DRIE MEIDAGEN. EEM AVONTUUR OP ZEE. „Nu, ga dan maar, maar een volgende maal Laura de Pachtersvrouw. Het was de eerste Mei 1798. De zon wierp dien dag haar laatste stralen op Clare-Island, aan den mond van de Clew- baai, op de Iersche kust. Het Engelsche schip Calliope lag in het stille water voor anker, zijn zeilen klapperden tegen de masten. Twee strandbewoners een jonge man en een meisje schreden barrevoets langs het water. „Je vertrekt dus morgen", begon het meisje droevig, terwijl zij de lange stroo- ken zeegras in haar mand stopte. „Ik zal- hier aan je blijven denken, wanneer de woeste wind om onze hut buldert en jij er niet meer bent om het dak te herstellen." Dc jonge man zag haar ernstig aan, eer hij antwoord gaf. „Kathleen", zeide hij, „denk aan de toekomst, die vóór mij ligt. Oud Ierland maakt zich gereed voor een langdurigen oorlog.'' Het meisje huiverde en hij ging voort: ,,'t Is van daag de eerste Mei 1798. Luister Kathleen, Vandaag over twee jaar zullen wij naar de abdij.van Murrisk gaan 'an de overzijde der baai, en dan zullen V;Ij ons tot den abt in de verwoeste kerk begeven, en hij zal ons als man en vrouw in den echt verbinden. Ik zeil morgen uit naar Innisboffin, om de pieken over te brengen, en als het leven mij gespaard blijft, zal ik mij in de baai van Killala bij de Franschen aansluiten. „Zul je wei eens schrijven", vroeg het meisje. „Zeker", antwoordde hij „telkens wanneer ik een bode kan vinden om een brief over te brengen. Maar de tijden zijn onrustig verkwijn dus maar niet van verdriet, als de post traag aankomt." Een schaterend gelach onderbrak zijn woorden. Opziende, ontwaarden de twee gelieven twee mannen, die op een vooruit stekenden rotskant boven hen stonden. „Zij hebben ons laatste vaarwel gezien," fluisterde het meisje blozend. „Wie zijn die heeren daarboven „Dat zijn geen heeren", antwoordde hij gedrukt, „'t Zijn matrozen van 's Konings schip. Zij komen wapens zoeken, maar ik Zal hen voor zijn, Clare Island is geen veilige plaats meer. Mijn pieken en ik Zeil nog vannacht naar Innisboffin. Mor gen is het misschien te laat." Twaalf maanden later lag Z.M. schip Calliope weer in de baai, en z'n zeilen flapperden weer lustig tegen de masten evnels een jaar geleden. Eén punt van het programma was veranderd, en dat was Katheen's kleeding. Zij droeg nu eenvuur- rooden rok en een blauw keurslijf en om haar hals een wit zijden doek allemaal afscheidsgeschenken van Maurits. Haar voeten staken in schoenen van ongelooid leer, en in heur haar droeg zij een Spaan- schen kam, die de zee na een storm had aangespoeld. Gedachten aan haar afwezigen verloofde doorkruisten haar brein, en zij hunkerde naar een brief, die van zijn heldendaden verhaalde. Hij had tweemaal geschreven en gemeld, dat hij zich in de baai van Kteas bij de Fransche vloot had aangesloten. „Ik heb een zwaren dag gehad met naar wapens te zoeken", sprak Jack Hardy, een matroos van de Calliope, die Kathleen van aanzien bekend was, en hij ging in het zand zitten. „En ge hebt er geen gevonden", riep het meisje zich opeens omdraaiende. „Ja wel, ik heb ze gevonden en opge borgen, om daarmee tegen de muiters te getuigen", hernam hij op doffen toon. „Welke muiters", vroeg Kathleen, een eind van den man afschuivende. „Muiters en pieken, diit beteekent het zelfde", zei Jack Hardy, tegelijkertijd twee roestige pieken te voorschijn halend. „Deze krijgswapens", ging hij met bij tenden spot voort, „heb ik onder het dak van gindschc hut verborgen gevonden. Maurits Regan heeft daar zelf gewoond, maar hij is overgeloopen. Zijn vader en ;oeder zullen in hechtenis genomen wor- (en, tenzij gij zeggen kunt waarheen de jogel gevlogen is." b „Maurits Regan heeft die pieken niet onder het dak verborgen, cn de oude menschen ook niet", antwoordde het meisje langzaam. „Ik heb het gedaan". „Gij", riep de verbaasde pikbroek uit. „Dan arresteer ik je in naam des Ko nings. Morgen zal ik je over de baai naar Westport roeien, en dan zult ge voor den magistraat terecht staan." 1 „Och heer", barstte het ongelukkige meisje los. „Moet ik Clare Island verlaten, vóór Maurits terugkomt? Als hij naar Kathleen zoekt, zal hij haar niet weer vinden. Ik heb de pieken aan land ver borgen, één voor hem en de andere voor mij, en de zeeman heeft ze gevonden." Dit zeggende stond zij op en haar han- v V» - den wringende g?ng zij op Jack Hardy toe. „Laat mij-nog één nacht bij mijn ouden vader blijven", smeekte zij, „en morgen ben ik tot uw dienst, om over de baai te varen." „Ik heb je niet eerder noodig, vóór de dag aanbreekt", hernam hij gemelijk. „Om zes uur maak ik de boot les, wees dus op dien tijd gereed. Ik wou, dat zij de mijne was, dat lieve kind," mompelde hij bij zichzelf, terwijl hij Kathleens verdwijnen de gestalte nakeek. II. Dc dag brak aan met motregen en mist. Op het strand stond Kathleen O' Flakker, al op de boot te wachten, die haar naar Westport zou overbrengen. Zij was in Zondagsgewaad, behalve dat zij haar schoenen in de hand drceg, uit vrees dat het vuil der boot ze zcu besmeuren. Aan boord van de Calliope zag zij een sloep in zee laten, en een uur later stond Jack Hardy naast haar. Hij duwde de boot af en legde de pieken op den bodem. Kathleen bond haar beste schoenen aan de roestige wapens, en de zeeman en het meisje voeren weldra over de wateren der Clewbaai. Jack Hardy zag er deftig uit, terwijl hij de roeiriemen hanteerde. Hij deed zijn best het meisje tot luisteren te bewegen, door voorvallen uit zijn ondervinding bij den Ierschen opstand te vertellen. Zij was doof voor al zijn verhalen, totdat hij kwam aan het gevecht dat in de baai van Killlala had plaats gehad, toen de Calliope het Fransche schip Belle-Isle in den grond had geboord. Zij herinner de zich, dat Maurits zich bij de Fransche vloot gevoegd had, en vroeg met ingehou den adem naar de namen der overlevenden. „Een van de bemanning van Clare- Island werd afgeroepen," antwoordde Flard y onverschillig. „Zijn naam." stamelde Kathleen. „Maurits Regan", was het antwoord. Zij slaakte een kreet van vreugde. Hardy werd ontstemd hij wierp de roeiriemen achter ,zich en naderde het meisje. „Verheug je niet te vroeg," sprak hij langzaam. „Maurits Regan is dood en verdronken. Maak je dus maar niet druk om hem. Ik zag hem in de baai van Killala met den dood worstelen en wierp hem nog een roeispaan toe, maar hij greep mis en Zonk." „Vertel mij maar niets meer", kreet Kathleen. „Dood of levend ik ben de Zijne." „Onzin", antwoordde de zeeman. „Luis ter naar mij Kathleen. Ik heb je lief en heb je lief gehad sinds den dag, dat ik je het eerst zag. Wat is je antwoord „Geen ander dan Maurits", riep zij. „Laat mij met vree Maar Jack Hardy gaf het niet op, hij wilde haar hand nemen, maar zij greep de pieken, om zich tegen hem te verdedigen. Door die beweging was zij bijna over boord gevallen. Hardy ving haar in zijn armen op, maar de pieken verzonken naar den bodem der Clew-Baai. „Gij slimmerd", mompelde de man, „De pieken zijn verloren nu is er geen bewijs tegen je." En hij stuurde de boot naar Clare-Island terug. Het was de vooravond van de Mei maand, een jaar na Kathleen's overtocht van de Clew-baai. Een zeeman, in de Fransche uniform gekleed, stond aan de kust bij West-port naar den kant van Clare-Island te kijken. Hij wenkte een man toe, dat hij de boot zou losmaken, toen zijn aandacht getrokken werd door een vreemd voorwerp, dat in het zeegras lag. „Twee pieken en een paar schoenen", riep hij uit. „God zij geloofd, de schoenen zijn van Kathleen. Wat dé pieken betreft, die kunnen mij niet schelen, doch roei nu maar wat je kunt, naar Clare-Island", sprak hij tot den matroos. Hij wierp de pieken in de boot. Twee uren later bereikte hij Kathleens hut, en de deur openduwende ontwaarde hij een bleeke gestalte, die in een doek gehuld bij den haard zat. Het meisje sprong op cn een oogenblik later had de binnenkomende haar in zijn armen gedrukt. „Ben jij het Maurits? Ja, je bent het heelemaal zelf, en mijn schoenen hangén om je hals", riep zij uit. Haar bejaarde vader kwam Maurits nu ook het welkom toeroepen, en overstelpt door het genoegen van het weerzien, nam Maurits een stoel en begon van zijn avon turen in den jongsten oorlog te vertellen, Een littecken ontsierde zijn voorhoofd, en toen Kathleen hem vroeg hoe hij daar aan kwam, antwoordde hij, dat een slag met een roeispaan de oorzaak daarvan was. Toen de Calliope de Belle-Isle in den grond had geboord, lag de bemanning van het laatste schip in het water rond te drij ven. Maurits greep een plank cn zwom naar land, toen er een boot naderde met matrozen van de Calliope. Een hunner gaf hem een slag met een roeispaan. „En opziende," ging Maurits voort, „herkende ik den man, die op den avond, vóór ik Clare-Island verliet, ons afscheid gezien had. Er volgden nog drie slagen kort na elkaar en als een vriendenhand mij niet een touw liad toegeworpen, zou ik omgekomen zijn." Toen vertelde Kathleen hem van Har dy's huwelijksaanzoek in de sloep en van hetgeen er met de schoenen gebeurd was, en beiden lachten van blijdschap bij die anecdote. Terwijl zij daar zoo hand in hand naast elkaar zaten, zeilde de Calliope uit de Clew-baai en voerde Jack Hardy en de ongure herinnering, die hij had achter gelaten, met zich naar het Zuiden. „Ik heb een premie van honderd pond verdiend," zei Maurits, „als beiooning voor mijn dapperheid bij het gevecht in de baai van Killala. Voor dat geld heb ik voor ons drieën een huisje; op Arran ge kocht. Morgen is het de eerste Meidag, Kathleen, en wanneer wij in de abdij van Murrisk getrouwd zijn, zeilen wij naar de Arran-eilanden." En zij gingen op den eersten Meidag onder zeil. De triestige, regenachtige November dag liep ten einde. In voorname rust lagen dc villa's daar langs de Colling-wcod- avenue gerijd, en slechts nu en dan klonk de stap van een eenzamen wandelaar door de stilte. Aan het einde van de met lindeboomen beplante laan dook de gestalte van een man in den regen op. Langzaam liep hij de eene zij van de laan af en beschouwde aan dachtig de gevels der huizen. Naar zijn uiterlijk te oordeelen, behoorde hij tot den werkmansstand. Een versleten pet be dekte zijn hoofd, en onder een jekker van grove stof droeg hij een blauwen arbeiders kiel. Behalve een tamelijk lange ladder drceg hij een klein bundeltje werktuigen. Na lang zoeken scheen hij eindelijk het gewenschte huis gevonden te hebben. De villa werd door overste Winstone French en zijn familie bewoond. Van de straat uit kon men het grijzende haar van den overste, die in zijn gelijkvloers gelegene studeerkamer zat, duidelijk zien. Blijk baar zat hij voorovergebogen, in zijn werk verdiept, aan zijn schrijftafel. De man,die buiten stond, had dit alles met een snellen blik gezien. Hij streek nog eenmaal zijn kleeren glad en trok aan de bel. Hij hoor de hoe de klank van .het metaal in de ruime voorhal weergalmde en hoe lichte schre den de deur naderden. Spoedig daarop werd de grendel voor de deur wegge schoven en een zindelijk gekleede dienst bode vroeg wat hij verlangde. In een paar woorden deelde hij haar mede dat hij van de gasfabriek kwam om de leiding na te kijken, en hij werd door liet dienstmeis je naar den kelder gebracht, waar de gas meter stond. Overste Winstone French hield even met zijn arbeid op om de leege straat in te kijken, waar de regen nog altijd in dikke stralen neergutste. En zoo triestig als het daarbuiten uitzag, was het ook in het hart van den officier. De week daarop moest hij weer een nieuw troepentransport naar Zuid-Afrika begeleiden en zou hij afscheid nemen van de zijnen, misschien wel voor altijd. Winstone French was soldaat met hart en ziel, maar van zijn beide zoons die bij het begin van den oorlog mee uitgetrokken waren, was er al een bij Modder-fontein gevallen en de gedachte dat misschien ook hem zulk een lot be schoren was en zijn vrouw alleen met on mondige weezen zou achterblijven, stem- dejjhem droevig. Wezenloos gleden zijn blikken over de veldtochtsplannen, die voor hem op tafel uitgespreid lagen. Plotseling kromp hij verschrikt in een. Bijna onhoorbaar was de deur ge opend en op den drempel stond de werk man met de ladder op den schouder. „Floe durft u binnenkomen zonder te kloppen," vroeg de overste toornig, ter wijl hij haastig de stukken bij elkaar greep en ze in een ijzeren kistje duwde. „Ik heb tweemaal geklopt en toen ik geen antwoord kreeg, dacht ik, dat er nie mand in de kamer was," antwoordde de gasfitter. „Zoo, en wat is er van je dienst," vroeg de overste wat kalmer. „Ik kom van de gasfabriek om de gas buizen te inspecteeren." c Winstone keek den arbeider die nu juist geen geruststellend uiterlijk had, vluchtig aan zijn voorhoofd was laag en onder de borstelige zwarte wenkbrauwen fon kelden een paar zwarte, onrustige oogen. Naar gewoonte sloot de overste dl cassette, schoof ze in een lade van zijn schrijftafel en deed deze eveneens op slot. De beide sleutels stak hij bij zich en verliet de kamer om den fitter zijn gang te laten gaan. Nauwelijks was de man alleen of inplaats van naar het gas te kijken, sloop hij naar de deur en luisterde met aandacht. Toen het geluid der voet stappen verstomde, nam zijn gelaat een listige uitdrukking aan en hij sloot, zonder gedruisch te maken, de deur af. Nu sloop hij naar de secretaire terug, haalde in groofe haast, maar nog steeds luisterend, een klein breekijzer onder zijn werktuigen vandaan en begon te werken. Gedurende een kort oogenblik was een kort breken en splinteren waarneembaar, toen week de afsluiting en de inhoud lag voor den dief open. „Die ijzeren cassette moet ik hebben, daar zit alles zeker in, anders was hij niet zoo ontsteld geweest, toen ik binnen kwam," mompelde hij halfluid, greep de cassette en stopte ze onder zijn blouse weg. Onhoorbaar trad hij aan het venster en keek naar buiten. De straat lag nog altijd even eenzaam en verlaten. Voorzichtig opende hij het raam en schoof de ladder naar buiten. Toen sprong hij met de be hendigheid van een kat over de venster bank, nam-de ladder op den schouder en verwijderde zich met haastige schreden. Spoedig was hij in de vallende duisternis verdwenen. Een kwartier later ongeveer begaf Win stone Frech zich weer naar zijn studeer kamer om te zien of de fitter nog niet klaar was. Tot zijn verbazing vond hij de deur van binnen gesloten. Door een bang voorgevoel gedreven, liet hij terstond een smid komen, die de deur met geweld open brak. Eén blik op de geforceerde secre taire zei hem genoeg. Ondanks het pij nigend zelfverwijt, dat hij de buitengewoon kostbare papieren niet goed genoeg had weggesloten, werd hij door een grenze- looze woede tegen den listigen dief aan gegrepen. Het was hem aanstonds dui delijk dat hij hier met een ver Ideeden spion te doen had, daarbij kwam nog de ergernis over zijn domheid, dat hij zich op zoo'n manier had laten beetnemen. Onverwijld stelde hij het ministerie van oorlog en de geheime politie van den diefstal in kennis, maar de dagen verliepen zonder dat er van de papieren of van den spion ook maar eenig spoor gevonden werd. „RechtsomkeertHalt I" Scherp en duidelijk .klonken de bevelen der officie ren door de stille avondlucht. Daar ston den zij nu in lange rijen, zwijgend, in veldtenue, achter hen de lange trein, die hen uit hun garnizoen hier had heenge bracht, vóór hen de groote zeeboot, slechts door een smalle plank met het vaste land verbonden, die hen over eenige uren naar de verre stranden van Zuid- Afrika voeren zou. Door de militaire ka pel begroet, kwam ook de generaal naar de kade toegereden. De leider van trans port no. 125, overste Winstone French, la£ zijn rapport voor en inspecteerde met den generaal dc vertrekkende troepen. In een korte kernachtige toespraak wend de de generaal zich nog eenmaal tot de sol daten, toen begon de inscheping Met het oog op het late avonduur wer den geen bezoekers meer toegelaten en zoo ging de inscheping tamelijk vlug in haar werk. Een van de laatsten, die de loopplank betraden, was de „mindere" Percy Woodcock. Hij was al op de helft, toen hij plotseling zulk een onverwachten stoot in den rug kreeg, dat het geweer van zijn schouder gleed en bijna in het water gevallen was. Woedend keerde hij zich om, omdat hij in het voorval een ongepaste scherts van een kameraad meende te zien. Maar hij vergiste zich, want zijn aanrander was een man in zeemanskleeding, die in zijn haast om aan boord te komen, tegen den soldaat was aangebotst. „Kun je dan niet beter uit je oogen kij ken! Je ziet toch wel, dat hier maar plaats is voor één man," bromde Woodcock en hing zijn geweer over den schouder. De ander zag er bleek en ontdaan uit en in zijn oogen glom een onderdrukte vrees. „Laat mij eventjes passeeren,".smeekte hij met heesche stem, „ik hoor bij de be manning en moest al een half uur geleden aan boord zijn, maar bij deze drukte kan ik misschien nog onbemerkt in de machi nekamer komen. Als de kapitein het ziet, word ik van boord gejaagd 1" „Waarom kom je dan ook niet op tijd,"_ bromde Woodcock, die zijn kwade bui nog altijd niet overwonnen had. Hij keek den vreemde onderzoekend aanzijn woorden schenen wel waarheid te bevat ten, tenminste naar zijn uiterlijk te oordee len. Hij droeg een stokerskiel en in de hand een pak, in een doek gebonden. Eigenlijk had Woodcock weinig zin hem een pleizier te doen, maar hij kreeg toch eenig medelijden met den man en zei v/at voorzichtiger, hoor 1" De ander mompelde een paar onver staanbare woorden, liep den soldaat voorbij en was weldra in het gewoel der troepenmassa verdwenen. Zoodra deze allen aan boord waren, werd de loopplank ingetrokken en weldra voer de „Tan- tallon-Castle" met het~transport 125 de haven uit. Zes dagen was men reeds op zee, en een zoele, heldere nacht breidde zich uit over den Oceaan. In de verte doken, voor het ongewapend oog nauwelijks zichtbaar, de vage omtrekken van Kaap Palmes uit de duisternis op. Op het achterdek wandelde een sol daat langzaam heen en weer het was Percy Woodcock, die de wacht had. Het geweer had hij onder den arm genomen en nadenkend keek hij naar de met ster ren bezaaide lucht. Plotseling meende hij op de trap, die naar het achterdek voerde, een licht gedruisch te hooien, maar vóór hij er zich goed van bewust was, stend reeds de onbekende, die hem zes dagen gelden op de loopplank tegen het lijf ge- loopen was, vóór hem. „Wat wilt gij hier vroeg Woodcock geërgerd. „Laat mij een beetje lucht scheppen, 't is beneden zoo heet, ik word er ziek van," antwoordde de ander met gedempte stern. Woodcock dacht na. Het was hem niet geoorloofd op wacht met leden der be manning te sprekenmaar de ronde was al gedaan en vóór er nog een uur om was, zou zich zeker geen „hoogere" meer laten zien. „Ge moogt hier niet blijven, verstaan Is u niet door den kapitein gezegd, dat de toegang hier voor de bemanning ver boden is," vroeg hij. De ander schudde het hoofd en trad op de reling toe. „Wordt u de arbeid te zwaar?" vroeg Woodcock, want de onbekende begon hem te interesseeren. „Ik houd die hitte niet uit, het is mijn eerste reis," was het antwoord. Een zonderling gevoel van angst maakte zich van Percy meester, toen hij in de flikkerende oogen van den stoker keek, die hoe langer hoe meer de reling naderde, Hij klemde het geweer vaster in de handen en deed instinctmatig ook een stap voor waarts. Op hetzelfde oogenblik echter werd hem zijn geweer uit de handen ge slagen en voelde hij zich door de armen van zijn tegenstander omklemd. „Laat mij los," siste Woodcock, en trachtte zich tevergeefs los te wringen de ander antwoordde niet, maar ont wikkelde een voor zijn kleine gestalte- verwonderlijk groote kracht en poogde den soldaat zijn geweer te ontnemen. Woodcock riep luid om hulp, en op de brug werden haastige stappen gehoord. Op dit oogenblik voelde zich de soldaat met kracht teruggestooten, zoodat hij bijna omvertuimelde zijn tegenstander was snel op de reling toe gesprongenen deed vergeefsche pogingen om de boei van den wand los te maken. Even snel wierp Woodcock zich op zijn tegenstan der en voordat deze de boei had losge wrongen, had de soldaat hem bij de schou ders gegrepen en hield hem met ijzeren vuist vast. „Laat mij over boord! Ik wil over boord," kermde deze en verweerde zich als- een waanzinnige. Het gewoel van dezen twee strijd had ook de andere soldaten gewekt en allen, ook de officieren, ijlden naar het dek. Overste French kwam na den stuurman, die met Woodcock samen nauwelijks den weerspanninge kon bedwingen, op het achterdek. In korte woorden werd hem van het voorgevallene rapport uitgebracht. „Hij heeft zeker de tropenkoorts gekre gen van de hitte," meende de overste. „Breng hem in de cel tot hij uitgewoed is 1" Door veel handen aangegrepen, werd de ongelukkige, die zich nog -altijd met handen en voeten verdedigde, mid scheeps gebracht, en twee soldaten met geladen geweer hielden nog voor de deur van de cel de wacht. Het was alsof men een levenden duivel opgesloten had. Woedende kreten uitstoo- tend wierp hij zich met alle kracht tegen de ijzeren wanden of trommelde met de vuisten tegen de deur. Teil slotte stierven zijn kreten weg in een dof gemompel en hij verzocht aan de buitenstaande sol daten den overste te halen, omdat hij een uiterst gewichtige mededceling te doen had Een der soldaten begaf zich naarfde hut van den officier en Winstone French, die iets bijzonders achter het buitengewoon geval zocht, kwam aanstonds. Op zijn be vel werd de deur geopend, maar de solda ten moesten met geveld geweer de opening bewaken, opdat de man niet zou uitbreken Werkelijk scheen de stoker zich ook het eerste oogenblik op de soldaten te willen werpen, maar toen hij de onmogelijkheid daarvan inzag, liet hij zich gewillig naar de hut van den overste voeren. Hij scheen aan een doodelijken angst ten prooi, want hij beefde over heel het li chaam en op zijn voorhoofd stonden groote zweetdruppels. „Welnu, wat hebt ge mij te zeggen," vroeg Winstone French. Hier in het volle licht kon hij de trekken van den man beter Zien dan op het schemerig verlichte dek. Deze man met zijn laag voorhoofd en on rustige zwarte oogen kwam hem bekend voor, maar hij kon zich niet herinneren waar hij hem vroeger had gezien; door zijn beroep kwam hij met honderden menschen in aanraking en maakte dus een vreemd gelaat niet zoo'n indruk op hem. „Ik moet u alleen spreken," bracht de stoker er met moeite uit, „maar spoedig, anders is het te laatZijn oogen dwaalden doelloos rond en zijn tanden klapperden hoorbaar. De overste wenkte de matrozen en de soldaten, die zich langzamerhand voor de open kaiuifsdeur verzameld had den, dat zij Zich zouden terugtrekken. „Nu, vooruit er mee Niemand hoort ons," beval de officier en zijn oogen staar den strak in die van den stoker. Deze mompelde halfluid eenige afgebroken zinnen, die door de buitenstaanders niet verstaan werden, maar zij zagen hoe de overste onwillekeurig een stap achterwaarts deed en van kleur verschoot. „Is het waar wat gij mij vertelt," riep hij uit en pakte den kerel bij de schouders. „Handel spoedig/overste, anders zijn we allen verloren," was het antwoord. Een ijzeren wilskracht drukte zich op het gelaat van den overste uit, hij wenkte twee soldaten. „Voert dezen man naar den kolenbunker beneden Hij moet daar een pakket halen. Yerliest hem geen oogenblik uit het oog en handelt snel Snel, hoort ge I" Hij werd weggevoerd en in den bunker bekomen, begon hij met koortsachtige haast op een bepaalde plaats met zijn vingers de kolen weg te krabben. Einde lijk kwam een in pakpapier gewikkeld voorwerp, dat den vorm van een groote sigarenkist had, te voorschijn. „Laten wij weer naar boven gaan," kuchte de stoker en hield het pak met beide handen vast. Verwonderd voerden de soldaten hem de kajuitstrap weer op, maar halverwege kwam de overste op wiens gelaat een geweldige opwinding te lezen stond, hen al tegemoet. „Breng hem naar de kajuit terug," be val liij, terwijl hij den stoker de doos uit de handen rukte en in greote sprongen aan dek sprong. Het achterdek was leeg. Met uitgestrekte armen slingerde Win stone het pakket zoo ver mogelijk in zee. Een dof gedruisch weerklonk en op de plaats waar de juist gezonken was, spoot een straal water de lucht in. „Bijna te laat," mompelde hij en een rilling liep over zijn lichaam. Eén blik wierp hij nog naar achteren, toen verliet hij het dek en keerde naar zijn hut terug. Door een energieke handbeweging be duidde hij den soldaten zich terug te trekken. Schuw in een hoek weggekropen, bleef de stoker alleen met den overste achter, die in gedachten verdiept, met groote stappen het vertrek op en neer liep. Plot seling stond hij vlak voor den rnan stil en keek hem met toornige, niets goeds voorspellende oogen aan. „Juist toen de helsche machine het water aanraakte, ontplofte zij Met bij zonderen nadruk werd elk woord uitge sproken. „Weinige seconden later en vijfhonderd menschen zouden een vreeselijken dood gevonden hebben De stoker kromp bij deze woorden in een, maar hij antwoordde niet. „Weet ge, welke straf u wacht," ging French onbarmhartig voort. De vrees kreeg weer de overhand in den ongelukkige en met heesche stem smeek te hij „O, u zult mij genade schenken, nietwaar Ik heb toch het schip en heel de bemanning van den dood gered Wistone wierp hem een blik van diep minachting toe. „Jawel," zeide hij, „maar alleen omdat je zelf niet ontsnappen kon; uw eigen leven was in gevaar. Hoe kwaamt gij op het idee van zulk een misdaad „Ik had geld noodig," fluisterde hij. Hij aarzelde een oogenblik en ging toen snel voort „Ik had al mijn geld in zaken verloren en was op het punt ten onder te gaan. Zij boden mij duizend pond sterling wanneer ik de helsche machine in het schip kon binnensmokkelen en de ontplof fing zou veroorzaken. Ik had geld noodig," voegde hij er nog eenmaal als verontschul diging aan toe. „Maar waarom hebt gij dan den schild wacht aangevallen," vroeg French, die geen oog van den stoker had afgewend, terwijl deze sprak. Plotseling werd hét hem duidelijk, waar hijjlit gelaat vroeger had gezien. „Gij zijt het, die mijn papieren gestolen hebt op Collingwood Avenue," voegde hij met onweerstaanbare kracht in den toon zijner stem er bij. De man in den hoek kromp bij deze nieuwe beschuldiging opnieuw in elkaar en smeekte „Genade, genade Ja, ik heb ze gestolen en voor geld verkocht, 't Wa ren dezelfden, die mij tot dit nieuwe mis drijf hebben aangezet Ik moest de hel sche machine bij Kaap Palmas in werking brengen, omdat ik dan het dichtst bij land was. In de kist een uurwerk, dat na twee uren een lading dynamiet zou doen ont ploffen. Toen ik het uurwerk opgewonden had, wilde ik de reddingsboei losmaken en dan in zee springen, ik zou dan gemak kelijk de kust bereikt hebben. Maar daar ik vreesde, dat de schildwacht op mij schieten zou, wilde ik hem zijn geweer ontrukken „Hm," bromde de overste, „de vlucht zou niet zoo gemakkelijk geweest zijn als gij denktIk wil wel eens zien hoe ge dat zoudt aangelegd hebben. Volg mij Beiden betraden het achterdek en de overste zond den schildwacht zcolang weg. De stoker klom met verbazende han digheid over de reling, zoodat hij buiten boord stond. De overste keek in spanning toe, hoe hij het zou klaarspelen om de boei los te maken, want daarvoor had hij toch zijn handen noodig. Maar de stoker had zich schijnbaar daarin geoefend, want ter wijl hij met de kin aan de borstwering bleef hangen, trachtte hij de knocpen van het touw los te maken. Maar terwijl hij daar nog mee bezig was, deed een plotselin ge schok van het schip hem het evenwicht verliezen, De overste tuimelde achteruit. Een doffe kreet weerklonk uit het water, de officier riep om hulp, doch de ongeluk kige was reeds in het zog van het schip ondergegaan en toen de reddingsboot den man oppikte had den ongelukkige de straf voor zijn misdaad reeds getrof fen; en de menschelijke gerechtigheid vermocht niets meer op hem. Het is een heerlijk land, Touraine. Een gematigd klimaat, verrukkelijke ver gezichten, een overvloed van alle soorten van vruchten maken het daar tot een der aangenaamste streken van Frankrijk. Dit was tenminste de meening van Reinald Leduc, een jong koopman uit Lyon, aan wien een van zijn neven, die kinderloos gestorven was, een kleine pachthoeve, dicht in de nabijheid van Amboise gelegen, Vermaakt had. Zijn vrienden dachten nu, dat hij de hoeve verkoopen zou om met de opbrengst zijn handelszaak uit te breiden, maar tot hun groote verwondering trok vriend Reinald zich uit de zaak terug om in Touraine zijn nieuwe leven als pachter te beginnen. Reinald was een beschaafd en ontwik keld man. Hij had veel gelezen, veel er varing opgedaan. Hij trok profijt van zijn verworven kennis en trachtte deze niet nieuwe te verrijken. Na verloop van vier jaren had hij door zijn werken de waarde van de hoeve verdubbeld. Thans begon hij aan trouwen te denken. Hij begreep, dat hem zonder een wederhelft duizenden kleinigheden in het huishou den ontgingen. Een dame uit de stad die van jongsaf behaagziek geweest was, beviel hem niet. Deze ondeugd, vond hij, was op het platteland wel honderdmaal minder op haar plaats dan overal elders. Iemand die bang was voor kippen en een den, die vreesde haar blanke handen vuil te maken, kon evenmin aan zijne wenschen voldoen. Neen, wat Reinald wilde was een meisje dat op het land opgegroeid was, die het toezicht over de dienstboden houden kon en zelf de handen uit de mouwen steken wilde een meisje dat, aan werken gewoon, regel en orde kon houden in zijn huis. Reinald deed van nu af al zijn best om een vrouw te vinden overeenkomstig zijn wenschen maar spoedig kwam hij tot de ontdekking, dat zoeken in dit op zicht gemakkelijker was dan vinden. De dochters van de pachters in de buurt hadden haar opvoeding in een kost school genoten en pronkten met de' op gedane kennis óf hadden van hun prilste jeugd op het land gewerkt en waren dan lomp en ruw in manieren. Deze waren ver van ontwikkeld en konden soms nauwelijks lezen en schrijven. Zelf rij kelijk met kennis begaafd, kon Reinald niet besluiten om een vrouw die hem niet begrijpen kon tot levensgezellin te nemen. Na vele vruchtelooze pogingen had hij zich haast stellig voorgenomen van trouwen af te zien. j!^In dien tijd juist, dat Reinald er aan twijfelde ooit een vrouw naar zijn zin te zullen vinden, vertelde een van zijn vrien den, een wijngaardenier, Paul genaamd, dat kortelings zijn broer overleden was en dat diens eenige dochter thans bij hem haar intrek zou nemen, „Zij zal voor mij een redding zijn," zeide hij, „want mijn vrouw is reeds op jaren eri niet meer in staat om het huishouden te besturen." „Hoe oud is uw nicht," vroeg Rei nald als werktuigelijk, want bij derge lijke gesprekken trachtte hij zich steeds nauwkeurige inlichtingen te verschaffen. „Zij zal ongeveer twintig jaar zijn. Vier jaar geleden heb ik haar het laatst gezien en toen had zij reeds de leiding over de werkzaamheden in het huis van haar vader." „Zij heeft dus ook geen moeder meer „Neen. Haar moeder was in de stad opgevoed, in een groot pensionaat. Zij schreef beter dan haar onderwijzer en speelde op de piano dat ieder op het hco- ren ervan lust kreeg om te dansen. Al leen was zij niet voor het huishouden ge schikt. Mijn broer was pachter, en had hij zelve niet terdege zijn oogen den kost gegeven, dan waren zijn zaken zeker deij kreeftengang gegaan." „Ja, zoo gaat het altijd," meende Rei nald. „Ofwel zij kunnen lezen noch schrijven, of zij spelen piano, dragen kost bare japonnen en willen zich met niets anders bemoeien." „Onderbreek mij toch niet," ging Paul ongeduldig voort. „Toen mijn schoonzuster een dochtertje kreeg, Lau ra, die nu bij mij komen zal, wijdde zij al haar zorgen aan haar kind, zóó zelfs, dat zij het verwende zooveel zij kon. Toen Laura drie jaar telde begon haar moeder haar lezen te leeren en gaf zij haar ook al pianoles. De kleine leerde zoo gemakkelijk, dat het een waar ge noegen was haar les te geven. Zag men haar niet bij haar moeder, dan was zij bij de trouwe dienstbode om de hoenders te voeren of het linnengoed in de kasten te bergen. Laura lette dan niet minder aandachtig op de lessen die zij daarbij kreeg, en mijn broer deed al zijn best om liefde voor de hoeve en voor het land leven in haar te doen ontwaken. Toen de kleine zeven jaar was, had zij reeds zulke vorderingen gemaakt, dat haar moeder niets anders verlangde dan haar naar een kostschool in de stad te zenden om daar haar opleiding te voltooien. Na lang praten en aanhouden stemde mijn broer toe en gedurende de drie jaren die Laura daar was, behaalde zij bijna alle eerste prijzen van haar klas. Gij kunt denken wat trotsch haar moeder was. Maar eens toen mijn schoonzuster zich naar de stad begaf om de prijsuit- deeling bij te wonen in de kostschool waar haar dochter zich bevond, sloeg het rijtuig om en de arme vrouw kwam daarbij zoo ongelukkig terecht, dat zij haar val niet lang overleefde. Laura, die onderwijl met ongeduld de komst van haar moeder verbeidde en zich verheugde bij de gedachte haar wederom met de bewijzen van haar ijver te kunnen verblijden, kon niet eens haar laatsten snik opvangen. Mijn broer, dien men in den haast gehaald had, werd bijna krankzinnig van smart, en de droef heid die haar dood hem veroorzaakte, is wellicht niet vreemd aan de ziekte die hem uit het leven rukte. Toen de vacantie haar einde naderde, Zeide mijn broer tot Laura, dat zij zich weder voor haar vertrek gereed moest maken, maar zij weigerde beslist. „Neen vader," zeide zij, „laat mij bij u blijven. Al ben ik niet geleerd, ik weet toch ge noeg om op het land te leven nu wil ik van Jurga de huishouding leeren." Dezet wensch kwam zoozeer overeen met dien van mijn broer, dat hij niet langer aan drong. Van dat oogenblik af hielp zij de oude Jurga, die meer en meer uitgeleefd raakte. Handig en werkzaam als zij was, kon zij spoedig de geheeie leiding van de •huishouding op zich nemen. Bij al haar werkzaamheden'vergat zij haar vroegere lessen niet. Toen ik haar voor het laatst zag, nu vier jaar geleden, zette zij zich aan tafel en binnen een uur stond ik op papier geteekehd. En gij zult het zelf zien, de schets lijkt sprekend." Paul, die niet weinig trotsch was op de talen ten van zijn nicht, haalde bij deze laatste woorden het schetsje uit zijn portefeuille te voorschijn. V/el moest Reinald zijn oogen geweld aandoen om eenige gelijke nis tusschen zijn vriend en het portret te ontdekken, maar toch hij moest bekennen dat het een mooie teekening was. ..i Enkele dagen waren er verloopen sinds Laura op de pachthoeve van haar oom gekomen was. Daar Reinald zijn buurman over de aanstaande verkoopin- gen spreken moest, begaf hij zich op zekeren middag naar diens hoeve, welka

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 12