f4
i '¥-T¥
VOOR DE
TTClIIA \>f¥
j j[ ^3 iTi IVli
Li
i
«imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii.iimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiiiiiiiiiriiiiiiiimnsj
HiiiiiiiiiiiimmiiimimiiniiiimiiiiiimiiiiimiiiiiiiiimiiinHiiiiiiiimimriiiiiiiiiiMiMiii :iiii:ii:iiiiiiimiiiuiiimimi:iK
HET INDISCHE KISTJE
1 UIT DE I
MOPPENTROMMEL
NUMMÊR 16
DERDE JAARGANG 1923
I NAAR HET ENGELSCH DOOR Q. J. H. 1
I
met haar katoenen rakdoek de oogen af.
„We rullen hem Ncël (Kerstmis) noemen
ik neem de zorg voor zijn opvoeding op
mij I"
Toen kreeg haar natuurlijk tempera
ment weer de overhand, en zij voegde er
bij „Ik zal probeeren, geen egoïst van
hem te maken, zooals u bent
„Goed, goed heel goed 1" zeide de
dokter opgewekt. „Om te beginnen moet
je maar wat pap voor hem klaar maken,
en maak dan een bedje voor hem in orde
naast jouw bed en dan zullen we gaan eten
en eens op zijn gezondheid drinken. Dat
zal ons Kerstfeest zijn."
GEMOEDSRUST.
Oliver Cromweii had eens vernomen,
dat een dorpsgeestelijke zijne regeerings-
daden beschimpte en zelts van den kansel
heftig tegen hem uitvoer
Hij wilde zich overtuigen ot dai ge
rucht waar was en daarom bega! hij zich
op een Zondag incognito naar het dorp
Daar trad hij de kerk binnen en ging et
zóó zitten, dat hij den predikant kon zien,
maar niet door hem gezien kon worden.
Her geruchi was met overdreven. De
predikant begon eene donderende phiiip-
pica tegen den Protector, dien hij bij den
duivel zeiven vergeleek
Cromwei) luisterde rustig roe. Er be
woog geen spier van zijn gelaat. Het
sche'den werd steeds erger en de uitvallen
werden voortdurend heftiger
Eindelijk vroeg een der heeren, die den
Lorjj Protector vergeze.den „Zal ik dien
man maar met terstond neerschieten
„Welke man vroeg Cromwell
„Wel dien predikant, die u daar zoo
schandelijk staat uit te schelden."
„Neen aat hem rustig even, zei
Cromweh „Als ik hem strafte zou ik een
nog grooter gek wezen dan hij. Wie sche'dt
heeft altijd onge ijk."
Daarop verbet hij met zijn gezelschap
de kerk weder even onopgemerkt als hij
was gekomen'
ONWELKOME WAARDEERING.
De Fransche Minister Gambetta had
een uitmuntend middel om af te komen
van menschen die hem om hulp of arab-
tap. kwamen vragen.
TEens ontving hij bezoek van den zoon
van een zijner vrienden, welk jongmensch
wilde vragen om een post als gezaftt-
schaps-attaché.
Gambetta, die terstond begreep waar
om de jonkman kwam, begroette hem met
de woorden
„Mijn jonge vriend, ik ben zeer blijde
u te zien.''
„Zeer vriendelijk mijnheer Gambetta
ik...."
„Gij zijl een der weinige menschen,"
vervolgde Gambetta „aan wie ik mij wer
kelijk verplicht gevoel."
„U is wel goed. Ik kan...."
„Neen, neen," viel de staatsman hem
opnieuw in de rede, „het is een verplich
ting, waarvan ik diep doordrongen ben,
e i ik hoop die ook altijd tegenover u te
blijven gevoelen."
„Gij overdrijft," antwoordde de bezoe
ker en hij maakte aanstalten om met zijn
verzoek voor den dag te komen
„Neen, ik overdrijf volstrekt niet," zei
Gambetta. „Gij zijt een der weinige men
schen uit den kring mijner kennissen, die
mij nooit om een betrekking hebben ge
vraagd en dat zeker ook nooit zullen vra
gen."
De jonkman werd nu zóó verlegen, dat
dat hij na verloop van een paar mnuten
Zijn hoed opnam en heen ging.
EEN DIPLOMAAT.
Generaal Mc. Cook, zoo verhaalt een
Amerikaansch blad, werd door de regee
ring der Vereenigde Staten naar de Sand
wich eilanden gezonden om met den ko
ning dier eilanden over den verkoop daar
van te onderhandelen.
Koning Kamehameha verzocht den ge
zant met hem naar het naaste koffiehuis
te gaan, om over de zaak te spreken. Daar
leunde Z.M. behaaglijk achterover in zijn
stoel en zeide tot Mc. Cook.
„Ziet ge, beste vriend, ik ben koning
over deze eilanden, heb niets te doen en
ontvang daarvoor 40.000 dollars per jaar
dus veel meer dan de President der Ver
eenigde Staten."
„Als ik nu de eilanden verkoop, dan
ben ik mijn jaargeld kwijt en ben geen
koning meer, maar een eenvoudig bur
ger. Ik heb dan volstrekt niets meer te
zeggen en iedere straatjongen kan mij
voor „nikker" uitschelden, Waarom zou
ik mij daaraan blootstellen Ik doe, ge-
oof ik vee' wijzer ais ik de eilanden niet
verkoop en hier koning blijft.'
De generaal dacht even na To n klopte
hij den kcning op den schouder tn zei
„Majesteit, gij hebt volkomen gelijk.
Gij zijt een verstandige kerel. Behoud uw
eilanden. Als gij ze wldet ve koopen.
zoudt gij een groote ezel zijn."
Dit was de eerste en laatste maal, dat
men generaal Mc. Cook met eene diplo
matieke zending be.astte.
VERKEERD BEGREPEN.
De volgende vermakelijke geschiede
nis lezen wij in een Vlaamsch blad. Om
van de aardigheid mets verloren te doen
gaan, geven wij ze hier letterlijk.
Hee' Frankrijk door vindt men thans
ieden, die een daghuur winnen (de ge
bruikelijke 10 stuivers) met de verjaagde
paters op te sporen, die misschien „heres-
co referens" met wee of drie in 't zelfde
huis verblijven en een gemeenschap uit
maken.
Op dé Parijsche groentenmarkt hoorde
Maandag een dier spionnen een meid
salade vragen aan een boerin.
„Geef mij eens wat van dit groen Lies
mijn capucienen eten dat gaarne."
Halt, dacht de spion, hier heb ik een
lobke naar mijn hand.
„Uw meester heeft capucfenen, do'ch-
ier
„Jawei.
„Hoeveel V'
„Een stuk of tien, waarom?"
„O, voor mets, breng mij bij hem."
Brandend van nieuwsgierigheid om te
weten wat die vent van haren meester
wilde naderde zij met den spion de woon
Daar gekomen vroeg de tienstuivers-
gast „Verwittig uwen meester, en zeg
dat hij mij bij de capucienen brenge."
„Dat ziet ge van hier," riep de meid,
„dat ik u op 't kot laten; daarbij zij zitten
op 't dak en drie zijn aan 't broeien I"
De paters in kwestie waren duiven van
dat slag, dat men aan de Seine „des Capu-
cins", en aan den boord der Schelde ca-
pucienties heet.
EEN VEELEISCHENDE GAST.
Legio, zouden we haast zeggen, is het
aantal anecdoten dat omtrent de onhan
delbaarheid en niet minder de onheb
belijkheid van den vorigen Shah van
Perzië Nasr-Eddin, ook bij zijn tweede
bezoek aan Europa, eemge jaren geleden,
de ronde deed. (Ook in ons land kreeg
men bij die gelegenheid daarvan ver
makelijke staaltjes te genieten.) De ver
schillende hoogere en lagere officianten
waren dikwijls radeloos, wijl zij ni?T"
wisten wat aan te vangen om den Shah
tenminste nog eenigszins de regels der
etiquette te doen volgen, 't Volgeiflge is
voorgevallen bij het bezoek van wijlen
den „Koning der Koningen" aan Baden.
De Shah zou ook den Groothertog van
Baden de eer van een bezoek bewijzen
en op het vastgestelde uur liep de extra-
trein het station te Karlsruhe binnen. De
groot-hertog was tot de ontvzngst van
zijn hoogen exotischen gast op het station
aanwezig. Hij wachtte op het uitstijgen
van den Shah, doch daarmee maakte deze
nog geen grooten haast. Zijn Perzische
Majesteit was namelijk heel slecht te
spreken over het feit, dat zulk een „klein
vorst" hem, den „Koning der Koningen"
staande in plaats van knielend ontving en
verklaarde eerst dan te willen uitstappen,
wanneer dit laatste gebeurde. Nu wilde
men dien met Europeesche gebruiken
zoo weinig vertrouwden gast wel alle
mogelijke concessies doen, maar deze
eisch ging toch te ver.
Daar herinnerde zich een schrandere
kop uit de omgeving van den Shah, dat
de aanbieding van brood en zout in een
Russische stad zijn meester verbazend
veel genoegen had gedaan. Na een kort
onderhoud met een der groothertoglij ke
officianten werd onmiddellijk uit de
restauratie wat brood en zout gehaald en
den Shah itfzijn salonwagen aangeboden.
Dit teeken van „onderworpenheid" stelde
de Perzischen vorst tevreden en deed hem
afzien van den eisch hem knielend te
ontvangen.
Toen hij evenwel den salonwagen ver
liet, was niet, zooals men zou denken,
het eerste wat plaats had de begroeting
tusschen de beide vorsten. De eerste die
den Shah in het oog viel was een Baden-
sche ritmeester, Frhr. Von Neukirchen,
genaamd Von Nijenheim, die zich in
het gevolg des groothertogs op het per-
zon bevond. Deze, een kranige verschij
ning, droeg de zwart-met-zilveren gala
uniform van zijn regiment, het 2e 'ijf-
huzaren, met den zi'veren doodskop voor
de berenmuts. Onmidde"ijk stapte de
Shah op hem toe, zonder van den groot
hertog eenige notitie te nemen en liet
hem door zijn to'k zeggen, dat de exe
cutie een aanvang kon nemen. Hij had den
ritmeester wegens den doodskop met
de doodsbeenderen voor een scherp
rechter aangezien en gedacht, dat deze
te zijner „eer" eenige onthoofdingen
zou verrichten 1
MERKWAARDIGE HOTELS.
Overal op aarde zijn veel, zeer mooie
hotels en café's en er zijn ook echter zeer
merkwaardige. Een der zeldzaamste is bij
Santa Cruz, in Californië. Dit hotel be
staat uit een groep der in Californië veel
voorkomende leviathanboomen waarvan
vele zeven meter omvang hebben. Zulk
een boom is hier als salon met electrisch
licht en alle denkbare gemakken inge
richt. De slaap- en eetsalons bevinden zich
in 't binnenste der omstaande boomreu
zen en zijp van veel moderne en luxe voj:-
zien, terwijl in nog andere» de keuken
en personeel zijn ondergebracht. Dit hó-
tel is zoo wijd vermaard, dat er dagelijks
honderden gaséen moeten worden afge
wezen. In de nabijheid van Serdun, aan
de zuidkust van Frankrijk, is een onder-
zeesch hotel dat in de zomermaanden een
groote schaar gasten lokt. Het van staal,
bestaande bouwwerk rust op rotsigen bo
dem en door mooie, zeer dikke spiegel
ruiten kunnen de gasten ongeveer op de
diepte van 11 M. het zeldzame leven on
der het water gadeslaan. Van boven wordt
door machines steeds lucht in de kamers
gepompt en de onreine lucht door afvoer
buizen weggedreven. In dit eigenaardige
hotel heeft de bekende Richebourg een
zijner beste vertellingen geschreven, toen
hij, zooals ieder jaar, uit het Parijzer doen
en laten daarheen was gevlucht. Het voor
zeker allermerkwaardigste hotel is in het
Parijzerriolennet onder de St. Ma-
deleinekerk te zoeken. Ingericht en ge
dreven wordt het bijna uitsluitend voor
de arbeiders welke in riolen te doen heb
ben. lederen dag eten hier minstens 100
man en voor ongeveer 6 per week kan
men hier nachtkwartier en voeding ver
krijgen.
KLEIN GEKREGEN.
„Waar is toch die aardige, vroolijke
man, die dfceiel was van de tafel, teen ik
vroeger hier was vroeg een oude klant
van een pension aan de juffrouw, bij wie
hij nu weer eens een poosje kwam eten.
„Ik ben met hem getrouwd." antwoord
de de juffrouw.
„Welzoo Hij was een van de geestigste
en levendigste menschen, die ik ooit
ontmoette. Altijd vol grappen en vluch
tige geschiedenissenHij is nu zeker
niet thuis. Ik heb hem niet gezien, sinds
ik weer hier ben."
„Hij is hier. Hij is niet van Jsuis ge
weest."
„Zoo Waar is hij dan
„Daar zit hij, aan het eind van de ta
fel."
„Watdie stille man met die onder
worpen uitdrukking in zijn oogen?"
„ja, mijnheerantwoordde de juf
frouw met veelbeteekenden nadruk.
EEN GELUKKIGE MOEDER.
Heer. „Ge zijt slechts een dag in Am
sterdam geweest, Ge hebt dus de mu
seums en schilderijverzamelingen niet
kunnen Zien
Dame. „Dat is ook niet noodig, mijn
dochter schildert zelf."
EEN NIEUWE ZIEKTE.
Meijer. „Zoo, vriend Muller, alleen op
de wandeling
Muller. „Ja, mijn vrouw is niet wel,''
Meijer. „Wat mankeert baardan?"
Muller. „Een nieuwe wintermantel."
TAALLES.
„Wat is het meervoud van stuiver
werd aan een knaap gevraagd. „Een dub
beltje," was het antwoord.
SCHERP.
Rentenier. „En boeken heb ik nu ook.
Kijk, wat zeg je van mijn bibliotheek
Bewonderaar. Keurig Hoeveel betaal
je per kilo?"
EEN GOED VAK.
„Welke rol speel jij wel op het groote
schouwtooneel des levens vroeg een
spotvogel aan een eenvoudigen boer. „Ik
bemoei mij met mijn eigen zaken," ant
woordde het boertje leukweg.
WAT KOMT ER IN DEN REGEL TE
LAAT?
Antwoord. De goede gedachten, het be
rouw en de ^brandspuit."
GEVOLGEN VAN BESCHAVING
„Onze stau," zei onlangs de heer van
Schoffelen „maakt sinds eenige jaren reus
achtige vorderingen in wetenschap en
beschaving. Elk jaar levert zij een aan
tal vrouwen, die zich aan de letterkunde
wijden."
„Dat heb ik sinds lang reeds onder
vonden," antwoordde een gastronoom»
men eet van dag tot dag slechter.
EEN MODERN BEDELAAR.
Heer. Waarom werkt ge niet, voor zoo
ver ik zien kan zijt ge eerst vijftig jaren
oud en hebt ge geene lichaamsgebreken.
Bedelaar. Ik durf niet te werken, mijn
heer, want zoodra ik aan den arbeid ga,
verlies ik de bedeeling uit de armenka»-
GELATENHEID.
A. Hoe is het mogelijk dat ge steeds
blijft spelen, ge verliest altijd.
B. Het noodlot kan mij wel doen ver
liezen, maar hettkan mij niet dwingen te
betalen.
OOK EEN VOORSTELLING.
Landman (voor een prentenwinkel
staande en de groep van Laokoon be
schouwende, tot een vreemdeling) Wat
beteekent dit nu
Vreemdeling. Ik geloof dat men dit
den gordiaanschen knoop noemt.
PERSOONLIJKE VRIJHEID.
Baas (tot zijn leerling die van de trap
valt.) Te drommel, deugniet, wat maak
je nu weer voor 'n leven
Leerling. Nou, ik zal toch wel van de
trap mogen vallen.
NADRUK VERBODEN.
Vader s „Emma, je leest te eentonig
je moet met meer nadruk de woorden
uitspreken."
Emma „Maar papa, vooraan in het
boek staat nog wel gedrukt „nadruk is
verboden."
SARCASME.
Ambtenaar (op 't bureau komende)
„Kerel, wat is het hier heet, ben je van
plan een os te braden?
Collega „Ja, kom maar binnen."
!N DEN SPOORWAGEN.
A. Hindert het u als ik rook?..
B. Zeker, ik kan den tabaksrook niet
verdragen.
A. Nti maak dan dat je uit den wagon
komt, ik steek mijn pijp aan.
VOOR LEKKERE ETERS.
Biefstuk a 'a Madeleine. Men neemt
1 kilogram ossenhaas, 90 gram boter,
glacé de viande, croutons, gehakte petei-
selie, 1 sjalot, dragon, kervel, 1 citroen
en aardappelen.
Bereiding Snijd den haas in plakken
van 1 ',2 vinger dik, klop deze en snijd
Ze alle op gelijke grootte.
Bak evenveel croutons als er biefstuk
zijn.
Maak met een uitsteker kleine bal
letjes van de aardappelen, kook deze half
gaar, laat ze opdrogen, en bak ze daarna
in boter tot ze lichtbruin zijn.
Verwarm de glacé de viande en voeg
er nu en dan een klein stukje boter bij,
al kloppende zoolang tot de saus eenigs
zins gebonden is, doe er ook nog de fijn
gehakte sjalot, de perselie en dragon,
peper, zout en cayenne bij.
Men moet vooral zorgen, dat de saus
niet olieachtig wordtdit kan worden
voorkomen door de stukjes boter niet
te groot te nemen.
Plaats de biefstuk op de crouton», op
eiken biefstuk een weinig van de saus,
de gebakken aardappelen in het midden.
Bouillon. Men neemt 2 K.G. mager
rundvleesch (schenkelvleesch, domino
stuk of runderlappen), 1 wortel, I kool,
1 ui, 1 theelepel zout en 5 liter water.
Bereiding Snijd het vleesch in kleine
stukjes en plaats het met water en het
zout in een goed sluitende pan op de
kachel. Verwijder het schuim zoodra
de massa begint te koken en voeg
daarna de in stukken gesneden groenten
toe, laat de bouillon plm. 2 uur zachtjes
koken en doe daarna alles door een zeef.
Meer zout en specerijen kunnen toe
gevoegd worden, naar gelang de soepen
en sausen, die van deze bouillon ge
maakt worden, dit vereischen. Wil men
witten bouillon hebben, dan neemt men
kalfs- in plaats van rundvleesch.
r
rn
nv
„Heb toch niet zoo'n haast," riep zij
op geheel veranderden toon uit „Ik heb
u niet voor dit morgenbezoek uitgenoo-
digd, om comedie te spelen, mijnheer
Owen," voegde zij er op openhartigen
toon bij, „ik geloof, dat u er' de man naar
zijt, om de oprechte en trouwe vriend te
worden van een vrouw als ik."
„U hebt gelijk," zeide ik haar.
„Als ik er niet van overtuigd was,"
antwoordde Mathilde op ernstigen toon,
„zou ik u den dienst niet durven vragen,
dien ik van u verwacht Antwoord mij
openhartig," vervolgde zij, mij weer naar
mijn stoel dringend. „Hebt u aan Gaunt
verteld, dat u mij gisteren in die woning
gezien hebt, of dat ik u gisteren avond
verzocht heb te zwijgen?"
,,Ik heb er geen woord tegen hem over
gesproken. Ik houd elke belofte, ook die,
welke zwijgend gegeven worden, juf
frouw."
„Daar twijfel ik niet aan. Nog een
vraag. Weet u, welken graad van bloed
verwantschap er beslaat tusschen Cecilia
en mijnheer Gaunt?"
Ik sidderde. „Het geheim!" riep ik uit
„Wees voor dezen keer ten minst,
openhartig," hernam zij op een moeden
toon. „Ik zie evengoed als u, dat er een
geheim bestaat. Ik weet er misschien
meer van dan u, meer misschien, dan
Gaunt zelf. Antwoord mij daarom rond
uit, heeft hij u er iets van toevertrouwd?"
„Een dergelijke-vraagsprak ik op
aanzelenden toon.
„Is zeer eenvoudig, en het antwoord is
even eenvoudig," viel zij mij in de reden.
„Ja of neen, een enkel woord is voldoen
de."
Haar oogen schitterden, -nu had zij
waarheid gesproken, thans speelde zij
geen comedie.
„In welk opzicht kan u dat belang in
boezemen?"
„Dat gaat mij alleen aan," antwoordde
zij, nog steeds met zichtbare onrust. „Ja
of neen?'
„Wel nu dan, neen! Dit geheim is mij
onbekend, als er ten minste een geheim
bestaat."
XI.
„En toch," vervolgde Mathilde, „bent
u de meest intieme vriend van mijnheer
Gaunt. Hij heeft mij zelf gezegd, dat gij
als twee broeders met elkander omgaat.
Dit." voegde zij er bij, „bevestigt mij in
mijn meening. Wilt u mij een grooten
dienst bewijzen een drenst, die de
onderdrukte helpt, zich te verdedigen?
Ik vraag u enkel over alles te zwijgen,
wat er tusschen ons gisteravond voorge
vallen is, met betrekking tot die algelegen
woning en ons onderhoud van dezen mor
gen."
Ik aarzelde. „Door deze belofte te ge
ven," zeide ik haar, „doe ik misschien
Gaunt ongelijk aan. Er kunnen dingen ge
beuren, die deze schijnbaar zoo nietige
zaken van veel belang maken."
„Ik vraag het u dringend," antwoordde
zij, terwijl zij een smeekende houding
aanam, „en als u mij deze belofte niet
geven wilt, beloof mij dan ten minste,
mij te waarschuwen, voor gij hem alles
zegt."
„Het belang, dat u aan deze kleinig
heden hecht, maakt mij weinig geneigd,
u deze belofte te geven," zeide ik „Uw
gedrag van gisteravond met betrekking
tot dit portret, beeft hem bijzonder aan
gespoord het geheim te doordringen,
waarmede gij u omringt Deze omstandig
heden misschien zullen hem in zijn po
gingen helpen, en als dat zoo is, gebiedt
mijn eer mij dan niet, alles aan mijn
vriend te zeggen?"
Zij luisterde begeerig naar elk mijner
woorden.
„Hij wil gaarne het geheim doorgron
den, en mijn gedrag van gisteravond met
betrekking tot het portret, heelt zijn ach
terdocht opgewekt?" vroeg zij op leven
den toon.
„Ik kan hier voor Gaunt niet antwoor
den," antwoordde ik.
Mathilde keek mij strak aan met een
uitdrukking van onrust in haar oogen.
,,'t Is goed; ik wil noch u noch hem in
verhoor nemen; al wat ik u vraag is, mijn
verzoek in te willigen en mij er kennis
van te geven, als gij uw vriend alles ver
tellen wilt, en dit oogenblik zoo lang mo
gelijk uit te stellen. Voor u ben ik slechts
een vreemdelinge, en ik begrijp zeer
goed, dat de wijze, waarop wij kennis
met elkander gemaakt hebben, mij geen
hooge plaats in uw achting kan geven.
Maar als ik u mijn woord van eer er op
geef, dat de reden van mijn komst is, de
verdrukte onschuld te beschermen, dan
kunt u dit woord aannemen als dat van
een eerlijke vrouw."
Ik keek baar vol belangstelling aan; 2Ïj
speelde nu geen comedie, de toorn en de
ontroering, die haar gelaat kleurden, wa
ren oprecht. Zij hernam op veel zachter
toon;
„Als ik u de gebeurtenissen vertelde,
die voorgevallen zijn, dan geloof ik, mijn
heer Owen, dat u de eerste zou zijn, om
hulp te verleenen aan de verdrukte...."
Zij zweeg, stond op en verwijderde
zich ongeduldig. Toen zij terugkwam
stonden er tranen in haar mooie oogen.
„Kunt u mij deze belofte niet geven?"
vroeg zij met zachte, bevende stem.
Welke man kan weerstand bieden aan
de tranen eener bekoorlijke vrouw? Ik
sprak:
„Stel vertrouwen in mij, Mathilde, het
is mij onmogelijk, u te weigeren, wat u
vraagt."
En buigende verliet ik haar woning,
terwijl ik mij reeds mijn zwakheid ver
weet.
Dien dag had ik heel wat verveling te
verdragen. De regen viel bij stroomen
neer; er was dus geen gelegenheid, om
mij-door een flinke wandeling wat te ver
zetten en de koortsachtige opwinding te
doen bedaren, die het bezoek bij juf
frouw Owenson veroorzaakt had; mijn
eenige hulpbron was wat lectuur en een
gesprek met Gaunt. Maar beide zaken
schenen mij op het oogenblik even ver
velend.
Mijn onderhoud van dezen morgen had
onaangename herinneringen in mij achter
gelaten. De belangstelling, die Mathilde
Owenson mij inboezemde, was nu onaan
genaam geworden, door de bijna kwet
sende openhartigheid, waarmede zij mij
dezen morgen behandeld had, en ik dacht
er aan om het plan, dat ik reeds eenige
dagen geleden had opgevat, ten uitvoer
te brengen en naar Londen te vertrekken.
Ik ontwaakte uit mijn gepeins, om naar
Gaunt te kijken, die bij zijn gewoonte
bleef, om het raam op te schuiven, on
danks het koude; regenachtige weder. Hij
zat met de beenen op de vensterbank en
liet het hoofd op een kussen rusten, dat
hij tegen de leuning van zijn armstoel ge
plaatst had. Hij blies kleine, blauwe rook
wolkjes voor zich uit en zoodra zij weg
getrokken waren, kon men zijn gelaat
zien. Zijn oogen staarden naar het Zwit-
sersche huisje van onze buurvrouw.
Toen kwamen treurige tooneelen voor
mijn geest. Ik gevoelde, dat, als ik nu mijn
vriend verliet, ik voor altijd afstand zou
moeten doen van onze vriendschap, van
onze pleizierige uitstapjes in den zomer.
Al deze herinneringen zouden verdrongen
worden door een dcftTge partij, waar een
schoone mevrouw Gaunt het middelpunt
van was, en die bij tusschenpoozen zou
afwisselen met een familievisite, een
doopmaal enz. enz.
Arme Charles! Neen, in dergelijke om
standigheden verbood mij mijn plicht als
vriend, hem te verlaten.
Mijn ongerustheid verminderde, toen ik
zag, dat hij den heelen middag kalm bleef
zitten, zonder ook maar den minsten lust te
toonen naar het Zwitsersche huisje te
gaan. Daarna deed hij zich bij het diner
aan de heerlijke spijzen te goed, zoo zelfs,
dat ik hem zijn gezonden eetlust benijd
de. Hij maakte alleen de opmerking, dat
een regenachtige dag buiten den avond
lang doet schijnen; zijn wijze van doen
boezemde mij belangstelling in. Ik zeide
bij mij zelf, dat voor een man van den
leeftijd en het karakter van Charles
Gaunt, de ware genegenheid alleen in
staat was het verblijf in zoo'n gat van 'n
dorp draaglijk te maken. Ik wist, dat
Cecilia zoo plotseling de stad met het
dorp verwisseld had, maar ik dacht dat
mijn vriend deze afzondering droeg, zon
der zich te beklagen, dank zij onze schoo
ne buurvrouw; en nu legde hij zich wijs-
geerig de verplichting op. een heelen dag
alleen te blijven, terwijl hij slechts door
een honderd pas van Mathilde geschei
den was. Hoe kon ik mijn hypothese met
dit feit in overeenstemming brengen? Als
de kleine scène met het portret hem on
tevreden gestemd hpd, dan zou hij er niet
zoo kalm uitgezien hebben.
Bij de weinige woorden, die wij dezen
dag met elkander gewisseld hadden, had
hij volstrekt niet vermeden, over juffrouw
Owenson en haar gedrag van den vorigen
avond te spreken; maar hij had er toch
niet bizonder veel belangstelling bij ge
toond.
Had Mathilde met hem gesproken en
hem stilzwijgen laten beloven te mijnen
opzichte, volgens de taktiek, die zij te
genover mij gebruikt had? Terwijl ik_
Charles van terzijde aanzag, deed ik mij
zelf deze vraag, toen eensklaps een
doordringende kreet, die achter uit den
tuin scheen te komen, ons beiden deed
sidderen. Wij sprongen onmiddellijk op,
terwijl wij met angstige oogen het salon
rondk^Jcen. Nog geen tien minuten gele
den zat Cecilia stil te lezen; nu was zij
verdwenen.
.Waar is zij?" riep Gaunt verschrikt
uit. „Mare, was het haar stem?"
„Kom," sprak ik, ten prooi aan een
vreeselijk vermoeden, terwijl ik het salon
uitsnelde. „De rivier, Charles! de rivier."
In minder dan een minuut waren wij
aan het einde van den tuin en bij de
rivier. Daar stroomde het bruine water
met kracht voort; het stond twee a drie
voet hooger dan den vorigen dag, toen
ik onze brug niet over wilde gaan. Op
de natte planken zagen wij een hoed lig
gen, den hoed van Cecilia.
„Loop gauw stroom afwaarts, Mare,
gauwl" riep Charles mij toe, zoodra ik,
veel vlugger dan hij, de brug bereikt
had. Wat draafde ik! De stroom zelf
ging niet sneller, want voor mij uit, op
een paar meter afstands, bemerkte ik
een onherkenbaar voorwerp, dat aan
mijn vervolging scheen te ontsnappen als
een hersenschim in een droom. De
stroom voerde het snel mee, zoo snel,
dat de beweging, die ik er eerst in meen
de te ontdekken, spoedig ophield. Het
was op het punt onder het overhangende
houtgewas te verdwijnen, toen de jurk
van het kind aan een doornstruik bleef
vasthaken waardoor het een paar secon
den opgehouden werd
Dit korte oogenblik was voor mij vol
doende. Een meter verder stond ik reeds
in het water, en ik worstelde met alle
kracht tegen den stroom. Op het oogen
blik, dat de lichte hinderpaal bezweek
en het water opnieuw zijn prooi mee
voerde, slaagde ik er, door een boven-
menschelijke poging, in de jurk van het
kind vast te grijpen en de volgende mi
nuut had ik de kleine Cecilia op den
oever neergelegd, doorsbleek en bewe
gingloos.
Hoe uitgepuit ik ook was, kon ik toch
niet nalaten, zelfs in dit oogenblik met
nieuwsgierige blikken naar Gaunt te kij
ken, die, met haastigen tred naderbij ko
mend, het kind wel is waar buiten het
water vond, maar koud, en schijnbaar
levenloos. -
Hij zag buitengewoon bleek en zijn ge
laat drukte meer ontsteltenis, dan droef
heid uit. Hij boog zich over het arme
kind heen en riep uit: ,,0, Mare! Mare!
Er lag diep medelijden in zijn stem, maar
ze had tevens zoo'n vreemden klank,
dat het denkbeeld, dat hij de vader van
Cecilia was, voor altijd uit mijn geest
verdween.
„Er is geen tijd te verliezen," zeide ik
tegen hem. „Breng haar naar huis en
laat een dokter halen. Gauw, ik ben aan
den arm gewond en ik kan je niet hel-
pen."
Gaunt, wiens gelaat nog steeds dezelf
de zonderlinge uitdrukking van schrik
vertoonde, boog zich voorover, en nam
het arme kind in zijn armen, terwijl hij
haar aanzag met een blik, die ik niet
licht vergeten zal.
„Haast je, Mare, haast je," zei hij, plot
seling met zijn gewone geestkracht. „Zij
is alleen maar buiten kennis. In 's He
mels naam, Marc, loop!"
En ik liep. Het geroep van het kind
was ook door anderen gehoord en ik
ontmoette al de bewoners van de her
berg, die zich naar den oever van dezen
gevaarlijken stroom spoedden,
Bruno de hond was ook bij hen en
zijn instinct deed hem gauw raden, wat
er gebeurd was. Hij sprong vooruit, en
huilde op droeven toon. Zoodra hij
Gaunt ontmoette met het doodsbleeke
kind op den arm, wees het klagend ge
blaf van den hond iedereen de plaats
aan,waar geholpen moest worden.
Daar ik vooruit liep, was ik de eerste
bij de planken brug de oorzaak van
het ongeluk en men kan zich mijn
schrik verbeelden, toen ik Mathilde
Owenson zag aankomen, die met vasten
tred deze gevaarlijke brug overstak.
„Is het Cecilia?" vroeg zij, zoodra zij
bij mij was. Haar gelaat was even bleek
als dat van Gaunt, en ik hoorde diezelf
de uitdrukking van schrik, die ik bij hem
opgemerkt had.
„Ja," antwoordde ik, mij omkeerend
en naar Gaunt wijzend.
Er kwam een blos op haar wangen,
toen zij achter zich keek.
Gaunt volgde mij, zonder hoed, de
kleeren in wanorde terwijl hij het drui
pende kind in de armen hield, dat met
haar doodsbleek gelaat, gesloten oogen
en slap neerhangende armen veel op een
lijk geleek. I
Juffrouw Owenson bleef een oogen
blik staan om dit tooneel te beschou-