Ë-JUI VOOR DE FI 'L m\ ©NvmivYF acmaa ^II1158IItllIElIl!88IIIIIfiailIi::il!ll!IIiIllll8IXlliniBIS9IIIl!5EiaiBII3!8IIIIIlIS9II!lIlIUI!I!!aiI!I!Illl!!IIIIIIBI!!!!BI!ilIlISB!IIIlIiniilIHII!III^ 5iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiii:iniiiiniiniiiiiiiniiiiiiiii:iiiiiiiiiiiiiiiii)i!!iiiiiiiiiiiiiniiii :iiii;iiiiiiiiniiiiiniiniiiiinni« HET VERBORGEN SCHILDERIJ 1 UIT DE MOPPENTROMMEL NUMMER 9 M tijd om de sluimerende grasjes te zijn meester, of hij zendt hem weg, wat wekken, de boomkruinen groen te ver- nog erger is. ven. Hoe zouden anders de vogels hun Hij liep zoo hard naar den molen, dat nestjes bouwen? En zij vragen er reeds hij ademloos daar aankwam, 't Was dan om. ook hoog tijd, de koe stond reeds voor de Vlug vordert 't werk. Al wat leeft, ge- hut en op een laag bankje zat de vrouw dijt in den warmen zonneglans, en ook van den molenaar het dier te melken. Schimek's ziel klaart op. Er was niet veel braak land op het De oude kerkdienaar snelt naar den stuk grond van den molenaardaar klokketoren, om het volk te verkonden, het gras echter malsch was, ging de koe dat het uur van den morgendienst daar niet op vreemd gebied. Overigens was is. het een zacht beest. Het scheurde het winter gedaan .Hij is zeer oud, zijn gezicht is zwak, gras af met de ruige tong en kauwde en „Kou geleden.' de beenen moet hij bijna voortsleepen. herkauwde het en scheen zich niet om de Eindelijk is hij er en wil juist het touw wereld te bekommeren. En Schimek grijpen, als hij over iets struikelt. kreeg de overtuiging, dat het geen kunst- „Wat is dat?" stuk was, een koe te weiden. Van onder de bank springt de manke In 't begin, 's morgens, volgde hij Het „In het dorp.- HYPERBOLISCH. „Bij wie hoor je thuis V „Ik, bij niemand." Ik heb een vriend die een fameus oes- „En waar woon je dan tei-eter is. Onlangs had hij zoo'n berg J„Nergens." oesterschelpen gemaakt, dat ik dezen „Wat beteekent dat Wie geeft je dan zonder gids niet zou durven bestijgen, te eten „Niemand." GOED GETAXEERD. „Waar leef je dan van - Van den honger." zekeren dag roept de beroemde De heer lachte. En wat heb je van den lchilt5er RoquePI,an fen koet?.ier' die, e®a broodmageren knol Voor zijn vigelante gespannen had: „Koetsier, hoeveel geld De heer fronste de wenkbrauwen. „Doorrijden 1" riep hij. En zij gingen verder en namen de fluit mede. De knaap wischte zich met de hemds- zoek. en,,oveide£' ze& kli: "7 franc, rPn+itnoe verlangt ge om mij naar Vincennes te rij den?" De koetsier peinst eenige oogenblikken en na verloop van een minuut van onder- 50 tS Hij'draait zich om, kijkt in het rond. niet gevraagd wat uw paard kost.' rrj- v w„ii, i r.n hij ging zijns weegs. AD REM. Op een partij van den Hertog van Con- naar voren en met een ruk is hij op de dier bij elke schrede, later, tegen den mouwen de tranen" af en blikte omhoog, cerflimes been. middag! ging hij in de nabijheid zitten naar de zon. Zij hing boven het bosch! HleJ.°P antwoordde Roqueplan. verent- „Wie ben je V* vraagt de klokkeluider en als geen gevaar dreigde, strekte hij 't Is tijd om de koe naar den molen terug over dezen extrnrbitanten ®lsch, verbaasd. Zich langs den landweg uit en lag te pein- te hrenoen. 6 doch met zachte stera: ..Koetsier ik heb u „Ik, Schimek." zen. „Wat moet je hier?" Ten eerste dacht hij er over na, waar- Waar is de koe? Welk een ontzetting! „Ik..heb hier geslapen." om de koe den ganschen dag at. Hij zou Er is geen spoor meer van het dier te be- „Jou deugniet, jij maakt dus den klok- het in één keer afgedaan hebben. Dat kennen Razend ijlt hij den heuvel op, ketoren tot een logement en juist zou hij ook doen, zoodra hij het hem toe- staart voor zich uit. Mijn god 1 Heel in wilde hij den jongen bij een oor pa' ken, gezegde warme eten kreeg. Maar 't duurt de verte, aan het eind van de weide, drijft naught hoorde de Prins van Waïes een der toen het kind voor hem op de knie ën nog lang, eer 't avond is. Honger had hij de veldwachter haar voor zich uit. gasten, een tot millionair gepromoveer- viel. al lang. Maar 't was geen erge honger. Groote God, ze hebben op het gebied de pruikenmaker, de opmerking maken: „Neen, grootvader," zei hij schreiend, Niet zooals anders. De hoop, dat hij iets van den grondbezitter de koe meegeno- j,dat het publiek wel wat gemengd was." „maar ik heb geen dak, waaronder ik te eten zou krijgen, voedde hem reeds. men. „Dat kan zijn, mijnheer," sprak de prins, slapen kon, 't is zoo koud in den nacht". Tegen den avond ging de koe verder Arme jongen 1 Doch hoe gelukkig zou „maar gij kunt toch niet van mijn broeder „Wat doet er dat toe Weet je dan niet, naar den dijk toe en Schimek volgde hij worden. De rijke heer die te weten vergen, dat hij uitsluitend pruikenmakers dat het niet gepast is in den klokketoren haar. Nu was 't oppassen, want hier be- was gekomen, dat hij bij den molenaar zal inviteeren." te slapen Hij is niet voor landloopers gon 't gebied van den grondbezitter, diende, zocht hem daar op en gaf hem een opgebouwd, versta je dat?" Daar was reeds het klaverland. Daarop rijke som geld voor de aan zijn vrouw af- „Daarom heb ik ook een gebed ge- is 't vee zoo verzot. Maar de koe had zich gestane fluiten de molenaar kreeg zijn daan voor ik insliep," zeide de knaap, reeds zoo vol gegeten, dat zij nu wel koe terug, terwijl hij den oude de hand kuste. genoeg had. EEN ENFANT TERRIBLE. Deze bromde iets voor zich en zeide Weder keek Schimek in 't rond. „Doe er dan nu nog een en wacht hier Aan den dijk stond een wilgeboom. De zoo lang." En hij greep het touw in de storm had hem gespleten, want de stam verdoi d 2 handen en begon er heftig aan te was in twee deelen gescheiden, die beide trekken. Omhoog bimbamde de klok naar de aarde gebogen waren. De kleine en riep de menschen ter kerke. koehoeder glimlachte vroolijk, toen_ hij De heer en mevrouw Spillebeen ver wachten lógée's. Oom Willem is gehuwd en het jonge paar brengt een bezoek bij de familie. Eindelijk komt het rijtuig, dat de nieuwe tante brengtdeze wordt door de kinderen stormachtig begroet, slechts de kleine Frits blijft, tegen zijn gewoonte, Zeer bedaard, terwijl hij zijn nieuwe tante Schimek knielde, strekte de magere naar de gladde mooie takken keek. Daar T A Rc qpHDFN FN PANTnBKBT c voortdurend fixeert, handen uit, vouwde ze en sprak luide was er een zoo recht als een kaars! Snel Tante „Nu, Fritsje, krijg ik geen Onze Vader, die in den hemel zijt.... sneed hij hem met zijn mes af en krabde Een schoen geraakte in strijd met een hand. va" Waa™m ki'k 'e me zo° Zijn stem sidderde, over de wangen en kerfde 200 lang er aan, tot hij een koe- j..._ en beweerde miin amhf ve>o\ *i\c> onophoudelijk aan? van het kind biggelden dikke tranen, herdersfluit klaar had. En hij speelde. h t omdat men Wch van u Fritsje „Nu, tante, u ziet er toch zoo De oude gebood hem nog zoo lang te d°m niet uit' mama ^eft/' wachten, zonder twijfel om hem een De vroegere bewoner van het kasteel 2onder mij heeft er geen concert, pak slaag te geven. Daarom bad hi, voor- was reeds lang dood en de jonge heer reCeptie, geen bal plaate. Gij echteJ ah maar vergeef ons onze schuldenhad het goed in bezit genomen. Sedert ^oet alleen dienst bij slecht weer." NAiEF. Maar de oude man sloeg hem met. kort echter was hij getrouwd. Zijn vrouw, Redaar i" rien de laarc dra™ Hij voerde hem naar buiten, het kerkhof een heel jong schepseltje, had hij uit de en „ouden scoren Wik een eef Een jongejuffrouw komt in de apo- over. Daar haalde hij een stuk brood uit stad gehaald. In zalige verrukking sleten J? 11 rP 9 z r theek en verlangt een middel tegen mug- Zijn jas te voorschijn. zij de wittebroodsweken. Juist hadden n V vnnrhiNVaanri* 2ebect* Nadat zij het gevraagde heeft ont- ----- - dwazen t &PraK een vooroijgaanae vaneen. hp.crhnnwt *t> rórlftaan Vit>t flesrh* „Hier, eet dat op, je hebt waarschijn- zij een rijtoertje ondernomen. De jonge "to{fel ei: ~|jt beide bekiaeenswaar lijk wel honger en ga gauw naar den mo- vrouw biikt verbaasd in het rond, want 2 -"g-! g vangen, bes^iouwt ze verlegen het flesch- je en vraagt dan aan den pharmaceut I1JK. wei iionger en ga gauw naar uen mo- vrouw D11« veroaasu in net ruuu, want „.-„-int.:c" viaagi uau aan ueu jjnaiiuaccut len. Ze moeten daar een jongen hebben zij is nog nimmer buiten geweest. Zij p&.„ f p h'ld g „moet het middel voor of na den muggC b«t aangewend worden?" voor het weiden der koeien, daar kunnen komen in het bosch. ze je dadelijk in dienst nemen en je te „Ach, hoe mooi is_ het hier, en hoe Fpn van J-- Hp eten geven." heerlijk groen alles. Maar ook hoe stil, Schimek wilde hem bedanken, maar men ziet nergens menschen J" „Zoo is het in het bosch altijd." „Zie eens wat een aardig diertje daar springt." „Waar „Hier op dien tak." ..Dat is een eekhoorntje." .Wat aardig. Maar wat is dat voor Een luim, een gril van mij en de schoen faat niet naar het bal en de laars blijft te huis." de klokkeluider wachtte niet, hij ging naar huis, terwijl hij weder wat voor Zich bromde. De gebochelde had zich zulk een ge luk niet kunnen droomen. De molenaar nam hem aan. Van den volgenden mor gen af zou hij de koe gaan weiden. Zou hij* 't kunnen volhouden De koe was een vogeltje, dat zoo aardig zingt groot, en ook had zij horens wel was „Ik hoor niets. hij een jaar ouder dan zij, maar toch was „Het schijnt ver weg te zijn. Als fluit- hij nog een kincf, en zwak er bij. De mo- spel klinkt het." lenaar had hem gezegd De jonge heer luistertdaarna zegt hij „Je zult in den molen op zakken slapen, lachend „'t Is de kleine koeherder, die eenmaal per dag krijg je warm eten, op zijn fluit speelt." maar weet, als de koe op 't vreemde „Dus geen vogel? Ik heb van koehoe- land gaat en men vangt haar, dan beloof dersfluiten in gedichten gelezen. Hoe ziet het rooken niet verdragen kan ik je, dat je bochel nog eens zoo groot zoo'n fluit er uit „Maar mijnheer, u rookt i: wordt ais nu," En hij dreigde met de' „Van een wilgetak wordt zij gemaakt, zelf 1" Zweep, die hij in de hand had. als je wilt, zal ik je er een laten zien. Zij „Dat is wat anders, die dame is mijn Op zakken slapen Hoe zacht en kwamen op den dijk uit. Zie je daar dien vrouw 1" warm moest dat wel zijn. Zoo slapen herdersjongen Daar beneden bij dien zeker ook de engelen in den hemel. En wilg staat hij en naast hem de koe. warm, versck klaargemaakt eten 1 Schi- Dat was Schimek. mek had van zulke lekkernijen wel eens Gewoon en eenvoudig was deze fluit- smaakten W'St ni6t' 2i^nl^ uJVt gemige "opgeroepe"n7 De raht£"b7m£- PlëTEIT- A. „Een spatje?" B. „Merci." A. „Hé, waarom niet?" B. „Twee redenen, amice, ten eerste is het de sterfdag van mijn peettante en dan drink ik geen sterken drank en ten tweede heb ik al een glaasje gedronken. IN DEN SPOORWAGEN. „Mijnheer, ziet ge niet dat die dame 'ragen kan?" u rookt immers BIJTEND. Een advocaat was in een proces als OPWEKKING. Ge zijt waarlijk de grootste ezels van 't regiment en toch als een uwer zich slechts een weinig beter gedraagt, dan zou 't geen wonder, zijn, als hij nog ser geant werd, even als ik. AFZONDERLIJKE TAFEL. De Hertog Karei van Wurtemberg, die in de vorige eeuw leefde, was een zeer gestreng heer. Op zekeren dag gebruikte hij het middagmaal in het stadje Nagold. Tot zijn groot verdriet kwam een aantal vliegen on'genoodigd ana tafel en maak ten het den Hertog zeer lastig. „Te drom mel!" riep de hooge gast tot den kaste- 'lein, waarom dek je voor die vliegen niet een afzonderlijke tafel!" De kastelein ver wijderde zich, doch kwam na eenige oogenblikken terug en zeide tegen den Hertog: „Ik heb eene tafel gedekt; uwe Hoogheid gelieve nu de vlierfen te gelas ten dat zij plaats nemen. LOFFELIJK STREVEN. ,Ik wou dat ik een millioen bezat," zei een vrek tot een zijner bekenden. p eenvoudig gemoed. Entoch, wallager ^«te^rUarii^er van tel«u En k,) was heel gelukkig, vreesde al- al met verborgen in deze veelzeggende rechtsgeleerde niet al te duidelijk werden „Waarom?" vroeg de andere: „je ver leen dat de koe hier of daar schade zou muziek van den knaap geformuleerd, viel hem in de rede met de teert niet eens de helft van het inkomen, aanrichten. Hij had gehoord, dat de Sombere herfst, koude winter en ont- woorden „Mijnheer de advocaat, ver- dat je nu hebt." „O, ik zou zoo gaarne molenaar vreesehjk sioeg. zettende honger lagen in de treurige to- V0Qr e£n{ oogenb)lkken uw K_ Vannacht sliep hij m den stal bij de nen van een weemoedig klaaghed. ^eit en 2eg ons5de 2uivere waarheid.' herberg, naast - de gelagkamer in het Dan volgden de warme stralen van den b stroo. Dat was niet slecht, alleen werd zomer en met hem een straal van hoop op grooter schaal sparen,' woord. was het ant- HET TESTAMENT hij voortdurend wakker, want 't scheen en het tempo werd veel levendiger en hem, dat 't reeds tijd was, om naar den vroolijker. molen te gaan en in dienst te treden. De knaap speelde maar door, hij scheen In dienst treden 1 in zijn spel verdiept. Alweer schrikte hij wakker. De haan „Jongen 1" had gekraaid..,, 't Is nog te vroeg. Hij Schimek draaide zich verschrikt om. begroef zich dus maar weer opnieuw in Een prachtig rijtuig, een paar ranke paar- het stroo, en sliep vast in. Intusschen den en een goudachtig glanzend span. De begon het langzaam te schemeren. In den vreemde heer had hem geroepen. Waar stal sloop door de gaten van het dak het schijnlijk zou hij hem slaan wegens het morgenrood steeds brutaler naar binnen, afsnijden van den wilgentak. Ineens was het licht. Daar sprong de mer- „Hoor je niet Kom eens hier." rie op, trok met de tanden een bundel 't Arme kereltje nam den strooien hoed, stroo achter de ladder vandaan en beet waaraan de bol bijna ontbrak, van het ziekte-rapport terug erop. Maar Schimek sliep nog. Eerst hoofd en kwam bevend nader. Dokter „Waarom dan, mijnheer de „Geef die fluit hier referendaris Hij gaf den heer 't gevraagde, die 't Ambtenaar „Het is te goed. Ik wensch- daarna aan de dame overreikte. te slechts een paar maanden verlof, op Een origineele Engelschman had een deugniet van een neef, die hem eens een Zilveren lepel ontstal. In zijn testament nu stond geschreven „Mijn neef ver maak ik elf zilveren lepels hij weet zelf het best, waarom ik hem den twaalfden niet legateeren kan." TE GOED. Ambtenaar „Dokter, ik breng u het toen het paard herhaalde malen gehinnikt had, werd de knaap wakker. Vlug trok hij zijn hoofd uit het stroo. Goede hemel, 't is klaarlichte dag. En VERKEERDE WRAAK. De bakker Meelmeijer ontmoet den slager Kraakbeen. aGoê morgen, waarde vriend," zegt Meelmeijer „waar komt ge van daan?" „Ik kom van uwe bakkerij, ik heb een tarwebrood bij u gekocht." Waar hebt ge dat brood?" „Ik heb het in mijn vestzak gestoken," zegt Kraak been en hij ging zijns weegs. Eenige dagen later heeft er opnieuw eene ontmoeting tusschen beide vrienden plaats. Meel meijer wil zich thans op Kraakbeen wre ken en zegt: „Goeden morgen waarde vriend, weet ge ook waar ik nu vandaan kom?" „Neen," antwoordde Kraak been. „Ik kom van uwe slagerij, ik heb een ossekop bij u gekocht." „Zoo, hervat Kraakbeen, en waar is hij dan?" Onder mijn pet," zegt Meelmeijer, als hij te laat komt; krijgt hii slaag van hij „Waar hoor je thuis „Hier heb je die fluit." Daarna vroeg dit rapport echter zou men mij pensio- ten hoogste voldaan, dat hij zich zoo uit- w/«a ♦V,flccrcti- -t -1.j - i i - it stekend gewroken heeft. HUISKAMER i l NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. I I XXIII. DERTIGSTE HOOFDSTUK. Gerald's hand omklemde Claire's arm zoo stevig, dat hij haar pijn deed, maar daar bekommerde zij zich niet om integendeel, het gaf haar een zekere vol doening, door zijn toedoen pijn te lijden zij had hem immers ook zoo'n pijn ge daan „Claire," zei hij en zijn stem hakkelde, „waarom keek je me zoo aan Ts o, kan het mogelijk zijn, dat Claire, ver geef het me 1 Ik moet krankzinnig zijn Ik moet mij weer vergist hebben, net als als toen." Zij deed geen poging om haar arm te rug te trekken, maar bleef met wild kloppend hart en neergeslagen oogen, ■Zwijgend staan. Maar eensklaps keek zij hem aan en weer gaf haar blik half smeekend, half teeder hem een warm gevoel. „Claire," zei hij, „ik heb je lief 1 Ik kan er niets aan doen, ik moet het je zeggen Ik heb geprobeerd om je te vergeten, je uit mijn hart te rukken, maar het is alles vergeefsch. Ik heb je lief en ik heb je altijd blijven liefhebben. Ik heb je dat allemaal al eens gezegd en en je hebt me je antwoord gegeven maar ik wil het je nu nog eens, en voor het laatst, zeg gen," Peinzend keek ze naar hem op. „Neen, niet voor de laatste maal Gerald 1" fluisterde zij. „Je moet het mij telkens en telkens weer zeggen, omdat omdat ik het nooit moe zal worden, het te hooren 1" Het is bijna te veel voor hem, die plot selinge vreugde, die bekoring van de zachte glimlach die haar gelaat deed lich ten. „Claire 1 O, mijn lieveling 1" riep hij uit en hij omvatte haar met zijn armen en drukte haar tegen zich aan zoodat zij wer kelijk nauwelijks zijn naam kon fluis teren. „Zeg het me nog eens, liefste 1" zei hij. „Ik ik kan het haast nog niet geloovën. Zeg me ronduit„Gerald, ik heb je lief 1" „Gerald, ik heb je lief 1" „En ik wil je vrouwtje worden." Zij verborg haar gelaat aan zijn borst Jan ik wil je vrouwtj'e worden." „Claire 1" O, het lijkt me zoo wonder lijk. Is het heusch waar Waarom zou je mij eigenlijk liefhebben „Eenvoudig omdat omdat je Ge rald bent 1" mompelde zij. „Gerald neen, kijk even niet naar me, want ik schaam er me over Zij wendde zijn hoofd met haar handen af „Ik ik O, hoe zal ik het je kunnen vertellen ik kwam hier, om het je te Zeggen 1 Ik kwam hier, om, je te vragen, mij mij te nemen. Ik zou niet hebben kunnen heengaan, met geen mogelijkheid. Ik zou op m'n knieën voor je neergevallen zijn en je gesmeekt hebben, medelijden met me te hebben." „Claire 1" „Ja, liefste Ik had je zoo'n bitter onrecht aangedaan en toch heb ik niet opgehouden je lief te hebben Mijn trots en mijn jaloesie hadden bijna, mijn heele leven verwoest en nu is al mijn trots verdwenen mijn trots en mijn Zelfrespect. Als je het niet had begrepen en er mij naar had gevraagd, dan zou ik voor je op mijn knieën gevallen zijn en je gezegd hebben „Gerald, ik heb je lief ik heb je onrecht aangedaan. Maar toch heb ik niet opgehouden, je lief te hebben. Heb medelijden met me 1 Neem mij als je vrouw. Je kan met me doen wat je wil je mag me afsnauwen, je mag me slaan, je mag alles doen als je me maar bij je neemt, om me de gelegen heid te geven je te toonen, wat de liefde van een vrouw beteekent 1" Ze snikte nu heftig en hij, van schrik bijna even hevig bevend als zij, suste haar met lieve woordjes. „Stil, stil, liefste 1 Neen, lieve, ik moest voor jou knielen." Hij viel voor haar op de knieën en trok haar hand aan zijn lippen. Zij bukte zich en deed hem opstaan. „Neen, neenHier, aan mijn hart, Gerald 1" Mordaunt had zijn vader mee naar hun oude woning genomen, die hij, misschien wel met het oog op een dergelijke ge beurtenis als nu had plaats gevonden, niet had verkocht of verhuurd, maar aan de hoede van een huisbewaarder had toevertrouwd. Nog voor zij het huis had den bereikt, besefte Mordaunt het schrik kelijk feit, dat zijn vader door den schok het verstand verloren had. Hij was-zelf ook bijna krankzinnig, want hij wist nu dat zijn toekomst, in elk geval hier in Devonshire, vernietigd was, al zijn groot- sche plannen in rook vervlogen. Zelfs indien Claire en Harling en Gerald zwe gen, dan zouden in elk geval de bedienden nog babbelen. Over enkele uren reeds, zou het verhaal van de vernedering der Sapley's wijd en zijd verbreid zijn. Hij zou zich niet meer in het publiek durven vertoonen als hij het waagde de verga dering toe te spreken, zou hij gewoon weg uitgefloten worden. Zijn carrière was geëindigd, dat be greep hij onmiddellijk. Het was hard, maar een ander gevoel van teleurstelling kreeg toch de bovenhand. In de kwestie Court Regina was hij geslagen het geluk had hem verlaten hoe zou het gaan met zijn ijselijk geheim, dat daar op het strand beneden het rotspad begraven lag Hij liep in zijn kamer die grensde aan die waarin zijn vader lag te lachen en zich verkneukelde onder de illusie, dat hij nog altijd het kasteel in zijn handen had op en neer als een gevangen tij ger in zijn kooi én dacht over den toe stand na. Hij kon maar een ding doen dat vervloekte pakje en daarmee het stil zwijgen van Jenks koopen, dan al het geld dat hij en zijn vader bezaten bijeen te halen en Engeland te verlaten. Hij Zou zeer rijk zijn de hypotheek alleen, die hem uitbetaald zou worden was al groot in een ander land zou hij op nieuw kunnen beginnen met het be klimmen van den socialen ladder. Maar in de allereerste plaats moest Jenks onschadelijk gemaakt worden. Hij had de ontmoeting met hem dag op dag uitgesteld, iets wat^natuurlijk heel be grijpelijk is. Hij rilde bij de gedachte, dat hij het bundeltje kleeren weer zou terug zien, dat hij zou moeten spreken over het doode meisje. Maar nu kon hij het toch niet langer uitstellen. Vanavond was het te laat, maar morgen zoa hij zeker gaan. Toen de avond begon te dalen, liet hij zich op zijn bed vallen, maar hij kon niet slapen. Court Regina verloren 1 Zijn levensdoel vernietigdEn dat alles in enkele uren 1 Hij wierp zich van de eene zijde op de andere, hij vervloekte Claire, Gerald, zelfs zijn vader met de onmachtige woede van een betrapten misdadiger. Den volgenden dag ging hij zijn zaken na en deed stappen, om al wat hij en zijn vader bezaten te gelde te maken en bitterste taak van alle zond aan het bestuur der kiesvereeniging een briefje, waarin hij zijn candidatuur voor het parlement introk. Als motief gaf hij op de plotselinge en gevaarlijke ziekte van zijn vader. Den heelen dag was hij bezig, hij at niets, maar hield zich staande, door nu en dan een stevig glas brandy te drinken, 's Avonds sloop hij, met een brandend hoofd en verwarde hersenen het huis uit en liep naar het rotspad. Terwij! hij daar zoo over den welbekenden weg voortsloop, nu en dan blijvende staan, huiverde hij. Het was hem, alsof de geest van het vermoorde meisje naast hem liep en eens, toen een zeemeeuw gillend over zijn hoofd vloog, kostte het hem groote moeite een schreeuw te onder drukken, want het was hem, alsof het Lucy's stem was, zooals hij die hoorde op het oogenblik, dat hij haar den nood- lottigen duw gaf. In Jenks' hut brandde licht en hij sloop naar het raam en keek naar binnen. De man zat bij de kachel te rooken en er kwam een duivelsche gedachte in Mor daunt op. Als hij eens stilletjes op den man toesloop en Maar met een hui vering liet hij die gedachte varen en klop te op het raam. Jenks stond op en opende de deur. Hij toonde niet de geringste verwonde ring over het bezoek. „O, bent u daar, mijnheer Mordaunt zei hij kalm. „Ik dacht wel, dat u een dezer dagen 's avonds zou komen. Komt u binnen en gaat u zitten. Het spijt me, dat ik u niets kan aanbieden." Mordaunt stond hem aan te kijken en zei „Ik heb geen tijd te verliezen. Heb je gedaan wat ik je gezegd heb „Ja. En ik heb heel wat glaasjes moe ten leegdrinken op dien ouden rijken oom van mij. Ik zou morgen kunnen vertrekken vanavond, als het noodig is en niemand zou het verdacht vin den." „Goed," zei Mordaunt, „ik heb het geld meegebracht. Geef mij" hij be vochtigde zijn lippen en keek huiverend om zich heen „geef mij het het pakje." „Natuurlijk mijnheer," zei Jenks vroo lijk. „Waar is het geld, mijnheer? Papier of goud „Papier, papier 1" zei Mordaunt onge duldig. „Denk je dat ik zooveel goud bij elkaar had kunnen krijgen?" „Papier," zei Jenks weifelend, „daar heb ik het niet zoo heel erg op. Dat is Zoo makkelijk na te speuren, hè?" „Kerel stel mijn geduld niet langer op de proef 1" riep Mordaunt uit. „Geef mij dat vervloekte pakje en laat me gaan. Ik zal je morgen in Liverpool ontmoeten en je naar boord brengen neen, niet dat ik je niet vertrouw." „O, neen, natuurlijk alleen maar uit vriendschap 1" zei Jenks zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken. „Ik zal het pakje even halen." Hij trok een kast van den muur weg, lichtte een der planken van den vloer op en slingerde het pakje op de tafel. Mordaunt sprong met een kreet ach teruit en bleef naar het bundeltje staan kijken, alsof het leefde en hem toeriep „Moordenaar, moordenaar 1" Jenks staarde hem aan, „U ziet er slecht uit, mijnheer Mordaunt," zei hij. „ik laat me hangen als u er met nog slechter uitziet, dan toen u haar in de diepte duwde, of toen u bezig was haar op het strand onder het zand te stoppen Mordaunt huiverde. „Vervloekte kerel 1 Houd je mond 1" zei hij heesch, tegelijkertijd vreesachtig om zich heen kijkend. „Wil je soms, dat iemand je hoort schreeuwen „O, ik ben niet bang," zei Jenks, „maar ziet u, ik kan nu eenmaal niet fluisterend praten. Maar dat doet er ook niet toe. Hier is het pakje en morgenochtend met den eersten trein vertrek ik. En nu het geld, mijnheer Mordaunt. Als ik nog denk aan m'n geluk, dat ik dien avond juist daar was, en zag dat u Lucy van het rotspad naar beneden gooide ze gilde akelig, niet waardoor ik nu een rijk man ben. Het gaat soms toch wonderlijk op de wereld, vindt u niet, mijnheer Mordaunt Mordaunt haalde eenige bankbiljetten uit zijn portefeuille en eenige goudstuk ken uit zijn portemonnaie. „Je hebt alles goed begrepen, niet?" zei hij, „je zult je belofte houden Maar je durft niet terugkomen. Denk om wat ik je gezegd heb je bent een medeplich tige en loopt hetzelfde gevaar als ik." „Zeker, zeker, mijnheer Mordant. Ik heb daar nog eens over nagedacht en ik ben meer dan eetis in de verleiding gekomen vooral sedert mijnheer Wayre terug is om om mij hoe noemen ze dat ook weer om mij als getuige der kroon aan te melden en ik ben er nog niet zoo heelemaal zeker van, of dat niet verstandiger zou geweest zijn." Mordaunt maakte een ongeduldig ge baar èn strekte toen de hand uit naar het pakje. „Wat gaat u er nu mee doen, mijn heer?" vroeg Jenks, zoo onbewogen, alsof hij doelde op een stuk oud zeildoek. Mordaunt veegde zich het zweet van het gelaat. „Ik zal het in de Zwarte Poel gooien," Zei hij. Er was een diep waterbekken dicht bij den aanlegsteiger, geheel inge sloten door zwarte rotsen, waarin het water, zelfs bij eb, nog altijd drie of vier meter diep was. Jenks schudde het hoofd. „Ik zou het liever verbranden," zei hij, „verbrandt u het hier maar, ik zal het vuur wel aanmaken." Mordaunt aarzelde. Hij zou er bij moe ten blijven, moeten zien dat het pakje werd open gemaakt, moeten toekijken, dat stuk voor stuk aan de vlammen werd prijsgegeven dat ging boven zijn krach ten. „Neen 1" zei hij. „Dat dat kan ik niet. Als ik er steenen aan bind zal het wel op den bodem van de Poel zinken." Hij nam het bundeltje met bevende hand op. „Doe de deur voor me open," zei hij heesch. Jenks liep om de tafel heen, maar vóór hij de deur kon bereiken, werd deze geopend en Gerald stond op den drempel. Mordaunt liet het bundeltje vallen en stiet een snijdende kreet uit. Jenks tui melde achteruit, keek van den een naar den ander en zei met gemaakte koel bloedigheid „Te laatIk laat me hangen als het mijnheer Wayre niet is 1 Neen, mijnheer Mordaunt, ik wil uw geld niet hebben." Hij wees op het bankpapier en het goud en schudde het hoofd. „Ik heb u gezegd, dat ik mij als kroongetuige zou aanmel den en dat het nutteloos was om mij te vragen, dat pakje daar te vernietigen." Mordaunt, dol van woede over de dubbelhartigheid en de frontverandering van den kerel, greep een ||jl en sprong •(Ww-m- rtfl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 11