f4 i '¥-T¥ VOOR DE TTClIIA \>f¥ j j[ ^3 iTi IVli Li i «imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii.iimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiiiiiiiiiriiiiiiiimnsj HiiiiiiiiiiiimmiiimimiiniiiimiiiiiimiiiiimiiiiiiiiimiiinHiiiiiiiimimriiiiiiiiiiMiMiii :iiii:ii:iiiiiiimiiiuiiimimi:iK HET INDISCHE KISTJE 1 UIT DE I MOPPENTROMMEL NUMMÊR 16 DERDE JAARGANG 1923 I NAAR HET ENGELSCH DOOR Q. J. H. 1 I met haar katoenen rakdoek de oogen af. „We rullen hem Ncël (Kerstmis) noemen ik neem de zorg voor zijn opvoeding op mij I" Toen kreeg haar natuurlijk tempera ment weer de overhand, en zij voegde er bij „Ik zal probeeren, geen egoïst van hem te maken, zooals u bent „Goed, goed heel goed 1" zeide de dokter opgewekt. „Om te beginnen moet je maar wat pap voor hem klaar maken, en maak dan een bedje voor hem in orde naast jouw bed en dan zullen we gaan eten en eens op zijn gezondheid drinken. Dat zal ons Kerstfeest zijn." GEMOEDSRUST. Oliver Cromweii had eens vernomen, dat een dorpsgeestelijke zijne regeerings- daden beschimpte en zelts van den kansel heftig tegen hem uitvoer Hij wilde zich overtuigen ot dai ge rucht waar was en daarom bega! hij zich op een Zondag incognito naar het dorp Daar trad hij de kerk binnen en ging et zóó zitten, dat hij den predikant kon zien, maar niet door hem gezien kon worden. Her geruchi was met overdreven. De predikant begon eene donderende phiiip- pica tegen den Protector, dien hij bij den duivel zeiven vergeleek Cromwei) luisterde rustig roe. Er be woog geen spier van zijn gelaat. Het sche'den werd steeds erger en de uitvallen werden voortdurend heftiger Eindelijk vroeg een der heeren, die den Lorjj Protector vergeze.den „Zal ik dien man maar met terstond neerschieten „Welke man vroeg Cromwell „Wel dien predikant, die u daar zoo schandelijk staat uit te schelden." „Neen aat hem rustig even, zei Cromweh „Als ik hem strafte zou ik een nog grooter gek wezen dan hij. Wie sche'dt heeft altijd onge ijk." Daarop verbet hij met zijn gezelschap de kerk weder even onopgemerkt als hij was gekomen' ONWELKOME WAARDEERING. De Fransche Minister Gambetta had een uitmuntend middel om af te komen van menschen die hem om hulp of arab- tap. kwamen vragen. TEens ontving hij bezoek van den zoon van een zijner vrienden, welk jongmensch wilde vragen om een post als gezaftt- schaps-attaché. Gambetta, die terstond begreep waar om de jonkman kwam, begroette hem met de woorden „Mijn jonge vriend, ik ben zeer blijde u te zien.'' „Zeer vriendelijk mijnheer Gambetta ik...." „Gij zijl een der weinige menschen," vervolgde Gambetta „aan wie ik mij wer kelijk verplicht gevoel." „U is wel goed. Ik kan...." „Neen, neen," viel de staatsman hem opnieuw in de rede, „het is een verplich ting, waarvan ik diep doordrongen ben, e i ik hoop die ook altijd tegenover u te blijven gevoelen." „Gij overdrijft," antwoordde de bezoe ker en hij maakte aanstalten om met zijn verzoek voor den dag te komen „Neen, ik overdrijf volstrekt niet," zei Gambetta. „Gij zijt een der weinige men schen uit den kring mijner kennissen, die mij nooit om een betrekking hebben ge vraagd en dat zeker ook nooit zullen vra gen." De jonkman werd nu zóó verlegen, dat dat hij na verloop van een paar mnuten Zijn hoed opnam en heen ging. EEN DIPLOMAAT. Generaal Mc. Cook, zoo verhaalt een Amerikaansch blad, werd door de regee ring der Vereenigde Staten naar de Sand wich eilanden gezonden om met den ko ning dier eilanden over den verkoop daar van te onderhandelen. Koning Kamehameha verzocht den ge zant met hem naar het naaste koffiehuis te gaan, om over de zaak te spreken. Daar leunde Z.M. behaaglijk achterover in zijn stoel en zeide tot Mc. Cook. „Ziet ge, beste vriend, ik ben koning over deze eilanden, heb niets te doen en ontvang daarvoor 40.000 dollars per jaar dus veel meer dan de President der Ver eenigde Staten." „Als ik nu de eilanden verkoop, dan ben ik mijn jaargeld kwijt en ben geen koning meer, maar een eenvoudig bur ger. Ik heb dan volstrekt niets meer te zeggen en iedere straatjongen kan mij voor „nikker" uitschelden, Waarom zou ik mij daaraan blootstellen Ik doe, ge- oof ik vee' wijzer ais ik de eilanden niet verkoop en hier koning blijft.' De generaal dacht even na To n klopte hij den kcning op den schouder tn zei „Majesteit, gij hebt volkomen gelijk. Gij zijt een verstandige kerel. Behoud uw eilanden. Als gij ze wldet ve koopen. zoudt gij een groote ezel zijn." Dit was de eerste en laatste maal, dat men generaal Mc. Cook met eene diplo matieke zending be.astte. VERKEERD BEGREPEN. De volgende vermakelijke geschiede nis lezen wij in een Vlaamsch blad. Om van de aardigheid mets verloren te doen gaan, geven wij ze hier letterlijk. Hee' Frankrijk door vindt men thans ieden, die een daghuur winnen (de ge bruikelijke 10 stuivers) met de verjaagde paters op te sporen, die misschien „heres- co referens" met wee of drie in 't zelfde huis verblijven en een gemeenschap uit maken. Op dé Parijsche groentenmarkt hoorde Maandag een dier spionnen een meid salade vragen aan een boerin. „Geef mij eens wat van dit groen Lies mijn capucienen eten dat gaarne." Halt, dacht de spion, hier heb ik een lobke naar mijn hand. „Uw meester heeft capucfenen, do'ch- ier „Jawei. „Hoeveel V' „Een stuk of tien, waarom?" „O, voor mets, breng mij bij hem." Brandend van nieuwsgierigheid om te weten wat die vent van haren meester wilde naderde zij met den spion de woon Daar gekomen vroeg de tienstuivers- gast „Verwittig uwen meester, en zeg dat hij mij bij de capucienen brenge." „Dat ziet ge van hier," riep de meid, „dat ik u op 't kot laten; daarbij zij zitten op 't dak en drie zijn aan 't broeien I" De paters in kwestie waren duiven van dat slag, dat men aan de Seine „des Capu- cins", en aan den boord der Schelde ca- pucienties heet. EEN VEELEISCHENDE GAST. Legio, zouden we haast zeggen, is het aantal anecdoten dat omtrent de onhan delbaarheid en niet minder de onheb belijkheid van den vorigen Shah van Perzië Nasr-Eddin, ook bij zijn tweede bezoek aan Europa, eemge jaren geleden, de ronde deed. (Ook in ons land kreeg men bij die gelegenheid daarvan ver makelijke staaltjes te genieten.) De ver schillende hoogere en lagere officianten waren dikwijls radeloos, wijl zij ni?T" wisten wat aan te vangen om den Shah tenminste nog eenigszins de regels der etiquette te doen volgen, 't Volgeiflge is voorgevallen bij het bezoek van wijlen den „Koning der Koningen" aan Baden. De Shah zou ook den Groothertog van Baden de eer van een bezoek bewijzen en op het vastgestelde uur liep de extra- trein het station te Karlsruhe binnen. De groot-hertog was tot de ontvzngst van zijn hoogen exotischen gast op het station aanwezig. Hij wachtte op het uitstijgen van den Shah, doch daarmee maakte deze nog geen grooten haast. Zijn Perzische Majesteit was namelijk heel slecht te spreken over het feit, dat zulk een „klein vorst" hem, den „Koning der Koningen" staande in plaats van knielend ontving en verklaarde eerst dan te willen uitstappen, wanneer dit laatste gebeurde. Nu wilde men dien met Europeesche gebruiken zoo weinig vertrouwden gast wel alle mogelijke concessies doen, maar deze eisch ging toch te ver. Daar herinnerde zich een schrandere kop uit de omgeving van den Shah, dat de aanbieding van brood en zout in een Russische stad zijn meester verbazend veel genoegen had gedaan. Na een kort onderhoud met een der groothertoglij ke officianten werd onmiddellijk uit de restauratie wat brood en zout gehaald en den Shah itfzijn salonwagen aangeboden. Dit teeken van „onderworpenheid" stelde de Perzischen vorst tevreden en deed hem afzien van den eisch hem knielend te ontvangen. Toen hij evenwel den salonwagen ver liet, was niet, zooals men zou denken, het eerste wat plaats had de begroeting tusschen de beide vorsten. De eerste die den Shah in het oog viel was een Baden- sche ritmeester, Frhr. Von Neukirchen, genaamd Von Nijenheim, die zich in het gevolg des groothertogs op het per- zon bevond. Deze, een kranige verschij ning, droeg de zwart-met-zilveren gala uniform van zijn regiment, het 2e 'ijf- huzaren, met den zi'veren doodskop voor de berenmuts. Onmidde"ijk stapte de Shah op hem toe, zonder van den groot hertog eenige notitie te nemen en liet hem door zijn to'k zeggen, dat de exe cutie een aanvang kon nemen. Hij had den ritmeester wegens den doodskop met de doodsbeenderen voor een scherp rechter aangezien en gedacht, dat deze te zijner „eer" eenige onthoofdingen zou verrichten 1 MERKWAARDIGE HOTELS. Overal op aarde zijn veel, zeer mooie hotels en café's en er zijn ook echter zeer merkwaardige. Een der zeldzaamste is bij Santa Cruz, in Californië. Dit hotel be staat uit een groep der in Californië veel voorkomende leviathanboomen waarvan vele zeven meter omvang hebben. Zulk een boom is hier als salon met electrisch licht en alle denkbare gemakken inge richt. De slaap- en eetsalons bevinden zich in 't binnenste der omstaande boomreu zen en zijp van veel moderne en luxe voj:- zien, terwijl in nog andere» de keuken en personeel zijn ondergebracht. Dit hó- tel is zoo wijd vermaard, dat er dagelijks honderden gaséen moeten worden afge wezen. In de nabijheid van Serdun, aan de zuidkust van Frankrijk, is een onder- zeesch hotel dat in de zomermaanden een groote schaar gasten lokt. Het van staal, bestaande bouwwerk rust op rotsigen bo dem en door mooie, zeer dikke spiegel ruiten kunnen de gasten ongeveer op de diepte van 11 M. het zeldzame leven on der het water gadeslaan. Van boven wordt door machines steeds lucht in de kamers gepompt en de onreine lucht door afvoer buizen weggedreven. In dit eigenaardige hotel heeft de bekende Richebourg een zijner beste vertellingen geschreven, toen hij, zooals ieder jaar, uit het Parijzer doen en laten daarheen was gevlucht. Het voor zeker allermerkwaardigste hotel is in het Parijzerriolennet onder de St. Ma- deleinekerk te zoeken. Ingericht en ge dreven wordt het bijna uitsluitend voor de arbeiders welke in riolen te doen heb ben. lederen dag eten hier minstens 100 man en voor ongeveer 6 per week kan men hier nachtkwartier en voeding ver krijgen. KLEIN GEKREGEN. „Waar is toch die aardige, vroolijke man, die dfceiel was van de tafel, teen ik vroeger hier was vroeg een oude klant van een pension aan de juffrouw, bij wie hij nu weer eens een poosje kwam eten. „Ik ben met hem getrouwd." antwoord de de juffrouw. „Welzoo Hij was een van de geestigste en levendigste menschen, die ik ooit ontmoette. Altijd vol grappen en vluch tige geschiedenissenHij is nu zeker niet thuis. Ik heb hem niet gezien, sinds ik weer hier ben." „Hij is hier. Hij is niet van Jsuis ge weest." „Zoo Waar is hij dan „Daar zit hij, aan het eind van de ta fel." „Watdie stille man met die onder worpen uitdrukking in zijn oogen?" „ja, mijnheerantwoordde de juf frouw met veelbeteekenden nadruk. EEN GELUKKIGE MOEDER. Heer. „Ge zijt slechts een dag in Am sterdam geweest, Ge hebt dus de mu seums en schilderijverzamelingen niet kunnen Zien Dame. „Dat is ook niet noodig, mijn dochter schildert zelf." EEN NIEUWE ZIEKTE. Meijer. „Zoo, vriend Muller, alleen op de wandeling Muller. „Ja, mijn vrouw is niet wel,'' Meijer. „Wat mankeert baardan?" Muller. „Een nieuwe wintermantel." TAALLES. „Wat is het meervoud van stuiver werd aan een knaap gevraagd. „Een dub beltje," was het antwoord. SCHERP. Rentenier. „En boeken heb ik nu ook. Kijk, wat zeg je van mijn bibliotheek Bewonderaar. Keurig Hoeveel betaal je per kilo?" EEN GOED VAK. „Welke rol speel jij wel op het groote schouwtooneel des levens vroeg een spotvogel aan een eenvoudigen boer. „Ik bemoei mij met mijn eigen zaken," ant woordde het boertje leukweg. WAT KOMT ER IN DEN REGEL TE LAAT? Antwoord. De goede gedachten, het be rouw en de ^brandspuit." GEVOLGEN VAN BESCHAVING „Onze stau," zei onlangs de heer van Schoffelen „maakt sinds eenige jaren reus achtige vorderingen in wetenschap en beschaving. Elk jaar levert zij een aan tal vrouwen, die zich aan de letterkunde wijden." „Dat heb ik sinds lang reeds onder vonden," antwoordde een gastronoom» men eet van dag tot dag slechter. EEN MODERN BEDELAAR. Heer. Waarom werkt ge niet, voor zoo ver ik zien kan zijt ge eerst vijftig jaren oud en hebt ge geene lichaamsgebreken. Bedelaar. Ik durf niet te werken, mijn heer, want zoodra ik aan den arbeid ga, verlies ik de bedeeling uit de armenka»- GELATENHEID. A. Hoe is het mogelijk dat ge steeds blijft spelen, ge verliest altijd. B. Het noodlot kan mij wel doen ver liezen, maar hettkan mij niet dwingen te betalen. OOK EEN VOORSTELLING. Landman (voor een prentenwinkel staande en de groep van Laokoon be schouwende, tot een vreemdeling) Wat beteekent dit nu Vreemdeling. Ik geloof dat men dit den gordiaanschen knoop noemt. PERSOONLIJKE VRIJHEID. Baas (tot zijn leerling die van de trap valt.) Te drommel, deugniet, wat maak je nu weer voor 'n leven Leerling. Nou, ik zal toch wel van de trap mogen vallen. NADRUK VERBODEN. Vader s „Emma, je leest te eentonig je moet met meer nadruk de woorden uitspreken." Emma „Maar papa, vooraan in het boek staat nog wel gedrukt „nadruk is verboden." SARCASME. Ambtenaar (op 't bureau komende) „Kerel, wat is het hier heet, ben je van plan een os te braden? Collega „Ja, kom maar binnen." !N DEN SPOORWAGEN. A. Hindert het u als ik rook?.. B. Zeker, ik kan den tabaksrook niet verdragen. A. Nti maak dan dat je uit den wagon komt, ik steek mijn pijp aan. VOOR LEKKERE ETERS. Biefstuk a 'a Madeleine. Men neemt 1 kilogram ossenhaas, 90 gram boter, glacé de viande, croutons, gehakte petei- selie, 1 sjalot, dragon, kervel, 1 citroen en aardappelen. Bereiding Snijd den haas in plakken van 1 ',2 vinger dik, klop deze en snijd Ze alle op gelijke grootte. Bak evenveel croutons als er biefstuk zijn. Maak met een uitsteker kleine bal letjes van de aardappelen, kook deze half gaar, laat ze opdrogen, en bak ze daarna in boter tot ze lichtbruin zijn. Verwarm de glacé de viande en voeg er nu en dan een klein stukje boter bij, al kloppende zoolang tot de saus eenigs zins gebonden is, doe er ook nog de fijn gehakte sjalot, de perselie en dragon, peper, zout en cayenne bij. Men moet vooral zorgen, dat de saus niet olieachtig wordtdit kan worden voorkomen door de stukjes boter niet te groot te nemen. Plaats de biefstuk op de crouton», op eiken biefstuk een weinig van de saus, de gebakken aardappelen in het midden. Bouillon. Men neemt 2 K.G. mager rundvleesch (schenkelvleesch, domino stuk of runderlappen), 1 wortel, I kool, 1 ui, 1 theelepel zout en 5 liter water. Bereiding Snijd het vleesch in kleine stukjes en plaats het met water en het zout in een goed sluitende pan op de kachel. Verwijder het schuim zoodra de massa begint te koken en voeg daarna de in stukken gesneden groenten toe, laat de bouillon plm. 2 uur zachtjes koken en doe daarna alles door een zeef. Meer zout en specerijen kunnen toe gevoegd worden, naar gelang de soepen en sausen, die van deze bouillon ge maakt worden, dit vereischen. Wil men witten bouillon hebben, dan neemt men kalfs- in plaats van rundvleesch. r rn nv „Heb toch niet zoo'n haast," riep zij op geheel veranderden toon uit „Ik heb u niet voor dit morgenbezoek uitgenoo- digd, om comedie te spelen, mijnheer Owen," voegde zij er op openhartigen toon bij, „ik geloof, dat u er' de man naar zijt, om de oprechte en trouwe vriend te worden van een vrouw als ik." „U hebt gelijk," zeide ik haar. „Als ik er niet van overtuigd was," antwoordde Mathilde op ernstigen toon, „zou ik u den dienst niet durven vragen, dien ik van u verwacht Antwoord mij openhartig," vervolgde zij, mij weer naar mijn stoel dringend. „Hebt u aan Gaunt verteld, dat u mij gisteren in die woning gezien hebt, of dat ik u gisteren avond verzocht heb te zwijgen?" ,,Ik heb er geen woord tegen hem over gesproken. Ik houd elke belofte, ook die, welke zwijgend gegeven worden, juf frouw." „Daar twijfel ik niet aan. Nog een vraag. Weet u, welken graad van bloed verwantschap er beslaat tusschen Cecilia en mijnheer Gaunt?" Ik sidderde. „Het geheim!" riep ik uit „Wees voor dezen keer ten minst, openhartig," hernam zij op een moeden toon. „Ik zie evengoed als u, dat er een geheim bestaat. Ik weet er misschien meer van dan u, meer misschien, dan Gaunt zelf. Antwoord mij daarom rond uit, heeft hij u er iets van toevertrouwd?" „Een dergelijke-vraagsprak ik op aanzelenden toon. „Is zeer eenvoudig, en het antwoord is even eenvoudig," viel zij mij in de reden. „Ja of neen, een enkel woord is voldoen de." Haar oogen schitterden, -nu had zij waarheid gesproken, thans speelde zij geen comedie. „In welk opzicht kan u dat belang in boezemen?" „Dat gaat mij alleen aan," antwoordde zij, nog steeds met zichtbare onrust. „Ja of neen?' „Wel nu dan, neen! Dit geheim is mij onbekend, als er ten minste een geheim bestaat." XI. „En toch," vervolgde Mathilde, „bent u de meest intieme vriend van mijnheer Gaunt. Hij heeft mij zelf gezegd, dat gij als twee broeders met elkander omgaat. Dit." voegde zij er bij, „bevestigt mij in mijn meening. Wilt u mij een grooten dienst bewijzen een drenst, die de onderdrukte helpt, zich te verdedigen? Ik vraag u enkel over alles te zwijgen, wat er tusschen ons gisteravond voorge vallen is, met betrekking tot die algelegen woning en ons onderhoud van dezen mor gen." Ik aarzelde. „Door deze belofte te ge ven," zeide ik haar, „doe ik misschien Gaunt ongelijk aan. Er kunnen dingen ge beuren, die deze schijnbaar zoo nietige zaken van veel belang maken." „Ik vraag het u dringend," antwoordde zij, terwijl zij een smeekende houding aanam, „en als u mij deze belofte niet geven wilt, beloof mij dan ten minste, mij te waarschuwen, voor gij hem alles zegt." „Het belang, dat u aan deze kleinig heden hecht, maakt mij weinig geneigd, u deze belofte te geven," zeide ik „Uw gedrag van gisteravond met betrekking tot dit portret, beeft hem bijzonder aan gespoord het geheim te doordringen, waarmede gij u omringt Deze omstandig heden misschien zullen hem in zijn po gingen helpen, en als dat zoo is, gebiedt mijn eer mij dan niet, alles aan mijn vriend te zeggen?" Zij luisterde begeerig naar elk mijner woorden. „Hij wil gaarne het geheim doorgron den, en mijn gedrag van gisteravond met betrekking tot het portret, heelt zijn ach terdocht opgewekt?" vroeg zij op leven den toon. „Ik kan hier voor Gaunt niet antwoor den," antwoordde ik. Mathilde keek mij strak aan met een uitdrukking van onrust in haar oogen. ,,'t Is goed; ik wil noch u noch hem in verhoor nemen; al wat ik u vraag is, mijn verzoek in te willigen en mij er kennis van te geven, als gij uw vriend alles ver tellen wilt, en dit oogenblik zoo lang mo gelijk uit te stellen. Voor u ben ik slechts een vreemdelinge, en ik begrijp zeer goed, dat de wijze, waarop wij kennis met elkander gemaakt hebben, mij geen hooge plaats in uw achting kan geven. Maar als ik u mijn woord van eer er op geef, dat de reden van mijn komst is, de verdrukte onschuld te beschermen, dan kunt u dit woord aannemen als dat van een eerlijke vrouw." Ik keek baar vol belangstelling aan; 2Ïj speelde nu geen comedie, de toorn en de ontroering, die haar gelaat kleurden, wa ren oprecht. Zij hernam op veel zachter toon; „Als ik u de gebeurtenissen vertelde, die voorgevallen zijn, dan geloof ik, mijn heer Owen, dat u de eerste zou zijn, om hulp te verleenen aan de verdrukte...." Zij zweeg, stond op en verwijderde zich ongeduldig. Toen zij terugkwam stonden er tranen in haar mooie oogen. „Kunt u mij deze belofte niet geven?" vroeg zij met zachte, bevende stem. Welke man kan weerstand bieden aan de tranen eener bekoorlijke vrouw? Ik sprak: „Stel vertrouwen in mij, Mathilde, het is mij onmogelijk, u te weigeren, wat u vraagt." En buigende verliet ik haar woning, terwijl ik mij reeds mijn zwakheid ver weet. Dien dag had ik heel wat verveling te verdragen. De regen viel bij stroomen neer; er was dus geen gelegenheid, om mij-door een flinke wandeling wat te ver zetten en de koortsachtige opwinding te doen bedaren, die het bezoek bij juf frouw Owenson veroorzaakt had; mijn eenige hulpbron was wat lectuur en een gesprek met Gaunt. Maar beide zaken schenen mij op het oogenblik even ver velend. Mijn onderhoud van dezen morgen had onaangename herinneringen in mij achter gelaten. De belangstelling, die Mathilde Owenson mij inboezemde, was nu onaan genaam geworden, door de bijna kwet sende openhartigheid, waarmede zij mij dezen morgen behandeld had, en ik dacht er aan om het plan, dat ik reeds eenige dagen geleden had opgevat, ten uitvoer te brengen en naar Londen te vertrekken. Ik ontwaakte uit mijn gepeins, om naar Gaunt te kijken, die bij zijn gewoonte bleef, om het raam op te schuiven, on danks het koude; regenachtige weder. Hij zat met de beenen op de vensterbank en liet het hoofd op een kussen rusten, dat hij tegen de leuning van zijn armstoel ge plaatst had. Hij blies kleine, blauwe rook wolkjes voor zich uit en zoodra zij weg getrokken waren, kon men zijn gelaat zien. Zijn oogen staarden naar het Zwit- sersche huisje van onze buurvrouw. Toen kwamen treurige tooneelen voor mijn geest. Ik gevoelde, dat, als ik nu mijn vriend verliet, ik voor altijd afstand zou moeten doen van onze vriendschap, van onze pleizierige uitstapjes in den zomer. Al deze herinneringen zouden verdrongen worden door een dcftTge partij, waar een schoone mevrouw Gaunt het middelpunt van was, en die bij tusschenpoozen zou afwisselen met een familievisite, een doopmaal enz. enz. Arme Charles! Neen, in dergelijke om standigheden verbood mij mijn plicht als vriend, hem te verlaten. Mijn ongerustheid verminderde, toen ik zag, dat hij den heelen middag kalm bleef zitten, zonder ook maar den minsten lust te toonen naar het Zwitsersche huisje te gaan. Daarna deed hij zich bij het diner aan de heerlijke spijzen te goed, zoo zelfs, dat ik hem zijn gezonden eetlust benijd de. Hij maakte alleen de opmerking, dat een regenachtige dag buiten den avond lang doet schijnen; zijn wijze van doen boezemde mij belangstelling in. Ik zeide bij mij zelf, dat voor een man van den leeftijd en het karakter van Charles Gaunt, de ware genegenheid alleen in staat was het verblijf in zoo'n gat van 'n dorp draaglijk te maken. Ik wist, dat Cecilia zoo plotseling de stad met het dorp verwisseld had, maar ik dacht dat mijn vriend deze afzondering droeg, zon der zich te beklagen, dank zij onze schoo ne buurvrouw; en nu legde hij zich wijs- geerig de verplichting op. een heelen dag alleen te blijven, terwijl hij slechts door een honderd pas van Mathilde geschei den was. Hoe kon ik mijn hypothese met dit feit in overeenstemming brengen? Als de kleine scène met het portret hem on tevreden gestemd hpd, dan zou hij er niet zoo kalm uitgezien hebben. Bij de weinige woorden, die wij dezen dag met elkander gewisseld hadden, had hij volstrekt niet vermeden, over juffrouw Owenson en haar gedrag van den vorigen avond te spreken; maar hij had er toch niet bizonder veel belangstelling bij ge toond. Had Mathilde met hem gesproken en hem stilzwijgen laten beloven te mijnen opzichte, volgens de taktiek, die zij te genover mij gebruikt had? Terwijl ik_ Charles van terzijde aanzag, deed ik mij zelf deze vraag, toen eensklaps een doordringende kreet, die achter uit den tuin scheen te komen, ons beiden deed sidderen. Wij sprongen onmiddellijk op, terwijl wij met angstige oogen het salon rondk^Jcen. Nog geen tien minuten gele den zat Cecilia stil te lezen; nu was zij verdwenen. .Waar is zij?" riep Gaunt verschrikt uit. „Mare, was het haar stem?" „Kom," sprak ik, ten prooi aan een vreeselijk vermoeden, terwijl ik het salon uitsnelde. „De rivier, Charles! de rivier." In minder dan een minuut waren wij aan het einde van den tuin en bij de rivier. Daar stroomde het bruine water met kracht voort; het stond twee a drie voet hooger dan den vorigen dag, toen ik onze brug niet over wilde gaan. Op de natte planken zagen wij een hoed lig gen, den hoed van Cecilia. „Loop gauw stroom afwaarts, Mare, gauwl" riep Charles mij toe, zoodra ik, veel vlugger dan hij, de brug bereikt had. Wat draafde ik! De stroom zelf ging niet sneller, want voor mij uit, op een paar meter afstands, bemerkte ik een onherkenbaar voorwerp, dat aan mijn vervolging scheen te ontsnappen als een hersenschim in een droom. De stroom voerde het snel mee, zoo snel, dat de beweging, die ik er eerst in meen de te ontdekken, spoedig ophield. Het was op het punt onder het overhangende houtgewas te verdwijnen, toen de jurk van het kind aan een doornstruik bleef vasthaken waardoor het een paar secon den opgehouden werd Dit korte oogenblik was voor mij vol doende. Een meter verder stond ik reeds in het water, en ik worstelde met alle kracht tegen den stroom. Op het oogen blik, dat de lichte hinderpaal bezweek en het water opnieuw zijn prooi mee voerde, slaagde ik er, door een boven- menschelijke poging, in de jurk van het kind vast te grijpen en de volgende mi nuut had ik de kleine Cecilia op den oever neergelegd, doorsbleek en bewe gingloos. Hoe uitgepuit ik ook was, kon ik toch niet nalaten, zelfs in dit oogenblik met nieuwsgierige blikken naar Gaunt te kij ken, die, met haastigen tred naderbij ko mend, het kind wel is waar buiten het water vond, maar koud, en schijnbaar levenloos. - Hij zag buitengewoon bleek en zijn ge laat drukte meer ontsteltenis, dan droef heid uit. Hij boog zich over het arme kind heen en riep uit: ,,0, Mare! Mare! Er lag diep medelijden in zijn stem, maar ze had tevens zoo'n vreemden klank, dat het denkbeeld, dat hij de vader van Cecilia was, voor altijd uit mijn geest verdween. „Er is geen tijd te verliezen," zeide ik tegen hem. „Breng haar naar huis en laat een dokter halen. Gauw, ik ben aan den arm gewond en ik kan je niet hel- pen." Gaunt, wiens gelaat nog steeds dezelf de zonderlinge uitdrukking van schrik vertoonde, boog zich voorover, en nam het arme kind in zijn armen, terwijl hij haar aanzag met een blik, die ik niet licht vergeten zal. „Haast je, Mare, haast je," zei hij, plot seling met zijn gewone geestkracht. „Zij is alleen maar buiten kennis. In 's He mels naam, Marc, loop!" En ik liep. Het geroep van het kind was ook door anderen gehoord en ik ontmoette al de bewoners van de her berg, die zich naar den oever van dezen gevaarlijken stroom spoedden, Bruno de hond was ook bij hen en zijn instinct deed hem gauw raden, wat er gebeurd was. Hij sprong vooruit, en huilde op droeven toon. Zoodra hij Gaunt ontmoette met het doodsbleeke kind op den arm, wees het klagend ge blaf van den hond iedereen de plaats aan,waar geholpen moest worden. Daar ik vooruit liep, was ik de eerste bij de planken brug de oorzaak van het ongeluk en men kan zich mijn schrik verbeelden, toen ik Mathilde Owenson zag aankomen, die met vasten tred deze gevaarlijke brug overstak. „Is het Cecilia?" vroeg zij, zoodra zij bij mij was. Haar gelaat was even bleek als dat van Gaunt, en ik hoorde diezelf de uitdrukking van schrik, die ik bij hem opgemerkt had. „Ja," antwoordde ik, mij omkeerend en naar Gaunt wijzend. Er kwam een blos op haar wangen, toen zij achter zich keek. Gaunt volgde mij, zonder hoed, de kleeren in wanorde terwijl hij het drui pende kind in de armen hield, dat met haar doodsbleek gelaat, gesloten oogen en slap neerhangende armen veel op een lijk geleek. I Juffrouw Owenson bleef een oogen blik staan om dit tooneel te beschou-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 11