er was geen spoor van den bonze gevonden. Verscheidene soldaten hadden er twee op het laatste öogenblik in de pagode zien vluchten. Een daarvan was gedood en ik besloot dus, dat de an der zich in de donkere gang moest ge red hebben, die hem natuurlijk bekend was. Het was waarschijnlijk slechts een uit gang voor een geval tan overrompeling, een van die onderaardsche dingen, zooals men bij ons te land vindt in oude kastee- len en abdijen, maar ik zag er vanaf,de- Zen doolhof te laten onderzoeken. Waar toe zou dit moeten dienen 1 Misschien was de weg ondermijnd, misschien kon de vijand, ten deele 'aan onze wapenen ontsnapt, ons daar een hinderlaag leggen. Het was dus gevaarlijk of nutteloos een nieuwsgierigheid zonder doel te bevre digen. Ik had bovendien besloten het monument in de lucht te laten vliegen, zoodra onze manschappen na een vier-en- twintig uren zouden zijn uitgerust. Als eenigen van deze roovers, in een of anderen hoek verscholen, op ons wilden loeren, zouden zij de straf voor hun euvel daden niet ontgaan. Als zij daarentegen gevlucht waren, zou het nuttig zijn hun de tastbare uitwerking onzer macht te toonen. Ik bepaalde mij er dus toe bij den in gang van de onderaardsche gang een wacht van vier soldaten te plaatsen, die geregeld zouden worden afgelost. Toen het treurige werk van de ter- aarde-bestelling van vijanden en vriend voltooid was, liep de dag ten einde. Een sombere avond daalde over het landschap neer, gevolgd door een kouden, donkeren nacht. De hemel was met dikke wolken bedekt, waarachter de maan geheel schuil ging. Wij trokken ons terug in het paviljoen dat op het bosch uitzag en waarvan men het kwartier voor de officieren gemaakt had. Tusschen ons en het peloton, dat de wacht hield bij den verdachten in gang, lagen in de groote zaal de soldaten, die uitgeput van vermoeienis, zich op hun matten hadden uitgestrekt en ge nietend van een behoorlijk onderdak, in diepen slaap waren verzonken. Wij volgden spoedig hun voorbeeld. XI. DE MOORD. Wij werden gewekt door een geraas van heen- en weerloopen en gekletter van wa penen. Half opgericht luisterden wij naar het gedruisch, dat voortdurend toenam en waaronder wij kreten en verwenschin- gen onderscheidden. Wij waren spoedig op de been. Een sergeant, die reeds aan onze deur geklopt had, bracht ons spoedig op de hoogte. Gedurende den nacht was de schild wacht, die aan den' ingang van het sous- terrain op post stond, verdwenen. Hij was opgelicht, zonder dat eèn der vier mannen, die op eenige schreden afstands Zaten, er iets van bespeurd had. Het ge weer van het slachtoffer lag óp den grond en was nog geladen, zijn kepi was twee meter van de opening op den grond ge vallen. Daar tusschenin lag een plas bloed en verderop in de gang lagen op steeds grootere afstanden kleine plasjes die het spoor aangaven, waarheen men den gewonde gevoerd had. Op den wand ter rechterzijde had een bebloede hand zijn indruk achtergelaten als een hand- teekening en een uitdaging. Ik onderzocht al deze bizonderheden met een beklemd hart. In de sombere stilte liet alleen Quan-si, die bij de bloed plas neergeknield lag, zijn eentonig ge klaag hooren. „H'ong-san-Kio H'ong-san-Kio En werkelijk, de bloedplas had eenigs- zins den vorm van een driehoek, maar ik werd door andere gedachten bezig gehouden. Moest ik deze ellendige pagode ver laten en mijn manschappen van de be loofde rust berooven Moest ik vluchten voor zulk een geheimzinnige manifes tatie Moest ik, als een vijand zich daar verborgen had, hem ongestraft laten en dus zooveel te gevaarlijker doen worden? Mijn. besluit was spoedig genomen. „Onze arme kameraad", sprak ik met Maar en dit is een andere zaak de mannen, die hadden moeten waken over hun kameraad en die ingeslapen zijn, zijn zwaar tekort gesloten in hun plicht. Ondanks hun vermoeidheid en de schijn bare veiligheid der plaats, verdienen zij straf. Bij onze aankomst inLoa-Ting-Fou zullen zij veertien dagen arrest krijgen en van dit oogenblik is korporaal Sorm ge degradeerd. Ten slotte nu onze kameraden een uit gang, die aan hun waakzaamheid was toe vertrouwd, niet hebben weten te bewaken, zullen zij dezen nacht vervangen worden door hen; die hun het voorbeeld moeten geven. Ik, uw kolonel, zal met kapitein d'Estival dezen toegang bewaken. Zoo zal ik er ten minste zeker van zijn, dat het consigne wordt opgevolgd en dat wij geen nieuwen moord of nog ernstiger po ging te vreezen zullen hebben. Wanneer de manschappen niet meer weten te waken over hun superieuren en hun kameraden, zullen de superieuren waken over hun manschappen." De laatste beslissing, waarvan ik de uit werking had voorzien, was voor onze mariniers een strenge straf, maar ze was verdiend. Hun eigenliefde was levendig geraakt, maar het verlangen om een fout goed te maken, was in dezelfde mate op gewekt, Ik gevoelde rondom mij een volstrekte gehoorzaamheid, voorwaarde van alle discipline, als een atmosfeer van sym pathieke bewondering, waarin zelfverwijt zich paarde aan algemeene goedkeuring. Het overige van den dag bleven de man schappen grootendeels om de bivouac- vuren gelegerd en bespraken de gebeur tenissen. Eenige afdeelingen slechts werk ten aan het graven van kuilen rondom het reusachtige steenblok, waar het dy namiet in geplaatst zou worden. In de rust of liever de werkeloosheid namen de treurige gebeurtenissen een nog veel somberder karakter aan. Niets duurde ons ooit langer dan deze druilige Januari dag onder de grijze wolken, die sneeuw voorspelden, onder de snerpende kou van een ijzigen wind, die ons het gelaat geeselde. Eindelijk viel de avond, die den laatsten nacht ons bracht, welken wij in de pagode zouden doorbrengen. XII. DE NACHTWAKER. Na het diner trokken de officieren zich terug. D'Estival bleef alleen bij mij en trachtte door overdreven vroolijkheid mijn ge dachten af te leiden van de sombere voor gevoelens, die hij op mijn gelaat meende te lezen. Ik beken dat ik, hetzij door ver moeienis, hetzij door abnormale zenuw achtigheid niet in mijn gewone stemming was. Zijn pogingen faalden. Ofschoon ik mij verzette tegen den invloed der fan tastische verhalen van Quan-si, kon ik mij niet ontveinzen dat in-.de gebeurte nissen een zonderlinge bevestiging van zijn woorden lag. Het bestaan der pa gode, de ligging, het aantal verdedigers, de priesters, allen gemerkt met den zin- nebeeldigen driehoek.Alles was tot in de kleinste bijzonderheden uitgeko men. Natuurlijk was er gfeen draak, die menschen verslond, maar het avontuur van den vorigen avond was zoo onver wacht, zoo geheimzinnig, dat het mij ge heel beheerschte. Wij zaten op kisten met den rug tegen den muur, op korten afstand van de zwarte opening, die scherp tegen den grijzen muur afstaki Wij spraken lang, ofschoon wij beiden dikwijls door onze gedachten werden afgeleid en den draad van het gesprek verloren. Naarmate het later werd, spraken wij zachter, in de hoop, dat een vijand, door de stilte mis leid, zou wagen te voorschijn te komen, en daar wij besloten den eersten den besten die zich vertoonen zou, een kogel door het hoofd te jagen, hadden wij de geladen revolvers in de hand. Van tijd tot tijd legde mijn kameraad de hand op mijn arm, in de meening iets gehoord te hebben, of wel een van ons hield met een aangevangen zin op. Doch dan viel de stilte weer loodzwaar over ons neer. Onze ooren vernamen niets, onze oogen zagen geen levend wezen zich be wegen in den wijden corridor. Toen legden wij ons wapen weer neer, dat wij plotseling gegrepen hadden, en herna men ons gesprek op nog zachter toon., langzamer, somberder bij het eenig schijnsel van een lantaarn, die aan den stijl der deur opgehangen was. En toch scheen het ons dat wij niet alleen waren Dat zwak en zwevend gedruisch, dat als klagend zuchten klonk, was dat wel de wind die over het dak huilde Dit gestemd geluid als van zijden vleugelen, was dat wel afkomstig van de bladeren van den bamboe Waren het misschien onze overprik kelde zinnen, die ons bedrogen, nu wij letten op alle bizonderheden, die anders onze aandacht ontsnapten of ons waar schuwden voor iets, dat aanwezig maar onzichtbaar was Ik heb het altijd geloofd. Van tijd tot tijd raadpleegden wij onze horloges, terwijl wij met ongeduld den dag afwachtten, toen tegen half één, op het oogenblik, dat ik voor de tiende maal misschien mijn chronometer in den zak borg, een regelmatig, ofschoon zeer zwak geluid zich in het sousterrain deed hooren. Men zou gezegd hebben dat het de stap was van iemand, die op vilten pantoffels liep of over een dik tapijt. Eensklaps hield het op, begon weer, maar afnemend, om eindelijk geheel weg te sterven. Wij zagen elkander aan wij konden tegelijk de dupe geworden zijn van een zinsbegoocheling. Niettemin wisselden wij geen woord en de stilte begon weer op ons te drukken, zonder door iets on derbroken te worden. XIII. BESCHOTEN. Te half twee stond d'Estival op. „Komaan," zei hij lachend, „het uur der misdaad is voorbij. Noch de bonzen, noch hun draak, hebben ons dezen nacht aangevallen, maar ik gevoel bepaald lust hen aan te vallen. U heeft zeker straks iets gehoord, evenals ik. Misschien was het een rat of wellicht water dat van het dak druppelde, dat komt er niet op aan; ik houd niet van die verdachte geluiden en geheimzinnigheid en ik ben voorne mens van nabij te zien wat er gaande is." Hij nam een lantaarn, die in een hoek stond en ontstak daarin licht. „Ge zult toch die dwaasheid niet uit halen," zei ik. Hij stond verwonderd stü. „Als u het mij absoluut verbiedt, ko lonel, zal ik, hoewel met een zekere spijt, gehoorzamen. Het is misschien de eenige gelegenheid die mij ooit wordt aangebo den om in dit verloren land een onder aardsche ruimte te bezoeken, waar mis schien onverwachte geheimen huizen zijn, misschien een onbekende, bar- baarsche eere dienst, die ontdekt kan wor den en wellicht moet worden uitgeroeid. En u wilt mij terughouden, terwijl wij morgen vertrekken U zoudt mij een eeuwigdurende spijt veroorzaken. Bo vendien, deze gang is noch zeer lang, noch zeer diep, wijl de rotsmassa, hoewel zeer groot, toch in omvang beperkt is en op een leemen bodem rust. Als ik overi gens uw groote bonze ontmoet met zijn meetkundige versiering, ik beloof u, dat ik hem voor den kop schieten zal, en als ik niemand ontmoet wel, dan kom ik weer zonder eenige schaamte onverrichterzake terug." „D'Estival, het is wel mogelijk dat ik je een teleurstelling bereid, maar ik ver bied het je." (Wordt voortgezet.) INDISCREET. De kleine Betsy heeft kiespijn en weent en klaagt den ganschen avond, terwijl er visite is. Ten slotte zegt Ma ma: „Maar Betsy wees nu toch stil; de kiespijn zal wel overgaan." „Neen," antwbordt de kleine, „de pijn gaat niet over, ik kan immers mijn tan den niet «it den mond nemen zooals u." BOOSAARDIG. Mevrouw (tot haar echtgenoot, die ter jacht uittrekt). Beste man, schiet gij maar het appelmoes, voor den haas zal ik zelf wel zorgen. REPORTER-STIJL. De stilte gedurende eene redevoering in het Amerikaansche Parlement be schrijft een reporter met deze woorden: „Het was zoo stil, dat men het stelen van een zakdoek kon hooren." I NAAR CHARLES GAR VICE DOOR A. T. I I XVI VIERENTWINTIGSTE HOOFD STUK. Mo-daunt's knkën knik.en, hij ge voeld zich onpasselijk, werkelijk licha melijk ziek en met wijd geopende oogen staarde hij Jenks a-n, zonde: hem echter te zien; op dat oogenblik zag hij niets anders dan het doode lichaam van het maisje, uitgestrekt op het zand. Na enkele oogenblikken maakte deze verlamming, door den schrik veroorzaakt, echter plaats voor een uitbarsting van woede, van mach- telooze woede, dat hij zich b vond in de macht van dezen man, dezen onbeteek,- nenden man hij, Mordaunt, wi ns han digheid en geslepenheid in den omtrek spreekwoordelijk begon te worden. Hij vee; de het klamme zweet ven zijn voorhoofd. Hij scheen geen poging te willen doen om te ontkennen hij wist dat dit nutteloos zou zijn. De man had hem gezien kon hem aan de galg bren gen. Dit stond nu eenmaal vast en hij moest zien het gevaar af te wenden. Jenks bleef hem voortdurend met dezelfde onnoocele oogen aanstaren. Er was iets verschrikke lijks in de koele, zakelijke manier waarop hij zijn rol speelde als hij een ton haring of een oude schuit verkocht had, had hij niet onverschilliger over het geval kunnen spreken. Het leek wel dat de zaak hem hoegenaamd geen belang in boezemde en volkomen rustig en zeker van den uitslag van zijn p'an, wachcte hij tot Mordaunt ZOU soreken. Eindelijk deed deze dat. De woorden schenen moeilijk over zijn lippen te ko men en zijn stem klonk hol. „Wat wil je eigenlijk?" vroeg hij, recht op het doel aansturend. „Wel, ik dacht zoo, mijnheer Mor daunt, dat duizend pond niet e veel zou Zijn," zei Jenks. „Dat is belachelijk 1" zei Mordaunt heesch. „Vijftig of misschien hon derd Jenks schudde het hoofd. „Dat lijkt er niet «op, mijnheer Mordaunt. De tegen partij zou me duizend pond willen ge ven. Het lijkt me dan beter, nog maar eens af te wachten, of ze op tzoeken. Het is mij natuurlijk precies hetzelfde, of ik het geld van hen krijg of van u. Ik hoef ze alleen maar het pakje te brengen en hen dat graf aan het strand te wijzen. „Het pakje zei Mordaunt. Jenks knikte, „ja, dat heb ik in mijn bezit. Ik heb het opgeraapt, waar zij het heeft laten vallen. Gek hè, dat u dat kon vergeten, met mijnheer Mordaunt?" „En als ik je die duizend pond geef, wat zou je dan doen vroeg Mordaunt. „Dan zou ik een kleine boerderij koo- pen," antwoordde 'Vrks, „e gens hier in de buurt." „En het geld kwijt raken en wee' bij mij aankloppen voor meer, hè," zei Mordaunt met een grijns „dank je wel hcor 1 Luister eens, Jenks. Je denkt Hat j heel handig bentje denkt, dat je mij in je macht hebt, en dat je me tot de laatste penny kan uitpersen. Reken daar echter maar niet al te vast op. Je kent de wet niet, Jenks, dat merk ik wel. Je verbeeldt je, dat jou zelf niets kan gebeu ren en dat je alleen maar je verhaal aan de politie te doen hebt, je belooning, je bloedgeld, in ontvangst kan nemen en dan in vredgaan. Dat heb -je mis man. Als ik in ongelegenheid kom, zal jij er je deel van hebben, dat verzke: ik je." „Ik, mijnheer?" zei Jenks, met een ongeloovig lachje. „Hoe zou dat moge lijk zijn Ik heb er toch de hand niet in gehad „Zie je wel," zei Mordaunt, „daar heb je het al. Heb je nooit gehoord van mede plichtigheid na de misdaad Het schijnt van niet. En toch ben jij medeplichtig. De man die van een misdaad afweet en die niet aangeeft en daarom den misdadi ger behulpzaam is, om zich aan den rech ter te onttrekken, is in de oogen der wet maar weinig minder schuldig dan deze zelf. Je zegt, dat je me gezien hebt dat je op zekeren avond, mamden geleden, zekere dingen gezien hebt; je hebt dat voor je gehouden, ie hebt verhinderd dat de schuldige werd gevonden, en als hij nu nog werd opgehangen, zou jij zeker tot een langdurige gevangenisstraf worden veroordeeld." Jenks schren zich deze woorden in het geheel niet an te trekken, m ar krabde Zich toch peinzend het hoofd. „Alle menschen 1 Is dat werkelijk zoo, mijnheer Mordaunt zei hij. „Op zoo'n manier kunnen eenvoudiglui als ik, zonder dat ze het weten in moeilijkheden komen. Hoe zou ik nou de wet kunnen kennen Gevangenisstraf, omdat je niet dadelijk iemand verraden hebtDat Zou dan toch wel erg hard voor u zijn, mijn heer Mordaunt, vindt u niet?" „Hard of niet,", zei Mordaunt, „het is nu eenmaal de wet. Ik kan het je als je wilt w.l kt n lezen ook." „Doetjji maar geen moeite, mijnheer Mordaunt," zei Jenks. „U hebt zelf voor advocaat gestudeerd en u moet he dus weten en ik zal u op uw woord gelooven. Het beste wat ik doen kan lijkt me dan maar me koest te houden." Mordaun ademde verlicht op. Hij zag weer licht in de duistere toekomst. „Je bent tenminste een verstandige kerel, Jenks," zei hij. „Als ik je die dui zend pond geef, dan zul je onmiddellijk Engeland moeten verlaten. Je kan trou wens in het buitenland met het geld meer doen dan hier en ik hoef niet bang te zijn, dat je t rugkomt. Wil ik je zeggen waar om „Zegt u maa: ronduit wat u meent," Zei Jenks. „Omdat ik je, zoodra je terugkomt, zal aangeven als den moordenaar." Hij boog het hoofd naar Jenks toe en zijn kleine oogjes, die op het oogenblik veel op die van zijn vader leken, waren met een gev el van haat op die van Jenks gericht. „Ik zal je aangeven als de moor denaar." „Mij riep Jenks, nu voor de eerste maal werkelijk verwonderd uit. „Ja, jou 1" zei Mordaunt op zeer be slisten toon._ „Jij hebt dat pakje al die maanden in je bezit gehad jij weet waar waar het lijk ligtdat ziet er ver dacht uit. Waarom zou jij den moord niet begaan hebben?" Jenks lachte. „Dat klinkt wel heel handig, mijnheer Mordaunt," zei hij, „maar denkt u nu eens 'even na waarom zou ik het gedaan kunnen hebben?" Er kwam bij Mordaunt een gedachte op, die hem het bloed naar het hoofd joeg. „Maar wacht eens even, Jenks," zei hij, trillend van opgewondenheid, „hoe weet je, dat ik de man was, dien je op 't rotspad zag Bedenk je nog eens goed 1 Was het mijnheer Wayre niet Op Jenks gelaat kwam een uitdruk king van bewondering. „Dat klinkt al heel wat beter, mijnheer Mordaunt," zei hij. „Maar mijnheer Wayre zegt, dat hij zich al aan boord van de Susan bevond, lang voordat u haar over den rand duwde." Mordaunt huiverde van de koelbloe dige manier waarop Jenks over de af schuwelijke daad sprak. „Dat is maar een kwestie van een paar uren," zei hij, „maar je ziet in elk geval wel, dat ik niet zoo geheel en al in je macht ben, als je wel dacht." „O, u bent wel heel handig, mijnheer Mordaunt," zei Je nies, „en ik ben maar êen domme kerel. Ik zou denken, dat het maar het beste was, als u mij 't geld gaf en mij liet vertrekken. Ik zal niet terug-, komen, daar kunt u staat op maken. Je gaat niet zwemmen, waar je weet dat er haaien in het water zijn. Ik kan tegen u toch niet op, mijnheer Mordaunt en ik Zal u zoo gauw mogelijk uit den weg gaan, morgen al, als u wilt." Mordaunt stond op en liep de kamer op en neer. Zijn knieën knikten hij voelde zich het eene oogenblik heet, het andere koud en zijn hersens brandden als vuur. „Neen, dat zou te plotseling zijn," zei hij, „dat zou de aandacht trekken en Verdenking opwekken. Je zou over twee of drie dagen nog kunnen gaan." Hij dacht na. „Je zou kunnen zeggen, dat er een bloedverwant van je in Australië gestor ven was en dat je daarheen ging om de erfenis in ontvangst te nemen, die hij je had nagelaten. Je zou er aan toe kunnen voegen, dat je zou terugkomen. Begin maar met morgenavond dit verhaal van den oom in Australië in een herberg te doen. En breng mij dan morgenavond het pak je." Jenks schudde het hoofd. „Daar denk ik niet aan, mijnheer Mordaunt," zei hij. „Ja, ik zal daar met dat pakje gaan loopen wie weet hoeveel menschen me er mee zouden zien. Als u het hebben wilt, dan moet u het komen halen, dat is nogal duidelijk 1 Ik heb het -veilig en wel in mijn huisje verborgen zoodra u imj de duizend pond brengt, kunt u het meene men en ga ik zelf het land uit." Een oogenblik heerschte er stilte in het vertrek toen hief Mordaunt het hoofd op, en zei, over Jenks heen kijkend „Goed, ik zal er over nadenken en je mijn besluit laten weten. Je zult het geld hebben op de voorwaarden die ik je heb genoemd. Ga nu maar." „Goeden avond, mijnheer," zei Jenks en ouder gewoonte voegde hij er aan toe „Hebt u misschien ook een pijpje tabak voorVme?" Mordaunt slikte een verwensching in en, een paar sigaren uit een kistje nemend, wierp hij die op de tafel. Jenks raapte ze Zorgvuldig op, één voor één, en stopte ze even zorgvuldig, ook weer één voor één, in zijn zak. Zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken, knikte hij en verdween, evenals hij gekomen was, door het venster. Hij stak een der sigaren op en liep in gedachten ver diept voort. „Hij is me bijna te glad af," zei hij. „Hij lijkt wel een aal je weet niet of je hem hebt of niet. Ik ben dus mede plichtige na de misdaad hè. Nou zeg, als je mij mot hebben 1" Nadat hij weg was, trok Mordaunt de gordijnen weer dicht en in een stoel neervallend, begroef hij zijn-gelaat in de handen. Op oogenblikken als dit staan misdadigers meer doodsangsten uit, dan in het korte oogenblik, dat het touw wer kelijk om hun hab ligt en Mordaunt voelde zich inderdaad, alsof de beul hem reeds had vastgegrepen. Zijn zenuwen waren tot op het uiterste gespannen en toen de deur geopend werd, sprong hij, onder het uiten van een schrille kreet, op, zich vasthoudend aan de armleuningen van zijn stoel. Het was de oude Sapley die was binnengekomen en nu met schrik naar Mordaunt's verwrongen gelaat keek. „Mordy 1 Mordy 1" riep hij uit. „Wat is er gebeurd Ben je ziek „Neen, neen 1" zei Mordaunt gejaagd. „Of, ja', ik voel me niet goed een beetje duizelig. Wilt u wilt u me een glas brandy geven De oude man liep haastig de kamer uit en kwam terug met een glas brandy in zijn bevende hand. Mordaunt greep het en dronk het in een teug leeg, terwijl zijn vader hem ang stig aankeek. „Wat is er toch, Mordy wat scheelt je? Er is zeker iets misgeloopen, niet? Je maakt me aan het schrikken, Mordy, En het is niet de eerste maal, dat je dat doet. Je ziet er weer net zoo uit, als dien avond, toen je zoo laat van Thraxton kwam. Wat is er toch, Mordy Je ver bergt toch niets voor me, wel Dat moet je niet doen, jongen, in godsnaam, over dat niet 1 Als je in moeielijkheid bent,kan ik je altijd helpen.' Ik ben nog met kindseh. Vertrouw maar gerust op me, Mordy 1 Ik ben je beste vriend. Mijn hersens heb ben de heele zaak voor elkaar gebracht. Als je iets onbezonnens gedaan hebt dat gebeurt zoo wel eens, als een mensch er toe gedreven wordt of zich bedreigd acht vertrouw dan op mij." „Vertrouwen 1" Er ontwrong zich een wilde lach aan Mordaunt's lippeneen hysterische lach, die den angst van den ouden man nog vergrootte. „Wat denkt u, dat ik uitgevoerd heb Een kerkdief stal gepleegd soms, of of wat U praat nonsens, vader 1 ik ben ziek, dat is alles 1 Het zal dadelijk wel weer beter zijn. Maar laat u me nu asjeblieft alleen 1" De vader was er zoo gewoon aan ge raakt om te gehoorzamen, dat hij onmid dellijk de kamer verliet, nog even met een uitdrukking van grooten angst op het ge laat naar zijn zoon omkijkend. Wordt voortgezet. n IN 'T HOSPITAAL. Patiënt: Dokter, ik krijg inderdaad veel te weinig eten, laat mij ten minste wat meer brood ggven. Geneesheer. Als de andere patiënten er genoeg aan hebben, dan krijgt gij ook eten genoeg. Patiënt. Maar de andere patiënten hebben er evenmin genoeg aan. Geneesheer. Zoo, en waarom zoudt gij dan een voorrecht moeten genieten?, SCHERTSVRAAG. Hoe heeten de steenen, die reeds door hun naam de waarheid kenschetsen van de spreuk; ,,al zwijgen de menschen, de steenen zullen spreken." Antwoord: Obelisken, want zij zijn slechts de omkeering van Nee silebo (en ik zal niet zwijgen). VOORUITGANG. vi Zeg eens, Jaapbuur, wat worden de lui in de stad toch verwonderlijk knap. Daar hebben ze nu weer iets uitgevon den, dat ze stenographic heeten. Als je nu begint iets te vertellen en je hebt slechts een paar woorden gesproken, dan hebben ze je gansche redevoering al van begin tot einde opgeschreven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 7