P
DÉ ROODE DRiEHOEK.
DE ZENDING VAN DEN KOLONEL.
DE PAGODE VAN DEN ROODEN
DRIEHOEK.
Bloedrood dstlde de zon langs het
goudkleurige uitspansel naar den horizon.
Lichte wolkjes, die de pracht van den
Zonsondergang verhoogden, spiegelden
zich zoo duidelijk in het water af, dat
lucht en water ineen scheen te vloeien.
Geen zuchtje rimpelde de oppervlakte
der Middellandsche Zee.
Op het dek van de prachtboot „Notre
Dame de SsFut" had de heerlijke avond
eenige officieren bijeengebracht. Nadat
de vrede tusschen China en de Europee-
sche grootmachten geteekend was,keerde
een deel der Fransche stafofficieren naar
liun vaderland terug.
„Welnu, mijne heeren," hernam ko
lonel d'Herbauge, „daar de wond, die ik
aan mijn voorhoofd draag, u nieuwsgierig
maakt, zal ik u de historie daarvan ver
halen. Evenwel en het is juist daar
om, dat ik mij niet .gemakkelijk liet over
halen als ik in zekere bizonderheden
treden moet, wil ik te voren vaststellen,
dat ge mij geprest hebt ais het verhaal
u vermoeit of in slaap doet vallen
hebt ge het alleen aan u zeiven te wijten."
Onder klinkende protesten werd hij
toegejuicht. De sigaren werden opge
stoken en de blauwachtige rookwolkjes,
even achterwaarts bewogen door de snel
heid van het schip, stegen op in de kalme
atmosfeer. De kolonel begon.
I I.
„Gij herinnert u, mijne heeren, onder
welke omstandigheden ik door generaal
Bailloud werd belast met een bizondere
zending naar het Zuiden, onmiddellijk
na den slag van Pao-Ting-Fou.
Het was den 21 December 1900. De
generaal versloeg, aan het hoofd van
slechts enkele compagniën, 500 boxers,
waarvan de helft buiten gevecht gesteld
werden, maakte vier vaandels en zes ka
nonnen buit en verstrooide de vluchte
lingen, en dit alles zonder dat wij een
enkelen man verloren. De overwinning
was dus schitterend en gelukkig tevens
en wij maakten ons gereed, officieren en
soldaten, om een welverdiende rust te
gaan genieten, toen den volgenden dag
den 23sten 's avonds, de generaal mij liet
ontbieden.
„Mijn waarde d'Herbauge," sprak hij,
terwijl hij mij de hand reikte, „wat wij
tot heden gezamenlijk bereikt hebben,
is slechts de helft van onze taak, het
eerste gededlte en het gemakkelijkste
voor het tweede reken ik op u."
„Generaal," antwoordde ik, „ik ben,
geheel tot uw orders om iedere zending
te volbrengen, die u mij wilt toevertrou
wen."
Een krachtige, welsprekende hand
druk was zijn antwoord. Na eenige oogen-
blikken ging hij voort „Wij zullen hier
overwinteren en moeten dan in het voor
uitzicht op een ruw jaargetijde en in een
land dat in opstand is, maatregelen nemen
tegen de twee vijanden, die ons kunnen
aanvallen de koude en de boxers. Daar
om zult u, terwijl wij hier barakken voor
u bouwen om iien winter behoorlijk door
te brengen, aan het hoofd van twee com
pagnieën marine-infanterie het land in
alle richtingen van vijanden zuiveren.
Het is geen expeditie die ik u toevertrouw,
maar een opeenvolging van stoute toch
ten, die u zult uitvoeren. Morgenochtend
zult ge naar het Zuiden doordringen om
uiteen te jagen of op te vangen wat ons
ontsnapt is. Vervolgens zult u de punten
zoeken te ontdekken, waarop de vijand
zich verzamelt of levensmiddelen vindt,
zijn arsenalen en magazijnen. U levert
aan de vlammen over wat u niet kunt
meenemen, laat de versterkingen, of in
blokhuizen veranderde pagoden in de
lucht vliegen. Kortom u maakt iederen
aanval, zoo niet onmogelijk, dan toch
onwaarschijnlijk tot het komende voor-
r jaar./
Zonder uw tijd te willen afmeten of uw
plannen te willen beperken, meen ik toch,
dat twintig dagen u voldoende zullen
zijn en ik hoop u dus omstreeks het mid
den van Januari hier terug te zien."
Mijn programma was dus zeer eenvou
dig en ondanks het verijdelde vooruit
zicht op eenige rust, ondanks het onaan
gename seizoen, dat al ruwer werd, voelde
ik mij gelukkig door het vertrouwen dat
mijiv chef in mij stelde en door het ge
zelschap van drie officieren, waaruit mijn
staf bestond, kapitein d'Estival en de
luitenants Vincent en Menard.
Den llen Januari meende ik mijn zen-
ding volbracht te hebben. Ik had over
300 ILM. afstand terug te voeren, 54
gevangénen en 60 muilezels, beladen
met munitie, die ik aan den vijand ont
nomen had. Door een reeks schermut
selingen en verrassingen IwMen wij het
land gezuiverd, de opstandelingen vèr
heen gejaagd en hun aanvoerders alle
hoop op succes ontnomen.
Onze mariniers hadden heel wat stroo-
hutten verbrand, meer dan 2000 kisten
met patronen in het water geworpen en
eenige versterkingen met dynamiet op
geblazen.
Wij dachten allen aan terugkeer, wij
spraken slechts van Pao-Ting-Fou. Dat
was het beloofde land, het vaderland bij
na Nooit had een winterseizoen met zijn
uitspanningen, gemakken en feestén ons
zoo begeerenswaardig toegeschenen als
deze drie maanden rust in verloren bi
vouac in het hart van China. Wij droom
den reeds ons te bevinden onder onze
kameraden en te genieten gedurende dit
gedwongen winterverblijf van die gezel
ligheid, die aan het huiselijke van het
familieleven herinnert. En dan de post
zou aangekomen zijn Wij zouden bij
onze terugkomst pakketten, brieven vin
den, die men haastig zou losmaken om
op de bont met postzegels prijkende en
veloppen de hand van een vrouw, een zus
ter, een verloofde te herkennen. En de
stapel couranten, die men nummer voor
nummer zou lezen om zich meer op de
hoogte der gebeurtenissen te stellen. En
dan de rustige, ongestoorde slaap vér van
gevaren, onder een dak, een veilige
schuilplaatsEvenwel, deze terugtocht
moest nog ondernomen worden en
de mensch wikt, maar God beschikt
II.
DE VLUCHTELING.
Voor wij ons op de terugreis begaven,
moest nog een laatste poging gewaagd
worden, een laatste kennismaking wachtte
ons nog.
Den vorigen dag tegen den avond had
zich een roode gloed aan den horizon
vertoond, die niet verdwenen was vóór
de dageraad begon aan te breken. De bar
baren hadden zeker weer eenige dorpen
in brand gestoken. Daarvan moesten wij
ons overtuigen. Was het een vluchtende
bende, die nog een laatste wandaad bijna
onder onze oogen pleegde, of was het een
aanrukkende bende, die door dit vuur de
verspreide boxers verzamelde? In elk
geval was het voor ons een nieuw krijgs
bedrijf, maar dan ook zeker het laatste.
De terugkeer was inderdaad niet al
leen gewenscht, maar ook noodzakelijk.
Onze mannen raakten uitgeput het con-
vooi der gevangenen en bagage werd meer
en meer bezwaarlijk en het koude, regen
achtige seizoen kon plotseling zeer ge
vaarlijk worden.
Wij marcheerden sedert den morgen
door een verlaten streek geen hut, geen
levend wezen, velden die blijkbaar weken
lang braak lagen en waar het onkruid
welig tierde.
Het was ongeveer half. elf. Wij kwamen
in een bosch, waardoor een weg liep, toen
ik plotseling in de achterhoede kreten
vernam. Ik keerde mij om.
Een twintigtal soldaten, die zich dwars
door het bosch spoedden, beklommen de
hellingen. D'Estival volgde hen, met zijn
degen een vluchteling aanwijzend, dien ik
vermoedde zonder hem te zien. Hij vuurde
zijn mannen aan met zijn helder klinkende
stem „Vooruit jongens. Laat dien kerel
ons niet ontsnappen. Daarheen. Daar
heen, zeg ik je."
En de troep die zich voor de vervolging
verspreid had, verzamelde zich in de rich
ting naar het aangewezen punt om zich
eensklaps weer naar een ander punt te
spoeden, woedend dat zij het spoor ver
loren hadden.
Ik gaf een teeken, de colonne hield
stil en d'Estival voegde zich bij mij.
,,'k Vraag excuus, kolonel," sprak hij,
„maar ik bemerkte een Chinees in deze
struiken. Of het een spion is die ons na-
sluipt, of een arme duivel die uit zijn ge
boorteplaats is verjaagd, ik. weet het niet,
maar toen hij zich ontdekt zag, vluchtte
hij in het hooge grasHoor, ik wed
dat onze mannen hem gevat hebben.
En werkelijk, het geraas werd sterker
kreten, gelach en kwinkslagen klonken
dooreen, toen zij nader kwamen. Twee
stevige knapen kwamen met een Chinees
aan, dien zij bij de armen vasthielden, een
ellendig wezen van onbestejnden leeftijd.
Verschrikt, uitgeput en ademloos van den
snellen loop hijgde hij en beefde over al
zijn ledematen. Met een wenk riep ik
Joseph, mijn tolk. Dit was een goede
jongen vah ruim dertig jaar, een christen
afkomstig van Lang-Sin, met een helder
verstand en vol toewijding Hij sprak het
Chineesch vlot en zelfs de meeste dialec
ten van het Zuiden en midden van het
Hemelsche Rijk en hij had van onze mis
sionarissen zeer goed Fransch geleerd.
Dat dagelij ksch onderricht en zijn vol
komen toewijding hadden hem achter
eenvolgens doen opklimmen van knecht
tot tolk, tot secretaris, ja zelfs tot ver
trouwde, ik zou bijna zeggen tot vriend.
Hij had in het eerst groote moeite om
er iets uit te krijgen bij den doodelijk be
angsten ongelukkige..,, maar langza
merhand scheen deze moed te vatten.
Hij richtte zich op, zijn zwarte vreesach
tige oogen begonnen te schitteren, zijn
tong werd losser en hij begon met radheid
en overvloed van woorden te spreken.
Hij stond nu rechtop en scheen met ze
keren eerbied zijn van buiten geleerde
zinnen voor te dragen. Onze soldaten,
die éérst luisterden, eindigden met in
luid gelach uit te barsten.
„Kijk eens, hij bidt 1 't Is een boxer!"
„Neen, 't is een spion
Ik beval stilte en noodigde Joseph uit
te spreken.
„Die man is geen "boxer of spion,"
sprak hij ;%,'t is een christen. Sedert ge-
ruimen tijd is hij in dienst van den mis
sionaris. Flij is alleen ontsnapt aan de
uitmoording van zijn dorp. De boxers,
die sedert eenige dagen de omstreken af-
loopen, zijn gisterenavond in het dorp ge
vallen. Zij hebben alles gedood, alles ver
brand, alles geroofd. Hij biedt aan, u
naar de plaats des onheils te geleiden. De
l1'} ken liggen daar onbegraven."
„Ben je er zeker van, dat we niet met
een handigen spion te doen hebben
met een verrader, die uitgezonden is om
in een hinderlaag te lokken
„Ik-geloof het niet. Ik'geloof dat hij te
vertrouwen is. Bovendien dit pad door
het kreupelhout, deze planken, pas op
maat gezaafd, wijzen op de nabijheid van
een dorp.... De roode lucht aan den
horizon gisterenavond komt overeen
met zijn bericht over den brand."
„Vooruit dan!.."
Wij hervatten onzen marsch, vooraf
gegaan door den jongen Chinees, Links
en rechts liep een marinier met geladen
revolver, en ze trachtten hem te bedui
den dat hij geen verraad moest plegen,
wilde hij geen twee kogels krijgen.
De Chinees echter, die nu geheel ge
rustgesteld was, bekommerde zich er
niet om en liep stevig, maar kalm door.
III.
isSj;
DE MARTELAAR.
Helaas, hij had niet anders dan de
waarheid gezegd.
Een vlak terrein van groote uitgestrekt
heid deed zich aan ons oog op, badend in
licht. Flier en daar ontwaarde men, nog
rookende overblijfselen. Een puinhoop
wees de plaats aan der verbrande kapel.
Heele vluchten vogels zwierden rond,
een mengelmoes van opgetaste voorwer
pen, gebroken meubelen, huisraad, maar
ookafzichtelijk verminkte, lijken.
Men zag hoofden op staken gestoken,
waarvan het bloed nog afdruppelde en
vlekken in het zand maakte.
Dit was echter nog slechts een voor
bereiding van het vreeselijke tooneel,
dat ons nog wachtt:.
Achter een stuk muur gekomen, bleef
de Chinees, die angstig vooruitging,
plotseling staan. Met afgekeerd gelaat
en een hand voor de oogen wees hij met
de andere iets aan, terwijl hij stokstijf
bleef staan.
Aan een in den grond geslagen paal
was een nog jong man vastgehecht. Zijn
blonde baard, met bloed bevlekt, hing
op zijn borst, half bedekt door een ver
scheurde blauwe tuniqu die besmeurd
was met zwart geronnen bloed en de
blanke huid van den Europeaan zien liet.
Het gelaat met uitgestoken oogen en
vol blauwe vlekken was afschuwelijk
om aan te zien en de beide armen, door
een bamboesstaak horizontaal uitge
strekt, zoodat er een kruis gevormd werd,
lieten door het verscheurde en gezwollen
vleesch de halfverkoolde beenderen zien.
Met toortsen of komforen had men de
handen van den missionaris verbrand.
Van schrik en ontzetting stonden wij
als aan den grond genageld. Onze vier
honderd mannen waren als versteend.
Zij zagen evenals wij het vreeselijke too
neel voor zich, zij herkenden evenals wij
in dit vreedzame, droevige slachtoffer
een zoon van ons ras, van ons vaderland.
Dit treurig geschonden, gemarteld li
chaam was een kind van ons land ge
weest, gekoesterd en bemind door een
moeder, omringd door de teederste zor
gen, opgevoed en grootgebracht om hier
op vreemden bodem onder de vreese-
lijkste martelingen den dood te vinden.
Hij was hier op de oevers van den Tang-
ho gekomen, om aan de ongelukkige,
half verdierlijkte bevolking de leer des
heils te brengen, om hen de wet der liefde
in het Christendom belichaamd, te leere*
kennen.
En zie, dh wonder was bijna voltrok
ken. In deze trage hoofden, in deze
stompzinnige wezens, verlaagd door
eeuwenlange erfelijke verdierlijking, had
hij door de genade dos hemels een
vonk weten te werpen, een licht weten
te ontsteken en een warm vuur weten te
doen ontbranden hij had een christen
gemeente gevestigd, waarop hij, de apos
tel, zijn hoop voor de toekomst had ge
bouwd.
En ziedaar, hoe tengevolge van ik weet
met welk conflict van Europeesche be
langen, van de roofzucht der blanken,
plundering en verwoesting dit vreed
zame land overstroomd hebben
Toen is het ingeslapen heidendom ont
waakt, wild en vreeselijk. Moordend en
brandend stortte het zich over de vol
keren en landstreken. De bekeerlingen
en geloovigen, door den stijgenden vloed
van den opstand verjaagd, vluchtten tot
den herder en hier was het einde.
Het dorp werd verbrand, de christelijke
bevolking uitgemoord en voor hem, voor
hem vooral, den priester, den vreemdeling
heeft men als slot, de meest uitgezochte
langzame marteling bewaard.
Na woeste mishandeling, die zelfs zijn
oogen niet spaarde, het vuur de lang
zame vuurdood
IV,
DE BEGRAFENIS.
„Kolonel," sprak d'Estival op doffen
toon; „zullen wij hem de laatste eer be
wijzen
Ik knikte toestemmend. Spreken kon
ik niet de keel werd mij als toegekne
pen.
Het was een treffend, plechtig oogen-
blik.
Mijn troepen schaarden zich om den
martelpaal en brachten aan den martelaar
de honneurs, die men aan gesneuvelde
dapperen bewijst. Nooit heeft edeier
slachtoffer van den degen- eens officiers
een eerbewijs ontvangen, meer sympa
thiek, meer bewogen of meer godsdien
stig. Nooit werden met meer eerbiedige
geestdrift de wapens gepresenteerd aan
een overwinnaar
Intusschen hadden twee mannen op
eenigen afstand onder de boo men een
laatste rustplaats voor den martelaar ge
graven.
Zoodra zij gereed waren, werd het lijk
door de officieren met de meeste voor
zichtigheid van den paal losgemaakt, wij
vouwden wat nog van de armen overgeble-
was, op de borst samen en strekten hem
daarna op den grond uit.
Met een dubbel gevoel van godsdien-
stigen eerbied en vaderlandsche fierheid
werd het stoffelijke overschot daarop
in de nationale kleuren gewikkeld .en door
de vier oudste onderofficieren grafwaarts
gedragen en ter aarde betteld.
Niemand %kwam op het denkbeeld
van een lijkrede te houden, maar vóór
het graf zich over hem sloot, trad een van
onS vooruit, en met het oog gericht op
het eenvoudige kruis, dat onze brave
mariniers reeds op het graf geplaatst
hadden, sprak hij op luiden toon een ge
bed uit.
V.
EEN NAGELATEN BERICHT.
Toen de laatste schop zand over het
versche graf was uitgespreid, sloop" dè
jonge Chinees, dien wij vergeten hadden,
tot vlak bij mij en na iets van den grond
te hebben opgenomen, richtte hij mij
onder het fluisteren van eenige onver
staanbare woorden een onoogelijk voor
werp toe.
Ik nam het san en wendde de oogen
naar Joseph met een vragende uitdruk
king.
„Dat is het gebedenboek van den pa
ter," zei mijn tolk. „Quan-si".dit was
de naam van den Chinees „heeft het
opgemerkt en herkend en bracht het bij
u als den chef."
't Was een klein gebedenboek, dat de
dagelij ksche gebeden van den priester
bevatte. Het was oud, beschadigd en ver
sleten. Het leer van den band was eenigs-
Zins klam cn de bladen waren met een
bruin laagje aan elkaar gehecht,-w:ar het
zand op was blijven vastzitten.
Plotseling begreep ik het en liet de
mooie reliquie bijna uit de hand vallen.
Wat de blad-n aaneenhechtte en het' leer
van den band kleverig maakte was het
bloed van d:n martelaar.
Aan zijn voeten neergevallen was het
boek met zijn bloed besproeid gewor
den.
Ik opende het mpt godsdiensugen eer
bied, doch hoe verrast was ik, toen ik op
het schutblad met een perseel de volgende
woorden geschr.ven \ond, die mij de
tranen in de oogen dronrtn.
„De boxers van den Rooden Drieho k
naderen," zegt men. „Waar zullen wij
morden zijn In Uwe Hand, Heer, be
veel fk mijnen geest. 8 Januari 1901."
Ik sloot het boekje en drukte het ste
vig dicht. Dit laatste gebed, deze laatste
bloeddruppelen, zouden in het ader-
land aan zijn familie worden teruggegeven.
Bij nadere overweging, trof mij één
ding. Ja, het scheen mij zelfs dat een be
paalde plicht eischte, dat ik daaram
aandacht schonk, want in een vreemd
land en in oorlogstijd zijn de minste bi
zonderheden soms van groot belang het
geringste voorval kan het aanzien der
dingen wijzigen. Ik-had hooren spreken
van de Boxers, de namen van een groot
aantal hunner secten w ren mij bekend,
maar nooit had ik gehoord van de Boxers
van den Roeden Driehoek, Wie weet of
'de missionaris, door mij hun best an
bekend te maken, mij zelfs na zijn dood
niet een belangrijken dienst bewees. In
elk geval het bloed van dezen recht
vaardige .riep om wraak.
IV.
DE ONDERVRAGING.
Terwijl mijn manschappen op eénigen
afstand de soep gereed maakten de
natuur verliest nooit zijn rechten on
dervroeg ik Quan-si.
Hij toonde op het hooren van den naam
Rooden Driehoek een levendige verba-
Zing en vervolgens een hevigen schrik.
Door een voortdurend zwijgen, slechts
door enkele vage antwoorden afgebro-
k n, zocht hij mij te vermoeien.... maar
ik wilde het weten en drong, ja dreigde.
Hij klaagde „Ik zal op het voorhoofd
gemerkt zijn, ik zal overgeleverd worden
aan den draak, die mij zal verscheuren,
want de bonzen zullen het weten en nie
mand ontsnapt hun.... Ten minste,"
hernam hij na een oogenblik nadenken,
„gij en de chef zijt niet als de pater die
alles aanhoorde en niets oververtelde."
Joseph trachtte hem te oveftuigen.
„Stel je gerust, je hebt niets te vreezen.
Wij vertrekken morgen. De chef zal je
meenemen en je zult goed bewaakt wor
den. Niemand zal je een haar op je hoofd
krenken als de Franschen je beschermen."
„Zij zullen mij niet beschermen tegen
de bonzen i) die 's-nachts komen met
een talrijken troep, degenen oplichten
die hun zijn aangewezen en dan verdwij
nen. Zij zullen mij niet beschermen tegen
den draak, die mij kan.
„Ben je christen," onderbrak Joseph
hem, „en geloof je toch-aan den draak?"
„Ik ben christen," antwoordde hij
met krachtige stem, „maar de- draak be
staat en ik geloof ér aan.... iedereen
gelooft er aande arme pater geloofde
het ook en wist ons wel te waarschuwen.
O ja, hij k nde hen, de bonz n der pa
goden!.... Hij wist v/el dat zij drie of
vier malen 's-jaars gingen zoeken en hun
draak twee of drie jonge lieden brachten
om te verscheuren."
„Ja," ging Quan-si onder een vloed
van woorden voort, „alle bonzen, die be
last zijn met het verschaffen van voed
sel voor den draak, dragen een rooden
driehoek op het voorhoofd. Zij toonen
daarmee dat zij zijn dienaren zijn, aan
zijn dienst zijn toegewijd, bestemd om
den een of anderen dag, als er gebrek is
aan slachtoffers en dat gebeurt zich
op te offeren en hem tot voedsel te dié
nen. Naar ons van onze voorvaderen is
overgeleverd, is de tong van het monster
brandend als vuur en puntig als-en lans.
Richt hij die op een mensch, dan door
boort hij het voorhoofd in den vorm van
een driehoek. Het monster zuigt door deze
wond het bloed of sleept het lichaam in
Zijn hol om het op zijn gemak te verslin
den."
„Het is genoeg," zei ik tot Joseph, die
Zin voor zin vertaald had. „Dit is werke
lijk buitensporig bijgeloof en het is nut
teloos hierop verder in te gaan. Wat ik
nu nog verlang te weten is de aard van het
land, de plaats dezer pagode, de omgeving
en het getal roovers, die haar bewonen."
Ik vernam, dat twintig kilometer naar
't Zuidwesten deze pagode zijn dak en
klokketoren liet steunen tegen een enorme
rots, die zich als een dom te midden eener
open vlakte verhief. Ik wist dat eenige
bonzen er twee of driehonderd roovers
hadden verzameld en dat allen sedert het
uitbreken van den opstand en den open
oorlog tegen de „barbaren van het Wes
ten" zich roovend en plunderend over
het land verspreidden, terwijTzij de be
woners vermoordden. De schrik die hun
sombere legende allerwegen verspreidde
was zóó geweldig, dat men hen liet be
gaan en liever bestolen, ja zelfs liever ge
dood werd dan gevangen genomen, om
later te dienen als voedsel voor den ver-
schrikkelijken draak.
De pagode scheen slechts weinig ver
sterkt. Geen fort, geen ringmuur. Alleen
een stroom, die den voet der rots be
ll Priesters der pagoden.
spoelde en een boog beschreef, cmrfngde
de pagode van drie zijden en vormde
haar eenige bescherming. Men vond er
toegang over een brug van bamboes.
Ik wist genoeg en zond den Chinees, die
beefde om zijn eigen stoutmoedigheid,
weg, om met de soldaten hun soep te
gaan declen.
Joseph voerde hem weg.
D'Estival en ik wandelden neg eenige
minuten op en neer en spraken vertrou
welijk over onze plannen voor den vol
genden dag. Wij wen chten ons zelf ge
luk met den loop der zaken, die ons zoo
veel nuttige dingen had geleerd en ik
toonde hem het kleine boekje, dat op
wonderdadige wijze aan het vuur en aan
de roofzucht der bandieten ontsnapt was.
Dank zij deze aanteekening, deze paar
regels, door den missionaris in zijn ver
twijfeling neergeschreven, konden wij den
vijand aangrijpen en met een schitterend
slot onze zending, eindigen. Niemand
zou in de geheele provincie het hoofd
meer durven verheffen en dat voor langen
tijd, wanneer men zou weten, dat de pa
gode van den rooden driehoek door de
Franschen verwoest was. En dan zou
men zich aan de kameraden kunnen ver-
toonen met fier opgericht hoofd over
dit schitterend succes.
„Luitenant Vincent," riep ik tot den
officier, die de verdeeling der soep had
gecontroleerd, „kom eens hier, opdat wij
plannen kunnen maken voor de nieuwe
campagne." En wij besloten om na eenige
uren rust, die onze t oepen hard noodig
hadden, dadelijk weer te vertrekken.
VII.
VOORGEVOELENS.
Ongeveer een half uur na den vastge-
stelden tijd marcheerden wij in stilte tus
schen de bamboestammen. De troep, door
de rust verkwikt, scheen opgewekt door
het uitzicht op een nieuwen strijd. Nog
bewogen door het vreeselijk tooneel,
waarvan Z:j getuigen rew est waren, ver
heugden zij zich dat zij weldra den r ater
fouden kunnen wreken. Wij,officieren,
gingen meer bezorgd vocrwaarts en
waren droeviger geste m i over het bloe
dige tooneel, waarop weer een ander
...cu moeten volgen,
D'Estival vooral, die een weinig af-
r ezonderd liep, scheen diep in gedachten.
Ieder dihem kende, wist welk ten no
bele, sympathieke natuur hij was. Naar
het uiterlijk leek hij fatterig en verwijfd,
doch dit uiterlijk verborg een ongewone
kracht en een groot volhardingsvermogen.
Zoo was hij cok uiterst hoffelijk en be
leefd en als hij met fluweeien zachtheid
zijn meeningen verdedigde, verborg ook
dere een zeldzame geestkracht en een
onverzettelijk: o ertuiging.
Dat alles verwierf hun algemeene ach
ting en sympathie en ik beken het gaarne,
dat ik voor deze loyale, zachte en to:h
ferme natuur een diepe r enegenheid had
opgevat.
Ik naderde hem en sprak „Het too
neel van dezen morgen h eft u geschokt,
niet waar
„Dat juist niet, maar het heeft mij
somber gemaakt," antwoordde hij. „Bo
vendien aan den vooravond van een
gewichtige onderneming ik wil deze
zwakheid gaarne bekenn n, als het er
ene is ben ik al tij i een beetje in de
war. Va daag is dat, ik weet niet waar
door, nog erger. Een moord, dat is niets,
maar de dood dreigt altijd en als deze
mogelijkheid zich aan mij opdringt, ge
woonlijk na het een of andere onaange
name voorval dan zie ik den geboórte-
grond voor mij, met allen die mij dier
baar zijn. 't Lijkt een voorgevoel, en
dit geeft mij een zekere bekommerinng,
een zekeren angst.
Tegenove: anderen, die er om zouden
lachen of zich door zulke gevoelens zou
den laten misleiden, zou ik er niet over
spreken, maar tot u, kolonel, wiens vriend
schap en welwillendheid mij bekend zijn,
aan u, die mij beloofd hebt in een nood
lottig geval
„Mijn waarde d'Estival," onderbrak
ik hem eensklaps, „je bent onder een
verkeerden invloed. Jij, anders zoo vroo-
lijk, ziet nu alles zoo zwart in. Ik heb je
een belofte gedaan en die is mij heilig,
maar ik hoop ze niet te hoeven hou
den. Laten wij liever niet meer daarvan
spreken. Zie deze .mannen, die zich aan
onze zorgen toevertrouwd hebben, wij zijn
hun verstand, hun wil en wij hebben dus
niet het recht te luisteren naar ons hart
of onze verbeelding. Alleen de plicht
mag voor ons spreken."
„U hebt gelijk, dat is plicht
En hij zweeg en verzonk weer in diep
nadenken.
Ik eerbiedigde zijn stilzwijgen en
hoorde niets meer dan het ntiscfaen der
bladeren langs de kleederen en den doffen
regelmatigen pas op den vochtagen grond.
'VIII.
Wij marcheerden tot de schemering in
viel. Vóór de zon onderging was een stort
bui neergevallen en de zware droppels
vielen van tak tot tak, langzaam en een
tonig, ofschoon de regen had opgehou
den.
De vochtigheid en de koude waren
doordringend. Onze kleederen waren
doorweekt en van den bodem steeg een
graflucht op. De maan, die tusschen zwar
te gebroken wolken oprees, leek, een
kaars, di door een zwarten sluier een
somber licht verspreidde.
Toen wij aan den zoom van het bosch
kwamen, tond Quan-si plotseling stil,
bukte zich een of tweemaal om beter on
der de bcomen door te zien en wees toen
met zijn magere hand naar den horizon,
p „H'ong-sam-Kio," sprak hij vol schrik.
„De Roode Driehoek, de pagode van
den Rooden Driehoek," vertaalde Jo
seph.
Ik rekte op mijn beurt den hals en be
merkte bij het licht der maan, dat door de
dunne wolken heen kwam, een .rots
achtige hoogte, eenigszin gelijkend op
een koepel, die blonk van den pas ge
vallen regen. Een beetje schuin tegenover
ons strekt: de pagode zijn daken uit, die
van de hoeken opliepen. Geen geluid
werd vernomen, geen licht vertoonde
zich en geen beweging verried de aan
wezigheid van den vijand. Het was de
eenz amheid, d: kalme rust van een
winternacht.
Men had zich kunnen verbeelden een
open plek in een ongerept woud voor
zich te hebben, waren er niet onwraak
bare getuigen geweest van de aanwezig
heid yan den menseh het effen pad,
dat onder de boomen doorliep, en de
kanten der pagode, versch gelakt en ge
vernist, die in het licht der maan blon
ken als het zilveren beslag op een ebben
houten meubelstuk.
Zonder dat ik geloof wilde slaan aan
de berichten van Quan-si, zonder dat
ik vertrouwde cp de overdreven schat
ting van een verwarde verbeelding,
was het toch zaak om-voorzichtig te zijn.
Al waren er in plaats van drie a vierhon
derd, slechts hondervijftig of zelfs maar
tachtig vijanden, zij waren hoogst waar
schijnlijk gewapend en vooral fanatiek.
Een sombere legende, die sedert on
heuglijke tijden over deze pagode zweefde,
moest door de priesters geëxploiteerd
zijn en vooral tijdens den oorlog zouden
zij er voordeel van getrokken hebben.
Een ijzeren discipline maakte zeker
van den draak het zinnebeeld van een
verslinder van verraders en lafaards,
dat door het volksgeloof in een persoon
lijkheid was omgezet.
Ik voegde mij bij d'Estival.
Hij had zijn vroolijk gelaat weer terug
gekregen. Flet vreemdsoortige van de
plaats en tan het avontuur, het vooruit
zicht van een heldhaftigen strijd voor
den volgenden dag, deze atmosfeer van
geheimzinnigheid van de legendarische
plaats, waarin zij zouden doordringen,
verleidden zijn verbeelding. De soldaat
was weer bovengekomen bij hem.
Het was dan ook om hem genoegen te
doen, dat ik hem een zeading opdroeg.
Ik gelastte hem de open ruimte rond
te trekken -zonder uit de schaduw der
boomen te komen en een plaats te kie
zen, waar hij den vijand kon bewaken en
tij voorkomende gelegenheid hem zelfs
in den rug aan kon grijpen. Ik vertrouwde
hem Quan-si toe en sergeant Mallard,
die een beetje Chineesch kon radbraken
en droeg hem op vijf-en-twintig of der
tig goede schutters te kiezen om hem te
vergezellen.
„En vooral," voegde ik er tenslotte
bij, „geen nuttelooze vermetelheid
Voorzichtigheid en nog eens voorzich
tigheid."
„Dank u, kolonel," sprak d'Estival
met gevoel„dank u voor uw vertrou
wen en uw goeden raad. En wees gerust,
ik zal zeer voorzichtig zijn, ik ben niet
vermetel dan alleen als het moet. Dezen
nacht echter moeten wij wijs zijn."
Eenige cogenblikken later was hij in
de schaduw der boomen verdwenen.
Wat ons betreft, wij kampeerden op de
plaats, waar wij ens bevonden, zoo goed
het ging. De vochtige grond lokte weinig
tot rusten uit, hoe groote behoefte wij
daaraan ook hadden. De onmogelijkheid
om vuur aan te maken, uit vrees dat wij
de opmerkzaamheid zouden trekken,
beduidde een treurig avondmaal en om
dezelfde reden konden wij geen sigaret
of pijp rooken om de insecten te verdrij
ven, die ons kwelden. Na wat beschuit
geknabbeld te hebben en zijn rantsoen
drinken te hebben gebruikt maakte ieder
het zich gemakkelijk mogelijk. Ik
zelf trok mij terug in mijn tent, na strenge
orders voor de schildwachten te hebben
gegeven. Joseph zou op een eenvoudige
mat, die dwars voor den ingang lag, mij
gezelschap houden.
„Meen je op dien knaap te kunnen ver
trouwen
„Jawel, kolonel, hij is bijgeloovig, maar
eerlijk."
Ik wierp mij op mijnTegerstede en sliep
weldra in.
Hoe larig ik geslapen had, weet ik niet,
toen een gefluister van twistende stem
men mij wakker deed schrikken.
„Wie is daar," riep ik, terwijl ik op
sprong en werktuigelijk naar mijn revol
ver greep.
„Het is Quan-si, kolonel die er op staat
u een briefje over te geven. Ik kan hem
niet wegkrijgenHij begrijpt niets
van discipline en van wat men zijn over
heid schuldig is. Het is nog geen zes uur.
Ik wou dat hij wachtte. Bovendien weet
ik niet hoe hij heeft gedaan hij is door
de linie der schildwachten heen gekomen,
door het hooge gras kruipende. Niemand
heeft hem gezien."
„Geef hier dat briefje.'^
Bij het schijnsel van een nachtlicht
doorliep ik het 't was een blad uit een
notitieboekje, waarop d'Estival zijn eer
ste indrukken had opgeteekend,
„Kolonel," luidde het, „ik heb het
eerste deel mijner zending uitgevoerd,
zonder de aandacht van den vijand te
trekken. Ik heb mij stevig vastgezet in
het bosch onder bedekking van eenige
rotsen, die in een halven cirkel lagen en
waarop meetkunstige figuren en een
slang de draak waarschijnlijk wa
ren gebeeldhouwd. Ook stonden er eenige
Chineesche letters op, die ik niet kon ont
cijferen, ook omdat het nog niet helder
licht is.... De pagode is niet versterkt,
de beek die er omheen loopt is geen be
letsel. Ze is slechts een of anderhalven
meter breed. Niemand vermoedt onze
tegenwoordigheid of de uwe, want ik
zag met tnijn kijker de boxers, die rustig
water kwamen scheppen alsof zij zich
volkomen veilig waanden. Als u oordeelt
dat ik het eerst moet aanvallen, zou een
versterking van twintig man wel noodig
zijn, wijl liet garnizoen mij nogal sterk
lijkt te zijn. Moet ik echter alleen ,uw
beweging steunen, dan heb ik ruim
schoots mannen genoeg". d'Estival"
Ik antwoordde „Blijf, waar ge zijtl
Ik laat het aan u over u te vertoonen op
het geschikte oogenblik, maar versterking
zenden zou op dit uur gevaar meebrengen
om opgemerkt te worden. Wij zullen
spoedig aanvallen, ge zult weldra onze
alarmsignalen hooren.
d'Herbauge.
Quan-si nam het antwoord, boog zich
ter aarde en begon met zijn mager lichaam
te krimpen als een slang, waarop hij in
het struikgewas verdween.
Ik beschouwde eenige oogenblikken
het hooge gras, d#t zich juist bewoog
alsof er een slang door kroop en toen ging
ik Vincent wekken. Onze manschappen
ontvingen bevel zoo stil mogelijk op te
staan en zich gereed te maken. Bij ge
brek aan koffie, gaven wij hun een flink
rantsoen tafia. Ik bleef er bij en be
schouwde de bewegingen van al deze
jonge mannen in dien blauwachtigen
morgennevel. Hun door het klimaat ge-
bruindè gelaatskleur, hun vermagerde
trekken, ingevallen wangen en holle
oogen spraken van de ontberingen en
vermoeienissen van den veldtocht. En
evenwel droegen zij vroolijk en lachend
hun deel in alle moeilijkheden. Met de
zelfde opgewektheid poetsten en wre
ven zij hyn bajonetten of gespten zich
den koppelriem wat nauwer.
Had het niet iets beklemmends, te
moeten denken dat zij van zoover waren
gekomen, door zooveel moeilijkheden en
gevaren, om wellicht een onbekend graf
te vinden in deze grasvlakten op enkele
kHome'-f afstands van Tang-ko
IX.
DE AANVAL.
In de koude ochtendlucht klonken e»
weerklonken eensklaps de trompetten,
die den aanval bliezen.
Verborgen tusschen de boomen waren
wij in de bescbermende schaduw langs
den rand van het bosch vooruitgerukt
tot op driehonderd meters van de pagode
en toen snelden wij er eensklaps op los.
Met uitzondering van eenige water
dragers waren onze tegenstanders nog
in diepe rust. Er volgde dus bij hen een
onuitsprekelijke verwarring. Zij riepen,
schreeuwden, zochten hun wapenen
andoren vluchtten verschrikt naar de
pagóde met de armen boven het hoofd
en stieten op hun makkers, die van bui
ten kwamen, wat een verward mengel-