VOOR DE ?jiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiii"iiiiiiii:iiiiiiiiHiiiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii"iiiiiiiiiiiiniiniiniii:iiiiiiiiiiiiii'!Himiiiiii^ ^18IIIHlilllII8SSIIIIB8lllIi8I!l3ilI]lll!2ilIIlIllIIIIIIIllllIII!!IBHI3Si!l!ISlSllI!91iSi!l81IIll3!BlIiilIl!lliliipli3IlIlSll!iliill!§llliiii3SIl!SlIliSiS HET VERBORGEN SCHILDERIJ ONTWAAKT. verdriet zag heengaan en wien zij zonder UIT DE MOPPENTROMMEL NUMMER 10 DERDE JAARGANG 1923 I 1 NAAR CHARLES GARVICE DOOR A. T. I I Ik was wannopig en nog eens verklaar- de zij haar regelmatig fraai gelaat met de de ik mijn pest niet te kunnen verlaten» diep-blauws, treurig-peitimende oogen en „Ik meen de verantwooideiijkheid op de bleeke wangen in het kleine spiegeltje me,zei die duivelsclie vent, „dus mee!" met een onverschilligheid, die haar en hij duwde me haas het p rtaal in. niet deed opmerken, dat zij mooi was. Toen we binnengingen in net huis en in Zij h:d een weinig lezen en schrijven ge- t licht der ganglampen kwamen, meende leerd, ging geregeld ter kerke en was zelfs ik een flikkering van pret in zijn oog vroom zij kende het kwaad niet en te zien. ik bedacht of hij soms mijn toe- leefde alsof er. tuit n hetgeen zij ncodig stand gez cn h d en een pret;e v. iide h:b- had voor haar armoedig levensonderhoud, ben» Maar voor ik hem verder kon op- geen wereld voor haar bestond, nemen, had hij zijn overjas uitgetrok- Het speet Kans Jocsten wel, dat de ken en verzocht me hetzelfde te doen. heuvel met de hut zijn eigendom niet Ziende dat ik aarzelde, zeide hij: „Nou werd, maar als er iemand moest wonen, vooruit wat, doe dat ding nou uit. Verder tegenstribbelen was overbodig en er bleef me geen ander redmiddel over, dan een bekentenis, Ai rrijn moed bijeenzamelend en vreezende te blijven steken, stotterde ik geen, ,,Zoo heb je die met aan Ga dan dan r.og maar het liefst de dochter van den dronkaard, die stil en zacht daarheen leefde, zonder dat zij iemand hinderde. Ook aan de deur van Hans loosten kwam de dood kloppen en maakte hem, ko.onel, ik heb nauwelijks dertig jaren oud, tot weduw naar. Hij had geen kinderen en op den dag *i®,w*nd ze aantrekken en kom dan van de begrafenis der overledene begon dadelijk terug om iets warms te dunken, iedereen reeds te raden, wie zijn tweede Voort rende ik, half besloten met terug vrouw zoude zijn te keeren. Ik was nu klaar wakker en hui- Maar tot ieders verwondering verklaar- verde als een bijna verdronken hond, maar de Hans j00sten, dat hij niet meer trou- ik had me nog met fatsoenlijk gekleed of wen 20ll daar kwam de oppasser van den kolonel n;- - me vertellen, dat er met de quadrille op 8 gug de >°n?e boer door mij gewacht werd z n bezittingen en bezocht zijn bosschen, Met een stout gelaat, besloot ik zou het Y*e °P zijne weilanden keek naar de ik de zaak behandelen en ik trad de zaal ™cbten. zijner akkers. Eiken dag bijna binnen, waar omstreeks vijftig genoodig- kwai" hij ook voorbij de hut van Koosje. den waren. Aan het gegichel der dames en trad ZI' wel eens naar bm.ten en 8hm" het grinneken der heeren kon ik merken, 'acbte.' 1"aar.' z°° we""S' want, om dat mijn heerlijk avontuurtje verteld was. ^hee'onü"lKcn fls de bloemen, daar- Als een goede moP had de kolonel dat mijn heerlijk avontuurtje verteld was. Als een goede mop had de kolonel -■ het aan den majoor verteld, die het zijn zat,Z1) voor de dzur de.M'ke boer vo?r~ vrouw toefluisterde., zij had het aan bijkwam en breide of bond bezems en dan twee vriendinnen uitgeklapt en in tien 2eii!e 2afbt „Goeden dag, Koosje minuten wist iedereen, dat een jonge ci 7T?8<ru?V'' /T" luitenant, in zijn nachtgewaad, erg tegen t-hu^ Men meende dat 2" ietwat stomr j i zinnia was. men nl aderde haar? *11 vree^ne Voor andere voorbijgangers was zij zijn zin de ronde gemaakt had. Zinnig was, men plaagde haar; zij vreesde Zoolang ik daar in garnizoen bleef, instinctmatig de mannen, de ouden zoowel - - - - aic Ho o»» Ac «r/%UWen evenzeer, geen goed hart werd ik altijd bespot. Als de jonge da- a!s de .jongen, en de vrouwen evenzeer, mes me zagen, lachten ze en het was mij d'®\ 21> voelde het, haar geen goed hart even moeilijk om uit haar een ernstig f5>ege.Q- Alleen Hans Joosten ver antwoord te krijgen als voor een clown schrikte haar met. Zij wist, dat hij goed om een preek te houden. Spoedig werd beai\gf'ïd m %}n te^n' ik overgeplaatst naar een ander regiment woordtgheid, zij wendde hare diepe blau- en later hoorde ik mijn eigen avontuur oogen met af, wanneer hij enkele woor- vertellen aan de'kletstafel en op een den tot haar sprak en antwoordde hem partij alle details waren juist, alleen de Plet.zKac"te eenvoudigheid. Zijn afwezig- heid bedroefde haar echter ook met. Wel naam van den lijder was verkeerd daar mijn gelukje op den hals geschoven le™elde zi> langzamerhand, dat debloe werd van een kameraad, die in Indië nien des wouds en de vogelen in de twij- gesneuveld was g en de Steele natuur haar in haar Na dien nach't sliep ik op wacht nooit half-slaPend, half-wakend leven niet meer meer. alleen spraken van hunne eigene schoon heid, maar dat zij ook spraken van hem, - dien zij gaarna zag komen, maar zonder schroom een schuilplaats aanbood in hare hut, wanneer eene onverwachte regenvlaag ütil leetcie zij en eenzaam m Haar hutje hem on zijn ommeen" overvi-i. van zoden en rijshout en riet, op de helling van den heuvel begroeid met welriekende kruiden en heesters en hoog-opgaand ak- Dat ja„i ■jojjjii.jju regenachtig en dit vertraagde de werkzaamheden op kermaalshout. Die heuvel was haar eigen- den akker. Toen het weder ophelderde dom met het hout, dat er op groeide en en vaster werd en de oogst kon beginnen, het hutje, dat er op stond. Overigens be- kwam men handen te kort. hoorde alles in de rondte aan Hans Joos- Hans Joosten ging naar Koosje. ten, den jongen boer van Gartendonk, den „Je kon ons wel een handje komen rijksten man uit den omtrek. Hem behoor- helpen den de graanvelden daar ginder, ver van Zij ging, omdat zij het hem niet weige- den hof, de weilanden in de nabijheid, de ren wl!de, maar het kostte haar veel moei- boomgaarden vol heerlijke fruitboomen en te f haar af keer te overwinnen om onder de het groote bosch aan den zuidkant met menschen te gaan en met de arbeiders te trotsche eiken- en beukenboomen. ver keeren. Dat bosch had vroeger toebehoord aan Hans begreep hare inspanning en was den vader van arm Koosje en ook veel van er haar dankbaar voor. 6m haar aan te den bouwgrond en de weilanden. Toen moedigen en haar gerust te stellen, werkte woonde hij in de boerenwoning, waarin hij ze; haar nabijheid. In het begin nu een der beste werklieden van Hans vvilde men spotten en plagen. Joosten woonde. -K - - ernst herhaald en door ze te bevestigen, kwam men er toe, zich van de waarheid overtuigd te houden. Met de strakke bewegingen van een slaapwandelaarster stond Koosje op en zonder te luisteren naar de stemmen, die haar terugriepen, ging zij heen. In haar hut gevoelde zij zich in verlegenheid, zij weende, maar langzamerhand werd het helder in haar. Het eenvoudige natuurkind kende gee- ne huichelarij, geene valsche schaamte, kende niet de kunst, door een half woord te doen begrijpen, wat men niet zeggen wil. Toen een weinig later Hans Joosten haar kwam zoeken, vertelde Koosje hem zonder aarzelen, met een stem waarin smart klonk, al haar verdriet. „Ik wist niet, Haas Joosten, dat ik je hinderde door te blijven. Die lieden daar ginder hebben het mij doen begrijpen. Zij hebben gezegd, dat men een reden zoekt, waarom zoo vele mooie huwelijksgelegen heden door u geweigerd wordenen men meent dat ik er de schuld van ben. Men zegt, dat gij hier dikwijls komt en dat alleen om mijnentwil, gij geene andere kiezen wilt. Ik weet wel, dat dit niet waar is, Hans Joosten. Ik ben maar een arm meisje. Ik heb nooit aan zoo iets ge dacht, maar omdat de slechte menschen zulke leelijke dingen zeggen, heb ik mijn besluit genomen, als u het tenminste wilt goedkeuren, Hans Joosten...." Zij hield een oogenblik op zonder hare groote, reine oogen af te wenden, waarin geheel haar hart blonk. Hans Joosten zweeg Koosje ging voort. „Indien gij mijn huisje met den heuvel nog wilt koopen, zal ik ze u verkoopen voor het weinige, dat zij waard zijn en ik zal heengaan.ver weg. Haar stem werd droeviger, haar lippen beefden. Hans Joosten nam zachtkens hare hand. „Koosje, mijn klein Koosje!.... En plotseling wendden die reine oogen zich af. Eene rozenroode wolk overtoog het gelaat van het half-wilde kind. Zij scheen als verjongd. Hij hernam „Koosje, als het eens waar was wat zij zeggen, die boosaardige eksters.... als het eens waar was Zij zag hem aan, verstomd. „Waarom spot gij met mij, Hans Joos ten „Ir. spot met. Zij hebben goed gezien, die boosaardige babbelaarsters, die ge zegd hebben, dat ik je lief heb. Maar ik wist het zelf niet. Nu weet ik het. Ik begrijp het en ook waarom ik altijd weer naar je terug moet. Het was om je te zien, je te hooren, Koosje.en, ik wist het niet.... Kom, lieve, laat hen praten, want zij zullen babbelen." Ik, Hans Joosten, ik, de rijke, zal tot je moeten zeggen „Ik dank je, Koosje," als je hem je hart schenkt, zoo rein en zoo zuiver, je lief klein hart, dat nog nimmer bemind heeft. Hij trok haar tot zich en Koosje weerde hem niet af. In de oogen, die tot hem opzagen, kon Hans Joosten de frissche zuiverheid der bronnen zien, maar de zon blonk er in. een rijk te besturen." Denzelfden dichter werd eens door een zijner vrienden ver weten dat hij zijn dochter geen vreemde taal liet leeren, terwijl hij zelf in alle levende talen bedreven was. „O dwaas," antwoordde hij, „heb je nog niet onder vonden, dat de vrouwen met één taal al te veel zeggen. EEN DORP ZONDER INWONERS. De bevolking der meeste bergdorpen neemt opvallend af. Vele inwoners ver- toonen een bijzondere neiging om hunne kinderen naar de steden te doen ver huizen, waar zij meenen dat de strijd om het bestaan gemakkelijker te strijden is. Maar het volgende is waarschijnlijk wel 'n unicum. Dezer dagen heeft de laatste be woonster van het dorp Seranon, dat ge legen is in het noordelijke gedeelte der vlakte welke doorsneden wordt door den straatweg van Grasse naar Castelane, zich ook naar elders begeven. Twee negentigjarigen hadden reeds meer dan 40 jaar het vreedzaam dorpsleven te Seranon genoten. Zij waren ook niet van plan ooit hunne penaten haar elders over te brengen. Niets is echter meer aan verandering onderhevig dar, de besluiten der menschen Onlangs stierf de man. Zijn weduwe heeftzich nu genoodzaakt gezien haar voornemen, de plek waar zij noolang geleefd had trouw te blijven, op te geven. Zij heeft zich teruggetrokken bij hare kinderen, die een stad aan de Middel- landsche Zee bewonen. En nu ligt Sera non daar eenzaam en verlaten. EEN VREEMD PENSEEL. Op een schildersschool, waar het roo- ken verboden was, zag de professor een der leerlingen met een pijp tabak in de hand. „Wat is dat voor een vreemd pen seel?" vroeg hij ironisch, waartoe dient dat De leerling antwoordde „daar maak ik wolken meê." DE GEHOORZAME FRITS. De kleine Frits had op zekeren morgen zijne huistaak terug ontvangen omdat het werk zeer slordig en gebrekkig was uitgevoerd. Des middags aan tafel vroeg zijne tante „Nu Frits, hoeveel fouten hebt ge vandaag in uw opstel gemaakt „Papa heeft ons-verboden aan tafel te spreken," antwoordde de kleine Frits op naïeve wijze. je „Hé, de kluizenaar De wildeBen je Maar zijn vrouw stierf, toen Koosje een niet meer bang voor ons Heb je eindelijk kind was en de vader werd een dronKaard, besloten Vertel ons eens wat sprookjes. Hij verarmde het eene stuk land na je praat 200 <*raa^ het andere ging over in de handen van Koosje antw00rdde niet. Smeekend Gartendonk s b°er en weldra bleef voor 2ag z{j Qp tot jjaar meester en met harde den dronkaard en zijn dochter mets meer stem gebood hii stilte, over dan de heuvel, waar zij een nufje Des middags ging Hans Joosten naar bouwden, om te wonen. Waarvan zij leef- huis om het middagmaal te gebruiken, den, wist men nauwelijks. Wat ook Hans werkvolk bleef op het land en zette Joosten verzon, om dit laatste stukje in 2;ch op den rand van een laan in de scha- Zijn macht te krijgen, het gelukte hem duw der boomen. niet. Hij deed dan ook weldra geene moei- gen oude vrouw, voor wie Koosje vaak te meer en dacht„Welnu, weldra sterft kousen gebreid had, noodigde haar uit, de vader door het misbruik van alcohol, naast haar te komen zitten. Weigeren wil- dan verkoopt de dochter het land en moet de ze niet maar weldra hield zij op met gaan dienen en dan woont er geen vreem- eten. Met verschrikte oogen en trillende de meer op mijne bezittingen. lippen luisterde zij naar de ongehoorde En zoo geschiedde het ook. De dronk- zaken, die men van haar vertelde. Zij ant- •aard stierf, toen Koosje bijna twintig Woordde niet, zij verdedigde zich niet te- jaar oud was, maar Koosje verkocht gen de beschuldigingen, die spottende en haren neuvel met. Zij bleef waar zij boosaardige stemmen over haar uitstort- Wat Hans Joosten haar ook aanbood,hoe ten. Niet in staat om te begrijpen, dat men aannemelijk zijn aanbiedingen ook waren, met haar gekscheerde, voelde Koosje zich het arme meisje was gehecht aan hare hut, overstelpt van schaamte, neergestort in het laatste overblijfsel van den vroegeren een zee van ellende. haar hart zwol op rijkdom haars vaders, aan den heuvel, van droefheid. waarvan zij elke plant, elke bloem, eiken Zij zeide tot zich zelve „Ik droom neester kende. Zij breide kousen, zij sneed ik droo 3 men spreekt niet van mij heide en takjes om er bezems van te ma- dat is een nachtmerrie." Ken, zij verkocht het overvloedige hout Maar de booze stemmen beschuldigden voor takkebossen en zoo leefde zij haar haar in duidelijke woorden, sarden haar. eenzaam leven, biddende en werkende. Te vergeefs zeide de oude vrouw „Laat zonder zich met iemand te bemoeien. Zij haar met rustMen luisterde niet en wat was mooi, maar iederen morgen beschouw- men eerst uit plagerij gezegd had, werd in UIT DE ADVERTENTIE-RUBRIEK. Hier snijdt men haar, twee verdiepingen hoog. Een papegaai te koop bij de weduwe Zwaag, die uit de hand eet. Te koop een piano fonkelnieuw te spreken dagelijks van 1 tot 3 uur. Een rijtuig over te nemen met patent assen waarop men vier weken kan rijden zonder gesmeerd. In een kleine stad kwam een tent met allerlei bezienswaardigheden. Met groote letters werd den eersten dag na aankomst aangekondigd: Om 12 uur precies voedering der menscheneters. Hoe verbaasd echter waren de bezoe kers, toen zij de „menscheneters" heel gemoedelijk kool met aardappelen zagen nuttigen. De spullebaas die zich „directeur" noemde gaf met onbevangenheid den verbaasden bezoekers ten antwoord. „Maar heeren, dat is juist de triomf van mijn dressuur, dat ik van die kerels ve getariërs gemaakt heb." MILTON OVER DE VROUWEN. Den dichter Milton werd eens gevraagd, waarom in sommige landen de vorsten op hun veertiende jaar aan de regeering konden komen en eerst op hun achttiende mochten huwen, „Omdat," antwoordde Milton, „het moeilijker is eea vrouw dan EEN COMPLIMENT. Vrouw. „Nou, man, waarom trek weer zulke leelijke gezichten?" Man. „Och mijn eksteroogen doen me zoo'n zeer Vrouw. „Domheid dat is je eigen schuld doe ze weg ik had er ook een, maar die heb ik radicaal verdreven." Man. „Dat wil ik wel gelooven, bij jou houdt het zelfs een eksteroog niet uit." SLECHT WERK. De Engelsche dokter Radcliffe, had zijn binnenplaats laten bevloeren, maar weigerde de betaling. „Gij hebt," zeide hij, „uw werk slecht gemaakt, en het toen met wat aarde bedekt." „Wat zou dat," antwoordde de werkman, „ik ben toch de eenige niet die zijn slechte werk met aarde bedekt." „De dokter begreep hem maar al te goed, zweeg en betaalde. SNUGGER. Een Belg en een Duitscher, die in hel- zelfde regiment dienden, beloofden el kander den ochtend vóór den slag, wederkeefig hulp te verleenen indien een van beiden een ongeluk overkwam. Te midden van het gevecht roept de Belg, wiens been afgeschoten was, den'Duitscher te hulp. Deze neemt hem op zijn schou ders en draagt hem naar de ambulance intusschen nam een andere kogel ook nog het hoofd van den armen Belg weg. De chirurg komt den Duitscher tegemoet en vraagt waar hij heen gaat. Mijn vriend laten verplegen, antwoordt hij. Maar uilskuiken, ik kan- hem toch geen nieuw ■hoofd geven „Wel, wel," zei de Duit scher" wat een leugenaar is dat, „hij heeft mij enkel maar gezegd, dat hij zijn been kwijt was." NAUWKEURIGE BESCHRIJVING. Kent Onderofficier, (tot de recruten) gij den kolonel Recruut. „Neen." Onderofficier. „Kent gij dan den ma joor Recruut. „Ook niet." Onderofficier. „Nu als ge hem ziet, de kolonel is een weinig dikker dan de maioor. Onthoud dit." HUISKAMER XXIV. EENENDERTIGSTE HOOFDSTUK. Het onderzoek door het gerecht leverde hartroerende scènes op. Vrouwen weenden en snikten, en mannen balden de vuisten, toen Jenks zijn verklaringen aflegde. Alles scheen nu zoo duidelijk, zoo een voudig, dat zij verbaasd waren, Mor- daunt nooit verdacht te hebben. Velen herinnerden zich, hem met Lucy samen gezien te hebben, maar zijn dubbelhar tigheid was zoo uitnemend gespeeld, dat hij hij hen allen om den tuin had geleid. De eenige die niet bewogen was, was Jenks. Hij legde zijn getuigenis af op zijn gewone manier, daarbij elk oogen blik naar zijn pijp kijkend, die hij in de hand hield, en hij was zelfs niet ver baasd, toen de rechtbank hem liet ar resteeren als „medeplichtige door nala tigheid." En hij was al even onbewogen, toen, later, de rechtbank hem veroordeel de tot zeven jaar gevangenisstraf, voor zijn passieve medeplichtigheid van Mor- daunt's afgrijselijke misdaad. Toen de pijnlijke zitting voorbij was en 'Gerald het bedompte vertrek, waarin hij was gehouden, verliet, omringd door een menigte, die nu als om strijd hem geluk wenschte en een held van hem maakte, voelde hij zich plotseling zwak en ziek. Hij was een buitengewoon sterke man, maar hij had in den laatsten tijd zooveel meegemaakt, en de scène in de rechtzaal, die volgde op het nog ver schrikkelijker tooneel op het strand, had den hem toch sterk aangegrepen. Hij wist eindelijk aan de menigte te ontsnappen en ging naar huis, zich on lekker voelend. Hij was tot zijn verbazing werkelijk ziek. Harling en Claire, die hem kwamen bezoeken, vonden hem bleek en klappertandend in zijn kamer zitten en hoewel hij zich goed trachtte té houden, stond Harling er op, dat hij naar bed zou gaan en een dokter zou laten kormm. „Ach wat, onzin," zei Geralü, „ik oen 'n beetje overspannen, dat zal aanstonds wel weer over zijn. Ik wil met je naar het kasteel teruggaan, Claire ik ga niet naar bed, dat is belachelijk." Maar hij moest naar bed gaan, en toen de dokter kwam schreef die onmiddellijk voor, dat' hij er in zou blijven. Claire wilde hem natuurlijk oppassen, maar daar wilde Gerald niet van hooren en een andere vrouw bood zich aan om haar plaats als zoodanig in te nemen zonderling ge noeg, was het juist de vrouw, die het hef tigst tegen hem was geweest, toen hij voor het eerst in - Regina terugkwam. Toch bracht Claire een groot deel van den dag bij hem door, zittend naast zijn bed en met zijn hand in de hare. Mogelijk was Gerald's plotselinge ziekte wel een Zegening, want daardoor sprak niemand over de verschrikkelijke gebeurtenissen der laatste dagen. Het heele plaatsje ver keerde in opwinding, niet alleen over den moord, maar ook over den terugkeer van juffrouw Sartoris en de verijdeling van de handig opgezette manoeuvre, waardoor de Sapley's zich het bezit van Court Regina hadden trachten verze keren. De oude Sapiey was, door zijn toe stand, tot zijn geluk onkundig van den misdaad en den dood van zijn zoon en zou dit wel tot aan het einde van gijn teven blijven. De dokter zei, dat hij on geneeslijk krankzinnig was, zoodat hij naar een krankzinnigengesticht werd over gebracht waar hij zijn tijd doorbracht met het opmaken en nazien van denk beeldige rekeningen en den dokter en de verpleegsters vertelde hij telkens weer, dat hij de heer was van Court Regina en dat Mordaunt Sapley, het parlementslid, zijn zoon was. Op zekeren middag zag Gerald, uit een onrustigen slaap ontwakend, een in het zwart gekleede vrouw aan zijn bed zitten. Zij herinnerde hem aan Zuster Agnes, maar hij dacht dat hij nog droom de en strekte de hand uit naar haar arm. Het was werkelijk Zuster Agnes, die met een lieve glimlach op het bleeke, droevige gelaat, hem aankeek. „Bent u wakker?" zei ze met haar lieve zachte stem. „Ik geloof het wel," zei hij twijfelend. „Maar bent u het werkelijk, zuster?" „Ja, ik ben het." „Da's grappig," zei hij. „Ik heb heel veel aan u gedacht en in den afgeloopen nacht van u gedroomd. Waarom bent u hier gekomen?" „Omdat u mij noodig had," zei ze. „Hoe wist u dat?" vroeg hij. „Claire heeft me geschreven, dat u ziek was. Er was iets ik ik voelde me gedrongen te komen." „Dat is heel lief van u," zei hij, „en het doet me veel genoegen Blijft u hier „Ja. Ik heb de vrouw weggestuurd. Ik zal ti blijven verplegen." „Ik zal uw verpleging niet iang meer noodig hebben," zei hij. „Ik voel me heel wel, alleen een bee' je stijf en ik zou graag opstaan „U zult zoodra u voldoende hersteld bent," zei ze. „O," zei hij glimlachend, „ik begin te merken, dat ik nu een eqhte verpleeg ster heb. Er bestaan geen tyrannieker menschen. Maar gelooft u maar niet, dat ik een arme hulpelooze man ben 1 Claire bijvoorbeeld, zal mij wel ter zijde staan. Ik veronderstel, dat ze u wel verteld heeft, dat ik met haar verloofd ben „Dat heeft ze me verteld," zei Zuster Agnes, hem zachtjes weer in de kussens terug drukkend, want hij had zich op de elleboog opgericht, „en ik ben er zeer blij om. U zult de liefste vrouw krijgen, de beste en. „Zuster," zei Gerald, „er is geen vrouw op de heele wereld, die met haar te vergelijken is en als u me wilt helper, uit dit nare bed te komen opdat ik haar zoo spoedig mogelijk zal kunnen trouwen, dan zal ik u mijn leven lang dankbaar zijn." Terwijl hij sprak kwam Claire binnen en uitte een kreet van verbazing en van vreugde tevens, toen zij de gedaante in het zwart bij het bed zag zitten. „Zuster Agnesriep zij uit, en de armen der zuster omvatten haar in een liefderijke omhelzing. Zij gingen zóó op in deze onverwachte ontmoeting, dat ze Gerald bijna schenen te vergeten, tot hij haar aan zijn bestaan herinnerde, door langs zijn neus weg te zeggen „Ik schijn niet meer op de wereld te zijn." Toen wendde Claire zich om, knielde bij het bed neer en kuste hem. „Ik had zoo graag dat u kwam, maar ik durfde er in mijn brief niet om vragen. Gerald vroeg naar u en ik heb u zooveel te vertellen en zou zoo graag alles van de school hooren." Zuster Agnes glimlachte. „Ik heb een massa boodschappen voor je mee gekregen. Tiny en de heele klas zenden je hun groeten. Maar juffrouw Govers heeft me geen groet meegegeven Zij glimlachte weer. „Zij zegt dat ze, als je binnen vier dagen niet terug bent, rap port zal indienen bij het schoolbestuur, dat waarschijnlijk wegens contractbreuk tegen je zal optreden. Zij zegt dat, als het waar is, dat je je fortuin teruggekregen hebt, dat een van de ongelukkigste din gen is, waarvan ze ooit gehoord heeft, omdat je een eerste klasse onderwijzeres en zeker te eeniger tijd hoofd van een school zou zijn geworden. En dit laatste is, volgens haar, wel een van de mooiste betrekkingen, die er bestaan." „Dat zal ze ondervinden, als ze hoofd wordt van de naar de plannen van den architect Gerald Wayre nieuw te bouwen Court Regina school en in het aardige kleine schoolhuis woont, wat daar bij hoort," antwoordde Claire. „Is ze niet een engel vroeg Gerald aan zuster Agnes. „Juffrouw Gover vroeg Claire. „Heb je dat nu pas uitgevonden O, daar dacht ik niet aan, je kent haar niet. Maar je zult je woorden herhalen, zoodra je haar ontmoet hebt ze is een engel met ui terst scherpe kleine oogjes een uiterst strenge zachte stem en het gevoeligste groote hart dat ooit in een vrouweborst geklopt heeft." „Z zoo?" zei Gerald, „maar ik dacht aan een andere engel." „Bedoel je mij soms vroeg Claire. „Ik lijk absoluut niet op een engel. Dat weten jullie allebei wel. Ik ben maar een heel gewoon meisje, dat beheerscht wordt door een man, die zich een idee fixe in het hoofd gezet heeft en juffrouw Gover zegt altijd, dat er niets on verdragelij kers bestaat." „En mag ik vragen, wat dat voor een idee fixe is zei Gerald. Claire schudde het hoofd. „Niet waar zuster Agues bij is," ant woordde ze. En zuster Agnes keek beiden aan met een lieve glimlach om de lippen en een liefdevolle glans in de oogen. „U moet maken, dat hij gauw weer heelemaal beter is, zuster," zei Claire, „en hem dan naar het kasteel brengen. Mijnheer Harling en Grace logeeren daar bij mij en en ik kan niets doen, voor hij komt. En er is zooveel te doen „Naar het kasteel zei zuster Agnes zacht, terwijl de glimlach van haar gelaat gleed. Zij boog 'qpt hoofd en even daarna weer opziende zei ze op vasten toon „Goed, ik zal er hem brengen. En ga nu, kindlief." Gerald herkreeg onder de goede zor gen van zuster Agnes nu spoedig zijn krachten. Hij accepteerde van het eerste oogenblik af haar toewijding als iets van zelf sprekends hij had het gevoel, alsof die iets heel natuurlijks was, alsof hij daar een persoonlijk recht op had. Hij kon het nauwelijks verdragen, dat ze even de kamer uitging waar hij lag en toen hij sterk genoeg was om op te staan, leunde hij op haar, niet als een man leunt op zijn verpleegster, maar zooals een echtgenoot op zijn vrouw, een zoon op zijn moeder. Een paar malen sprak hij haar zelfs met „tnoeder" aan, zooals hij dat ook gedaan had, toen hij haar voor de eerste maal ontmoette en, evenals toen, beefde zij bij het hooren van dit woord en werden haar oogen vochtig. Als zij samen bij den haard zaten, ver telde hij haar langzamerhand zijn heele levensgeschiedenis. Het was een wonder lijke geschiedenis en hii was er zich vao bewust, dat zij met graagte naar hem luisterde, al zei ze ook zelden een woord, er zich mee tevreden stellend, met nu en dan haar dunne hand op de zijne te "leg gen. Maar van zichzelf, of van haar eigen leven vertelde ze niets en Gerald achtte haar te zeer, om er haar naar te vragen, hoewel hij er vaak heel nieuwsgierig naar was. Op zekeren dag, toen hij gemopperd had over zijn gedwongen werkeloosheid en gevangenschap, zei ze kalm, maar met een zachte trilling in haar stem „U bent vandaag goed genoeg, om naar het kasteel te gaan." „Bravo 1" riep hij uit. „Maar u moet u kalm houden," zei ze teeder. „Alles is in orde gemaakt. Over een kwartier zal er een rijtuig boven op den weg staan. Kunt u zoover loopen „Ik zou vijftig mijlen kunnen loopen, als Claire aan het einde daarvan stond 1" riep hij vroolijk uit en hij wilde niet dat zij hem hielp zijn overjas aantrekken. „Ik zal vandaag aan uw handen ontsnap pen," zei hij. Het was natuurlijk maar bij wijze van grap gezegd, maar zij knipperde met de oogen en keek hem smeekend aan hij was verschrikt over de uitwerking van zijn woorden. „Maar ik meen het toch niet !"zei hij „u weet toch heel goed, dat ik het niet meen 1 Als u in mijn hart kon lezen, dan zou u zien hoe dankbaar, hoe Hij legde beide handen vriendelijk op haar schouder. „Dat weet ik wel," zei ze, „het was dwaas van mij. Misschien kan ik wel werkelijk in uw hart lezen. Leun maar op mij, als u naar boven klimt, ook al zou Jiet niet noodig zijn." Toen zij de vriendelijke en eigenaardige trappen-straat beklommen, kwamen de menschen naar buiten, om hen te begroe ten. Gerald wenschten zij geluk en tot de zuster spraken zij woorden van eerbied en van clank. Niemand zou in deze men schen, die daar met de pet in de hand en glimlachend stonden, de woedende en bloeddorstige menigte herkend hebben, die eenige dagen te voren gedreigd had, Mordaunt Sapley in stukken te zullen scheuren. Maar zoo zijn de bewoners van Regina. Ze zijn zoo zacht als lamme ren en zoo aanhankelijk en liefdevol als vrouwen maar wordt hun afschuw en hun verontwaardiging gewekt, dan wor den de lammeren tijgers en de vrouwen furies. Claire en Grace wachtten boven in het rijtuig en het is mocielijk te zeggen wie van de beide meisjes elk op haar wijze, zich het meest beijverde om het Gerald en zijn verpleegster aangenaam te maken. Toen zij naar het kasteel reden, langs den rotsweg, die Claire, lang gele den, op haar weg naar de kapel ook ge gaan was, was zuster Agnes zeer stil. Met over elkaar gekruiste armen lag zij achter- qver in het rijtuig, de sluier over het ge laat getrokken, zoodat de anderen niet konden zien, hoe haar lippen bewogen in een stil gebed. Haar gelaat was bleek en trilde van aandoening toen Harling hen in de deur verwelkomde en aan haar werd voorge steld. Het leek wel, alsof die vrouw met het treurige gelaat in haar zwarte kleed, de hoofdpersoon was dien dag. Zij stond in de hall, tusschen Claire en Gerald en keek met droeven blik rond, alsof het geen zij zag een gevoel in haar deed ont:- waken, dat heel wat dieper was dan nieuwsgierigheid en bewondering. Slot volgt, i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 7