HET PLEEGKIND. of hij minder goed ter been werd op eén want Bichette's draf had zijn maag hol zich weer over haar heengebogen, en wen. Toen kwam zij haastig naderbij; de toeschouwers gingen op zij, om haar door te laten. Zonder Gaunt aan te zien, boog zij zich over het kind heen, onderzocht met nieuwsgierige oogen haar gelaat en raak te de kille handjes aan. „Vooruit," sprak zij op kalmen toon, „het kind is niet dood." Toen, zich omkeerende met een uit drukking in de oogen, die ik niet be schrijven kon, maar die zeer goed bij den koelen toon paste, waarop zij ge sproken had, ging zij vooruit en begaf zich naar de herberg. Toen wij er aan kwamen strekte juf frouw Owenson de armen uit om de klei ne Cecilia aan te nemen. Het vuur brandde reeds, men had de kens gereed gelegd en het bed goed warm gemaakt; Mathilde hield op alles een waakzaam oog, met een tegenwoor digheid van geest, die een vrouw in der gelijke omstandigheden ingegeven schijnt te worden. Het was gelukkig voor het arme kind dat zij er was, want bij ontstentenis van een geneesheer is het moeilijk te zeggen, welke behandeling het meisje ondergaan zou hebben in de handen van personen, die wel gaarne wilden helpen, maar wien 't aan ondervinding en handigheid ont brak. Mathilde zond de omstanders weg op den toon van iemand, die gewoon is te bevelen en te zien, dat iedereen aan zijn bevelen gehoorzaamt, terwijl zij niemand dan de herbergierster bij zich liet blijven, waarschijnlijk omdat zij de hulp dezer vrouw kon gebruiken. Juffrouw Owenson behoefde ons met haar ernstige stem geen tweemaal te zeg gen heen te gaan en het meisje aan haar zorg over te laten. Hoewel wij gaarne gezien hadden welke pogingen zij aan wendde om de kleine Cecilia weder tot bewustzijn te brengen, geloof ik niet dat Gaunt of ik haar hadden kunnen helpen. XII. De gebeurtenissen die ik zooeven be schreven heb, vielen in zoo'n kort tijds verloop voor, dat het mij bijne onmoge lijk toescheen, dat er nog nauwelijks een half uur verloopen was, sedert ik bij de tafel gezeten, met onrustige blikken, Gaunt aanstaarde. Ondanks mijn natte kleeren en de wonde, die ik aan den arm bekomen had, was ik te verlangend om Gaunt te bespieden en op de terugkomst van Ma thilde Owenson te wachten, om naar mijn kamer te gaan en van kleeren te verwis selen; ik nam dus plaats in mijn arm stoel, om mijn vriend niet uit het oog te verliezen. Gaunt leunde tegen den schoorsteen mantel en beet op zijn knevel om hem het volgende oogenblik weer glad te strijken, terwijl hij het stilzwijgen be waarde, niet omdat hij over iets nadacht, maar omdat hij er toe gedwongen was. Uit de aangrenzende kamer hoorden wij het geluid van stemmen en heen en weer loopen van juffrouw Owenson en de herbergierster, maar Cecilia lag nog altijd bewusteloos; en de minuten, die verlie pen, zonder dat het kind ook maar een zucht slaakte, vermeerderde onze on gerustheid. Gaunt richtte zich op, ging in een an dere houding zitten en begon driftig op en neer te loopen. Eensklaps bleef hij staan en mij bij den arm grijpend met een kracht, die mijn wonde pijnlijk aandeed, zeide hij op dof fen toon: „O, Mare, ga toch eens kijken, wat daar binnen gebeurt." „Waartoe zou dat dienen?" antwoord de ik zuchtend. Heeft zij ons niet gezegd, dat wij haar maar in den weg loopen?" „Ik weet het," sprak hij op doffen toon. „Maar ik vind toch, dat wij er een van beiden bij moeten zijn en je ziet wel, dat ik^er niet naar toe durf gaan. Ik weet, dat dit van mijn kant kleingeestig is," voegde hij er op verlegen toon bij, „maar er ligt zoo'n uitdrukking in haar oogenten minste zoo even.en toch kon ik niet nalaten Charles zweeg. De verlegenheid van mijn vriend zou mij hebben doen lachen, als ik niet aan dit kleine bleeke gezicht je gedacht had, waarnaar de dame met die zonderlinge uitdrukking gekeken had, die nog duidelijker uit zijn manie ren, dan uit zijn woorden sprak en met een flauw gevoel van wantrouwen jegens Mathilde, stond ik op. „Het is beter," zei ik, „dat een van ons beiden gaat zien, wat daarbinnen voor valt." Ik bracht de hand aan de kruk van de deur en maakte ze zachtjes open. Ik ging naar binnen. Maar plotseling voelde ik mijn moed verdwijnen, want Mathilde, die over het bed heen gebogen stond, keerde rich om en Keek mij ïoornlg aan, „U hindert ons," zeide zij, „zonder dat u ons in iets van dienst kunt zijn." Ik ging dadelijk weer weg, zonder dat ik durfde vragen, hoe het met Cecilia was. „Gaunt, t is heelemaal onnoodig," sprak ik. „Als jij het moodig oordeelt, dat er toezicht gehouden moet worden, dan moet je zelf gaan. Ik ben er boven dien van overtuigd, dat er niets te vree zen is." „Ik ook," antwoordde Charles, die ech ter volstrekt niet gerustgesteld scheen. „Het is een onbestemde vrees, die ik niet van mij afzetten kan." Ik ging op de canapé liggen. Charles hernam zijn houding weer bij den schoor steen en zoo verstreek er opnieuw een kwartier, zonder dat wij spraken. Ik weet niet, welke gedachten Gaunt door het hoofd gingen, maar toen ik aan Mathilde Owenson dacht, kon ik niet nalaten, mij schuldig te gevoelen. Het was slecht, wreed zelfs, om door een dergelijken twijfel dé' belangeloöze goed heid te beloonen, die zij het kind be toonde. Wat zouden wij zonder haar begonnen hebben, nu wij van de hulp van een geneesheer verstoken waren? En toch vroeg ik mij elk oogenblik af, wat de oorzaak was, dat dit bekoorlijke gelaat zoo'n onaangename uitdrukking aannam, toen zij op koelen toon, als iemand die teleurgesteld is. zeide: „Zij is niet dood." Het geluid van een haastigen stap en de stem van een man, die tusschen het praten der vrouwen door gehoord werd in de aangrenzende kamer, deden mij uit mijn overpeinzing ontwaken. „Eindelijk is de dokter er!" riep ik uit. Gaunt stond op en met een onver wachte energie opende hij stoutmoedig de deur van de naaste kamer, ging bin nen en liet mij alleen. Ik luisterde scherp, zonder evenwel een woord te kunnen onderscheiden. Ik hoorde de mannelijke stem van Charles, zoo veel mogelijk verzacht tusschen de andere door en ik onderscheidde zijn stap, die zwaarder was, dan die van den dokter, maar niets verried mij den toe stand van de kleine zieke. Ik was meer dan eens op het punt de gebiedende blik ken van juffrouw Owenson te trotseeren en het voorbeeld van Gaunt te volgen; maar ik werd er in verhinderd door een gevoel, dat ik moeilijk verklaren kan. De een of andere geheimzinnige band bestond tusschen Gaunt, Mathilde en Ce cilia; al wisten zij het ook niet juist, ieder van hen scheen het te vermoeden en Gaunt ten minste wenschte, dat dit verborgen bleef. Zoo verliep een half uur; het was reeds donker geworden en ik wachtte nog al tijd, terwijl ik bleef zitten luisteren, te ongerust om van kleeren te durven gaan verwisselen, al bibberde ik ook bij oogenblikken van mijn onverwacht bad. Daar werd plotseling zachtjes de deur geopend en iemand kwam binnen. De stappen die naar mij toe kwamen, waren veel te licht om van Gaunt te kunnen zijn en toch beefde ik van ont roering, toen Mathilde Owenson op kal men toon tegen mij zeide: „Het gaat nu veel beter met Cecilia. Ik kan mij nu ook met u bezighouden." „Goddank!" riep ik uit. Zij stak een kaars aan en toen het licht op mijn natte kleeren viel, die nog vol modder zaten, sprak zij: „Wat? heb je nog niet eens andere kleeren aangedaan?" Juffrouw Owenson zag zeer bleek en haar gelaat drukte een doodelijke onge rustheid uit. Er lag bovendien iets in haar trekken, dat ik niet beschrijven kon, maar dat haar jaren ouder maakt. „Het gaat met Cecilia veel beter?" zeide ik, zonder op haar uitroep acht te slaan. „Veel beter," antwoordde Margaretha, op bizonder kalmen toon. „Zij is weer geheel bij bewustzijn." „Gelukkig. Ik be^on verschrikkelijk ongerust te worden." „Een stoot, die zij onder het vallen gekregen had, heeft haar bewusteloos gemaakt," hernam juffrouw Owenson op denzelfden toon. „De tijd, dat zij in het water heeft gelegen, was niet lang ge noeg, om een ernstig gevaar te veroor zaken. De dokter verzekert ons, dat er niets te vreezen is." 't Was duidelijk, dat zij volstrekt niet ongerust was. Daar zij van onderwerp wilde veranderen, kwam zij bij mij zit ten, en sprak op zachten toon: „Laat mij u nu eerst verzorgen. Je hebt den arm bezeerd, niet waar?" „Hij is maar wat gekneusd en ge schramd," antwoordde ik. „Toen ik in het water sprong, heb ik mij tegen een voor uitstekende rots gestooten." „U fiebt dus 'de Kleine Cecilia gered, en Gaunt niet?" vroeg zij met bizondere belangstelling. „Ja, ik heb haar uit het wafer gehaald, ik had vlugger geloopen dan Gaunt." ,Ah!" sprak zij, 't was mij onmogelijk te zeggen, of dit een uitroep, of een zucht was. Hiermede eindigden alle vra gen van juffrouw Owenson over het on geluk. Zij hield zich nu uitsluitend met mijn wonde bezig en vroeg mij, of ze mij geen pijn deed, toen ze mijn arm verbond. „En nu," sprak zij, zoodra het verband gelegd was, „raad ik u aan, uw natte kleeren uit te gaan doen." Ik gehoorzaamde zonder tegenspreken, want door het vertrek van den dokter ging zij weer naar Cecilia toe en nu zij weg was, had het donkere salon niets aantrekkelijks voor mij. Toen ik terug kwam, was de lamp aangestoken en Gaunt zat met een ern stig gelaat in zijn armstoel. „Alles gaat goer, Marc," riep hij uit, zoodra hij mij bemerkte. „De dokter ver zekert mij, dat zij over een paar dagen hersteld zal zijn. Er is niets te vreezen, dank zij den moed, waarmede jij haar uit het water gehaald hebt. Dank, dui zendmaal dank, beste vriend!" Charles drukte mij de hand, dat mijn vingers kraakten en als ik zijn dankbaar heid moest afmeten naar de pijn, die mijn hand deed, dan had ik alle reden er over tevreden te zijn. Toch was ik wel wat verwonderd over deze betuiging zijner dankbaarheid, want ik dacht niet, dat Charles gezien had, dat ik Cecilia uit het water redde, en al had hij het gezien, dan verbeeldde ik mij, dat hij deze omstandigheid al leen daaraan toeschreef, dat mijn bee- nen vlugger waren dan de zijne. Na mij nu aldus bedankt te hebben, ging Charles met een verlegen gezicht zitten. „Mijn dankbaarheid, Mare," hernam hij plotseling, „wordt nog vergroot door bizondere omstandigheden. Zeer veel menschen", vervolgde hij, terwijl hij zich zoo duidelijk mogelijk trachtte uit te drukken, zonder daarom mij een om schrijving van den toestand te geven, „zouden gevoeld hebben dat.... laat ons zeggen, het gebrek aan vertrouwen.... je begrijpt mij, niet waar, Mare?" zeide hij en zweeg plotseling stil, terwijl hij mij met zijn groote oogen aanzag, waarin een diepe ontroering te lezen was. „Volkomen!" antwoordde ik, om hem een verdere verklaring te sparen, al was ik ook niet veel wijzer geworden uit dien plotseling afgebroken volzin. „En je weet. Mare" vervolgde hij met het gelaat van een scholier, wien een bekentenis op de lippen brandt, 't is al leen omdat mijn eer het verbiedt, vol gens je eigen woorden, dat ik mij niet haast om...." Hij hield weer verlegen op en ik zag dat hij boos werd over zijn eigen verle genheid. Ik gevoelde mij gekwetst „Charles," sprak ik op koelen toon, „als je denkt dat je in je recht bent, om mijn vertrouwen over de gebeurtenis van dezen avond uit te lokken, of om mij te verklaren, dat je mij je vertrouwen niet schenken kunt, dat bewijst mij, dat je niet veel achting voor mij hebt." „God beware mij, dat ik zulke gedach ten zou koesteren," riep hij met een pijnlijk gelaat uit, „ik zie wel, dat ik beter doe, maar te zwijgen, als ik een verklaring wflde geven, zou alles ver keerd loopen." Ik antwoordde hem niet op deze woor den en keerde mij om, ten einde uit de zen toestand te geraken, die voor beiden iets pijnlijks had. „Juffrouw Owenson," sprak hij op fluisterenden toon, „is voortdurend bij Cecilia, zij heeft aangeboden, van nacht bij haar te waken met de herbergierster." antwoordde ik, terwijl ik er mij een ver wijt van maakte, dat ik haar niet tot zooveel belangelooze goedheid jegens Cecilia in staat geacht had." „Ja, zeer vriendelijk," herhaalde Gaunt, „vooral als men bedenkt, welk een afkeer zij tot nu toe jegens het kind betoond heeft. De vrouwen zijn toch werkelijk onbegrijpelijk." Nauwelijks had hij deze woorden ge sproken, of de deur ging open, en juf frouw Owenson trad binnen. Het was onmogelijk op haar gelaat te lezen of zij ons gesprek gehoord had; haar toen het licht op haar trekken viel, meende ik een uitdrukking van onrust op haar gelaat te lezen, dat zij naar Gaunt toegekeerd hield. „Cecilia slaapt," zeide zij tegen ons, „en ik ben gekomen, om u te vragen, mij een boek te leenen." Niets kon eenvoudiger zijn, dan deze vraag, dfe op dén natuurlijksten fooa der wereld gedaan werd. Wij stonden beiden op en Gaunt bood haar een armstoel aan, terwijl hij haar verzocht een oogenblik plaats te ne men, er bij voegende, dat het niet noo- dig was dadelijk weer naar Cecilia terug te keeren, omdat het kind sliep. Ik be greep deze verandering niet in Gaunts handelwijze; 't is waar, ik had hen niet meer samen gezien na de scène met het portret, en toen waren zij niet als goede vrienden gescheiden; 't was misschien nog een overblijfsel van zijn boosheid. Mathilde wilde zich niet laten weer houden. Zij zeide, dat Cecilia wat koorts had en dat het daarom niet goed zou zijn, haar alleen te laten. Ten tweede male verzocht zij Gaunt haar het een of ander boek te leenen, waarmee zij zich den tijd zou kunnen verdrijven. Er lag veel beslistheid in haar woor den, toen zij weigerde om bij ons te blij ven. Zij was misschien boos over een zin, dien zij ons had hooren uitspreken, want zij weigerde zelfs te gaan zitten. De kleine bibliotheek, waar Charles ook zijn pijpen, sigaren en een kistje bewaar de, waarin hij zijn brieven wegsloot, was achter het salon! daar ging hij een roman voor Mathilde halen. (Wordt voortgezet.) Dokter De Maroise was ongehuwd gebleven. Hij liet nooit na, daarop te pochen, zoo dikwijls hij met de oude ge trouwde vrienden bijeen was, en met half spottend, half medelijdende uitdrukking op het gelaat, beroemde hij zich tegenover hen erop, dat hij zijn leven zoo heerlijk had ingericht. Inderdaad gaven de maat regelen, die hij voor de verzekering van zijn huiselijk geluk genomen had, blijk van een practischen, berekenenden, voor- zichtigen en zelfs eenigszins zelfzuchtigen geest. Hij was geneesheer en woonde in huis bij zijn zuster, die gehuwd was met een grondbezitter in de buurt van het Plateau de Langres. Het huwelijk was kinderloos geble\ en, en daarom behoefde de dokter ook niet bang te zijn voor het rumoer van een troer wilde bengels. Hij had het zoo weten in te richten, dat hij al het aangename van het familie leven kon genieten, zonder iets van de schaduwzijde daarvan te bespeuren, en daardoor kon hij zich met recht erop beroemen, dat hij op verstandige wijze voor een rustigen, behagelijken. ouden dag had "gezorgd. Hij was gezond, met te dik en niet te mager, verheugde zich nog in het volle bezit van al zijn haar en al zijn tanden, was flink ter been, had goede oogen en een uitstekenden eetlust, zoodat hij op rijpen leeftijcj. een prettig en vroolijk ge zelschap wgs en gaarne uitging. Hij had dus alle reden om nog op een lange reeks gelukkige levensjaren te kunnen rekenen. Alles ging goed, tot zijn zestigste jaar maar in hetzelfde jaar, dat hij zijn twaalfde lustrum gevierd had, stierf zijn zwager plotseling. Deze was de ziel en het funda ment van het huishouden, en zijn wedu we, die gewoon geweest was, alle dagelijk- sche beslommeringen aan hem over te laten, werd door dit plotselinge sterfgeval geheel en al uit haar evenwicht gebracht. Haar gezondheid leed zoozeer daaronder, dat mijnheer De Maroise genoodzaakt was een huishoudster te nemen. Die huishoudster, die afkomstig was uit Bourgogne, was omstreeks veertig jaar, zag koperrood als een wingerdblad in September, had zwart kroeshaar, een vooruitstekend voorhoofd en booze bruine oogjes. Over de kleinste kleinigheden maakte zij zich driftig en zette een groo- ten mond op zij was altijd in de contra mine, maar door en door braaf en eerlijk, en ze kookte uitstekend. Zij had gediend bij den pastoor van Saint-Loup en kon allerlei heerlijke schotels klaar maken. Haar gebak was bros en goudkleurig, haar gebraad precies gaar genoeg, en in het maken van puddingen en zoete schoteltjes was zij ongeëvenaard, zoodat zij, niettegenstaande haar driftig humeur, den dokter in zijn zwakke zijde had ge tast. Want hij hield veel van lekker eten. Na een jaar stierf De Maroise's zuster aan een kwijnfende ziekte. En nu bleef de oude jonggezel geheel alleen achter in de eenzame kamers van het groote huis. Toen begon hij in te zien, hoe ijdel zijn berekeningen geweest waren. Nadat hij zich langen tijd op zijn onverminderde opgewektheid beroemd had, kwam hij tot de ontdekking, dat <lke avond meer grauwe nevels dan zonnestralen mee brengt, en dat de eenzaamheid der levens avonden donker en koud is voor menschen die eraan gewoon geraakt zijn, alleen aan zichzelf te denken. Nu zijn zwager ea zuster hem ontvallen waren, was het roodharige houthakker wantrouwend, „dan zou het verstandiger zijn, hem maar dadelijk naar den maire te brengen." „Ik heb zelf al vijf kinderen, die voor Zeide de oudste der hout- goeden dag voelde hij in zijn teenen een gemaakt. En zoo kwam het, dat het vijf nadat hij haar opnieuw zwijgend had begin van jicht en bemerkte hij, dat hij uur sloeg, toen hij weer te paard wegreed, onderzocht, mompelde hij„Het is hardhoorig begon te worden. Dat benam In den winter is het om vijf uur donker, afgeloopen. Zij is dood. hem allen lust in gezelligheid, en hij en om den weg af te snijden was hij juist Niettegenstaande zijn alles behalve begon zich terug te trekken. En op die het heuvelachtige pad ingeslagen, dat de _geringe zelfzuchtigheid voelde mijnheer wiize duurde het niet lang of Jean De bosschen van Montavoir in rechte lijnen De Maroise zich diep ontroerd. -- -■ -■1- „Hoort eens," fluisterde hij, der is dood, het kind kan 1 blijven.... Vóórdat ik wegga, grepen, was zoo ver gekomen, dat "hij Hei 1 Heidaar 1" graag willen weten, wie uwer zich over met Salomo zeide „Wee dengene, die Vol ergernis draaide hij zich om en het kind zal ontfermenBedenkt, alleen is 1 Indien hij valt, is er geen ander, ontwaarde in het halfdonker van den weg dat het slechts voor; korten tijd is, the hem ophelpt 1" een langen man, die ademloos achter binnen een paar dagen kan het onder dak De dokter voelde een steeds grooter hem aan kwam hollen. worden gebracht in het gesticht voor wordend verlangen naar een teruggetrok- „Bent u niet de dokter?" vroeg de vondelingen te Langres." ken leven en zou zijn praktijk wel hebben hardlooper, zoodra hij een beetje op Niettegenstaande dit vooruitzicht ver- willen overdoen aan een jongeren collega, adem was gekomen. roerde niemand zich, aller oogen ble- In ieder geval had hij graag alleen maar „Ja," antwoordde De Maroise op alles ven op den grond gericht, een paar oude patiënten willen bezoeken behalve vriendelijken toon, „wat zou „Als de kleine jongen toch naar het en zich overigens willen beperken tot de dat? Wat is er?" vondelingengesticht moet, zeide een consulten, gedurende zijn spreekuren. „Ik moest u halen voor La Forgette, Maar Micheline, de huishoudster, wilde dokter, die er leelijk aan toe is." daar niets van weten. „Hoor eens, vriend," bromde de dok- Op een Decemberdag, den dag voor ter, „de nacht valt al in, de wegen zijn Kerstmis, was hij op het kasteel Rouelles slecht en mijn merrie is moeZeg tien eten, geroepen. Het was snijdend koud, maar aan La Forgette, dat zij morgen hakkers, de ongeveer acht dagen geleden gevallen maar eens bij mij komt." De twee anderen waren ongehuwd, maar sneeuw lag schitterend en hardbevroren „Dat kan zij niet, dokter, zij is veel verzekerden bij hoog en laag, dat zij al op velden en wegen de dokter had zich te ziek 1" genoeg te doen hadden met zich Ze.t. neergevleid in een hoekje van den haard, »>Hm Wat scheelt haar dan?" Vermoeid van het schreien werd het met zijn voeten in de warme pantoffels »»Zij was aan het sprokkelen, toen er kind langzamerhand stil en zijn slaperig gestoken en hield zijn handen uitge- een kar in volle vaart het boschpad af- gezichtje vertrok zich juist tot een lichten strekt boven een helder opvlammend kwam zij gleed uit en beide wielen glimlach. Niettegenstaande de erbarme- vuur hij had niet den minsten lust om gingen over haar heen." lijke omgeving, waarin hij geboren was, uit te gaan. Micheline, die ontvankelijk Drommels I" riep de dokter uit, terwijl zag de kleine jongen er frisch en gezond was voor de oplettendheden van de slot- hij zijn besluit voelde wankelen. „Woont tiit* Hij had een paar levendige oogen, bewoners van Rouelles en die hen gaarne ze hier ver vandaan?" zoo zwart als moerbeien, donker krullend te vriend wilde houden, ergerde zich over „Een kwartiertje, dokter, in de Grand haar en een aardig mondje, die onverschilligheid. Combe." „Maar wij kunnen het sc&aap toch „Ja mijnheer, zoo bent u nu eenmaal," „Vooruit dan maar," zuchtte de Ma- niet in den steek laten dacht de dokter riep zij schouderophalend uit, „zelfzuch- roise, „wijs me den weg maar." in zich zelf, „dat is bepaald een gewetens- tig tot in merg en been! Stel u voor: Na verloop van twintig minuten be- kwestie...." U wordt het heele jaar door overladen reikten zij de Grand Combe, waar, in „Wat drommelzeide hij hardop, met attenties door die menschen, en nu loodkleurige schaduwen gehuld, hooge „jullie hebt toch niet den moed om het bedankt u ervoor, hun een kleinen dienst beuken, op de met sneeuw bedekte helling kind aan zijn lot over te laten 1" te bewijzen van een heuvel, zwarte stammen in de „Wel dokter," zeide de roodharige „Maar," zei De Maroise, „wat drom- lucht uitstrekten. Bij een bocht van het houthakker op spottenden toon, „waarom mei, ik ben ziek.... En als ik in die voetpad zagen zij een zwak licht door de moeten wij arme menschen het kind te ellendige kou - uitga, lig ik morgen op reeten van een half vervallen kolenbran eten geven U zelf zou veel beter er toe mijn rug." dershut schijnen. in staat zijn, hem groot te brengen 1" „U ziek antwoordde Micheline hef- „We zijn er," zeide de man, „hier „Heel goed," riep de dokter uit, niet tig, met een spottend gegrinnik, „u bent woont La Forgette." minder door eigenliefde, dan door mede- verweekelijkt, dat is alles 1" De dokter sprong van zijn paard af en lijden gedreven, ik neem heffkind mee en „Ik houd niets van vorst," zuchtte de ging met den man naar binnen. ik zal voor hem zorgen 1" dokter. Maar hij kon geen tegenwerpin- Bij het walmende licht van een vet- ,En hij ging regelrecht op de manden gen meer bedenken en wist al van te vo- kaars, die in een hoop vastgestampte wieg toe, tilde den kleinen jongen eruit ren, dat hij toch niet het laatste woord aarde gestoken was, zag de dokter een en wikkelde hem in zijn jas. zou behoudenHij schikte zich dus nog jonge vrouw, die in lompen gekleed, „Dat is mooi gedaan, dokter riep de in het onvermijdelijke, kleedde zich warm met verwarde haren en een lijkkleurig houthakker met de vijf kinderen uit. aan en reed, na een haastig ontbijt, weg gelaat, kermend op een hoop mos en „Dat is ware barmhartigheid," voegde op zijn Bichette, die al ongeduldig voor varens lag uitgestrekt. Vier houthakkers de roodharige erbij, „u bent een edel het huis stond te stampen. waren op het bericht van het ongeluk mensch Het was bijzonder mooi weer, al was komen toesnellen en stonden zóó dicht Een waar concert van Ioftuigingen het ook tamelijk koud, en als de dokter om de gewonde vrouw heen, dat zij ter- begeleidde den dokter, terwijl hij zij'n jonger geweest was en minder verwee- nauwernood te zien was, en uit mede- merrie besteeg en het kind nog beter in kelijkt door het zitten bij het haardvuur, lijden en uit nieuwsgierigheid veranderden rijn jas wikkelde. dan zou hij zeker genoten hebben vap Zij niet van houding. Achter in de hut Maar toen hij de stemmen der hout den helderen Decemberdag. De zon stond een teenen wieg, waarin een kind hakkers niet meeer hoorde, begon de lich- scheen stralend op de sneeuw, de boomén van anderhalf jaar lag te schreien. te roes, die hun lofspraken den dokter waren met rijp bestrooid, Bichettes Mijnheer De Maroise trad op de arme hadden bezorgd, te verdwijnen en keerde hoefslagen klonken luid en helder op den vrouw toe en betastte met zachte hand hij terug tot nuchtere overpeinzingen., hard bevroren grond, haar neusgaten het vermagerde lichaam, waarover de Hoe zal Micheline mij ontvangen, als zij dampten in de ijzige atmosfeer, en de wielen heengegaan waren. Gedurende dien schreeuwleelijk hoort?.. Een mooi opvliegende kraaien zwermen bestrooiden zijn lang en zorgvuldig onderzoek liet Kerstgeschenk!.... Ik geloof, dat ik den lila-blauwen hemel met zwarte pun- La Forgette voortdurend een zacht ge- iets erg doms heb gedaan 1 ten. Maar de dokter was niet vatbaar kreun hooren. Toen de dokter zich weer Naarmate hij dichter bij huis kwam, voor de poëzie van den winterdag. Toen oprichtte, voorspelde de uitdrukking van zette de dokter Bichette steeds minder hij zich goed en wel alleen bevond op den zijn gelaat niets goeds. tot spoed aan. Toen hij de kerstklokken straatweg naar Rouelles, dook hij zoover „Hoe staat het ermee, dokter vroeg van verre hoorde luiden, toen hij de lich- mogelijk weg in zijn met flanel gevoerde de oudste der'houthakkers fluisterend. „Is ten van Aulerive in het oog kreeg, liet jas, trok de kleppen van zijn muts over het heel erg hij het paard plotseling stapvoets gaan. de ooren en verzonk opnieuw in droevige „Haar beide beenen zijn gebroken," Hij hoopte, door tijd te winnen, ook meer overpeinzingen over de nadeelen der een- zeide De Maroise op denzelfden toon, kracht te verkrijgen om aan de botsing zaamheid en de onaangenaamheden van „maar dat is 't ergste niet. Zij heeft inwen- met rijn driftige huishoudster weerstand den ouden dag. dige verwondingen, en het bloed kan haar te kunnen bieden. Hij zocht naar de beste ja, ia, dacht hij in zich zett, ik zou in elk oogenblik verstikken." wijze, om haar langzamerhand voor te mijn jeugd verstandiger gedaan hebben Stervenden hebben een fijn gehoor, bereiden. door maar te trouwenDaar het nu en La Forgette's schuwe, zwarte oogen Als een schooljongen, die kwaad ge- eenmaal toch niet heelemaal zonder vrou- hadden den dokter misschien al van de daan heeft, steeg de dokter voorzichtig welijk gezelschap gaat, zou het toch beter lippen afgelezen, welk een sombere van zijn paard af, en duwde, steeds met Zijn, een vrouw, die je zelf hebt uitgeko- voorspelling hij wilde uiten, want zij zeide het slapende kind op den arm, zachtjes Zen, bij je te hebben, dan voortdurend met zwakke stem met den voet het hek open. Eenmaal een humeurige en eigenzinnige huis- „Het loopt af, nietwaar? Ik voel het in de buurt van den stal gekomen, sloop hij houdster om je heen te zien. Ja, ja, ik welHet is, of ik van binnen brandde donkere zijgang in en legde zijn last had moeten trouwen, dan zou ik nu een O, God, het zou mij niet kunnen schelen, voorzichtig neer in de nog warme achter- flinken zoon hebben, aan wien ik mijn dat het uit was, wanneer ik mijn armen, keuken, gtng toen weer even zacht terug praktijk had kunnen overdoen, en die de kleinen jongen maar niet had 1" naar het voorplein en liet zijn zweep staf en de steun van mijn ouden dag had Alsof hij haar woorden verstaan had, knallen, alsof hij juist was aangekomen, kunnen zijn. Ik begin langzamerhand begon de kleine jongen plotseling luid Het was net, bijtijds, want Micheline, te gelooven, dat ik mijn leven toch niet te schreeuwen. die den voetstap van het paard had ge- op de beste manier heb ingericht. „Wie zal voor hem zorgen, als ik er niet hoord, kwam naar buiten met een licht Terwijl hij die droefgeestige litanie meer ben Wie zal hem te eten geven in de hand. somoer en vol berouw telkens weer her- Haar wijd geopende oogen waren met „Bent u daar eindelijk?" riep rij op haalde, bereikte hij Rouelles waarvan een angstige uitdrukking gericht op de alles behalve beminnelijken toon, terwijl hij de schoorsteenen, waarboven de bij de deur staande houthakkers, alsof de knecht het paard wegbracht. Mijnheer spitse slottorentjes uitstaken, al van verre zij haar best deed, een vonkje medelijden De Maroise antwoordde op zijn verzoe- zag rooken. Vijf minuten later stond hij op hun gelaat te ontdekken, maar hun nenden toon „Ja, Micheline, daar ben voor het ouderwetsche huis, dat tegelijker- oogen ontweken verlegen de hare, er ik...." tijd op een boerenhoeve en op een kasteel kwam geen verandering in hun trekken. „Nu, 't is 'n rare tijd om thuis te ko- geleefc. Tegen zijn verwachting duurde „Maar men mag hem niet van honger men voor een verstandig mensch I" zijn bezoek langer dan gewoonlijk. De laten omkomen 1 ging zij voort met zeide de huishoudster met een kijvende vrouw des huizes had last van haar ze- een hartbrekend gekerm. „Mijn arm stem. „Het eten staat al een eeuw op u nuwen. Zij verveelde zich en was blij, kind, mijn arme kleine iongen O.te wachten, en het zal er wel niet lekker- dat zij den dokter bij zich kon houden, ik sterf.'.." der op geworden zijn ook!" en hem een omstandig verhaal doen van Haar hoofd viel op het mos terug, Met een echt arme-zondaarsgezicht haar werkelijke en ingebeelde kwalen, roodachtig schuim kwam op haar lippen, trad de dokter de eetkamer binnen. Een Zij noodigde hem uit te blijven lunchen en een laatste stuiptrekking doortrilde heerlijk vuurtje knapte in den haard, en hij nam haar invitatie gaarne aan, het verwonde lichaam. De dokter had en dat bemoedigde hem een beetje, on danks de ijzige kalmte van de huishoud» ster, die bedrijvig heen en weer liep en zich in een onheilspellend zwijgen hulde. Voor den haard staande warmde mijnheer De Maroise zich den rug en dacht erover na, hoe hij zou beginnen, toen Micheline, die hem tersluiks had bekeken, plotseling op heftigen toon tegen hem uitviel „Wel, waar is uw jas „Mijn jas?.... O, ik denk, dat ik hem bij ongeluk, in mijn verstrooidheid, in de vestibule heb laten liggen.... Nu, geen wonder, want ik ben nog heelemaal ontdaan over een avontuur, dat mij over komen is, nadat ik Rouelles had verlaten." Geen antwoord. Micheline scheen vol strekt niet verlangend, te vernemen, wat haar meester overkomen was en dat gebrek aan belangstelling bracht mijnheer De Maroise heelemaal van de wijs. „Wel, beste Micheline," begon hij op overredenden toon, „ben je zoo weinig nieuwsgierig Sn „Waarom zou ik nieuwsgierig zijn?" antwoordde de huishoudster. „Ik ben volstrekt niet van plan, uw geheimen uit te hooren." „Maar het is geen geheim, mijn kind I Het is iets wat jou aangaat. Stel je voor toen ik hetkasteei verlaten had, werd ik bij een ongelukkige vrouw geroepen, die overreden werd door een kar En in één adem vertelde de dokter alles over zijn bezoek bij La Forgette, over de wanhoop der stervende vrouw, de onverschilligheid der houthakkers, en ten slotte over den dood van de moeder, na&st de wieg, waarin haar kind verlaten lag te schreien. Toen zweeg hij en wierp een schuchte- ren blik op Micheline, wier belangstelling door het 'verhaal was opgewekt en die met vochtige oogen a r hem had ge luisterd. „O," zeide zij schouderophalend, „na tuurlijk bent u geen haar beter geweest dan die ruwe houthakkers en hebt u dat arme wurm maar kalm in de kou laten liggen. Jawel, dat is net ietjvvoor u J" „Maar Micheline 1" bracnP de ver baasde dokter hiertegen' in, „Bedenk toch eens, kind, die ongelukkige hout hakkers hebben zelf ternauwernood ge noeg om van te leven „O ja," zeide Michline, „van de hout hakkers kan ik het begrijpen maar u, mijnheer 1 u bent rijk en u bent bo vendien dokterHoe hebt u dat arme moederlooze wurm zoo gevoelloos alleen achter kunnen laten?" „Het eenige, wat er aan te doen is, zou zijn, dat we den johgen naar den maire brachten, dan kan hij in het vóhde- lingengesticht worden opgenomen „O jawel, ik dacht wel dat dat komen zou J" viel de driftige huishoud ster hem in de rede. „Laat het kind maar naar het gesticht brehgen. Jawel, net iets voor u 1" „Maar wat drommelzeide de dokter, wiens gelaat hoe langer hoe meer ophel derde, naarmate de verontwaardiging van de huishoudster toenam, „wat had jij dan in mijn plaats gedaan 1" „Ik mijnheer, antwoordde Micheline met vlammende oogen (zij had de handen in de zij gezet en het hoofd uitdagend achterover geworpen), „ik had het ventje in den eersten den besten onderrok ge wikkeld, hem mee naar huis genomen en hem als kind aangenomen. Maar ZOO iets zou u nooit invallen „Zoo, denk je dat riep de dokter uit, terwijl hij met jeugdig vuur weg vloog.... „Wacht maar even!" In drie sprongen was hij in de achter keuken, waar het kind nog steeds rustig in zijn jas lag te slapen. In een ommezien, nog voordat Miche line den tijd had gehad van haar verba zing te bekomen, kwam mijnheer De Maroise met het kind terug, legde het op tafel neer en zeide, terwijl hij de jas terugsloeg„Daar, Micheline, daar is het ventje Micheline ging een schrede achteruit en staarde met open mond het kind aan. De heldere schijn van de lamp en van het vuur had hem wakker gemaakt en hij vond al het licht zoo mooi, dat hij begon te lachen. Haar neiging tot tegenspraak bracht de huishoudster in groote verzoeking, zich opnieuw te ergeren over mijnheer De Maroise, die haar met een spottend en tegelijkertijd stralend gelaat aankeek maar bij het zien van dat kleine men- schenkind met zijn zwarte oogen, zijn krullekopje en zijn allerliefst lachje, werd haar oude-vrijstershart week. Een moe derlijk gevoel werd wakker in de vrouw, die altijd naar een kind had verlangd, haar oogen werden vochtig, zij vloog op den zoon van La Forgette toe, kuste hem hartelijk en begon toen van aandoening te schreien. „Hij is zoo mooi als een kerstengeltje 1" Zeide de huishoudster en droosde rich

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 12