HET VERBORGEN SCHILDERIJ
ingaanMaar de derde, waar kon die
luide stem, „moet gedood zijn door een
laffen moordenaar en wel op slag gedood,
want hij heeft geen kreet geslaakt. Dit zou
men gehoord hebben. Er is dus ongeluk
kig geen zweem van hoop hem levend
terug te vinden, maar de vergelding blijft
ons over en die zullen wij uitoefenen.
Morgenochtend zal dit hol in de lucht
vliegen. Geen steen zal op den anderen
blijven. Ik wil, dat de vluchtelingen bij
hun terugkeer of de bewoners die op de
uitbarsting hierheen komen hier
slechts een afgrond vinden, gevuld met de
overblijfselen dezer pagode ik wil dat
men nog lang zal beven bij de herinnering
aan onze bestraffing.
NUMMER 2 TWEEDE JAARGANG 1923
moes opleverde,... Gedurende de en
kele seconden dat deze verwarring duur
de, werd mijn aandacht getrokken door
drie of vier groote kerels, die te midden
van den algemeenen schrik hun tegen
woordigheid van geest schenen bewaard
te hebben. Zij organiseerden de verde
diging, deelden geweren uit, plaatsten
in de haast nog,eenige mannen ter be
waking van de kleine brug.... Maar
al deze bonzen want het waren pries
ters droegen een rooden driehoek met
punten ingedrukt in het gele vel van hun
kaal geschoren schedel.
Ik wil wel weten dat deze verschijning
na de beschrijving van Quan-si niet na
liet eenigen indruk op mij te maken
evenwel ik had geen tijd om na te
denken.
Ondanks de pogingen der bonzen om
hun pagode te verdedigen, gelukte dit
niet. Zij konden nauwelijks eenige slecht
gerichte geweerschoten lossen. De ver
rassing was te plotseling, de aanval der
onzen te sterk. De beek had onze mari
niers niefc tegengehouden. Het eene gelid
na het andere was met koene sprongen
er overheen gewipt en had zich vervol
gens als een stortvloed op de boxers ge
worpen, terwijl d'Estival, op ons geweer
vuur toegesneld, de vluchtelingen naar
ons terugdreef.
Reeds hadden de sabels, bajonetten en
revolvers hun vreeselijken arbeid begon
nen en toen de poort der pagode bereikt
was bedekten honderd twintig lijken het
plein daarvoor.
Het waren helaas niet allen gevallen
vijanden wij hadden een onderofficier
verloren.
Hij lag daar op het gras uitgestrekt, de
arme jongen. Een kogel had hem in het
voorhoofd getroffen. In den hals had hij
een gapende wonde. Naast hem lag het
lijk van een bonze, die het doodelijk
schot 4 bout portant op hem had
afgevuurd en toen kalm bij hem was
neergehurkt om hem den hals af te snij
den. Ik had het geheele tooneel in een
oogopslag gezien zonder den armen jon
gen te kunnen redden. Ik zag hem val
len en zijn moordenaar zich op hem wer
pen voor zijn akelige operatie. Een stoot
van mijn degen doorboorde hem het
hart en de dood verhinderde hem zijn
slachtoffer te verminken. Ik boog mij
over het lichaam van den jongen soldaat.
Hij had opgehouden te leven.
Men bracht hem naar de pagode te
midden van de stilte, die op het tumult
van den strijd gevolgd was.
X.
I" VRUCHTELOOS ONDERZOEK.
De pagode was samengesteld uit vier
groote vertrekken, die te zamen voldoende
ruimte aanboden on^al mijn manschap
pen onder te brengen.
Twee zalen lagen in het midden. De
eerste, die als antichambre diende, was
ledig, de tweede, de plaats der gebeden,
was voorzien van het gewone meubilair
eener pagode. Aan elk.der uiteinden was
een rond vertrek, dat toegang tot de an
dere zaal gaf. Zij schenen symmetrisch
en op elkaar gelijkend, met dit verschil
dat het eene uitzag op het bosch en het
andere tegen de rots aankwam, die er
zoodoende een wand van vormde. In
dezen vlakken wand was de opening tot
een donkere gang, van welke men niet wist
"waarheen ze geleidde. Ik verbood hen
daar binnen te gaan.
Reeds hadden onze mariniers met de
handigheid en vindingrijkheid, die den
Franschen soldaat kenmerken, hun kam
pement in orde gemaakt. Terwijl buiten
sommige der gevangenen een verblijf
gereed maakten, anderen zoo goed het
ging hun wonden verbonden of de kook-
ketels in gereedheid brachten, maakte
een twintigtal binnen het logies voor de
officieren klaar en ook hun tafel. Toen
zij hiermede ongeveer gereed waren,
schoot mij plotseling iets te binnen en
ik riep de beide onderofficieren, die op
eenige afstand toezicht hielden over hun
manschappen.
„Ik heb," zei ik, toen de roovers bij
onze nadering naar de pagode vluchtten,
„drie groote kerels opgemerkt met een
rooden driehoek op hun voorhoofd. Dat
waren priesters. Waar zijn die gebleven?"
„Pardon, kolonel," antwoordde een
van hen, „ik heb ze ook gezien, maar er
waren er vier."
..Je vergist je," hernam zijn kameraad.
„De kolonel telt dien eenen niet mee, die
onzen armen Blaudin doodschoot en
zulk een fameuzen degenstoot ontving.
Dus blijven er maar drie over. Een daar
van is zwaar gewond en ligt te sterven,
een ander is hier op deze plaats gedood
op het oogenblik dat hij deze gang wilde
gebleven zijn?"
„Er moet naar hem gezocht worden,"
sprak ik. „Hij moet levend of dood wor
den gevonden. Ik heb een bijzondere
reden om te willen weten wat er van hem
geworden is. Zoek onder de gevangenen,
ook onder de gesneuvelden, en ga zoo
noodig de omgeving af. Ik moet hem
^hebben."
Zij salueerden en gingen heen.
Een uur later kwamen zij onverrichter-
zake terug. Er was geen spoor van den
bonze gevonden. Verscheidene soldaten
hadden er twee op het laatste öogenblik
in de pagode zien vluchten. Een daarvan
was gedood en ik besloot dus, dat de an
der zich in de donkere gang moest ge
red hebben, die hem natuurlijk bekend
was.
Het was waarschijnlijk slechts een uit
gang voor een geval tan overrompeling,
een van die onderaardsche dingen, zooals
men bij ons te land vindt in oude kastee-
len en abdijen, maar ik zag er vanaf,de-
Zen doolhof te laten onderzoeken. Waar
toe zou dit moeten dienen 1 Misschien
was de weg ondermijnd, misschien kon
de vijand, ten deele 'aan onze wapenen
ontsnapt, ons daar een hinderlaag leggen.
Het was dus gevaarlijk of nutteloos een
nieuwsgierigheid zonder doel te bevre
digen. Ik had bovendien besloten het
monument in de lucht te laten vliegen,
zoodra onze manschappen na een vier-en-
twintig uren zouden zijn uitgerust.
Als eenigen van deze roovers, in een of
anderen hoek verscholen, op ons wilden
loeren, zouden zij de straf voor hun euvel
daden niet ontgaan.
Als zij daarentegen gevlucht waren, zou
het nuttig zijn hun de tastbare uitwerking
onzer macht te toonen.
Ik bepaalde mij er dus toe bij den in
gang van de onderaardsche gang een
wacht van vier soldaten te plaatsen, die
geregeld zouden worden afgelost.
Toen het treurige werk van de ter-
aarde-bestelling van vijanden en vriend
voltooid was, liep de dag ten einde. Een
sombere avond daalde over het landschap
neer, gevolgd door een kouden, donkeren
nacht. De hemel was met dikke wolken
bedekt, waarachter de maan geheel schuil
ging.
Wij trokken ons terug in het paviljoen
dat op het bosch uitzag en waarvan men
het kwartier voor de officieren gemaakt
had. Tusschen ons en het peloton, dat
de wacht hield bij den verdachten in
gang, lagen in de groote zaal de soldaten,
die uitgeput van vermoeienis, zich op
hun matten hadden uitgestrekt en ge
nietend van een behoorlijk onderdak,
in diepen slaap waren verzonken.
Wij volgden spoedig hun voorbeeld.
XI.
DE MOORD.
Wij werden gewekt door een geraas van
heen- en weerloopen en gekletter van wa
penen. Half opgericht luisterden wij naar
het gedruisch, dat voortdurend toenam
en waaronder wij kreten en verwenschin-
gen onderscheidden.
Wij waren spoedig op de been.
Een sergeant, die reeds aan onze deur
geklopt had, bracht ons spoedig op de
hoogte.
Gedurende den nacht was de schild
wacht, die aan den' ingang van het sous-
terrain op post stond, verdwenen. Hij
was opgelicht, zonder dat eèn der vier
mannen, die op eenige schreden afstands
Zaten, er iets van bespeurd had. Het ge
weer van het slachtoffer lag óp den grond
en was nog geladen, zijn kepi was twee
meter van de opening op den grond ge
vallen. Daar tusschenin lag een plas
bloed en verderop in de gang lagen op
steeds grootere afstanden kleine plasjes
die het spoor aangaven, waarheen men
den gewonde gevoerd had. Op den wand
ter rechterzijde had een bebloede hand
zijn indruk achtergelaten als een hand-
teekening en een uitdaging.
Ik onderzocht al deze bizonderheden
met een beklemd hart. In de sombere
stilte liet alleen Quan-si, die bij de bloed
plas neergeknield lag, zijn eentonig ge
klaag hooren.
„H'ong-san-Kio H'ong-san-Kio
En werkelijk, de bloedplas had eenigs-
zins den vorm van een driehoek, maar
ik werd door andere gedachten bezig
gehouden.
Moest ik deze ellendige pagode ver
laten en mijn manschappen van de be
loofde rust berooven Moest ik vluchten
voor zulk een geheimzinnige manifes
tatie Moest ik, als een vijand zich daar
verborgen had, hem ongestraft laten en
dus zooveel te gevaarlijker doen worden?
Mijn. besluit was spoedig genomen.
„Onze arme kameraad", sprak ik met
Maar en dit is een andere zaak de
mannen, die hadden moeten waken over
hun kameraad en die ingeslapen zijn,
zijn zwaar tekort gesloten in hun plicht.
Ondanks hun vermoeidheid en de schijn
bare veiligheid der plaats, verdienen zij
straf. Bij onze aankomst inLoa-Ting-Fou
zullen zij veertien dagen arrest krijgen en
van dit oogenblik is korporaal Sorm ge
degradeerd.
Ten slotte nu onze kameraden een uit
gang, die aan hun waakzaamheid was toe
vertrouwd, niet hebben weten te bewaken,
zullen zij dezen nacht vervangen worden
door hen; die hun het voorbeeld moeten
geven. Ik, uw kolonel, zal met kapitein
d'Estival dezen toegang bewaken. Zoo
zal ik er ten minste zeker van zijn, dat
het consigne wordt opgevolgd en dat wij
geen nieuwen moord of nog ernstiger po
ging te vreezen zullen hebben.
Wanneer de manschappen niet meer
weten te waken over hun superieuren en
hun kameraden, zullen de superieuren
waken over hun manschappen."
De laatste beslissing, waarvan ik de uit
werking had voorzien, was voor onze
mariniers een strenge straf, maar ze was
verdiend. Hun eigenliefde was levendig
geraakt, maar het verlangen om een fout
goed te maken, was in dezelfde mate op
gewekt,
Ik gevoelde rondom mij een volstrekte
gehoorzaamheid, voorwaarde van alle
discipline, als een atmosfeer van sym
pathieke bewondering, waarin zelfverwijt
zich paarde aan algemeene goedkeuring.
Het overige van den dag bleven de man
schappen grootendeels om de bivouac-
vuren gelegerd en bespraken de gebeur
tenissen. Eenige afdeelingen slechts werk
ten aan het graven van kuilen rondom
het reusachtige steenblok, waar het dy
namiet in geplaatst zou worden. In de
rust of liever de werkeloosheid namen
de treurige gebeurtenissen een nog veel
somberder karakter aan. Niets duurde
ons ooit langer dan deze druilige Januari
dag onder de grijze wolken, die sneeuw
voorspelden, onder de snerpende kou
van een ijzigen wind, die ons het gelaat
geeselde. Eindelijk viel de avond, die den
laatsten nacht ons bracht, welken wij in de
pagode zouden doorbrengen.
XII.
DE NACHTWAKER.
Na het diner trokken de officieren zich
terug.
D'Estival bleef alleen bij mij en trachtte
door overdreven vroolijkheid mijn ge
dachten af te leiden van de sombere voor
gevoelens, die hij op mijn gelaat meende
te lezen. Ik beken dat ik, hetzij door ver
moeienis, hetzij door abnormale zenuw
achtigheid niet in mijn gewone stemming
was. Zijn pogingen faalden. Ofschoon ik
mij verzette tegen den invloed der fan
tastische verhalen van Quan-si, kon ik
mij niet ontveinzen dat in-.de gebeurte
nissen een zonderlinge bevestiging van
zijn woorden lag. Het bestaan der pa
gode, de ligging, het aantal verdedigers,
de priesters, allen gemerkt met den zin-
nebeeldigen driehoek.Alles was tot
in de kleinste bijzonderheden uitgeko
men. Natuurlijk was er gfeen draak, die
menschen verslond, maar het avontuur
van den vorigen avond was zoo onver
wacht, zoo geheimzinnig, dat het mij ge
heel beheerschte.
Wij zaten op kisten met den rug tegen
den muur, op korten afstand van de
zwarte opening, die scherp tegen den
grijzen muur afstaki Wij spraken lang,
ofschoon wij beiden dikwijls door onze
gedachten werden afgeleid en den draad
van het gesprek verloren. Naarmate het
later werd, spraken wij zachter, in de
hoop, dat een vijand, door de stilte mis
leid, zou wagen te voorschijn te komen,
en daar wij besloten den eersten den
besten die zich vertoonen zou, een kogel
door het hoofd te jagen, hadden wij de
geladen revolvers in de hand.
Van tijd tot tijd legde mijn kameraad
de hand op mijn arm, in de meening iets
gehoord te hebben, of wel een van ons
hield met een aangevangen zin op. Doch
dan viel de stilte weer loodzwaar over ons
neer. Onze ooren vernamen niets, onze
oogen zagen geen levend wezen zich be
wegen in den wijden corridor. Toen
legden wij ons wapen weer neer, dat wij
plotseling gegrepen hadden, en herna
men ons gesprek op nog zachter toon.,
langzamer, somberder bij het eenig
schijnsel van een lantaarn, die aan den
stijl der deur opgehangen was.
En toch scheen het ons dat wij niet
alleen waren
Dat zwak en zwevend gedruisch, dat
als klagend zuchten klonk, was dat wel
de wind die over het dak huilde Dit
gestemd geluid als van zijden vleugelen,
was dat wel afkomstig van de bladeren
van den bamboe
Waren het misschien onze overprik
kelde zinnen, die ons bedrogen, nu wij
letten op alle bizonderheden, die anders
onze aandacht ontsnapten of ons waar
schuwden voor iets, dat aanwezig maar
onzichtbaar was
Ik heb het altijd geloofd.
Van tijd tot tijd raadpleegden wij onze
horloges, terwijl wij met ongeduld den
dag afwachtten, toen tegen half één, op
het oogenblik, dat ik voor de tiende
maal misschien mijn chronometer in den
zak borg, een regelmatig, ofschoon zeer
zwak geluid zich in het sousterrain deed
hooren. Men zou gezegd hebben dat het
de stap was van iemand, die op vilten
pantoffels liep of over een dik tapijt.
Eensklaps hield het op, begon weer, maar
afnemend, om eindelijk geheel weg te
sterven.
Wij zagen elkander aan wij konden
tegelijk de dupe geworden zijn van een
zinsbegoocheling. Niettemin wisselden
wij geen woord en de stilte begon weer
op ons te drukken, zonder door iets on
derbroken te worden.
XIII.
BESCHOTEN.
Te half twee stond d'Estival op.
„Komaan," zei hij lachend, „het uur
der misdaad is voorbij. Noch de bonzen,
noch hun draak, hebben ons dezen nacht
aangevallen, maar ik gevoel bepaald lust
hen aan te vallen. U heeft zeker straks
iets gehoord, evenals ik. Misschien was
het een rat of wellicht water dat van het
dak druppelde, dat komt er niet op aan;
ik houd niet van die verdachte geluiden
en geheimzinnigheid en ik ben voorne
mens van nabij te zien wat er gaande is."
Hij nam een lantaarn, die in een hoek
stond en ontstak daarin licht.
„Ge zult toch die dwaasheid niet uit
halen," zei ik.
Hij stond verwonderd stü.
„Als u het mij absoluut verbiedt, ko
lonel, zal ik, hoewel met een zekere spijt,
gehoorzamen. Het is misschien de eenige
gelegenheid die mij ooit wordt aangebo
den om in dit verloren land een onder
aardsche ruimte te bezoeken, waar mis
schien onverwachte geheimen huizen
zijn, misschien een onbekende, bar-
baarsche eere dienst, die ontdekt kan wor
den en wellicht moet worden uitgeroeid.
En u wilt mij terughouden, terwijl wij
morgen vertrekken U zoudt mij een
eeuwigdurende spijt veroorzaken. Bo
vendien, deze gang is noch zeer lang,
noch zeer diep, wijl de rotsmassa, hoewel
zeer groot, toch in omvang beperkt is en
op een leemen bodem rust. Als ik overi
gens uw groote bonze ontmoet met zijn
meetkundige versiering, ik beloof
u, dat ik hem voor den kop schieten zal,
en als ik niemand ontmoet wel, dan
kom ik weer zonder eenige schaamte
onverrichterzake terug."
„D'Estival, het is wel mogelijk dat ik
je een teleurstelling bereid, maar ik ver
bied het je."
(Wordt voortgezet.)
INDISCREET.
De kleine Betsy heeft kiespijn en
weent en klaagt den ganschen avond,
terwijl er visite is. Ten slotte zegt Ma
ma: „Maar Betsy wees nu toch stil; de
kiespijn zal wel overgaan."
„Neen," antwbordt de kleine, „de pijn
gaat niet over, ik kan immers mijn tan
den niet «it den mond nemen zooals u."
BOOSAARDIG.
Mevrouw (tot haar echtgenoot, die ter
jacht uittrekt). Beste man, schiet gij maar
het appelmoes, voor den haas zal ik zelf
wel zorgen.
REPORTER-STIJL.
De stilte gedurende eene redevoering
in het Amerikaansche Parlement be
schrijft een reporter met deze woorden:
„Het was zoo stil, dat men het stelen
van een zakdoek kon hooren."
I NAAR CHARLES GAR VICE DOOR A. T. I I
XVI
VIERENTWINTIGSTE HOOFD
STUK.
Mo-daunt's knkën knik.en, hij ge
voeld zich onpasselijk, werkelijk licha
melijk ziek en met wijd geopende oogen
staarde hij Jenks a-n, zonde: hem echter
te zien; op dat oogenblik zag hij niets
anders dan het doode lichaam van het
maisje, uitgestrekt op het zand. Na enkele
oogenblikken maakte deze verlamming,
door den schrik veroorzaakt, echter plaats
voor een uitbarsting van woede, van mach-
telooze woede, dat hij zich b vond in de
macht van dezen man, dezen onbeteek,-
nenden man hij, Mordaunt, wi ns han
digheid en geslepenheid in den omtrek
spreekwoordelijk begon te worden.
Hij vee; de het klamme zweet ven
zijn voorhoofd. Hij scheen geen poging
te willen doen om te ontkennen hij wist
dat dit nutteloos zou zijn. De man had
hem gezien kon hem aan de galg bren
gen. Dit stond nu eenmaal vast en hij moest
zien het gevaar af te wenden. Jenks bleef
hem voortdurend met dezelfde onnoocele
oogen aanstaren. Er was iets verschrikke
lijks in de koele, zakelijke manier waarop
hij zijn rol speelde als hij een ton haring
of een oude schuit verkocht had, had hij
niet onverschilliger over het geval kunnen
spreken. Het leek wel dat de zaak hem
hoegenaamd geen belang in boezemde en
volkomen rustig en zeker van den uitslag
van zijn p'an, wachcte hij tot Mordaunt
ZOU soreken.
Eindelijk deed deze dat. De woorden
schenen moeilijk over zijn lippen te ko
men en zijn stem klonk hol.
„Wat wil je eigenlijk?" vroeg hij, recht
op het doel aansturend.
„Wel, ik dacht zoo, mijnheer Mor
daunt, dat duizend pond niet e veel zou
Zijn," zei Jenks.
„Dat is belachelijk 1" zei Mordaunt
heesch. „Vijftig of misschien hon
derd
Jenks schudde het hoofd. „Dat lijkt er
niet «op, mijnheer Mordaunt. De tegen
partij zou me duizend pond willen ge
ven. Het lijkt me dan beter, nog maar
eens af te wachten, of ze op tzoeken.
Het is mij natuurlijk precies hetzelfde,
of ik het geld van hen krijg of van u. Ik
hoef ze alleen maar het pakje te brengen
en hen dat graf aan het strand te wijzen.
„Het pakje zei Mordaunt.
Jenks knikte, „ja, dat heb ik in mijn
bezit. Ik heb het opgeraapt, waar zij het
heeft laten vallen. Gek hè, dat u dat kon
vergeten, met mijnheer Mordaunt?"
„En als ik je die duizend pond geef,
wat zou je dan doen vroeg Mordaunt.
„Dan zou ik een kleine boerderij koo-
pen," antwoordde 'Vrks, „e gens hier in
de buurt."
„En het geld kwijt raken en wee'
bij mij aankloppen voor meer, hè,"
zei Mordaunt met een grijns „dank je
wel hcor 1 Luister eens, Jenks. Je denkt
Hat j heel handig bentje denkt, dat je
mij in je macht hebt, en dat je me tot de
laatste penny kan uitpersen. Reken daar
echter maar niet al te vast op. Je kent
de wet niet, Jenks, dat merk ik wel. Je
verbeeldt je, dat jou zelf niets kan gebeu
ren en dat je alleen maar je verhaal aan de
politie te doen hebt, je belooning, je
bloedgeld, in ontvangst kan nemen en dan
in vredgaan. Dat heb -je mis man. Als
ik in ongelegenheid kom, zal jij er je deel
van hebben, dat verzke: ik je."
„Ik, mijnheer?" zei Jenks, met een
ongeloovig lachje. „Hoe zou dat moge
lijk zijn Ik heb er toch de hand niet in
gehad
„Zie je wel," zei Mordaunt, „daar heb
je het al. Heb je nooit gehoord van mede
plichtigheid na de misdaad Het schijnt
van niet. En toch ben jij medeplichtig.
De man die van een misdaad afweet en
die niet aangeeft en daarom den misdadi
ger behulpzaam is, om zich aan den rech
ter te onttrekken, is in de oogen der wet
maar weinig minder schuldig dan deze
zelf. Je zegt, dat je me gezien hebt dat
je op zekeren avond, mamden geleden,
zekere dingen gezien hebt; je hebt dat voor
je gehouden, ie hebt verhinderd dat de
schuldige werd gevonden, en als hij nu
nog werd opgehangen, zou jij zeker tot
een langdurige gevangenisstraf worden
veroordeeld."
Jenks schren zich deze woorden in het
geheel niet an te trekken, m ar krabde
Zich toch peinzend het hoofd.
„Alle menschen 1 Is dat werkelijk zoo,
mijnheer Mordaunt zei hij. „Op zoo'n
manier kunnen eenvoudiglui als ik,
zonder dat ze het weten in moeilijkheden
komen. Hoe zou ik nou de wet kunnen
kennen Gevangenisstraf, omdat je niet
dadelijk iemand verraden hebtDat
Zou dan toch wel erg hard voor u zijn, mijn
heer Mordaunt, vindt u niet?"
„Hard of niet,", zei Mordaunt, „het is
nu eenmaal de wet. Ik kan het je als je
wilt w.l kt n lezen ook."
„Doetjji maar geen moeite, mijnheer
Mordaunt," zei Jenks. „U hebt zelf voor
advocaat gestudeerd en u moet he dus
weten en ik zal u op uw woord gelooven.
Het beste wat ik doen kan lijkt me dan
maar me koest te houden."
Mordaun ademde verlicht op. Hij zag
weer licht in de duistere toekomst.
„Je bent tenminste een verstandige
kerel, Jenks," zei hij. „Als ik je die dui
zend pond geef, dan zul je onmiddellijk
Engeland moeten verlaten. Je kan trou
wens in het buitenland met het geld meer
doen dan hier en ik hoef niet bang te zijn,
dat je t rugkomt. Wil ik je zeggen waar
om
„Zegt u maa: ronduit wat u meent,"
Zei Jenks.
„Omdat ik je, zoodra je terugkomt, zal
aangeven als den moordenaar."
Hij boog het hoofd naar Jenks toe en
zijn kleine oogjes, die op het oogenblik
veel op die van zijn vader leken, waren
met een gev el van haat op die van Jenks
gericht. „Ik zal je aangeven als de moor
denaar."
„Mij riep Jenks, nu voor de eerste
maal werkelijk verwonderd uit.
„Ja, jou 1" zei Mordaunt op zeer be
slisten toon._ „Jij hebt dat pakje al die
maanden in je bezit gehad jij weet waar
waar het lijk ligtdat ziet er ver
dacht uit. Waarom zou jij den moord
niet begaan hebben?"
Jenks lachte. „Dat klinkt wel heel
handig, mijnheer Mordaunt," zei hij,
„maar denkt u nu eens 'even na waarom
zou ik het gedaan kunnen hebben?"
Er kwam bij Mordaunt een gedachte
op, die hem het bloed naar het hoofd
joeg.
„Maar wacht eens even, Jenks," zei hij,
trillend van opgewondenheid, „hoe weet
je, dat ik de man was, dien je op 't rotspad
zag Bedenk je nog eens goed 1 Was het
mijnheer Wayre niet
Op Jenks gelaat kwam een uitdruk
king van bewondering. „Dat klinkt al
heel wat beter, mijnheer Mordaunt," zei
hij. „Maar mijnheer Wayre zegt, dat hij
zich al aan boord van de Susan bevond,
lang voordat u haar over den rand duwde."
Mordaunt huiverde van de koelbloe
dige manier waarop Jenks over de af
schuwelijke daad sprak.
„Dat is maar een kwestie van een paar
uren," zei hij, „maar je ziet in elk geval
wel, dat ik niet zoo geheel en al in je
macht ben, als je wel dacht."
„O, u bent wel heel handig, mijnheer
Mordaunt," zei Je nies, „en ik ben maar
êen domme kerel. Ik zou denken, dat het
maar het beste was, als u mij 't geld gaf
en mij liet vertrekken. Ik zal niet terug-,
komen, daar kunt u staat op maken. Je
gaat niet zwemmen, waar je weet dat er
haaien in het water zijn. Ik kan tegen u
toch niet op, mijnheer Mordaunt en ik
Zal u zoo gauw mogelijk uit den weg
gaan, morgen al, als u wilt."
Mordaunt stond op en liep de kamer op
en neer. Zijn knieën knikten hij voelde
zich het eene oogenblik heet, het andere
koud en zijn hersens brandden als vuur.
„Neen, dat zou te plotseling zijn," zei
hij, „dat zou de aandacht trekken en
Verdenking opwekken. Je zou over twee
of drie dagen nog kunnen gaan." Hij dacht
na. „Je zou kunnen zeggen, dat er een
bloedverwant van je in Australië gestor
ven was en dat je daarheen ging om de
erfenis in ontvangst te nemen, die hij je
had nagelaten. Je zou er aan toe kunnen
voegen, dat je zou terugkomen. Begin
maar met morgenavond dit verhaal van den
oom in Australië in een herberg te doen.
En breng mij dan morgenavond het pak
je."
Jenks schudde het hoofd. „Daar denk
ik niet aan, mijnheer Mordaunt," zei hij.
„Ja, ik zal daar met dat pakje gaan loopen
wie weet hoeveel menschen me er mee
zouden zien. Als u het hebben wilt, dan
moet u het komen halen, dat is nogal
duidelijk 1 Ik heb het -veilig en wel in
mijn huisje verborgen zoodra u imj de
duizend pond brengt, kunt u het meene
men en ga ik zelf het land uit."
Een oogenblik heerschte er stilte in het
vertrek toen hief Mordaunt het hoofd op,
en zei, over Jenks heen kijkend
„Goed, ik zal er over nadenken en je
mijn besluit laten weten. Je zult het geld
hebben op de voorwaarden die ik je heb
genoemd. Ga nu maar."
„Goeden avond, mijnheer," zei Jenks
en ouder gewoonte voegde hij er aan toe
„Hebt u misschien ook een pijpje tabak
voorVme?"
Mordaunt slikte een verwensching in
en, een paar sigaren uit een kistje nemend,
wierp hij die op de tafel. Jenks raapte ze
Zorgvuldig op, één voor één, en stopte
ze even zorgvuldig, ook weer één voor
één, in zijn zak. Zonder een spier
van zijn gelaat te vertrekken, knikte
hij en verdween, evenals hij gekomen
was, door het venster. Hij stak een
der sigaren op en liep in gedachten ver
diept voort.
„Hij is me bijna te glad af," zei hij.
„Hij lijkt wel een aal je weet niet of
je hem hebt of niet. Ik ben dus mede
plichtige na de misdaad hè. Nou zeg,
als je mij mot hebben 1"
Nadat hij weg was, trok Mordaunt
de gordijnen weer dicht en in een stoel
neervallend, begroef hij zijn-gelaat in de
handen. Op oogenblikken als dit staan
misdadigers meer doodsangsten uit, dan
in het korte oogenblik, dat het touw wer
kelijk om hun hab ligt en Mordaunt
voelde zich inderdaad, alsof de beul hem
reeds had vastgegrepen. Zijn zenuwen
waren tot op het uiterste gespannen en
toen de deur geopend werd, sprong hij,
onder het uiten van een schrille kreet, op,
zich vasthoudend aan de armleuningen
van zijn stoel. Het was de oude Sapley
die was binnengekomen en nu met schrik
naar Mordaunt's verwrongen gelaat keek.
„Mordy 1 Mordy 1" riep hij uit. „Wat
is er gebeurd Ben je ziek
„Neen, neen 1" zei Mordaunt gejaagd.
„Of, ja', ik voel me niet goed een beetje
duizelig. Wilt u wilt u me een glas
brandy geven
De oude man liep haastig de kamer
uit en kwam terug met een glas brandy
in zijn bevende hand.
Mordaunt greep het en dronk het in
een teug leeg, terwijl zijn vader hem ang
stig aankeek.
„Wat is er toch, Mordy wat scheelt
je? Er is zeker iets misgeloopen, niet?
Je maakt me aan het schrikken, Mordy,
En het is niet de eerste maal, dat je dat
doet. Je ziet er weer net zoo uit, als dien
avond, toen je zoo laat van Thraxton
kwam. Wat is er toch, Mordy Je ver
bergt toch niets voor me, wel Dat moet
je niet doen, jongen, in godsnaam, over
dat niet 1 Als je in moeielijkheid bent,kan
ik je altijd helpen.' Ik ben nog met kindseh.
Vertrouw maar gerust op me, Mordy 1
Ik ben je beste vriend. Mijn hersens heb
ben de heele zaak voor elkaar gebracht.
Als je iets onbezonnens gedaan hebt
dat gebeurt zoo wel eens, als een mensch
er toe gedreven wordt of zich bedreigd
acht vertrouw dan op mij."
„Vertrouwen 1" Er ontwrong zich een
wilde lach aan Mordaunt's lippeneen
hysterische lach, die den angst van den
ouden man nog vergrootte. „Wat denkt
u, dat ik uitgevoerd heb Een kerkdief
stal gepleegd soms, of of wat U praat
nonsens, vader 1 ik ben ziek, dat is alles 1
Het zal dadelijk wel weer beter zijn. Maar
laat u me nu asjeblieft alleen 1"
De vader was er zoo gewoon aan ge
raakt om te gehoorzamen, dat hij onmid
dellijk de kamer verliet, nog even met een
uitdrukking van grooten angst op het ge
laat naar zijn zoon omkijkend.
Wordt voortgezet.
n
IN 'T HOSPITAAL.
Patiënt: Dokter, ik krijg inderdaad
veel te weinig eten, laat mij ten minste
wat meer brood ggven.
Geneesheer. Als de andere patiënten
er genoeg aan hebben, dan krijgt gij ook
eten genoeg.
Patiënt. Maar de andere patiënten
hebben er evenmin genoeg aan.
Geneesheer. Zoo, en waarom zoudt
gij dan een voorrecht moeten genieten?,
SCHERTSVRAAG.
Hoe heeten de steenen, die reeds door
hun naam de waarheid kenschetsen van
de spreuk; ,,al zwijgen de menschen, de
steenen zullen spreken."
Antwoord: Obelisken, want zij zijn
slechts de omkeering van Nee silebo (en
ik zal niet zwijgen).
VOORUITGANG. vi
Zeg eens, Jaapbuur, wat worden de
lui in de stad toch verwonderlijk knap.
Daar hebben ze nu weer iets uitgevon
den, dat ze stenographic heeten. Als je
nu begint iets te vertellen en je hebt
slechts een paar woorden gesproken,
dan hebben ze je gansche redevoering
al van begin tot einde opgeschreven.