P DÉ ROODE DRiEHOEK. DE ZENDING VAN DEN KOLONEL. DE PAGODE VAN DEN ROODEN DRIEHOEK. Bloedrood dstlde de zon langs het goudkleurige uitspansel naar den horizon. Lichte wolkjes, die de pracht van den Zonsondergang verhoogden, spiegelden zich zoo duidelijk in het water af, dat lucht en water ineen scheen te vloeien. Geen zuchtje rimpelde de oppervlakte der Middellandsche Zee. Op het dek van de prachtboot „Notre Dame de SsFut" had de heerlijke avond eenige officieren bijeengebracht. Nadat de vrede tusschen China en de Europee- sche grootmachten geteekend was,keerde een deel der Fransche stafofficieren naar liun vaderland terug. „Welnu, mijne heeren," hernam ko lonel d'Herbauge, „daar de wond, die ik aan mijn voorhoofd draag, u nieuwsgierig maakt, zal ik u de historie daarvan ver halen. Evenwel en het is juist daar om, dat ik mij niet .gemakkelijk liet over halen als ik in zekere bizonderheden treden moet, wil ik te voren vaststellen, dat ge mij geprest hebt ais het verhaal u vermoeit of in slaap doet vallen hebt ge het alleen aan u zeiven te wijten." Onder klinkende protesten werd hij toegejuicht. De sigaren werden opge stoken en de blauwachtige rookwolkjes, even achterwaarts bewogen door de snel heid van het schip, stegen op in de kalme atmosfeer. De kolonel begon. I I. „Gij herinnert u, mijne heeren, onder welke omstandigheden ik door generaal Bailloud werd belast met een bizondere zending naar het Zuiden, onmiddellijk na den slag van Pao-Ting-Fou. Het was den 21 December 1900. De generaal versloeg, aan het hoofd van slechts enkele compagniën, 500 boxers, waarvan de helft buiten gevecht gesteld werden, maakte vier vaandels en zes ka nonnen buit en verstrooide de vluchte lingen, en dit alles zonder dat wij een enkelen man verloren. De overwinning was dus schitterend en gelukkig tevens en wij maakten ons gereed, officieren en soldaten, om een welverdiende rust te gaan genieten, toen den volgenden dag den 23sten 's avonds, de generaal mij liet ontbieden. „Mijn waarde d'Herbauge," sprak hij, terwijl hij mij de hand reikte, „wat wij tot heden gezamenlijk bereikt hebben, is slechts de helft van onze taak, het eerste gededlte en het gemakkelijkste voor het tweede reken ik op u." „Generaal," antwoordde ik, „ik ben, geheel tot uw orders om iedere zending te volbrengen, die u mij wilt toevertrou wen." Een krachtige, welsprekende hand druk was zijn antwoord. Na eenige oogen- blikken ging hij voort „Wij zullen hier overwinteren en moeten dan in het voor uitzicht op een ruw jaargetijde en in een land dat in opstand is, maatregelen nemen tegen de twee vijanden, die ons kunnen aanvallen de koude en de boxers. Daar om zult u, terwijl wij hier barakken voor u bouwen om iien winter behoorlijk door te brengen, aan het hoofd van twee com pagnieën marine-infanterie het land in alle richtingen van vijanden zuiveren. Het is geen expeditie die ik u toevertrouw, maar een opeenvolging van stoute toch ten, die u zult uitvoeren. Morgenochtend zult ge naar het Zuiden doordringen om uiteen te jagen of op te vangen wat ons ontsnapt is. Vervolgens zult u de punten zoeken te ontdekken, waarop de vijand zich verzamelt of levensmiddelen vindt, zijn arsenalen en magazijnen. U levert aan de vlammen over wat u niet kunt meenemen, laat de versterkingen, of in blokhuizen veranderde pagoden in de lucht vliegen. Kortom u maakt iederen aanval, zoo niet onmogelijk, dan toch onwaarschijnlijk tot het komende voor- r jaar./ Zonder uw tijd te willen afmeten of uw plannen te willen beperken, meen ik toch, dat twintig dagen u voldoende zullen zijn en ik hoop u dus omstreeks het mid den van Januari hier terug te zien." Mijn programma was dus zeer eenvou dig en ondanks het verijdelde vooruit zicht op eenige rust, ondanks het onaan gename seizoen, dat al ruwer werd, voelde ik mij gelukkig door het vertrouwen dat mijiv chef in mij stelde en door het ge zelschap van drie officieren, waaruit mijn staf bestond, kapitein d'Estival en de luitenants Vincent en Menard. Den llen Januari meende ik mijn zen- ding volbracht te hebben. Ik had over 300 ILM. afstand terug te voeren, 54 gevangénen en 60 muilezels, beladen met munitie, die ik aan den vijand ont nomen had. Door een reeks schermut selingen en verrassingen IwMen wij het land gezuiverd, de opstandelingen vèr heen gejaagd en hun aanvoerders alle hoop op succes ontnomen. Onze mariniers hadden heel wat stroo- hutten verbrand, meer dan 2000 kisten met patronen in het water geworpen en eenige versterkingen met dynamiet op geblazen. Wij dachten allen aan terugkeer, wij spraken slechts van Pao-Ting-Fou. Dat was het beloofde land, het vaderland bij na Nooit had een winterseizoen met zijn uitspanningen, gemakken en feestén ons zoo begeerenswaardig toegeschenen als deze drie maanden rust in verloren bi vouac in het hart van China. Wij droom den reeds ons te bevinden onder onze kameraden en te genieten gedurende dit gedwongen winterverblijf van die gezel ligheid, die aan het huiselijke van het familieleven herinnert. En dan de post zou aangekomen zijn Wij zouden bij onze terugkomst pakketten, brieven vin den, die men haastig zou losmaken om op de bont met postzegels prijkende en veloppen de hand van een vrouw, een zus ter, een verloofde te herkennen. En de stapel couranten, die men nummer voor nummer zou lezen om zich meer op de hoogte der gebeurtenissen te stellen. En dan de rustige, ongestoorde slaap vér van gevaren, onder een dak, een veilige schuilplaatsEvenwel, deze terugtocht moest nog ondernomen worden en de mensch wikt, maar God beschikt II. DE VLUCHTELING. Voor wij ons op de terugreis begaven, moest nog een laatste poging gewaagd worden, een laatste kennismaking wachtte ons nog. Den vorigen dag tegen den avond had zich een roode gloed aan den horizon vertoond, die niet verdwenen was vóór de dageraad begon aan te breken. De bar baren hadden zeker weer eenige dorpen in brand gestoken. Daarvan moesten wij ons overtuigen. Was het een vluchtende bende, die nog een laatste wandaad bijna onder onze oogen pleegde, of was het een aanrukkende bende, die door dit vuur de verspreide boxers verzamelde? In elk geval was het voor ons een nieuw krijgs bedrijf, maar dan ook zeker het laatste. De terugkeer was inderdaad niet al leen gewenscht, maar ook noodzakelijk. Onze mannen raakten uitgeput het con- vooi der gevangenen en bagage werd meer en meer bezwaarlijk en het koude, regen achtige seizoen kon plotseling zeer ge vaarlijk worden. Wij marcheerden sedert den morgen door een verlaten streek geen hut, geen levend wezen, velden die blijkbaar weken lang braak lagen en waar het onkruid welig tierde. Het was ongeveer half. elf. Wij kwamen in een bosch, waardoor een weg liep, toen ik plotseling in de achterhoede kreten vernam. Ik keerde mij om. Een twintigtal soldaten, die zich dwars door het bosch spoedden, beklommen de hellingen. D'Estival volgde hen, met zijn degen een vluchteling aanwijzend, dien ik vermoedde zonder hem te zien. Hij vuurde zijn mannen aan met zijn helder klinkende stem „Vooruit jongens. Laat dien kerel ons niet ontsnappen. Daarheen. Daar heen, zeg ik je." En de troep die zich voor de vervolging verspreid had, verzamelde zich in de rich ting naar het aangewezen punt om zich eensklaps weer naar een ander punt te spoeden, woedend dat zij het spoor ver loren hadden. Ik gaf een teeken, de colonne hield stil en d'Estival voegde zich bij mij. ,,'k Vraag excuus, kolonel," sprak hij, „maar ik bemerkte een Chinees in deze struiken. Of het een spion is die ons na- sluipt, of een arme duivel die uit zijn ge boorteplaats is verjaagd, ik. weet het niet, maar toen hij zich ontdekt zag, vluchtte hij in het hooge grasHoor, ik wed dat onze mannen hem gevat hebben. En werkelijk, het geraas werd sterker kreten, gelach en kwinkslagen klonken dooreen, toen zij nader kwamen. Twee stevige knapen kwamen met een Chinees aan, dien zij bij de armen vasthielden, een ellendig wezen van onbestejnden leeftijd. Verschrikt, uitgeput en ademloos van den snellen loop hijgde hij en beefde over al zijn ledematen. Met een wenk riep ik Joseph, mijn tolk. Dit was een goede jongen vah ruim dertig jaar, een christen afkomstig van Lang-Sin, met een helder verstand en vol toewijding Hij sprak het Chineesch vlot en zelfs de meeste dialec ten van het Zuiden en midden van het Hemelsche Rijk en hij had van onze mis sionarissen zeer goed Fransch geleerd. Dat dagelij ksch onderricht en zijn vol komen toewijding hadden hem achter eenvolgens doen opklimmen van knecht tot tolk, tot secretaris, ja zelfs tot ver trouwde, ik zou bijna zeggen tot vriend. Hij had in het eerst groote moeite om er iets uit te krijgen bij den doodelijk be angsten ongelukkige..,, maar langza merhand scheen deze moed te vatten. Hij richtte zich op, zijn zwarte vreesach tige oogen begonnen te schitteren, zijn tong werd losser en hij begon met radheid en overvloed van woorden te spreken. Hij stond nu rechtop en scheen met ze keren eerbied zijn van buiten geleerde zinnen voor te dragen. Onze soldaten, die éérst luisterden, eindigden met in luid gelach uit te barsten. „Kijk eens, hij bidt 1 't Is een boxer!" „Neen, 't is een spion Ik beval stilte en noodigde Joseph uit te spreken. „Die man is geen "boxer of spion," sprak hij ;%,'t is een christen. Sedert ge- ruimen tijd is hij in dienst van den mis sionaris. Flij is alleen ontsnapt aan de uitmoording van zijn dorp. De boxers, die sedert eenige dagen de omstreken af- loopen, zijn gisterenavond in het dorp ge vallen. Zij hebben alles gedood, alles ver brand, alles geroofd. Hij biedt aan, u naar de plaats des onheils te geleiden. De l1'} ken liggen daar onbegraven." „Ben je er zeker van, dat we niet met een handigen spion te doen hebben met een verrader, die uitgezonden is om in een hinderlaag te lokken „Ik-geloof het niet. Ik'geloof dat hij te vertrouwen is. Bovendien dit pad door het kreupelhout, deze planken, pas op maat gezaafd, wijzen op de nabijheid van een dorp.... De roode lucht aan den horizon gisterenavond komt overeen met zijn bericht over den brand." „Vooruit dan!.." Wij hervatten onzen marsch, vooraf gegaan door den jongen Chinees, Links en rechts liep een marinier met geladen revolver, en ze trachtten hem te bedui den dat hij geen verraad moest plegen, wilde hij geen twee kogels krijgen. De Chinees echter, die nu geheel ge rustgesteld was, bekommerde zich er niet om en liep stevig, maar kalm door. III. isSj; DE MARTELAAR. Helaas, hij had niet anders dan de waarheid gezegd. Een vlak terrein van groote uitgestrekt heid deed zich aan ons oog op, badend in licht. Flier en daar ontwaarde men, nog rookende overblijfselen. Een puinhoop wees de plaats aan der verbrande kapel. Heele vluchten vogels zwierden rond, een mengelmoes van opgetaste voorwer pen, gebroken meubelen, huisraad, maar ookafzichtelijk verminkte, lijken. Men zag hoofden op staken gestoken, waarvan het bloed nog afdruppelde en vlekken in het zand maakte. Dit was echter nog slechts een voor bereiding van het vreeselijke tooneel, dat ons nog wachtt:. Achter een stuk muur gekomen, bleef de Chinees, die angstig vooruitging, plotseling staan. Met afgekeerd gelaat en een hand voor de oogen wees hij met de andere iets aan, terwijl hij stokstijf bleef staan. Aan een in den grond geslagen paal was een nog jong man vastgehecht. Zijn blonde baard, met bloed bevlekt, hing op zijn borst, half bedekt door een ver scheurde blauwe tuniqu die besmeurd was met zwart geronnen bloed en de blanke huid van den Europeaan zien liet. Het gelaat met uitgestoken oogen en vol blauwe vlekken was afschuwelijk om aan te zien en de beide armen, door een bamboesstaak horizontaal uitge strekt, zoodat er een kruis gevormd werd, lieten door het verscheurde en gezwollen vleesch de halfverkoolde beenderen zien. Met toortsen of komforen had men de handen van den missionaris verbrand. Van schrik en ontzetting stonden wij als aan den grond genageld. Onze vier honderd mannen waren als versteend. Zij zagen evenals wij het vreeselijke too neel voor zich, zij herkenden evenals wij in dit vreedzame, droevige slachtoffer een zoon van ons ras, van ons vaderland. Dit treurig geschonden, gemarteld li chaam was een kind van ons land ge weest, gekoesterd en bemind door een moeder, omringd door de teederste zor gen, opgevoed en grootgebracht om hier op vreemden bodem onder de vreese- lijkste martelingen den dood te vinden. Hij was hier op de oevers van den Tang- ho gekomen, om aan de ongelukkige, half verdierlijkte bevolking de leer des heils te brengen, om hen de wet der liefde in het Christendom belichaamd, te leere* kennen. En zie, dh wonder was bijna voltrok ken. In deze trage hoofden, in deze stompzinnige wezens, verlaagd door eeuwenlange erfelijke verdierlijking, had hij door de genade dos hemels een vonk weten te werpen, een licht weten te ontsteken en een warm vuur weten te doen ontbranden hij had een christen gemeente gevestigd, waarop hij, de apos tel, zijn hoop voor de toekomst had ge bouwd. En ziedaar, hoe tengevolge van ik weet met welk conflict van Europeesche be langen, van de roofzucht der blanken, plundering en verwoesting dit vreed zame land overstroomd hebben Toen is het ingeslapen heidendom ont waakt, wild en vreeselijk. Moordend en brandend stortte het zich over de vol keren en landstreken. De bekeerlingen en geloovigen, door den stijgenden vloed van den opstand verjaagd, vluchtten tot den herder en hier was het einde. Het dorp werd verbrand, de christelijke bevolking uitgemoord en voor hem, voor hem vooral, den priester, den vreemdeling heeft men als slot, de meest uitgezochte langzame marteling bewaard. Na woeste mishandeling, die zelfs zijn oogen niet spaarde, het vuur de lang zame vuurdood IV, DE BEGRAFENIS. „Kolonel," sprak d'Estival op doffen toon; „zullen wij hem de laatste eer be wijzen Ik knikte toestemmend. Spreken kon ik niet de keel werd mij als toegekne pen. Het was een treffend, plechtig oogen- blik. Mijn troepen schaarden zich om den martelpaal en brachten aan den martelaar de honneurs, die men aan gesneuvelde dapperen bewijst. Nooit heeft edeier slachtoffer van den degen- eens officiers een eerbewijs ontvangen, meer sympa thiek, meer bewogen of meer godsdien stig. Nooit werden met meer eerbiedige geestdrift de wapens gepresenteerd aan een overwinnaar Intusschen hadden twee mannen op eenigen afstand onder de boo men een laatste rustplaats voor den martelaar ge graven. Zoodra zij gereed waren, werd het lijk door de officieren met de meeste voor zichtigheid van den paal losgemaakt, wij vouwden wat nog van de armen overgeble- was, op de borst samen en strekten hem daarna op den grond uit. Met een dubbel gevoel van godsdien- stigen eerbied en vaderlandsche fierheid werd het stoffelijke overschot daarop in de nationale kleuren gewikkeld .en door de vier oudste onderofficieren grafwaarts gedragen en ter aarde betteld. Niemand %kwam op het denkbeeld van een lijkrede te houden, maar vóór het graf zich over hem sloot, trad een van onS vooruit, en met het oog gericht op het eenvoudige kruis, dat onze brave mariniers reeds op het graf geplaatst hadden, sprak hij op luiden toon een ge bed uit. V. EEN NAGELATEN BERICHT. Toen de laatste schop zand over het versche graf was uitgespreid, sloop" dè jonge Chinees, dien wij vergeten hadden, tot vlak bij mij en na iets van den grond te hebben opgenomen, richtte hij mij onder het fluisteren van eenige onver staanbare woorden een onoogelijk voor werp toe. Ik nam het san en wendde de oogen naar Joseph met een vragende uitdruk king. „Dat is het gebedenboek van den pa ter," zei mijn tolk. „Quan-si".dit was de naam van den Chinees „heeft het opgemerkt en herkend en bracht het bij u als den chef." 't Was een klein gebedenboek, dat de dagelij ksche gebeden van den priester bevatte. Het was oud, beschadigd en ver sleten. Het leer van den band was eenigs- Zins klam cn de bladen waren met een bruin laagje aan elkaar gehecht,-w:ar het zand op was blijven vastzitten. Plotseling begreep ik het en liet de mooie reliquie bijna uit de hand vallen. Wat de blad-n aaneenhechtte en het' leer van den band kleverig maakte was het bloed van d:n martelaar. Aan zijn voeten neergevallen was het boek met zijn bloed besproeid gewor den. Ik opende het mpt godsdiensugen eer bied, doch hoe verrast was ik, toen ik op het schutblad met een perseel de volgende woorden geschr.ven \ond, die mij de tranen in de oogen dronrtn. „De boxers van den Rooden Drieho k naderen," zegt men. „Waar zullen wij morden zijn In Uwe Hand, Heer, be veel fk mijnen geest. 8 Januari 1901." Ik sloot het boekje en drukte het ste vig dicht. Dit laatste gebed, deze laatste bloeddruppelen, zouden in het ader- land aan zijn familie worden teruggegeven. Bij nadere overweging, trof mij één ding. Ja, het scheen mij zelfs dat een be paalde plicht eischte, dat ik daaram aandacht schonk, want in een vreemd land en in oorlogstijd zijn de minste bi zonderheden soms van groot belang het geringste voorval kan het aanzien der dingen wijzigen. Ik-had hooren spreken van de Boxers, de namen van een groot aantal hunner secten w ren mij bekend, maar nooit had ik gehoord van de Boxers van den Roeden Driehoek, Wie weet of 'de missionaris, door mij hun best an bekend te maken, mij zelfs na zijn dood niet een belangrijken dienst bewees. In elk geval het bloed van dezen recht vaardige .riep om wraak. IV. DE ONDERVRAGING. Terwijl mijn manschappen op eénigen afstand de soep gereed maakten de natuur verliest nooit zijn rechten on dervroeg ik Quan-si. Hij toonde op het hooren van den naam Rooden Driehoek een levendige verba- Zing en vervolgens een hevigen schrik. Door een voortdurend zwijgen, slechts door enkele vage antwoorden afgebro- k n, zocht hij mij te vermoeien.... maar ik wilde het weten en drong, ja dreigde. Hij klaagde „Ik zal op het voorhoofd gemerkt zijn, ik zal overgeleverd worden aan den draak, die mij zal verscheuren, want de bonzen zullen het weten en nie mand ontsnapt hun.... Ten minste," hernam hij na een oogenblik nadenken, „gij en de chef zijt niet als de pater die alles aanhoorde en niets oververtelde." Joseph trachtte hem te oveftuigen. „Stel je gerust, je hebt niets te vreezen. Wij vertrekken morgen. De chef zal je meenemen en je zult goed bewaakt wor den. Niemand zal je een haar op je hoofd krenken als de Franschen je beschermen." „Zij zullen mij niet beschermen tegen de bonzen i) die 's-nachts komen met een talrijken troep, degenen oplichten die hun zijn aangewezen en dan verdwij nen. Zij zullen mij niet beschermen tegen den draak, die mij kan. „Ben je christen," onderbrak Joseph hem, „en geloof je toch-aan den draak?" „Ik ben christen," antwoordde hij met krachtige stem, „maar de- draak be staat en ik geloof ér aan.... iedereen gelooft er aande arme pater geloofde het ook en wist ons wel te waarschuwen. O ja, hij k nde hen, de bonz n der pa goden!.... Hij wist v/el dat zij drie of vier malen 's-jaars gingen zoeken en hun draak twee of drie jonge lieden brachten om te verscheuren." „Ja," ging Quan-si onder een vloed van woorden voort, „alle bonzen, die be last zijn met het verschaffen van voed sel voor den draak, dragen een rooden driehoek op het voorhoofd. Zij toonen daarmee dat zij zijn dienaren zijn, aan zijn dienst zijn toegewijd, bestemd om den een of anderen dag, als er gebrek is aan slachtoffers en dat gebeurt zich op te offeren en hem tot voedsel te dié nen. Naar ons van onze voorvaderen is overgeleverd, is de tong van het monster brandend als vuur en puntig als-en lans. Richt hij die op een mensch, dan door boort hij het voorhoofd in den vorm van een driehoek. Het monster zuigt door deze wond het bloed of sleept het lichaam in Zijn hol om het op zijn gemak te verslin den." „Het is genoeg," zei ik tot Joseph, die Zin voor zin vertaald had. „Dit is werke lijk buitensporig bijgeloof en het is nut teloos hierop verder in te gaan. Wat ik nu nog verlang te weten is de aard van het land, de plaats dezer pagode, de omgeving en het getal roovers, die haar bewonen." Ik vernam, dat twintig kilometer naar 't Zuidwesten deze pagode zijn dak en klokketoren liet steunen tegen een enorme rots, die zich als een dom te midden eener open vlakte verhief. Ik wist dat eenige bonzen er twee of driehonderd roovers hadden verzameld en dat allen sedert het uitbreken van den opstand en den open oorlog tegen de „barbaren van het Wes ten" zich roovend en plunderend over het land verspreidden, terwijTzij de be woners vermoordden. De schrik die hun sombere legende allerwegen verspreidde was zóó geweldig, dat men hen liet be gaan en liever bestolen, ja zelfs liever ge dood werd dan gevangen genomen, om later te dienen als voedsel voor den ver- schrikkelijken draak. De pagode scheen slechts weinig ver sterkt. Geen fort, geen ringmuur. Alleen een stroom, die den voet der rots be ll Priesters der pagoden. spoelde en een boog beschreef, cmrfngde de pagode van drie zijden en vormde haar eenige bescherming. Men vond er toegang over een brug van bamboes. Ik wist genoeg en zond den Chinees, die beefde om zijn eigen stoutmoedigheid, weg, om met de soldaten hun soep te gaan declen. Joseph voerde hem weg. D'Estival en ik wandelden neg eenige minuten op en neer en spraken vertrou welijk over onze plannen voor den vol genden dag. Wij wen chten ons zelf ge luk met den loop der zaken, die ons zoo veel nuttige dingen had geleerd en ik toonde hem het kleine boekje, dat op wonderdadige wijze aan het vuur en aan de roofzucht der bandieten ontsnapt was. Dank zij deze aanteekening, deze paar regels, door den missionaris in zijn ver twijfeling neergeschreven, konden wij den vijand aangrijpen en met een schitterend slot onze zending, eindigen. Niemand zou in de geheele provincie het hoofd meer durven verheffen en dat voor langen tijd, wanneer men zou weten, dat de pa gode van den rooden driehoek door de Franschen verwoest was. En dan zou men zich aan de kameraden kunnen ver- toonen met fier opgericht hoofd over dit schitterend succes. „Luitenant Vincent," riep ik tot den officier, die de verdeeling der soep had gecontroleerd, „kom eens hier, opdat wij plannen kunnen maken voor de nieuwe campagne." En wij besloten om na eenige uren rust, die onze t oepen hard noodig hadden, dadelijk weer te vertrekken. VII. VOORGEVOELENS. Ongeveer een half uur na den vastge- stelden tijd marcheerden wij in stilte tus schen de bamboestammen. De troep, door de rust verkwikt, scheen opgewekt door het uitzicht op een nieuwen strijd. Nog bewogen door het vreeselijk tooneel, waarvan Z:j getuigen rew est waren, ver heugden zij zich dat zij weldra den r ater fouden kunnen wreken. Wij,officieren, gingen meer bezorgd vocrwaarts en waren droeviger geste m i over het bloe dige tooneel, waarop weer een ander ...cu moeten volgen, D'Estival vooral, die een weinig af- r ezonderd liep, scheen diep in gedachten. Ieder dihem kende, wist welk ten no bele, sympathieke natuur hij was. Naar het uiterlijk leek hij fatterig en verwijfd, doch dit uiterlijk verborg een ongewone kracht en een groot volhardingsvermogen. Zoo was hij cok uiterst hoffelijk en be leefd en als hij met fluweeien zachtheid zijn meeningen verdedigde, verborg ook dere een zeldzame geestkracht en een onverzettelijk: o ertuiging. Dat alles verwierf hun algemeene ach ting en sympathie en ik beken het gaarne, dat ik voor deze loyale, zachte en to:h ferme natuur een diepe r enegenheid had opgevat. Ik naderde hem en sprak „Het too neel van dezen morgen h eft u geschokt, niet waar „Dat juist niet, maar het heeft mij somber gemaakt," antwoordde hij. „Bo vendien aan den vooravond van een gewichtige onderneming ik wil deze zwakheid gaarne bekenn n, als het er ene is ben ik al tij i een beetje in de war. Va daag is dat, ik weet niet waar door, nog erger. Een moord, dat is niets, maar de dood dreigt altijd en als deze mogelijkheid zich aan mij opdringt, ge woonlijk na het een of andere onaange name voorval dan zie ik den geboórte- grond voor mij, met allen die mij dier baar zijn. 't Lijkt een voorgevoel, en dit geeft mij een zekere bekommerinng, een zekeren angst. Tegenove: anderen, die er om zouden lachen of zich door zulke gevoelens zou den laten misleiden, zou ik er niet over spreken, maar tot u, kolonel, wiens vriend schap en welwillendheid mij bekend zijn, aan u, die mij beloofd hebt in een nood lottig geval „Mijn waarde d'Estival," onderbrak ik hem eensklaps, „je bent onder een verkeerden invloed. Jij, anders zoo vroo- lijk, ziet nu alles zoo zwart in. Ik heb je een belofte gedaan en die is mij heilig, maar ik hoop ze niet te hoeven hou den. Laten wij liever niet meer daarvan spreken. Zie deze .mannen, die zich aan onze zorgen toevertrouwd hebben, wij zijn hun verstand, hun wil en wij hebben dus niet het recht te luisteren naar ons hart of onze verbeelding. Alleen de plicht mag voor ons spreken." „U hebt gelijk, dat is plicht En hij zweeg en verzonk weer in diep nadenken. Ik eerbiedigde zijn stilzwijgen en hoorde niets meer dan het ntiscfaen der bladeren langs de kleederen en den doffen regelmatigen pas op den vochtagen grond. 'VIII. Wij marcheerden tot de schemering in viel. Vóór de zon onderging was een stort bui neergevallen en de zware droppels vielen van tak tot tak, langzaam en een tonig, ofschoon de regen had opgehou den. De vochtigheid en de koude waren doordringend. Onze kleederen waren doorweekt en van den bodem steeg een graflucht op. De maan, die tusschen zwar te gebroken wolken oprees, leek, een kaars, di door een zwarten sluier een somber licht verspreidde. Toen wij aan den zoom van het bosch kwamen, tond Quan-si plotseling stil, bukte zich een of tweemaal om beter on der de bcomen door te zien en wees toen met zijn magere hand naar den horizon, p „H'ong-sam-Kio," sprak hij vol schrik. „De Roode Driehoek, de pagode van den Rooden Driehoek," vertaalde Jo seph. Ik rekte op mijn beurt den hals en be merkte bij het licht der maan, dat door de dunne wolken heen kwam, een .rots achtige hoogte, eenigszin gelijkend op een koepel, die blonk van den pas ge vallen regen. Een beetje schuin tegenover ons strekt: de pagode zijn daken uit, die van de hoeken opliepen. Geen geluid werd vernomen, geen licht vertoonde zich en geen beweging verried de aan wezigheid van den vijand. Het was de eenz amheid, d: kalme rust van een winternacht. Men had zich kunnen verbeelden een open plek in een ongerept woud voor zich te hebben, waren er niet onwraak bare getuigen geweest van de aanwezig heid yan den menseh het effen pad, dat onder de boomen doorliep, en de kanten der pagode, versch gelakt en ge vernist, die in het licht der maan blon ken als het zilveren beslag op een ebben houten meubelstuk. Zonder dat ik geloof wilde slaan aan de berichten van Quan-si, zonder dat ik vertrouwde cp de overdreven schat ting van een verwarde verbeelding, was het toch zaak om-voorzichtig te zijn. Al waren er in plaats van drie a vierhon derd, slechts hondervijftig of zelfs maar tachtig vijanden, zij waren hoogst waar schijnlijk gewapend en vooral fanatiek. Een sombere legende, die sedert on heuglijke tijden over deze pagode zweefde, moest door de priesters geëxploiteerd zijn en vooral tijdens den oorlog zouden zij er voordeel van getrokken hebben. Een ijzeren discipline maakte zeker van den draak het zinnebeeld van een verslinder van verraders en lafaards, dat door het volksgeloof in een persoon lijkheid was omgezet. Ik voegde mij bij d'Estival. Hij had zijn vroolijk gelaat weer terug gekregen. Flet vreemdsoortige van de plaats en tan het avontuur, het vooruit zicht van een heldhaftigen strijd voor den volgenden dag, deze atmosfeer van geheimzinnigheid van de legendarische plaats, waarin zij zouden doordringen, verleidden zijn verbeelding. De soldaat was weer bovengekomen bij hem. Het was dan ook om hem genoegen te doen, dat ik hem een zeading opdroeg. Ik gelastte hem de open ruimte rond te trekken -zonder uit de schaduw der boomen te komen en een plaats te kie zen, waar hij den vijand kon bewaken en tij voorkomende gelegenheid hem zelfs in den rug aan kon grijpen. Ik vertrouwde hem Quan-si toe en sergeant Mallard, die een beetje Chineesch kon radbraken en droeg hem op vijf-en-twintig of der tig goede schutters te kiezen om hem te vergezellen. „En vooral," voegde ik er tenslotte bij, „geen nuttelooze vermetelheid Voorzichtigheid en nog eens voorzich tigheid." „Dank u, kolonel," sprak d'Estival met gevoel„dank u voor uw vertrou wen en uw goeden raad. En wees gerust, ik zal zeer voorzichtig zijn, ik ben niet vermetel dan alleen als het moet. Dezen nacht echter moeten wij wijs zijn." Eenige cogenblikken later was hij in de schaduw der boomen verdwenen. Wat ons betreft, wij kampeerden op de plaats, waar wij ens bevonden, zoo goed het ging. De vochtige grond lokte weinig tot rusten uit, hoe groote behoefte wij daaraan ook hadden. De onmogelijkheid om vuur aan te maken, uit vrees dat wij de opmerkzaamheid zouden trekken, beduidde een treurig avondmaal en om dezelfde reden konden wij geen sigaret of pijp rooken om de insecten te verdrij ven, die ons kwelden. Na wat beschuit geknabbeld te hebben en zijn rantsoen drinken te hebben gebruikt maakte ieder het zich gemakkelijk mogelijk. Ik zelf trok mij terug in mijn tent, na strenge orders voor de schildwachten te hebben gegeven. Joseph zou op een eenvoudige mat, die dwars voor den ingang lag, mij gezelschap houden. „Meen je op dien knaap te kunnen ver trouwen „Jawel, kolonel, hij is bijgeloovig, maar eerlijk." Ik wierp mij op mijnTegerstede en sliep weldra in. Hoe larig ik geslapen had, weet ik niet, toen een gefluister van twistende stem men mij wakker deed schrikken. „Wie is daar," riep ik, terwijl ik op sprong en werktuigelijk naar mijn revol ver greep. „Het is Quan-si, kolonel die er op staat u een briefje over te geven. Ik kan hem niet wegkrijgenHij begrijpt niets van discipline en van wat men zijn over heid schuldig is. Het is nog geen zes uur. Ik wou dat hij wachtte. Bovendien weet ik niet hoe hij heeft gedaan hij is door de linie der schildwachten heen gekomen, door het hooge gras kruipende. Niemand heeft hem gezien." „Geef hier dat briefje.'^ Bij het schijnsel van een nachtlicht doorliep ik het 't was een blad uit een notitieboekje, waarop d'Estival zijn eer ste indrukken had opgeteekend, „Kolonel," luidde het, „ik heb het eerste deel mijner zending uitgevoerd, zonder de aandacht van den vijand te trekken. Ik heb mij stevig vastgezet in het bosch onder bedekking van eenige rotsen, die in een halven cirkel lagen en waarop meetkunstige figuren en een slang de draak waarschijnlijk wa ren gebeeldhouwd. Ook stonden er eenige Chineesche letters op, die ik niet kon ont cijferen, ook omdat het nog niet helder licht is.... De pagode is niet versterkt, de beek die er omheen loopt is geen be letsel. Ze is slechts een of anderhalven meter breed. Niemand vermoedt onze tegenwoordigheid of de uwe, want ik zag met tnijn kijker de boxers, die rustig water kwamen scheppen alsof zij zich volkomen veilig waanden. Als u oordeelt dat ik het eerst moet aanvallen, zou een versterking van twintig man wel noodig zijn, wijl liet garnizoen mij nogal sterk lijkt te zijn. Moet ik echter alleen ,uw beweging steunen, dan heb ik ruim schoots mannen genoeg". d'Estival" Ik antwoordde „Blijf, waar ge zijtl Ik laat het aan u over u te vertoonen op het geschikte oogenblik, maar versterking zenden zou op dit uur gevaar meebrengen om opgemerkt te worden. Wij zullen spoedig aanvallen, ge zult weldra onze alarmsignalen hooren. d'Herbauge. Quan-si nam het antwoord, boog zich ter aarde en begon met zijn mager lichaam te krimpen als een slang, waarop hij in het struikgewas verdween. Ik beschouwde eenige oogenblikken het hooge gras, d#t zich juist bewoog alsof er een slang door kroop en toen ging ik Vincent wekken. Onze manschappen ontvingen bevel zoo stil mogelijk op te staan en zich gereed te maken. Bij ge brek aan koffie, gaven wij hun een flink rantsoen tafia. Ik bleef er bij en be schouwde de bewegingen van al deze jonge mannen in dien blauwachtigen morgennevel. Hun door het klimaat ge- bruindè gelaatskleur, hun vermagerde trekken, ingevallen wangen en holle oogen spraken van de ontberingen en vermoeienissen van den veldtocht. En evenwel droegen zij vroolijk en lachend hun deel in alle moeilijkheden. Met de zelfde opgewektheid poetsten en wre ven zij hyn bajonetten of gespten zich den koppelriem wat nauwer. Had het niet iets beklemmends, te moeten denken dat zij van zoover waren gekomen, door zooveel moeilijkheden en gevaren, om wellicht een onbekend graf te vinden in deze grasvlakten op enkele kHome'-f afstands van Tang-ko IX. DE AANVAL. In de koude ochtendlucht klonken e» weerklonken eensklaps de trompetten, die den aanval bliezen. Verborgen tusschen de boomen waren wij in de bescbermende schaduw langs den rand van het bosch vooruitgerukt tot op driehonderd meters van de pagode en toen snelden wij er eensklaps op los. Met uitzondering van eenige water dragers waren onze tegenstanders nog in diepe rust. Er volgde dus bij hen een onuitsprekelijke verwarring. Zij riepen, schreeuwden, zochten hun wapenen andoren vluchtten verschrikt naar de pagóde met de armen boven het hoofd en stieten op hun makkers, die van bui ten kwamen, wat een verward mengel-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8