moet mij dus flat ontzettend oogenWk De Sneeuw als aankiaaer. te binnen brengen En die sneeuw, die verpTeger "HfTïët bed weer Tn, Tfc schaam- haar Bijzijn kwam, kreeg ik een onbehagelijk de mij wel gastvrijheid aan te nemen van gevoel en telkens als dat zwarte, door- de ouders van mijn slachtoffer, en om dringende oog zich op mij vestigde, riep niet met heu aan dezelfde tafel te moeten het in mijn hart akelige herinneringen en eten, gaf ik voor er een soort diëet op bittere gewetenswroegingen wakker, na te houden. Zoo weinig mogelijk ver- Den volgenden morgen begon ik met de wijderde ik mij van den zieke om mijn toebereidselen voor mijn vertrek. Gelooft verpleging zoo doelmatig mogelijk te u, dat op het oogenblik, waarop ik dat doen zijn. huis verlaten zou, een diepe droefheid zich Den eersten dag was een slank jong van mij meester maakte Ik was de gast meisje naast mij bij het bed komen zitten, geweest van een gezin, dat ik in droefheid Men noemde haar Johanna en zij sprak had gedompeld, door hetwelk ik haast ge- den heer en mevrouw Dumestre met vloekt had moeten worden, en nu ik daar vader en moeder aan. Ik hoorde dat zij zou weggaan, deed het mij pijn van hen de bruid was van hem, dien zij beween- te moeten scheiden. De dankbaarheid dier den. Haar bleek gelaat en zwarte haren, brave menschen, hun eenvoud, gastvrij- haar droevig starende, vochtige oogen heid en aartsvaderlijk familieleven, dat en lange rouwkleeren, dat alles verleende alles trok mij tot hen. Maar ik was niet haar een strenge schoonheid, die den waardig hen lief te hebben en mocht mij stempel droeg van een droevig lot. Alles gelukkig achten hun een kleinen dienst aan haar sprak van stille smart zonder te hebben bewezen. Met te vertrekken woorden, zonder tranen, een smart, die deed ik slechts, wat billijk was, door den hopeloos was en zich nimmer voegen zou band tusschen ons door te snijden, dien naar de onverbiddelijke werkelijkheid, ik zonder smaad niet langer had kunnen Daar zij een wees was, had men haar in de laten bestaan. Toch was ik over mijzelf familie opgenomen. Zij sprak weinig tevreden en in gedachten verzonken keek met Jacob, maar wanneer het gold hem ik door het venster naar het rijtuigje, dat een bizonderen dienst te bewijzen of hem mij naar de stopplaats van den Parijschen te overreden geneesmiddelen in te nemen, omnibus brengen zou en waarop reeds dan vermocht haar zachte, ernstige stem mijn bagage geladen werd. meer dan mijne bevelen of de smeekbeden Een licht kloppen aan de deur wekte mij Zijner moeder. Eigenaardig was dat, wan- uit mijn droomerijen ik opende de deur neer haar zachte, liefdevolle blik op mij en stond tegenover Johanna. Schrik en ver viel, deze duister en ongedurig werd en legenheid bekroop mij,doch zij trad zonder mij als 't ware doorboorde. Als zij de haast of verlegenheid binnen, alsof zij al oogen van mij afwendde, ging ik haar haar wilskracht bijeenverzameld had en na en kon niet zeggen of zij mij eerbie- nu op het oogenblik van handelen niet dige bewondering dan wel bijgeloovige aarzelen kon. En zij sprak dan ook een vrees inboezemde. voudig „Ik wensch u een oogenblikje trekhelüke schoonheid Wanneer ik in stotterend„Ik verzeg u, juffrouw, nat ik niets weet. Ik vef26ek tl, maak tl niet overstuur l" gevonden, geheimzinnige dokter! Hoe schandelijk om zijn vrienden zoo te ver geten Ik heb uw adres slechts kunnen achterhalen door een brief, dien u had laten liggen, en dien wij bij toeval ge vonden hebben. Maar wat geeft dat ook Iets nieuws, dokter, groot nieuws 1 Raad eens. U raadt het niet?" van de waarheid moet overtuigen T M»is t*asm9t S mij omringt, die mij overal vervolgt als getuige van mijn laisdrijf (Slot). Uitgeput wierp ik mij met gesloten oogen op een bank neer alles scheen „Ja, hij is hetAlmachtige God 1 Hij mij te verlaten, het bewustzijn mijner is hetDie jas, die trekken, die zoo diep kracht en van mijn jeugd, mijne liefde in mijn herinnering staan gegrift, dat ze voorde wetenschap, de hoop dat nog nooit zullen worden oiitgewischt 1" eens het uur zou komen, waarin ik dat Ik werd angstig de moed begaf mij. Ik oogenblik van misdadigen waanzin zou belde en met bovenmenschelijke moeite kunnen uitboeten, de genegenheid voor gelukte het mij kalmer te schijnen dan ik mijn familie, mijne vrienden, alles ver was. liet mij, alles stortte voor mijn voeten „Hoe is het ermee," riep de moeder ang- ineen. Ik voelde mij in een onpeilbaren Stig uit. afgrond getrokken en ik was de wanhoop „Beter dan ik gevreesd had," antwoord- nabij, toen ik de sneeuw in mijn nabij- de ik. „Zijn toestand is ongetwijfeld be- heid hoorde kraken. Ik opende de oogen, denkelijk, maar niet hopeloos. De crisis een schaduw kwam naar mij toe het staat voor de deur, maar zij zal eer red- was Dumestre. dend dan doodelijk zijn 1" „Wat scheelt u toch mijnheer Is u „O mijnheer, moge God u verhooren!" ziek „Geef mij papier om te schrijven en „Neen, neen, laat mij zitten zend dan aanstonds iemand naar de stad „U laten zitten Ik heb u veel te hard om geneesmiddelen te halen 1" noodigKom mee, mijn zoon vraagt Men bracht mij terug naar dezelfde naar u kamer waar ik bij mijn aankomst binnen- „Uw zoon ah, Jacob 1 Ja, u hebt ge- gelaten was. Nu brandde er vuur in den lijk 1" haard en men had de kamer een weinig Ijlings snelde ik op het huis toe, zacht- geordend. jes voor mij heen mompelend „Het is „Mijnheer," wendde ik mij tot den waar, zij hebben mij noodig Aan deze vader, toen er een knecht met het recept gedachte klemde ik mij vast als een ver- weg was, „ik wensch u een oogenblik te drinkende aan de hand, die hem toege spreken 1" reikt wordt. Ik vond den zieke eenigs- Wij bleven alleen. zins beter, in rustigen sluimer. De ge- „Veroorloof mij dat ik u eenige vragen neesmiddelen waren aangekomen ik stel. Een dokter komt wel meer in de diende ze hem toe en stelde de ouders noodzakelijkheid een klein verhoor af te gerust over den toestand van hun zoon nemen 1" ik verklaarde, alleen bij hem te willen „Vraagt u gerust 1" blijven waken en verlangde dat zij allen „Hoe heet uw zoon zouden gaan slapen. „Jacob 1" Ofschoon uitgeput van vermoeidheid, „Maar in zijn ijlen spreekt hij dikwijls waren mijne zenuwen toch te zeer ge- den naam Peter uit 1" spannen dan dat ik den slaap zou kunnen „Dat is zoo, mijnheer. Zoo heette zijn vinden. Ik ging aan het voeteneind zitten broer. Hij roept hem..,." en met de oogen op den zieke gevestigd, „Zijn broer Die is dus afwezig?" verviel ik in een diepe droomerij. In het „Hij is dood," antwoordde de ander en huis heerschte de meest volkomen stilte, boog het hoofd. zoodat niets mij in mijn overpeinzingen „Vergeef me, indien ik, zonder te wil- stoorde. „Neen", zeide ik tot mijzelf, len, treurige herinneringen in u wakker „niet het toeval heeft mij na zes jaren vol roep gewetensvroeging aan het bed van zijn „Integendeel, het doet mij goed van stervenden broeder gevoerd. En ik moet mijn Peter te spreken. O, het was zoo'n de Voorzienigheid prijzen, die mij toe- beste, zoo'n flinke jongen Hij wilde sol- roept „Gij hebt den een gedood, genees daat worden en liet zich inlijven. Hij nu den ander 1" Maar wat zeg ik, ge- trok met zijn regiment naar Rusland., dood? Het is mogelijk, maar niet zeker, het is nu juist zes jaren geleden dat wij Ik heb het niet gezien, maar toch wel ge- Zijn laatsten brief ontvingen 1" hoord hoorde ik de schoten niet En „Maar het is geen nieuwsgierigheid al zou het niet gebeurd zijn, dan nog ben die mij drijft, doch levendige belangstel- k een moordenaar, daar ik het wilde!" ling is u volkomen zeker van zijn En de armen uitstrekkend naar het por- dood tret van Peter, riep ik uit„O, als het „Neen, dat niet, en mijn arme vrouw mogelijk was, als ik u kon doen terug verwacht hem dan ook nog altijd. Het is keeren, hierheen in den kring uwer fa- waar, dat er nog voortdurend eenigen milie, ik zou mij voor uwe voeten werpen; uit dat onzalige land terugkomen. Maar ik zou uwe handen kussen en uitroepen ik durf niet meer hopen. Hij is onge- „Heb medelijden 1" O God, indien dit twijfeld dood als hij nog in leven was, mogelijk kon zijn 1" zou hij zeker schrijven. O, hij hield zoo- Ik keerde naar het bed terug om Jacob veel van ons, die goede jongen 1" bij het licht der lamp te onderzoeken. De grijsaard zweeg; de tranen rolden Langzaam had ik een groote genegenheid over zijn wangen. Ik durfde nauwelijks voor den knaap bij mij voelen opkomen, nog meer te vragen bang als ik was te Hij had mij nog niet gezien dan in zijn ijl- veel te hooren. Maar ik kon den drang koortsen, ik kende hem pas sedert eenige niet weerstaan, mijn twijfel op te heffen, uren en toch was mij niemand dierbaarder „In welk regiment diende hij," vroeg ik. op aarde dan hij. Ik boog mij over hem „In het derde regiment voltigeurs!" heen en sprak „Wees niet bevreesd 1 „In 's Hemelsnaam, hoe heet u dan?" Ik zal u redden 1 De dood zal het niet „Ik Dumestre 1" wagen u aan mijn armen te ontrukken. Deze naam verpletterde mij. Gij zijt mijn eenige hoop, mijne recht- „Heeft men het u dan niet gezegd," vaardiging, mijn teruggewonnen eer, ging hij voort. „Hier noemt men mij al- misschien ook mijn zoolang en zoo vurig gemeen vader Philip dat is mijn doop- verlangde rust I Ik wil, verstaat ge, ik naam. Maar wat scheelt u, mijnheer wil dat gij zult leven 1" U is doodsbleek bent u niet wel Een streep licht gleed door de blinden, Ik raapte al mijn wilskracht bijeende dag brak aan. Ik opende het venster, een plotselinge duizeling had mij aan- De weg, de boomen en struiken, de vel gegrepen toch stond ik op. den, die tot aan het woud reikten, dat in „Vergeef mij," stotterde ik. „Ik heb den dichten nevel haast onzichtbaar was, dien vreeselijken veldtocht ook meege- alles was met sneeuw bedekt. En dat maakt en eiken keer als ik daaraan her- gezicht beklemde mijn hart door zijn innerd wordijzig uitzicht als de meedoogenlooze, „Mijn God Zoudt u mijn zoon mis- hardnekkige getuige van mijn misdaad, schien gekend hebben Ik sloot het venster weer en keerde naar „Neen, neen, ik heb hem niet gekend! het bed terug dAdrik begreep het Maar die herinneringen zijn zoo vreese- was mijn eenige hoop op rust en vol- lijk 1 Nog eens, vergeef mij Ik heb slechts doening. een beetje frissche lucht en rust noodig Toen de heer en mevrouw Dumestre om weer tot mijzelf te komen." weer verschenen, zeide ik tot hem „De Met deze woorden verliet ik haastig nacht was rustig, maar nog kan ik niet de kamer, waarin Dumestre hoogst ver- zeggen dat alle gevaar geweken is. Ik baasd achterbleef. Nauwelijks was ik wil u dus een voorstel doen misschien buiten of ik liep als doelloos recht vooruit, komt u dit zonderling voor en u is vrij Een kleine tuin, met sneeuw bedekt, om het af te wijzen. Behalve de belang- strekte zich achter het huis uitdaarin stelling, welke uw zoon mij inboezemt, liep ik nu, als waanzinnig, heen en weer., levert zijn ziekte mij meerdere eigenaar- „Is het mogelijk," riep ik met luider dige gezichtspunten op, die ik als dokter stem uit. „Het toeval, neen, de Voor- gaarne nader zou bestudeeren. Ik verzoek Zienigheid, voert mij naar de ongeluk- u eenige dagen hier te mogen blijven, kige ouders, wier zoon ik gedood heb! tenminste tot den terugkeer van uw huis- Er is geen twijfel aan dit portret, die dokter. Ik zal mij hiervoor aan u verplicht naam Peter Dumestre, hij is hetZeker, rekenen hij moet het zijn En niets waarschuwde Zij hoorden mijn verzoek met verbazing mij daarvoorik had niet het minste aan en wierpen elkander vragende blik- voorgevoel ervan, toen ik dezen drempel ken toe. Ik kwam hun verlegenheid te betrad, ik de moordenaar van bet ge- hulp en na eenige aarzeling namen zij luk dezes familie 1 Maar wat zal ik be- mijn voorstel aan. Mijn doel had ik dus ginnen Wat moet ik doen 9 Alles, alles bereikt ia ik nam mijn plaats als xkkgn- Zoo verliepen eenige dagen. Alleen des te spreken, mijnheer nachts, wanneer ik alleen bij Jacob waak- ik boog ten teeken van instemming. Zij te, gevoelde ik mij opgewekter, in de een- sloot de deur en begon „U is op het zaamheid werd mijn beklemd hart ver- punt te vertrekken, mijnheer, en het zou licht. Gedurende den dag echter was mijn ondankbaar van mij wezen, als ik mij ook last bijna ondragelijk allen stonden dan niet erkentelijk betuigde, dat u Jacob, dien om het ziekbed en tevergeefs verzocht jk als een broeder beschouw, gered hebt!" ik, den zieke met rust te laten. De vader De woorden kwamen op zeer natuur- ging twintigmaal in 't uur de kamer in lijken toon over haar lippen. Dan ging en uit de moeder stond er als wezen- zij voort „De manier, waarop ik tot u loos bij te kijken, nu en dan in tranen kom, moet u vreemd voorkomen, ik uitbarstend. Ze scheen wel in den geest weet dat het misschien niet past voor een met het portret van Peter, op wien zij jong meisje, maar," voegde zij er, met zoo trotsch geweest was en dien zij nog een droevigen glimlach bij, „ik ben geen altijd hoopte weer te zien, te spreken; jong meisje meer, ik ben weduwe. Ten- Johanna werkte, zonder een woord te slotte" hier haperde zij „wensch spreken of hielp den zieke. En ik? Ik moest ik een onderhoud met u, mijnheer!" mij voortdurend verzetten tegen de steeds „Spreek gerust, mejuffrouw, wanneer terugkeerende verzoeking om te vluchten, het in mijn macht is uw wensch te ver door in mijzelf telkens te herhalen, dat de vullen," antwoordde ik verrast en veront- dood naar alle waarschijnlijkheid zou vol- rust. gen, indien ik den zieke verliet, en ik Zij scheen te aarzelen, toen zei ze snel: moest mij dwingen het onverschillige ui- „U weet meer van Peter dan u ons ver- terlijk van een dokter aan te nemen. teld hebt De verbetering in den toestand hield Dus toch 1 Zij stond onbewegelijk voor aan. Een laatste crisis die ik voorzien had mij, mijn ziel doordringend met haar en die doodelijk dreigde te worden, ont- helderen, strengen blik, de hand naar wikkelde zich gunstig. De koorts bleef mij uitgestrekt als om de aalmoes van uit en de genezing begon. Ik sprak er een woord van hoop te vragen en ik zou van te vertrekken, maar men hield mij gaarne mijn leven hebben gegeven, als terug en verzocht mij te blijven, tot de ik dit had kunnen doen. zieke voor het eerst weer in staat zou Zij hield mijn verwarring voor een half Zijn uit te gaan. Ik herinner mij nog die bewijs. „Ja, nietwaar, u weet meer 1 O, eerste wandeling, als was het gisteren ge- ik heb het wel geraden, hoort u slechts! weest. Steunende op den arm van Jo- Ik heb wel gemerkt dat u van den dag van hanna, die voor hem als een zuster ge- uw komst af altijd weer uw oogen op het worden was, wandelde Jacob in de warme portret van mijn Peter gericht hebt. Maar middagzon langs de paden van den tuin ik geloofde zeker, ik vergiste mij en met den zwakken, sleependen gang van vraag u daarvoor verontschuldiging ik een zieke. De overgelukkige ouders volg- meende in de uitdrukking uwer oogen den hem, dan kwam ik met de bedienden, iets zoo treurigs, iets vreemds, iets ja, die allen waren komen toeloopen om den zoo is het iets wanhopigs te ontdekken „jongen heer" te zien. zoodat ik u niets durfde vragen. O, ik „Je moet je niet overspannen," zei zijn had het toch zoo graag gedaan, maar ik moeder met angstige bezorgdheid. was bang. U scheen met mijn geliefde door „O, nog een klein eindje, moeder, tot een verschrikkelijk geheim verbonden, aan de bank onder den grooten kersen- Verontschuldig mij, maar het ongeluk boom Johanna draagt mij bijna 1" stortte als een weerlicht op mij neder en Men ondervroeg mij met de oogen en verlamde mij en soms vraag ik mijzelf af, ik stemde toe. Het was dezelfde bank, of ik niet krankzinnig geworden ben 1" waarop ik in dien eersten nacht was neer- Inderdaad gloeiden haar oogen van een gezegen, overweldigd door gewetens- vreemdsoortig vuur, zoodat ik voor haar wroeging. verstand vreesde. Na een korte poos keerden wij weer in „Ik heb op u gelet," ging zij voort, huis terug mijn taak was afgeloopen, „Ik zag, met hoeveel innige vriendschap ik kon dus vertrekken. Ik deelde aan de u gisteren van Jacob afscheid nam. Toen familie mijn besluit mede allen drukten sluimerde hij in zijn leunstoel in en de hun leedwezen daarover uit en overlaad- anderen verlieten het vertrek. U meende den mij met dankbetuigingen. Ik had alleen te zijn, u ging voor het portret van groote moeite om de belooning, die de Peter staan en u bleef daar lang naar kij- brave Dumestre mij had toebedacht, af ken, alsof u zijn trekken onuitwischbaar te wijzen. Het huis cn al zijn bewoners in uw geheugen wilde prenten alvorens juichten mij toe alleen Johanna behan- heen te gaan. Ik zag u door een kier van delde mij koelzij bleef stil en terugge- de deur en stond op het, punt om binnen trokken, als was zij bekend met den waren te treden, teneinde u te verrassen en tot stand van zaken. Zij was, zooals ik reeds spreken te dwingen maar ik wou alles gezegd heb, een vreemd meisje en te mid- z»en wat u deed. Plotseling bedekte u het den van die brave menschen, wier een- gelaat met beide handen en op de knieën voudige reine ziel te kennen was bij het vallend, strekte u de armen naar het por- minste woord of gebaar, bleef zij alleen tret uit, woorden mompelend, die ik niet voor mij een onoplosbaar raadsel. Ik had verstaan kon. Ik merkte alleen aan de uit- haar meermalen en vooral in de laatste drukking van uw gelaat dat het een gebed dagen erop betrapt, dat zij mij met een was en dat u weende. Ik weende met u. eigenaardig vorschenden blik aankeek. En ik was vastbesloten binnen te treden, Zij vermeed hetTnet mij te praten, maar toen iemand de trap opkwam als op scheen mijn geheim te willen doorgronden, een misdaad betrapt, ging ik op de Was het inbeelding van mijn ongerust vlucht I" geweten of onderging ik den invloed van Ik hoorde dit alles aan zonder te weten baar ernstige, trotsche en toch zoo aan- wat ik daarop moest antwoorden en »P*a» In plaats daarvan nam haar opwinding toe. „Neen", riep zij uit, „loochen het niet 1 U hebt Peter gekend 1 O, spreek toch 1 Niet waar, hij is immers dood Ik weet het zeker, als hij niet dood was, als ons ook maar de minste hoop bleef, dan had u het gezegd dan had u tenminste iets van dien rampzaligen veldtocht ver teld 1 Een soldaat vertelt altijd van zijn krijgsverrichtingen, maar u vermeed zelfs de geringste aanduiding daarover!" „Maar juffrouw Johanna, u spreekt war taal. Geloof mij, als ik nooit van dien rampzaligen oorlog spreek, doe ik dat alleen omdat dit zulke verschrikkelijke herinneringen in mij wakker roept, waar ik niiet aan wil denken 1" „Maar waarom weende u dan voor dat portret Waarom strekte u de armen er naar uit Neen, u zegt mij de waarheid niet. U houd mij voor te zwak om alles te hooren 1 Maar u vergist u 1 Ik ben sterk, u kunt mij alles zeggen 1 Ik ben toch de eenige hier, die hem werkelijk bemint. Zijn vader was eerst diep terneergeslagen, maar nu wil hij er niet meer aan denken; zijn moeder wil niet gelooven dat hij voor altijd verloren kan zijn zij blijft hopen cn verwacht hem nog gedurig Jacob was nog te jong ik ben liet dus, wie u alles Zeggen kunt. Ik zal u helpen, u zult zien dat ik'alles dragen kan ik ben rustig, ik ween niet meer. Dus u was bij hetzelfde regiment ingedeeld, of hebt u misschien zijn wonden verbonden U antwoordt niet. Het is dus zoo niet Hebt u hem misschien in het veldlazaret gebracht om hem te verplegen Of zag u hem wellicht in de sneeuw neervallen, doorboord door de kogels van de Kozakken „Juffrouw „U beeftHet is dus zoo, ik heb het geraden," riep zij met wilde smart uit. En snikkend ging zij voort „Mijnheer, ik be zweer u, heb medelijden met mij 1 Ik ver zoek slechts één woord, niets dan één en kel woord 1" Zij nam mijn hand, wierp zich op de knieën voor mij neder en wilde mijn vin gers kussen. Ik stiet een kreet van af schuw uit en trok mijn hand zóó snel terug, dat ik evengoed als zij over mijn heftigheid verbaasd stond. Wij beiden Zwegen een oogenblik zij bleef recht voor mij staan, in haar ernstig, zwart kleed nog grooter schijnend en keek mij streng en koel aan. „Wat verbergt u voor mij," vroeg zij met gedempte stem. Voor haar vorschenden doordringenden blik moest ik de oogen neerslaan een ijzige rilling overviel mij ik wankelde en voor haar op den grond zinkend, fluisterde ik „U foltert mij 1 Vergeef mij, ik ben zoo ongelukkig 1" Ik kon 't niet langer verdragen;'ik voel de mij overweldigd door hulpeloosheid, schaamte, medelijden met mij zelf mijn feheele natuur smachtte naar verlossing, k begreep dat ik haar alles zou moeten zeggen, mij voor haar moest vernederen. Dat noodlottig geheim, dat mij dreigde te verstikken, moest eindelijk uit mijn hart gerukt worden door een volledige en oprechte bekentenis 1 Maar toen ik het hoofd ophief om te spreken, zag ik Johanna daar staan, zóó schoon in haar smart en in haar angst, dat trots en men- schenvrees mij weer aangrepen ik kon maar niet besluiten mij aan den toorn en de verachting van dit edele meisje over te leveren. „Neen, neen, het is onmogelijk, nooit, nooit 1" En ik vluchtte ontzet weg. Ik sprong in den wagen, die al op mij wachtte. Dienzelfden avond nog bereikte ik Pa rijs en den volgenden morgen schreef ik aan den heer Dumestre een brief, waarin ik mij zoo goed mogelijk zocht te veront schuldigen voor mijn onbeleefd, over haast vertrek uit het huis, dat ik nooit meer wilde wederzien. Bijna een maand lang leefde ik afge trokken, terwijl mijn misdaad mij onop houdelijk voor oogen zweefde. Toen ging ik weer met vernieuwde kracht aan de studie en dacht zoo weinig mogelijk aan mijn vrienden in Tourainc. Alleen Jo hanna's beeld vervolgde mij onophoude lijk, tot zelfs in den slaap nu eens zag ik haar ernstig, koel, met dreigende oogen, de eene hand naar het portret, de andere naar mij uitgestrekt dan weer neergeknield aan mijne voeten, heete tranen schreiend, met loshangende haren, in haar vertwijfeling nog edeler schijnend dan anders. Ben geneeskundig werk, dat in de Aca demie der Wetenschappen grooten bijval verwierf, maakte mij beroemd en ik was er haast in geslaagd mijn akelige herinne ring op den achtergrond te schuiven, toen na een jaar de heer Dumestre, buiten zich zelf van vreugde, mijn studeerkamer binnentrad of ljever binnenviel. „Ha, eindelijk," riep de grijsaard, mij omHtlgeadA „dadelijk heb ik u dan toch „Pardon, ik „Hij leeft, dokter 1 Hij komt terug Hij ligt te Straatsburg in het hospitaal, wel ziek maar dat beteekent niets u zult hem wel genezen, want, weet u, ik neem u mee 1 Eindelijk, Goddank, heeft Siberië zijn prooi losgelaten 1" „Maar, in 's Hemels naam, over wien spreekt u toch?" „Wel, van Peter 1" „Peter 1" „Ja, mijn goede vrouw heeft toch maar gelijk gehad 1 U herinnert u toch maar dat zij niet aan zijn dood gelooven wou en hem altijd nog terugverwachtte, o, die moederlijke liefde 1" „Peter," herhaalde ik twijfelend. Mijn buitengewone verbazing onderdrukte mijn vreugde. „Wel, natuurlijk U ziet er uit als ge loofde u mij nietDie geleerden zijn toch altijd ongeloovig. Hier, ongeloovige, kijk dan zelf, pak aan, lees 1 Hier is de brief uit Straatsburg." „Hij heeft dus geschreven?" „Hij Neen Wat wilt ge Hij is nog ziek Neen, het is een oppasser uit het hospitaal lees zelf maar, dan zal het u wel duidelijk worden 1" En ik las Straatsburg, 13 Februari 1888. Mijnheer, Uw zoon, Peter Dumestre, een oud soldaat, die in den Russischen veldtocht in het derde regiment voltigeurs diende, heeft mij opgedragen u zijn gelukkige aankomst in het militaire hospitaal te Straatsburg aan te kondigen. U zult on getwijfeld verwonderd zijn dat hij u se dert meer dan vijf jaar geen bericht meer gezonden heeft. Maar als krijgsgevangene en later als arbeider in de mijnen van Siberië kon hij tot zijn groot verdriet niet schrijven, daar de Russische politie eiken brief voor Frankrijk onderschepte. Nu is hij vrij en kon, ofschoon hij aan de rech terhand verwond is nu geheel Duitschland tot hier doorreizen. Binnen eenige dagen hoopt hij naar het vaderland te kunnen terugkeeren maar zijn middelen zijn uit geput en hij verzoekt hem zoo spoedig mogelijk vijftig thaler te doen toekomen om de kosten der reis te bestrijden, die hem in uw armen terug zal voeren. U zult wel zoo goed willen zijn mij die som voor hem te doen toekomen, want zijn wonde verhindert hem zelf het ontvang bewijs te teekenen. Hij omhelst u harte lijk, gelukkig door de vreugde die zijn wederzien u en de gansche familie zal bereiden. Ontvang ook de oprechte ge- lukwenschen van Uw dw. dienaar, Felix Guéreau, verpleger in het Kon. Mil. Hospitaal te Straatsbur g." Toen ik dien brief tot het einde toe gelezen had, ondervond ik het eerste oogenblik slechts vreugde, de vreugde van een gestorvene, die tot een nieuw le ven ontwaakt, en zonder het ongeloof, waarop ik mij naar den geeest dier tijden beroemde, zou ik op de knieën gezonken zijn om den Hemel innig te danken: Maar wijl ik niet aan het bestaan van een He mel geloofde, viel ik alleen den goeden Dumestre om den hals. „Wel, wat zegt ge daarvan, vriend," riep deze uit. „O, die brief, die gelukkige briefIk heb hem wel twintigmaal ge lezen en herlezen en ik kon het geen en kelen keer doen zonder te weenen Zijn gelaat straalde van vreugde, ter wijl de tranen over zijn roode wangen liepen. „U kunt u voorstellen, hoe heel het huisgezin in de war was, toen de post dien brief bracht. Allen jubelden dooreen ik ben er nog doof van. Mijn vrouw, mijn lieve Agatha, viel bijna in onmacht en mompelde slechts „Ik wist het wel ik heb het altijd gezegd En toen zij weer tot zich zelf kwam, scheen zij wel twintig jaren jonger. Jacob sprong juichende rond de dienstboden schrei den, Turk zelfs blafte u weet wel Turk, die u vroeger bijna wou verscheu ren. O, u is het geweest, die al die vreugde over ons huis gebracht heeft. Jacob ge nezen, Peter teruggekeerd mijn God, 't is bijna te veel geluk, waarlijk te veel!" Hij omarmde mij meermalen en scheen zelf ook twintig jaren jonger geworden! Hij had zijn beste kleeren aangetrokken; nooit had ik hem zoo fraai uitgedost ge zien „Maar," begon hij weer, „verbeeld u nu dat die eigenzinnige Johanna, zij, die toch het meest gelukkig had moeten zijn, niets gelooven wil van Peter's te rugkeer. Zij praat tr om heen zegt, dat biet nitt «n dat zich «ent Die twijfel maakte mij nadenkend en het was of een zwarte wolk mijn geluk verduisterde. „Zij is niet wijs Begrijpt u er iets van. Ik ben er kwaad om geworden, dat ze ons zoo die vreugde gaat bederven Te twijfelen aan den goeden Guéreau, dien braven jongen, die zoo mooie en voor treffelijke brieven schrijft dat is slecht 1 Ik zeg u dat zij niet wijs is, vind u ook niet?" „Ongetwijfeld, mijnheer Dumestre, maar ik begrijp dat men ongeloovig wor den zou Er is van zoo menigen soldaat beweerd dat hij terug zou komen en toch „Dus u denkt als zij," vroeg Dumestre ontstemd. „U gelooft dus niet wat er in dien brief staat?" „O jawel maar „Welnu, ik blijf bij mijn plan, ik neem u mee naar Straatsburg, want u is mij on ontbeerlijk dan kunt u onderweg over uw bezorgdheid nadenken. Wij moeten niet vergeten dat hij gewond is, de arme jongen 1 En ik ben alleen maar goed om de vroolijkheid er in te brengen en hem zijn vijftig thaler te brengen. Het was voor mij niet noodzakelijk geweest op reis te gaan, maar ik kan het doen, de wijnoogst is dit jaar goed uitgevallen. Dus, dokter, niet talmen hoor 1 De post koets rijdt om twaalf uur af, ik heb al twee plaatsen voor ons besteld, U gaat nu eten en pakt het allernoodzakelijkste in en dan kom ik u over een uur afhalen. Ik ga intusschen de stad eens bekijken en mijn vrouw een kleine verrassing berei den En hij daalde al fluitend de trap af. Zoo was elk voorwendsel voor mij afge sneden en ik moest mee, ofschoon ik er ver-van af was zijn vertrouwen te deelen! Johanna had gelijk. Hoe dikwijls was men al bedrogen door tijdingen, dat zoons of broeders waren teruggekeerd uit de sneeuwvelden van Rusland 1 Maar toen ik eenmaal met den heer Dumestre op weg was naar Straatsburg werkte zijn kinderlijk vertrouwen op mij in en nam ik deel in al de plannen, die op den terug keer van zijn geliefden zoon gebouwd waren. Ik dacht aan de mogelijkheid dat Peter mij zou herkennen en was vast besloten hem een volledige bekentenis af te leggen. Het was tegen vier uur 's middags. De toren van Straatsburg rees voor ons op te gen den duisteren hemel en het begon te sneeuwen. Een rilling, zooals mij altijd overkwam wanneer het sneeuwde, over viel mij, en m'euwe twijfel rees in mij op. Eindelijk kwamen wij aan. Nu was het tijd om te handelen. Nauwelijks waren wij uitgestapt of wij gingen regelrecht naar het hospitaal, waar ik vroeger zes maanden als assistentarts gediend had. De directeur herkende mij en bracht mij en mijn geleider binnen. Wij kwamen door een groote zaal, met lange rijen bedden bezet en Dumestre, die zijn ongeduld niet langer bedwingen kon, liep op een der verplegers toe en riep „Ligt hier soms Peter Dumestre?" „Dumestre Neen 1" „Dat moetEen oud-soldaat van het derde regiment voltigeurs, uit Siberië teruggekeerd 1" „O, Dumestre Hé, zeg eens, Gué reau," riep hij spottend een zijner collega's toe, „je hebt geluk, man Daar komen je vijftig thaler 1 't Is alleen maar lastig dat de oude heer ze persoonlijk brengen komt 1" Dumestre stond stom van verbazing, maar ik, die alles begreep, sprong op den verpleger toe en nam hem onzacht bij den arm. „Zwijg, ongelukkige," riep ik uit. „Laat mij los Hoe kunt u ook zoo dom zijn om op die misplaatste grap in te gaan Bij deze woorden stotterde de grijsaard, terwijl hij bleek werd en wankelde „Zoo, is het een njisplaatste grap o God 1 heb medelijden met ons 1" Hij zonk ineen. Ik nam hem op, maakte zijn bovenkleeren los en legde de hand op het hart het klopte niet meer, leven loos gleed hij uit mijn handen, een beroer te had een eind aan zijn leven gemaakt. „Ik heb mij," ging dokter Ambert voort, „nooit meer duidelijk kunnen her inneren wat daarna gebeurde. Ik weet alleen maar, dat de directeur tot mij zeide: „De ellendeling die den plotselingen dood van uw metgezel veroorzaakt heeft is al weggezonden. Wilt u mij gelooven, als ik u zeg dat dit reeds de twintigste is, dien ik moet ontslaan Die schurken zoe ken uit een controlelijst van een der hier aanwezige officieren een naam uit van iemand, die vermist wordt. Dan schrij ven zij op goed geluk af naar de familie en daar er overal lichtgeloovigen zijn, die gdd zenden, worden zij in hun ellendig Searijf aangemoedigd 1" Met den poetwagen keerde ik naar Parijs en toen naar Tours terug. Mijn toestand was ellendig. Op de koude sneeuwvelden van Rusland had ik hek lijkwsx den zoon achtergelaten en nu moest ik aan de ongelukkige familie het lijk van den vader terugbrengen. Welk een reis 1 Toen ik, door slaap overmand, de oogen sloot, zag ik de gestalte van den grijsaard vóór mij oprijzen, nu lachend, dan weenend, en wanneer ik met geweld mij wakker hield, herinnerde mij iedere halte aan den diep ongelukkigen vader. Eindelijk knielde ik op het kleine kerk hof in Touraine voor een nog open graf. Sneeuw, altijd weer sneeuw, viel lang zaam daarop neder en bedekte met haar reine blankheid de aarde, als weende de hemel over een der ongelukkigste schep selen op deze aarde. Daar aan de poort van het kerkhof droeg men zijn bewuste- looze vrouw weg; aan mijn zijde knielde Jacob, hevig snikkende aan den anderen kant van het graf stond Johanna met droge, vlammende oogen, die steeds op mij gevestigd waren, rechtop in haar zwart gewaad, dat zij nooit had afgelegd. Ik heb haar nooit weergezien. Later hoorde ik, dat zij bij mevrouw Dumes tre gebleven was, tojzij haar de oogen had toegedrukt. Toen was zij vrij err waren haar verplichtingen jegens de familie van haar verloofde vervuld zij trad in het klooster en stierf spoedig daarna. Jacob heeft nog in het ouderlijk huis, gehuwd; ta, grootvader al en omringd door een jalrijke nakomelingschap. Wat mij zelf aangaat, u weet, hoe ik geleefd heb. Nu ik zestig jaren lang overal den dood ver volgd en met hem gestreden heb nu wil ik hopen, dat God mij zoo lang ril het leven gelaten heeft om een moordenaar gelegenheid te geven boete te doen 1" „Zeg dat toch niet," sprak ik hem tegen, „zou dan een enkel onzalig oogenblik op wegen tegen een geheel leven van opoffe ring en naastenliefde Dokter Ambert gaf mij een teeken om te zwijgen. Hij nam een verzegeld schrij ven, dat op tafel lag en reikte het mij over met de woorden „Mijn geheele vermogen vermaak ik aan Jacob Dumestre en zip kinderen. Hier is mijn testament ik reken er op, dat u 't zult uit voeren. Ér» nu, mijn vriend, laat mij alleen ik heb rust noodig. Het verhalen der geschie denis van mijn leven heeft mij aangegre pen en toch voel ik mij gelukkig, nu ik ze u verteld heb. Ga heen en denk zoo nu en dan nog eens aan den ouden dok ter Hij zweeg en zonk uitgeput in zijn leun stoel achterover. Diep geroerd nam ik zijn groote, uitgeteerde hand tusschen de mij ne, sloop toen op de teenen weg, zonder een woord te spreken, een langen blik vol medelijden op den grijsaard werpend. Acht dagen later volgde ik zijn lijkbaar naar het kerkhof, en toen de geestelijke die hem tot God teruggebracht en hem het vertrouwen op Gods barmhartigheid her geven had, het kerkhof verliet, brak de zon door de wolken. Ik ging naar huis over de vastbevroren, krakende sneeuw, die het geheim van den dokter in mijn geheugen terugriep en ik herinnerde mij de woorden van Walter Scott„Er is in het leven van sommige menschen zoo veel kwaads en tegelijk zooveel goeds, dat wij hen niet kunnen oordeelen dat komt" alleen God toe 1" BESTRAFTE LEUGEN. Bedelaar. Mag ik u een aalmoes ver zoeken; sinds acht dagen heb ik geen warm eten gehad. Keukenmeid. Daar hebt ge wat (geeft hem een bord soep.) Bedelaar (onwillig). Alweer broodsoep dat is nu al de vierde maal van daag. VERBLOEMD. Tusschen A. en B. ontstaat een hevig dispuut; ten slotte vraagt A.: „Hoor eens mijnheer, kunt gij gedachten lezen? B. Neen. A. Dat doet mij veel genoegen, ge zoudt u anders wel eens beleedigd kun nen gevoelen. ALTIJD LIEF. Een dame ging op reis en ontving kort daarna van een barer vriendinnen, die de gewoonte had steeds vriendelijk en beleefd te schijnen, een brief, die aldus begon: „Lieve Betsyl ik kan mij nog maar niet aan uwe lieve afwezigheid ge wennen." EVENTUEEL Als ik het lot nog had, dat ik twee jaren geleden in de Staatsloterij speelde en de beide laatste cijfers in- plaats van 45, 23 waren geweest, en dit lot een Oos- tenrijksch ware, dan zou ik vandaad den boogsten prijs in de OosteBrijluche loterij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 8