HET PLEEGKIND.
of hij minder goed ter been werd op eén want Bichette's draf had zijn maag hol zich weer over haar heengebogen, en
wen. Toen kwam zij haastig naderbij; de
toeschouwers gingen op zij, om haar door
te laten.
Zonder Gaunt aan te zien, boog zij
zich over het kind heen, onderzocht met
nieuwsgierige oogen haar gelaat en raak
te de kille handjes aan. „Vooruit," sprak
zij op kalmen toon, „het kind is niet
dood."
Toen, zich omkeerende met een uit
drukking in de oogen, die ik niet be
schrijven kon, maar die zeer goed bij
den koelen toon paste, waarop zij ge
sproken had, ging zij vooruit en begaf
zich naar de herberg.
Toen wij er aan kwamen strekte juf
frouw Owenson de armen uit om de klei
ne Cecilia aan te nemen.
Het vuur brandde reeds, men had de
kens gereed gelegd en het bed goed
warm gemaakt; Mathilde hield op alles
een waakzaam oog, met een tegenwoor
digheid van geest, die een vrouw in der
gelijke omstandigheden ingegeven schijnt
te worden.
Het was gelukkig voor het arme kind
dat zij er was, want bij ontstentenis van
een geneesheer is het moeilijk te zeggen,
welke behandeling het meisje ondergaan
zou hebben in de handen van personen,
die wel gaarne wilden helpen, maar wien
't aan ondervinding en handigheid ont
brak.
Mathilde zond de omstanders weg op
den toon van iemand, die gewoon is te
bevelen en te zien, dat iedereen aan zijn
bevelen gehoorzaamt, terwijl zij niemand
dan de herbergierster bij zich liet blijven,
waarschijnlijk omdat zij de hulp dezer
vrouw kon gebruiken.
Juffrouw Owenson behoefde ons met
haar ernstige stem geen tweemaal te zeg
gen heen te gaan en het meisje aan haar
zorg over te laten. Hoewel wij gaarne
gezien hadden welke pogingen zij aan
wendde om de kleine Cecilia weder tot
bewustzijn te brengen, geloof ik niet dat
Gaunt of ik haar hadden kunnen helpen.
XII.
De gebeurtenissen die ik zooeven be
schreven heb, vielen in zoo'n kort tijds
verloop voor, dat het mij bijne onmoge
lijk toescheen, dat er nog nauwelijks een
half uur verloopen was, sedert ik bij de
tafel gezeten, met onrustige blikken,
Gaunt aanstaarde.
Ondanks mijn natte kleeren en de
wonde, die ik aan den arm bekomen
had, was ik te verlangend om Gaunt te
bespieden en op de terugkomst van Ma
thilde Owenson te wachten, om naar mijn
kamer te gaan en van kleeren te verwis
selen; ik nam dus plaats in mijn arm
stoel, om mijn vriend niet uit het oog te
verliezen.
Gaunt leunde tegen den schoorsteen
mantel en beet op zijn knevel om hem
het volgende oogenblik weer glad te
strijken, terwijl hij het stilzwijgen be
waarde, niet omdat hij over iets nadacht,
maar omdat hij er toe gedwongen was.
Uit de aangrenzende kamer hoorden
wij het geluid van stemmen en heen en
weer loopen van juffrouw Owenson en de
herbergierster, maar Cecilia lag nog altijd
bewusteloos; en de minuten, die verlie
pen, zonder dat het kind ook maar een
zucht slaakte, vermeerderde onze on
gerustheid.
Gaunt richtte zich op, ging in een an
dere houding zitten en begon driftig op
en neer te loopen.
Eensklaps bleef hij staan en mij bij den
arm grijpend met een kracht, die mijn
wonde pijnlijk aandeed, zeide hij op dof
fen toon:
„O, Mare, ga toch eens kijken, wat
daar binnen gebeurt."
„Waartoe zou dat dienen?" antwoord
de ik zuchtend. Heeft zij ons niet gezegd,
dat wij haar maar in den weg loopen?"
„Ik weet het," sprak hij op doffen toon.
„Maar ik vind toch, dat wij er een van
beiden bij moeten zijn en je ziet wel,
dat ik^er niet naar toe durf gaan. Ik
weet, dat dit van mijn kant kleingeestig
is," voegde hij er op verlegen toon bij,
„maar er ligt zoo'n uitdrukking in haar
oogenten minste zoo even.en
toch kon ik niet nalaten
Charles zweeg. De verlegenheid van
mijn vriend zou mij hebben doen lachen,
als ik niet aan dit kleine bleeke gezicht
je gedacht had, waarnaar de dame met
die zonderlinge uitdrukking gekeken
had, die nog duidelijker uit zijn manie
ren, dan uit zijn woorden sprak en met
een flauw gevoel van wantrouwen jegens
Mathilde, stond ik op.
„Het is beter," zei ik, „dat een van ons
beiden gaat zien, wat daarbinnen voor
valt."
Ik bracht de hand aan de kruk van
de deur en maakte ze zachtjes open. Ik
ging naar binnen. Maar plotseling voelde
ik mijn moed verdwijnen, want Mathilde,
die over het bed heen gebogen stond,
keerde rich om en Keek mij ïoornlg aan,
„U hindert ons," zeide zij, „zonder dat
u ons in iets van dienst kunt zijn."
Ik ging dadelijk weer weg, zonder dat
ik durfde vragen, hoe het met Cecilia
was.
„Gaunt, t is heelemaal onnoodig,"
sprak ik. „Als jij het moodig oordeelt,
dat er toezicht gehouden moet worden,
dan moet je zelf gaan. Ik ben er boven
dien van overtuigd, dat er niets te vree
zen is."
„Ik ook," antwoordde Charles, die ech
ter volstrekt niet gerustgesteld scheen.
„Het is een onbestemde vrees, die ik
niet van mij afzetten kan."
Ik ging op de canapé liggen. Charles
hernam zijn houding weer bij den schoor
steen en zoo verstreek er opnieuw een
kwartier, zonder dat wij spraken.
Ik weet niet, welke gedachten Gaunt
door het hoofd gingen, maar toen ik aan
Mathilde Owenson dacht, kon ik niet
nalaten, mij schuldig te gevoelen. Het
was slecht, wreed zelfs, om door een
dergelijken twijfel dé' belangeloöze goed
heid te beloonen, die zij het kind be
toonde.
Wat zouden wij zonder haar begonnen
hebben, nu wij van de hulp van een
geneesheer verstoken waren?
En toch vroeg ik mij elk oogenblik af,
wat de oorzaak was, dat dit bekoorlijke
gelaat zoo'n onaangename uitdrukking
aannam, toen zij op koelen toon, als
iemand die teleurgesteld is. zeide: „Zij
is niet dood."
Het geluid van een haastigen stap en
de stem van een man, die tusschen het
praten der vrouwen door gehoord werd
in de aangrenzende kamer, deden mij
uit mijn overpeinzing ontwaken.
„Eindelijk is de dokter er!" riep ik uit.
Gaunt stond op en met een onver
wachte energie opende hij stoutmoedig
de deur van de naaste kamer, ging bin
nen en liet mij alleen.
Ik luisterde scherp, zonder evenwel
een woord te kunnen onderscheiden. Ik
hoorde de mannelijke stem van Charles,
zoo veel mogelijk verzacht tusschen de
andere door en ik onderscheidde zijn
stap, die zwaarder was, dan die van den
dokter, maar niets verried mij den toe
stand van de kleine zieke. Ik was meer
dan eens op het punt de gebiedende blik
ken van juffrouw Owenson te trotseeren
en het voorbeeld van Gaunt te volgen;
maar ik werd er in verhinderd door een
gevoel, dat ik moeilijk verklaren kan.
De een of andere geheimzinnige band
bestond tusschen Gaunt, Mathilde en Ce
cilia; al wisten zij het ook niet juist,
ieder van hen scheen het te vermoeden
en Gaunt ten minste wenschte, dat dit
verborgen bleef.
Zoo verliep een half uur; het was reeds
donker geworden en ik wachtte nog al
tijd, terwijl ik bleef zitten luisteren, te
ongerust om van kleeren te durven gaan
verwisselen, al bibberde ik ook bij
oogenblikken van mijn onverwacht bad.
Daar werd plotseling zachtjes de deur
geopend en iemand kwam binnen.
De stappen die naar mij toe kwamen,
waren veel te licht om van Gaunt te
kunnen zijn en toch beefde ik van ont
roering, toen Mathilde Owenson op kal
men toon tegen mij zeide:
„Het gaat nu veel beter met Cecilia.
Ik kan mij nu ook met u bezighouden."
„Goddank!" riep ik uit. Zij stak een
kaars aan en toen het licht op mijn natte
kleeren viel, die nog vol modder zaten,
sprak zij:
„Wat? heb je nog niet eens andere
kleeren aangedaan?"
Juffrouw Owenson zag zeer bleek en
haar gelaat drukte een doodelijke onge
rustheid uit. Er lag bovendien iets in
haar trekken, dat ik niet beschrijven
kon, maar dat haar jaren ouder maakt.
„Het gaat met Cecilia veel beter?"
zeide ik, zonder op haar uitroep acht te
slaan.
„Veel beter," antwoordde Margaretha,
op bizonder kalmen toon. „Zij is weer
geheel bij bewustzijn."
„Gelukkig. Ik be^on verschrikkelijk
ongerust te worden."
„Een stoot, die zij onder het vallen
gekregen had, heeft haar bewusteloos
gemaakt," hernam juffrouw Owenson op
denzelfden toon. „De tijd, dat zij in het
water heeft gelegen, was niet lang ge
noeg, om een ernstig gevaar te veroor
zaken. De dokter verzekert ons, dat er
niets te vreezen is."
't Was duidelijk, dat zij volstrekt niet
ongerust was. Daar zij van onderwerp
wilde veranderen, kwam zij bij mij zit
ten, en sprak op zachten toon:
„Laat mij u nu eerst verzorgen. Je hebt
den arm bezeerd, niet waar?"
„Hij is maar wat gekneusd en ge
schramd," antwoordde ik. „Toen ik in het
water sprong, heb ik mij tegen een voor
uitstekende rots gestooten."
„U fiebt dus 'de Kleine Cecilia gered,
en Gaunt niet?" vroeg zij met bizondere
belangstelling.
„Ja, ik heb haar uit het wafer gehaald,
ik had vlugger geloopen dan Gaunt."
,Ah!" sprak zij, 't was mij onmogelijk
te zeggen, of dit een uitroep, of een
zucht was. Hiermede eindigden alle vra
gen van juffrouw Owenson over het on
geluk. Zij hield zich nu uitsluitend met
mijn wonde bezig en vroeg mij, of ze
mij geen pijn deed, toen ze mijn arm
verbond.
„En nu," sprak zij, zoodra het verband
gelegd was, „raad ik u aan, uw natte
kleeren uit te gaan doen."
Ik gehoorzaamde zonder tegenspreken,
want door het vertrek van den dokter
ging zij weer naar Cecilia toe en nu zij
weg was, had het donkere salon niets
aantrekkelijks voor mij.
Toen ik terug kwam, was de lamp
aangestoken en Gaunt zat met een ern
stig gelaat in zijn armstoel.
„Alles gaat goer, Marc," riep hij uit,
zoodra hij mij bemerkte. „De dokter ver
zekert mij, dat zij over een paar dagen
hersteld zal zijn. Er is niets te vreezen,
dank zij den moed, waarmede jij haar
uit het water gehaald hebt. Dank, dui
zendmaal dank, beste vriend!"
Charles drukte mij de hand, dat mijn
vingers kraakten en als ik zijn dankbaar
heid moest afmeten naar de pijn, die
mijn hand deed, dan had ik alle reden
er over tevreden te zijn.
Toch was ik wel wat verwonderd
over deze betuiging zijner dankbaarheid,
want ik dacht niet, dat Charles gezien
had, dat ik Cecilia uit het water redde,
en al had hij het gezien, dan verbeeldde
ik mij, dat hij deze omstandigheid al
leen daaraan toeschreef, dat mijn bee-
nen vlugger waren dan de zijne.
Na mij nu aldus bedankt te hebben,
ging Charles met een verlegen gezicht
zitten.
„Mijn dankbaarheid, Mare," hernam
hij plotseling, „wordt nog vergroot door
bizondere omstandigheden. Zeer veel
menschen", vervolgde hij, terwijl hij zich
zoo duidelijk mogelijk trachtte uit te
drukken, zonder daarom mij een om
schrijving van den toestand te geven,
„zouden gevoeld hebben dat.... laat
ons zeggen, het gebrek aan vertrouwen....
je begrijpt mij, niet waar, Mare?" zeide
hij en zweeg plotseling stil, terwijl hij mij
met zijn groote oogen aanzag, waarin
een diepe ontroering te lezen was.
„Volkomen!" antwoordde ik, om hem
een verdere verklaring te sparen, al was
ik ook niet veel wijzer geworden uit dien
plotseling afgebroken volzin.
„En je weet. Mare" vervolgde hij met
het gelaat van een scholier, wien een
bekentenis op de lippen brandt, 't is al
leen omdat mijn eer het verbiedt, vol
gens je eigen woorden, dat ik mij niet
haast om...."
Hij hield weer verlegen op en ik zag
dat hij boos werd over zijn eigen verle
genheid.
Ik gevoelde mij gekwetst
„Charles," sprak ik op koelen toon,
„als je denkt dat je in je recht bent, om
mijn vertrouwen over de gebeurtenis
van dezen avond uit te lokken, of om
mij te verklaren, dat je mij je vertrouwen
niet schenken kunt, dat bewijst mij, dat
je niet veel achting voor mij hebt."
„God beware mij, dat ik zulke gedach
ten zou koesteren," riep hij met een
pijnlijk gelaat uit, „ik zie wel, dat ik
beter doe, maar te zwijgen, als ik een
verklaring wflde geven, zou alles ver
keerd loopen."
Ik antwoordde hem niet op deze woor
den en keerde mij om, ten einde uit de
zen toestand te geraken, die voor beiden
iets pijnlijks had.
„Juffrouw Owenson," sprak hij op
fluisterenden toon, „is voortdurend bij
Cecilia, zij heeft aangeboden, van nacht
bij haar te waken met de herbergierster."
antwoordde ik, terwijl ik er mij een ver
wijt van maakte, dat ik haar niet tot
zooveel belangelooze goedheid jegens
Cecilia in staat geacht had."
„Ja, zeer vriendelijk," herhaalde
Gaunt, „vooral als men bedenkt, welk
een afkeer zij tot nu toe jegens het kind
betoond heeft. De vrouwen zijn toch
werkelijk onbegrijpelijk."
Nauwelijks had hij deze woorden ge
sproken, of de deur ging open, en juf
frouw Owenson trad binnen.
Het was onmogelijk op haar gelaat te
lezen of zij ons gesprek gehoord had;
haar toen het licht op haar trekken viel,
meende ik een uitdrukking van onrust
op haar gelaat te lezen, dat zij naar
Gaunt toegekeerd hield.
„Cecilia slaapt," zeide zij tegen ons,
„en ik ben gekomen, om u te vragen,
mij een boek te leenen."
Niets kon eenvoudiger zijn, dan deze
vraag, dfe op dén natuurlijksten fooa
der wereld gedaan werd.
Wij stonden beiden op en Gaunt bood
haar een armstoel aan, terwijl hij haar
verzocht een oogenblik plaats te ne
men, er bij voegende, dat het niet noo-
dig was dadelijk weer naar Cecilia terug
te keeren, omdat het kind sliep. Ik be
greep deze verandering niet in Gaunts
handelwijze; 't is waar, ik had hen niet
meer samen gezien na de scène met het
portret, en toen waren zij niet als goede
vrienden gescheiden; 't was misschien
nog een overblijfsel van zijn boosheid.
Mathilde wilde zich niet laten weer
houden. Zij zeide, dat Cecilia wat koorts
had en dat het daarom niet goed zou
zijn, haar alleen te laten. Ten tweede
male verzocht zij Gaunt haar het een of
ander boek te leenen, waarmee zij zich
den tijd zou kunnen verdrijven.
Er lag veel beslistheid in haar woor
den, toen zij weigerde om bij ons te blij
ven. Zij was misschien boos over een zin,
dien zij ons had hooren uitspreken,
want zij weigerde zelfs te gaan zitten.
De kleine bibliotheek, waar Charles ook
zijn pijpen, sigaren en een kistje bewaar
de, waarin hij zijn brieven wegsloot, was
achter het salon! daar ging hij een roman
voor Mathilde halen.
(Wordt voortgezet.)
Dokter De Maroise was ongehuwd
gebleven. Hij liet nooit na, daarop te
pochen, zoo dikwijls hij met de oude ge
trouwde vrienden bijeen was, en met half
spottend, half medelijdende uitdrukking
op het gelaat, beroemde hij zich tegenover
hen erop, dat hij zijn leven zoo heerlijk
had ingericht. Inderdaad gaven de maat
regelen, die hij voor de verzekering van
zijn huiselijk geluk genomen had, blijk
van een practischen, berekenenden, voor-
zichtigen en zelfs eenigszins zelfzuchtigen
geest. Hij was geneesheer en woonde
in huis bij zijn zuster, die gehuwd was
met een grondbezitter in de buurt van
het Plateau de Langres. Het huwelijk
was kinderloos geble\ en, en daarom
behoefde de dokter ook niet bang te zijn
voor het rumoer van een troer wilde
bengels.
Hij had het zoo weten in te richten,
dat hij al het aangename van het familie
leven kon genieten, zonder iets van de
schaduwzijde daarvan te bespeuren, en
daardoor kon hij zich met recht erop
beroemen, dat hij op verstandige wijze
voor een rustigen, behagelijken. ouden
dag had "gezorgd.
Hij was gezond, met te dik en niet
te mager, verheugde zich nog in het volle
bezit van al zijn haar en al zijn tanden,
was flink ter been, had goede oogen en
een uitstekenden eetlust, zoodat hij op
rijpen leeftijcj. een prettig en vroolijk ge
zelschap wgs en gaarne uitging. Hij had
dus alle reden om nog op een lange reeks
gelukkige levensjaren te kunnen rekenen.
Alles ging goed, tot zijn zestigste jaar
maar in hetzelfde jaar, dat hij zijn twaalfde
lustrum gevierd had, stierf zijn zwager
plotseling. Deze was de ziel en het funda
ment van het huishouden, en zijn wedu
we, die gewoon geweest was, alle dagelijk-
sche beslommeringen aan hem over te
laten, werd door dit plotselinge sterfgeval
geheel en al uit haar evenwicht gebracht.
Haar gezondheid leed zoozeer daaronder,
dat mijnheer De Maroise genoodzaakt
was een huishoudster te nemen.
Die huishoudster, die afkomstig was
uit Bourgogne, was omstreeks veertig jaar,
zag koperrood als een wingerdblad in
September, had zwart kroeshaar, een
vooruitstekend voorhoofd en booze bruine
oogjes. Over de kleinste kleinigheden
maakte zij zich driftig en zette een groo-
ten mond op zij was altijd in de contra
mine, maar door en door braaf en eerlijk,
en ze kookte uitstekend. Zij had gediend
bij den pastoor van Saint-Loup en kon
allerlei heerlijke schotels klaar maken.
Haar gebak was bros en goudkleurig,
haar gebraad precies gaar genoeg, en
in het maken van puddingen en zoete
schoteltjes was zij ongeëvenaard, zoodat
zij, niettegenstaande haar driftig humeur,
den dokter in zijn zwakke zijde had ge
tast. Want hij hield veel van lekker eten.
Na een jaar stierf De Maroise's zuster
aan een kwijnfende ziekte. En nu bleef de
oude jonggezel geheel alleen achter in de
eenzame kamers van het groote huis.
Toen begon hij in te zien, hoe ijdel
zijn berekeningen geweest waren. Nadat
hij zich langen tijd op zijn onverminderde
opgewektheid beroemd had, kwam hij
tot de ontdekking, dat <lke avond meer
grauwe nevels dan zonnestralen mee
brengt, en dat de eenzaamheid der levens
avonden donker en koud is voor menschen
die eraan gewoon geraakt zijn, alleen
aan zichzelf te denken. Nu zijn zwager
ea zuster hem ontvallen waren, was het
roodharige houthakker wantrouwend,
„dan zou het verstandiger zijn, hem maar
dadelijk naar den maire te brengen."
„Ik heb zelf al vijf kinderen, die voor
Zeide de oudste der hout-
goeden dag voelde hij in zijn teenen een gemaakt. En zoo kwam het, dat het vijf nadat hij haar opnieuw zwijgend had
begin van jicht en bemerkte hij, dat hij uur sloeg, toen hij weer te paard wegreed, onderzocht, mompelde hij„Het is
hardhoorig begon te worden. Dat benam In den winter is het om vijf uur donker, afgeloopen. Zij is dood.
hem allen lust in gezelligheid, en hij en om den weg af te snijden was hij juist Niettegenstaande zijn alles behalve
begon zich terug te trekken. En op die het heuvelachtige pad ingeslagen, dat de _geringe zelfzuchtigheid voelde mijnheer
wiize duurde het niet lang of Jean De bosschen van Montavoir in rechte lijnen De Maroise zich diep ontroerd.
-- -■ -■1- „Hoort eens," fluisterde hij,
der is dood, het kind kan 1
blijven.... Vóórdat ik wegga,
grepen, was zoo ver gekomen, dat "hij Hei 1 Heidaar 1" graag willen weten, wie uwer zich over
met Salomo zeide „Wee dengene, die Vol ergernis draaide hij zich om en het kind zal ontfermenBedenkt,
alleen is 1 Indien hij valt, is er geen ander, ontwaarde in het halfdonker van den weg dat het slechts voor; korten tijd is,
the hem ophelpt 1" een langen man, die ademloos achter binnen een paar dagen kan het onder dak
De dokter voelde een steeds grooter hem aan kwam hollen. worden gebracht in het gesticht voor
wordend verlangen naar een teruggetrok- „Bent u niet de dokter?" vroeg de vondelingen te Langres."
ken leven en zou zijn praktijk wel hebben hardlooper, zoodra hij een beetje op Niettegenstaande dit vooruitzicht ver-
willen overdoen aan een jongeren collega, adem was gekomen. roerde niemand zich, aller oogen ble-
In ieder geval had hij graag alleen maar „Ja," antwoordde De Maroise op alles ven op den grond gericht,
een paar oude patiënten willen bezoeken behalve vriendelijken toon, „wat zou „Als de kleine jongen toch naar het
en zich overigens willen beperken tot de dat? Wat is er?" vondelingengesticht moet, zeide een
consulten, gedurende zijn spreekuren. „Ik moest u halen voor La Forgette,
Maar Micheline, de huishoudster, wilde dokter, die er leelijk aan toe is."
daar niets van weten. „Hoor eens, vriend," bromde de dok-
Op een Decemberdag, den dag voor ter, „de nacht valt al in, de wegen zijn
Kerstmis, was hij op het kasteel Rouelles slecht en mijn merrie is moeZeg tien eten,
geroepen. Het was snijdend koud, maar aan La Forgette, dat zij morgen hakkers,
de ongeveer acht dagen geleden gevallen maar eens bij mij komt." De twee anderen waren ongehuwd, maar
sneeuw lag schitterend en hardbevroren „Dat kan zij niet, dokter, zij is veel verzekerden bij hoog en laag, dat zij al
op velden en wegen de dokter had zich te ziek 1" genoeg te doen hadden met zich Ze.t.
neergevleid in een hoekje van den haard, »>Hm Wat scheelt haar dan?" Vermoeid van het schreien werd het
met zijn voeten in de warme pantoffels »»Zij was aan het sprokkelen, toen er kind langzamerhand stil en zijn slaperig
gestoken en hield zijn handen uitge- een kar in volle vaart het boschpad af- gezichtje vertrok zich juist tot een lichten
strekt boven een helder opvlammend kwam zij gleed uit en beide wielen glimlach. Niettegenstaande de erbarme-
vuur hij had niet den minsten lust om gingen over haar heen." lijke omgeving, waarin hij geboren was,
uit te gaan. Micheline, die ontvankelijk Drommels I" riep de dokter uit, terwijl zag de kleine jongen er frisch en gezond
was voor de oplettendheden van de slot- hij zijn besluit voelde wankelen. „Woont tiit* Hij had een paar levendige oogen,
bewoners van Rouelles en die hen gaarne ze hier ver vandaan?" zoo zwart als moerbeien, donker krullend
te vriend wilde houden, ergerde zich over „Een kwartiertje, dokter, in de Grand haar en een aardig mondje,
die onverschilligheid. Combe." „Maar wij kunnen het sc&aap toch
„Ja mijnheer, zoo bent u nu eenmaal," „Vooruit dan maar," zuchtte de Ma- niet in den steek laten dacht de dokter
riep zij schouderophalend uit, „zelfzuch- roise, „wijs me den weg maar." in zich zelf, „dat is bepaald een gewetens-
tig tot in merg en been! Stel u voor: Na verloop van twintig minuten be- kwestie...."
U wordt het heele jaar door overladen reikten zij de Grand Combe, waar, in „Wat drommelzeide hij hardop,
met attenties door die menschen, en nu loodkleurige schaduwen gehuld, hooge „jullie hebt toch niet den moed om het
bedankt u ervoor, hun een kleinen dienst beuken, op de met sneeuw bedekte helling kind aan zijn lot over te laten 1"
te bewijzen van een heuvel, zwarte stammen in de „Wel dokter," zeide de roodharige
„Maar," zei De Maroise, „wat drom- lucht uitstrekten. Bij een bocht van het houthakker op spottenden toon, „waarom
mei, ik ben ziek.... En als ik in die voetpad zagen zij een zwak licht door de moeten wij arme menschen het kind te
ellendige kou - uitga, lig ik morgen op reeten van een half vervallen kolenbran eten geven U zelf zou veel beter er toe
mijn rug." dershut schijnen. in staat zijn, hem groot te brengen 1"
„U ziek antwoordde Micheline hef- „We zijn er," zeide de man, „hier „Heel goed," riep de dokter uit, niet
tig, met een spottend gegrinnik, „u bent woont La Forgette." minder door eigenliefde, dan door mede-
verweekelijkt, dat is alles 1" De dokter sprong van zijn paard af en lijden gedreven, ik neem heffkind mee en
„Ik houd niets van vorst," zuchtte de ging met den man naar binnen. ik zal voor hem zorgen 1"
dokter. Maar hij kon geen tegenwerpin- Bij het walmende licht van een vet- ,En hij ging regelrecht op de manden
gen meer bedenken en wist al van te vo- kaars, die in een hoop vastgestampte wieg toe, tilde den kleinen jongen eruit
ren, dat hij toch niet het laatste woord aarde gestoken was, zag de dokter een en wikkelde hem in zijn jas.
zou behoudenHij schikte zich dus nog jonge vrouw, die in lompen gekleed, „Dat is mooi gedaan, dokter riep de
in het onvermijdelijke, kleedde zich warm met verwarde haren en een lijkkleurig houthakker met de vijf kinderen uit.
aan en reed, na een haastig ontbijt, weg gelaat, kermend op een hoop mos en „Dat is ware barmhartigheid," voegde
op zijn Bichette, die al ongeduldig voor varens lag uitgestrekt. Vier houthakkers de roodharige erbij, „u bent een edel
het huis stond te stampen. waren op het bericht van het ongeluk mensch
Het was bijzonder mooi weer, al was komen toesnellen en stonden zóó dicht Een waar concert van Ioftuigingen
het ook tamelijk koud, en als de dokter om de gewonde vrouw heen, dat zij ter- begeleidde den dokter, terwijl hij zij'n
jonger geweest was en minder verwee- nauwernood te zien was, en uit mede- merrie besteeg en het kind nog beter in
kelijkt door het zitten bij het haardvuur, lijden en uit nieuwsgierigheid veranderden rijn jas wikkelde.
dan zou hij zeker genoten hebben vap Zij niet van houding. Achter in de hut Maar toen hij de stemmen der hout
den helderen Decemberdag. De zon stond een teenen wieg, waarin een kind hakkers niet meeer hoorde, begon de lich-
scheen stralend op de sneeuw, de boomén van anderhalf jaar lag te schreien. te roes, die hun lofspraken den dokter
waren met rijp bestrooid, Bichettes Mijnheer De Maroise trad op de arme hadden bezorgd, te verdwijnen en keerde
hoefslagen klonken luid en helder op den vrouw toe en betastte met zachte hand hij terug tot nuchtere overpeinzingen.,
hard bevroren grond, haar neusgaten het vermagerde lichaam, waarover de Hoe zal Micheline mij ontvangen, als zij
dampten in de ijzige atmosfeer, en de wielen heengegaan waren. Gedurende dien schreeuwleelijk hoort?.. Een mooi
opvliegende kraaien zwermen bestrooiden zijn lang en zorgvuldig onderzoek liet Kerstgeschenk!.... Ik geloof, dat ik
den lila-blauwen hemel met zwarte pun- La Forgette voortdurend een zacht ge- iets erg doms heb gedaan 1
ten. Maar de dokter was niet vatbaar kreun hooren. Toen de dokter zich weer Naarmate hij dichter bij huis kwam,
voor de poëzie van den winterdag. Toen oprichtte, voorspelde de uitdrukking van zette de dokter Bichette steeds minder
hij zich goed en wel alleen bevond op den zijn gelaat niets goeds. tot spoed aan. Toen hij de kerstklokken
straatweg naar Rouelles, dook hij zoover „Hoe staat het ermee, dokter vroeg van verre hoorde luiden, toen hij de lich-
mogelijk weg in zijn met flanel gevoerde de oudste der'houthakkers fluisterend. „Is ten van Aulerive in het oog kreeg, liet
jas, trok de kleppen van zijn muts over het heel erg hij het paard plotseling stapvoets gaan.
de ooren en verzonk opnieuw in droevige „Haar beide beenen zijn gebroken," Hij hoopte, door tijd te winnen, ook meer
overpeinzingen over de nadeelen der een- zeide De Maroise op denzelfden toon, kracht te verkrijgen om aan de botsing
zaamheid en de onaangenaamheden van „maar dat is 't ergste niet. Zij heeft inwen- met rijn driftige huishoudster weerstand
den ouden dag. dige verwondingen, en het bloed kan haar te kunnen bieden. Hij zocht naar de beste
ja, ia, dacht hij in zich zett, ik zou in elk oogenblik verstikken." wijze, om haar langzamerhand voor te
mijn jeugd verstandiger gedaan hebben Stervenden hebben een fijn gehoor, bereiden.
door maar te trouwenDaar het nu en La Forgette's schuwe, zwarte oogen Als een schooljongen, die kwaad ge-
eenmaal toch niet heelemaal zonder vrou- hadden den dokter misschien al van de daan heeft, steeg de dokter voorzichtig
welijk gezelschap gaat, zou het toch beter lippen afgelezen, welk een sombere van zijn paard af, en duwde, steeds met
Zijn, een vrouw, die je zelf hebt uitgeko- voorspelling hij wilde uiten, want zij zeide het slapende kind op den arm, zachtjes
Zen, bij je te hebben, dan voortdurend met zwakke stem met den voet het hek open. Eenmaal
een humeurige en eigenzinnige huis- „Het loopt af, nietwaar? Ik voel het in de buurt van den stal gekomen, sloop hij
houdster om je heen te zien. Ja, ja, ik welHet is, of ik van binnen brandde donkere zijgang in en legde zijn last
had moeten trouwen, dan zou ik nu een O, God, het zou mij niet kunnen schelen, voorzichtig neer in de nog warme achter-
flinken zoon hebben, aan wien ik mijn dat het uit was, wanneer ik mijn armen, keuken, gtng toen weer even zacht terug
praktijk had kunnen overdoen, en die de kleinen jongen maar niet had 1" naar het voorplein en liet zijn zweep
staf en de steun van mijn ouden dag had Alsof hij haar woorden verstaan had, knallen, alsof hij juist was aangekomen,
kunnen zijn. Ik begin langzamerhand begon de kleine jongen plotseling luid Het was net, bijtijds, want Micheline,
te gelooven, dat ik mijn leven toch niet te schreeuwen. die den voetstap van het paard had ge-
op de beste manier heb ingericht. „Wie zal voor hem zorgen, als ik er niet hoord, kwam naar buiten met een licht
Terwijl hij die droefgeestige litanie meer ben Wie zal hem te eten geven in de hand.
somoer en vol berouw telkens weer her- Haar wijd geopende oogen waren met „Bent u daar eindelijk?" riep rij op
haalde, bereikte hij Rouelles waarvan een angstige uitdrukking gericht op de alles behalve beminnelijken toon, terwijl
hij de schoorsteenen, waarboven de bij de deur staande houthakkers, alsof de knecht het paard wegbracht. Mijnheer
spitse slottorentjes uitstaken, al van verre zij haar best deed, een vonkje medelijden De Maroise antwoordde op zijn verzoe-
zag rooken. Vijf minuten later stond hij op hun gelaat te ontdekken, maar hun nenden toon „Ja, Micheline, daar ben
voor het ouderwetsche huis, dat tegelijker- oogen ontweken verlegen de hare, er ik...."
tijd op een boerenhoeve en op een kasteel kwam geen verandering in hun trekken. „Nu, 't is 'n rare tijd om thuis te ko-
geleefc. Tegen zijn verwachting duurde „Maar men mag hem niet van honger men voor een verstandig mensch I"
zijn bezoek langer dan gewoonlijk. De laten omkomen 1 ging zij voort met zeide de huishoudster met een kijvende
vrouw des huizes had last van haar ze- een hartbrekend gekerm. „Mijn arm stem. „Het eten staat al een eeuw op u
nuwen. Zij verveelde zich en was blij, kind, mijn arme kleine iongen O.te wachten, en het zal er wel niet lekker-
dat zij den dokter bij zich kon houden, ik sterf.'.." der op geworden zijn ook!"
en hem een omstandig verhaal doen van Haar hoofd viel op het mos terug, Met een echt arme-zondaarsgezicht
haar werkelijke en ingebeelde kwalen, roodachtig schuim kwam op haar lippen, trad de dokter de eetkamer binnen. Een
Zij noodigde hem uit te blijven lunchen en een laatste stuiptrekking doortrilde heerlijk vuurtje knapte in den haard,
en hij nam haar invitatie gaarne aan, het verwonde lichaam. De dokter had en dat bemoedigde hem een beetje, on
danks de ijzige kalmte van de huishoud»
ster, die bedrijvig heen en weer liep en
zich in een onheilspellend zwijgen hulde.
Voor den haard staande warmde mijnheer
De Maroise zich den rug en dacht erover
na, hoe hij zou beginnen, toen Micheline,
die hem tersluiks had bekeken, plotseling
op heftigen toon tegen hem uitviel „Wel,
waar is uw jas
„Mijn jas?.... O, ik denk, dat ik
hem bij ongeluk, in mijn verstrooidheid,
in de vestibule heb laten liggen.... Nu,
geen wonder, want ik ben nog heelemaal
ontdaan over een avontuur, dat mij over
komen is, nadat ik Rouelles had verlaten."
Geen antwoord. Micheline scheen vol
strekt niet verlangend, te vernemen,
wat haar meester overkomen was en
dat gebrek aan belangstelling bracht
mijnheer De Maroise heelemaal van de
wijs.
„Wel, beste Micheline," begon hij op
overredenden toon, „ben je zoo weinig
nieuwsgierig Sn
„Waarom zou ik nieuwsgierig zijn?"
antwoordde de huishoudster. „Ik ben
volstrekt niet van plan, uw geheimen uit
te hooren."
„Maar het is geen geheim, mijn kind I
Het is iets wat jou aangaat. Stel je voor
toen ik hetkasteei verlaten had, werd
ik bij een ongelukkige vrouw geroepen,
die overreden werd door een kar
En in één adem vertelde de dokter
alles over zijn bezoek bij La Forgette,
over de wanhoop der stervende vrouw,
de onverschilligheid der houthakkers,
en ten slotte over den dood van de moeder,
na&st de wieg, waarin haar kind verlaten
lag te schreien.
Toen zweeg hij en wierp een schuchte-
ren blik op Micheline, wier belangstelling
door het 'verhaal was opgewekt en die
met vochtige oogen a r hem had ge
luisterd.
„O," zeide zij schouderophalend, „na
tuurlijk bent u geen haar beter geweest
dan die ruwe houthakkers en hebt u dat
arme wurm maar kalm in de kou laten
liggen. Jawel, dat is net ietjvvoor u J"
„Maar Micheline 1" bracnP de ver
baasde dokter hiertegen' in, „Bedenk
toch eens, kind, die ongelukkige hout
hakkers hebben zelf ternauwernood ge
noeg om van te leven
„O ja," zeide Michline, „van de hout
hakkers kan ik het begrijpen maar u,
mijnheer 1 u bent rijk en u bent bo
vendien dokterHoe hebt u dat arme
moederlooze wurm zoo gevoelloos alleen
achter kunnen laten?"
„Het eenige, wat er aan te doen is,
zou zijn, dat we den johgen naar den maire
brachten, dan kan hij in het vóhde-
lingengesticht worden opgenomen
„O jawel, ik dacht wel dat dat
komen zou J" viel de driftige huishoud
ster hem in de rede. „Laat het kind maar
naar het gesticht brehgen. Jawel, net
iets voor u 1"
„Maar wat drommelzeide de dokter,
wiens gelaat hoe langer hoe meer ophel
derde, naarmate de verontwaardiging
van de huishoudster toenam, „wat had
jij dan in mijn plaats gedaan 1"
„Ik mijnheer, antwoordde Micheline
met vlammende oogen (zij had de handen
in de zij gezet en het hoofd uitdagend
achterover geworpen), „ik had het ventje
in den eersten den besten onderrok ge
wikkeld, hem mee naar huis genomen
en hem als kind aangenomen. Maar
ZOO iets zou u nooit invallen
„Zoo, denk je dat riep de dokter
uit, terwijl hij met jeugdig vuur weg
vloog.... „Wacht maar even!"
In drie sprongen was hij in de achter
keuken, waar het kind nog steeds rustig
in zijn jas lag te slapen.
In een ommezien, nog voordat Miche
line den tijd had gehad van haar verba
zing te bekomen, kwam mijnheer De
Maroise met het kind terug, legde het
op tafel neer en zeide, terwijl hij de jas
terugsloeg„Daar, Micheline, daar
is het ventje
Micheline ging een schrede achteruit
en staarde met open mond het kind aan.
De heldere schijn van de lamp en van
het vuur had hem wakker gemaakt en hij
vond al het licht zoo mooi, dat hij begon
te lachen.
Haar neiging tot tegenspraak bracht
de huishoudster in groote verzoeking,
zich opnieuw te ergeren over mijnheer
De Maroise, die haar met een spottend
en tegelijkertijd stralend gelaat aankeek
maar bij het zien van dat kleine men-
schenkind met zijn zwarte oogen, zijn
krullekopje en zijn allerliefst lachje, werd
haar oude-vrijstershart week. Een moe
derlijk gevoel werd wakker in de vrouw,
die altijd naar een kind had verlangd,
haar oogen werden vochtig, zij vloog op
den zoon van La Forgette toe, kuste hem
hartelijk en begon toen van aandoening
te schreien.
„Hij is zoo mooi als een kerstengeltje 1"
Zeide de huishoudster en droosde rich