1898 1923 VAN DE NIEUWE HAARL. COURANT - 1' ■BMH I OTffia es® Ksiaa sb^ 90®*= Symbool van eenheid mmm Illl 1 wm: [DINSDAG 4 SEPTEMBER 1923 46ste JAARGANG No. 1452B 3 racltaB raicSS E2=s= De plaats van den constitutioneelen vorst in een modernen staat met een parlementair regeeringssysteem is een zeer eigenaardige. Zij heeft naai buiten zooveel uiterlijk vertoon waaraan in wezen geen werkelijk heid schijnt te beantwoorden, dat haters van de monarchie en revolu tionaire elementen gemakkelijk spel hebben om de figuur van Koning of Koningin bij de groote massa te ver kleinen en neer te halen. En het zijn Het is goed, om bij een nationaal feest ter eere van de regeerende Vorstin, hetwelk wij thans vieren, het Katholieke standpunt ten opzichte van het koningschap even onder de oogen te zien, te meer, waar het niet te ontkennen valt, dat ook in onze kringen nu en dan klanken worden gehoord, die aan onze vaders en Men kan inmiddels overtuigd de mocraat zijn; men kan ook vurig voorstander zijn van een krachtig parlement met verantwoordelijke ministers en toch de constitutioneele monarchie beschouwen als den bes ten staatsvorm voor onzen tijd. In theorie zijn daar tal van argumenten voor aan te voeren; maar wat meer zegt, de voorstanders dier meening hebben de practijk met zich. En een maal staande op dit standpunt, moet mén den Koning als hoofd van den Staat volle recht laten .wedervaren. leum gelukkig nog meer reden voor dankbare feestvreugde. Niet enkel mogen wij met voldoening herden ken, hoe wij ook weder onder Konin gin Wilhelmina van Nassau een kwart eeuw gelukkige geschiedenis hebben gemaakt hoe het koning schap ook onder Haar regeering tot een zegen voor land en volk is ge weest; zij het dan ook, dat de laatste jaren door omstandigheden, buiten ieders macht, verduisterd werden. Wij mogen ons ook om den persoon van H. M. gelukkig prijzen. Op zeld- de moeder. Een waarlijk niet senti menteel man als oud-minister Treub haalde daarvan de vorige week in een der dagbladen nog treffende staaltjes aan en schreef uit zijn per soonlijke herinnering van de bange dagen van 1914 neer, hoe H. M. hem herhaaldelijk zeide, wanneer de nood weer buitengewoon drong: „maar mijnheer Treub, daar moet toch wat aan gedaan worden!" Die bezorgdheid voor Haar volk heeft de Koningin zoo menigmaal bij rampen en tegenheden getoond; wij i «lil Huldiging. De Kroningsplechtigheid in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. jammer genoeg de republikeinen niet alleen, die het gezag van den consti- tutioneelen Vorst met hun anti-mo narchale propaganda ondermijnen De wassende democratie bracht bij haar vele goede eigenschappen ook het gevaar mee, dat menigeen, die niet als anti-koningsgezind mocht worden aangemerkt, zich stootte aan den koninklijken luister en grondwet telijke privilegiën welke naar men meende, een te schoone dekmantel waren voor een gezag, dat in werke lijkheid maar zeer weinig kracht kon uitoefenen. Bekend is de volgende indertijd ge ruchtmakende uitspraak van den thans overleden katholieken staats raad prof. Struycken: groot'vaders ietwat valsch in de ooren zouden hebben geklonken; al zijn onze democraten dan ook niet allen in staat om zich zóó scherp te uiten, gelijk een subtiele geest, als die van Struycken dat kon. Laten wij voorop zetten, dat het gevaarlijk is, de massa te bewerken met citaten, als wij er boven een ga ven; meestal doet men er den schrij ver zelf en zeker den lezers of hoor ders geen dienst mee. Immers, zulk een losse zin, geeft, uit het verband gerukt, meestal een geheel verkeerd beeld van de werkelijke bedoeling. Zoo formuleerde Struycken boven staande krasse uitspraak in een po lemiek over de al of niet wenschelijk- heid van versterkingWan de konink lijke macht bij hangende plannen tot Grondwetsherziening. En hij, harts tochtelijk man der realiteit, wilde in de Grondwet zoo min mogelijk vor men vastleggen, welke in de practijk geen steun vonden noch konden vin den. In zijn opkomen voor een krach tig parlement toonde hij een juisten kijk te hebben op zijn tijd en zijn volk: slechts een sterk en hoogstaand parlement kan in deze periode van staatkundige ontwikkeling, aan ons land ten zegen zijn; verzwakking daarvan ten faveure der koninklijke macht zou dat parlement schaden en het koningschap zeker niet baten. Zeker, wij Katholieken erkennen niet, dat God het Oranjehuis heeft ge sticht en doen voortleven om van Nederland te maken een protestant- sche natie. Maar wel betuigen wij gaarne, dat de Voorzienigheid ons land in het Koningschap groote wel daden heeft bewezen en erkennen het overgeërfde gezag van het wet tige Koningshuis van Oranje. Dat ge zag wordt ons dan heilig, juist om zijn wettigheid en gaarne onderwer pen wij er ons aan, gedachtig aan Paulus' woord: weest uwe overhe den onderdanig; hetzij aan den Ko ning, wanneer deze de hoogste is, hetzij aan den landvoogd, wanneer deze in zijn plaats is gesteld. De figuur van den Vorst, ook in een constitioneelen staat, is veel meer dan uiterlijke schijn; vooral, wan neer zijn rechten, zooals hier, wor telen in een oud stamhuis, welks ge schiedenis dezelfde is als dat van een zich opwerkend en opstrevend volk tot een cultuurvolk van den eersten rang. Dan wordt de Vorst of Vorstin het symbool van eenheid der natie en geeft traditie en erfrecht aan zulk een figuur den diepen glans van hechtheid en. deugdelijkheid. Wij, Nederlanders, ook en vooral wij, Nederlandsche Katholieken, heb ben bij dit 25-jarig regeeringsjubi- zaam juiste manier heeft zij het even wicht in de delicate positie van con stitutioneel Vorstin weten te bewa ren. Eenerzijds wist zij zich door na tuurlijken eenvoud van overdreven luister vrij te houden en haar zeer gevierde persoon niet tot een mid denpunt van nationale vereering te maken, wat maar al te gemakkelijk aanleiding geeft tot de gevaarlijke excessen van chauvinisme en on doordacht patriotisme, waarvan wij in het buitenland de wrange vruchten hebben gezien. Anderzijds echter was zij niet het vergulde beeld, „de paradepop," de machinale gezagvertegenwoordig- ster, zooals velen ten onrechte den modernen vorst beschouwen. Uitteraard komt uit het kabinet der Koningin maar weinig naar buiten; maar toch hebben raadslieden van de Kroon van tijd tot tijd mededeelingen losgelaten, waaruit het intensieve medeleven van Koningin Wilhelmina met regeering en Staten-Generaal ten volle bleek en ook, hoe Zij vaak trachtte haar persoonlijken invloed te doen gelden, zonder de verant woordelijkheid van de ministers op te harde proef te stellen en conflicten uit te lokken. Meer echter heeft hef volk zelf Koningin Wilhelmina leeren kennen als diep meevoelende en meeleven- behoeven er hier niet uitvoerig aan te herinneren. Dat leven mèt het volk en niet vervreemd van het volk heeft niet het minst bijgedragen tof de groote sympathie, welke Zij zoo allerwege geniet. En waarvoor wij, Katholieken, vooral zoo dankbaar mogen zijn, is, dat in ons land hef hopfd van den Staat een zoo onberispelijken, chris- telijken levenswandel voerf. De eer bied voor het gezag moge dan niet worden afgemeten naar het bijzon dere leven van den gezagsdrager, het wordt toch vaak moeilijk ook van den minst ontwikkelde dien eerbied op te eischen, wanneer de Vorst een ergernis in plaats van een voorbeeld is voor zijn volk. En de geschiedenis geeft er helaas maar al te veel voorbeelden van, dat het sterke beenén zijn, die roem en weel de dragen. Koningin Wilhelmina is voor Haar volk altijd een hoogstaande vrouw; geweest. Zoo hebben wij alles fe samen ge nomen, overvloedig reden tot dank bare vreugde op dezen dag en kan de bede: God, behoed nog lang onze Koningin! vrij. zijn van alle sleur of conventie, maar eerlijk en welge meend uit dankbare harten naar om hoog stijgen! 9*. i m £jX 'sSCj- dilÊiÈ> fge^v¥v'as'4B)Wl JUBILEUM-NUMMER .-J den gevergd, te beamen, dat God het was, die ons volk onder leiding van het Oranje huis gemaakt heeft tot een Protestantsch volk; evenmin weten wij, dat God het was, die in 1813 de Oranjes in ons land terugriep. Onze geschiedenis is menschenwerk." s «t— t ■pp— - jfcw— „Mogen somtijds in de Katholieke kerken van den preekstoel vermaningen weerklin ken, waarin iets doorstraalt van de gedachte, alsof God onze Koningin op den troon zou de hebben geplaatst, wellicht meer rheto- rische wending dan ernstige gezagsbeschou- wing, mogen somtijds ook Katholieke schrij vers in het koor der verheerlijkers van het goddelijk recht der vorsten hebben medege zongen, de Katholieke leer is het niet. Hare traditie gaat terug naar de leer der scholas tieken: het gezag is van God, niet de vorst; „omne potestas a Deo," niet „omne prin- cips a Deo." „Het gezag en de heerschappij worden gevormd naar menschelijk recht" (Thomas Aquinas). Vermetel is het, met menschenoog te willen onderscheiden, wat Gods hand in de geschiedenis heeft getvrocht, wat Hij wilde, wat Hij alleen toeliet. Moeilijk kan zeker van de Katholieken wor-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 1