J BINNENLAND. Kerkel. Kunst - VAN OVEN, Den Haag - Vaandels, Insignes, Vlaggen, Medailles Tweede Blad 3 November 1923 Ontwapening. Jubileumfeesten te Paramaribo. Uit de Pers. Rond de Kabinetscrisis. Plichtsverzuim, Het einde van de mark. Het standbeeld van Koningin Wilhelmina na de ontnuiling. Op den achtergrond het Gouvernementsgebouw. Een schoenmaker ruilt zijn reparatiewerk tegen een worst! FEUILLETON. Het roode testament. Zoolang geen machtige volksgroepen, internationaal verbonden en onder eminente leiders in landen als Amerika, Engeland of Frankrijk b.v. hun Regeerders er toe kunnen aanzetten, de bewapening te verminderen, zal het ideaal van een wereld-politie-vloot, een idem leger en een rechtspraak, die volke ren dwingt, niet te verwezenlijken blijken te zijn en zoolang zullen de kleinere mogendhe den wel gedwongen worden, meer te doen, dan enkel orde-handhavende-soldaten op de been te houden. Men kan dit ellendig vinden en 't zelfs eenigszins onbegrijpelijk achten, dat zich na den grooten oorlog in bovengenoemde rij ken geen sterk-anti-militairistische strooming baan brak, doch de feiten leggen er nu een maal toe, en waar allen met de wapenen klet teren, moet absolute ontwapening van enke len volledige werkloosheid beteekenen. met 'al den aankleve van dien en zal minimale be wapening misschien de kans geven, om ook zonder strijd den oorlog buiten de grenzen te houden of op den langen duur de moge lijkheid openen, de brutale verkrachters van 't Recht er toe te nopen, hun aspiraties op een meer vreedzame manier leeren te bereiken. Allen zijn 't er over eens dat vooral een moderne oorlog niet hartgrondig genoeg te verfoeien kan zijn, datt hij in de hoogste mate heilloos bleek, zoowel tijdens den duur er van als in zijn nasleep en dat het al, ronduit gesproken, krankzinnigenwerk was en een beestenboel in optima forma. En toch wijzen helaas de droeve teekenen er naar, dat op zijn zachtst uitgedrukt, de eerste eeuw de ontbranding van een volkeren- krijg in 't geheel niet tot de onmogelijkheden mag gerekend worden en dat het nog lang kan duren, voor aleer een valdoek het rampzalige bewapeningsspel voorgoed aan onze oogen onttrekt. De oorzaken, die tot een oorlog kunnen leiden, zijn velerlei. Eerstens is het de verscheidenheid van godsdienst, taak, zeden en gebruiken, die uitermate verdeelt en schier onoverbrugbare kloven vormt. Dan het eeuwige en vuige eigenbelang, hetwelk 's menschen hart verteert en dat de massa de verschrikkelijkste parten speelt. Vervolgens het nationalistische en daarom „verkeerde" kapitalisme, dat hier en daar de Pers met gouden banden aan zich bindt, kunstmatig speculeert op de laagste instincten der bevolking en evenals het Ridderwezen uit lang vervlogen eeuwen, dm groepsbelan gen te bevorderen, de levens der onderhoori- gen niet telt en gebruikt als inzet bij 't sinis ter oorlogswerk. Hierbij komt, dat de Tijd niet spoedig genceg het Verledene vervagen mag en daarom de Wraak-en Haatgedachten steeds een gunstiger, bodem vinden, om welig te tieren. Nog te weinig treden de volkeren te zamen, ten einde elkander meer te leeren waardeeren, aan te vullen en reeds bij voorbaat hun weder- zijdsche onmisbaarheid te begrijpen, om straks hun voor driekwart kunstmatige vijandschap als ongerijmd te beschouwen. Pas, wanneer Europa, of liever de gansche wereld zich willig toont om zich te buigen voor een centraal gezang, dat ook prestige bezit, om zonder geweld van veel wapenen algemeene bestuursmaatregelen ingang te doen vinden, dus wanneer er een soort we reld-eenheid is gevormd zooals er nu in de respectieve landen een nationale eenheid bestaat, dan pas zullen de oorlogen tot het verledene gaan behooren en zal het strijdlustig chauvinisme evenals het avontuurlijk ge zinde provincialisme van eeuwen her in der menschen oogen potsierlijk en als een anachronisme schijnen. Ieder zal toegeven, dat we nog verre van dezen toestand verwij derd zijn en dat het heusch wel aan twijfel onderhevig is, of we nog ooit tot een een drachtige wereld zullen geraken. Hoe lang duurde het met, voordat de afzonderlijke eenheid der staten verkregen werd. In 't midden der 15e eeuw pas bracht Ka rel V de Nederlandsche gewesten onder één Heer en Bismarck vereenigde de Duitsche en Cavour de Italiaansche landen niet eerder dan ver in 1800. En hier betrof het slechts be volkingen van denzelfden stand, met gelijke taal en die op godsdienstig terrein wel ver schillen vertoonden, doch niet zulke onover komelijke, els er bijvoorbeeld tusschen de Christelijke en Mohammedaansche levensbe schouwing bestaan. De geschiedenis der laatste eeuw kenmerkt zich eerder door een zucht tot verdeeling, den door 'n strooming tot toenadering. In 1831 bleek het onmogelijk Noord en Zuid Nederland bijeen te houden, in be- begin 1900 loste Scandinavië zich in twee afzonderlijke staten op, Ierland buigt slechts noode het hoöfd voor 't trotsche Albion, na den vrede van Versailles viel de eertijds zoo machtige Donaumonarchie in vele stukken uiteen, terwijl de kwestie van de bestuurlijke scheiding tusschen Vlaanderen en Wallonië in onzen nabuurstaat België elk oogenblik in een acuut stadium kan komen te verkeeren. Trots de conferentie van Washington, is het toch niet uitgesloten, of het niet binnen afzienbaren tijd tot een botsing moet komen tusschen 's werelds grootmachten over het bezit van koloniën in de stille Zuidzee. Over Europa's velden dreunt de stap van meer sol daten, dan vóór 1914. Het is een hopelooze bewapening en de groote mogendheden willen, noch kunnen er van afzien. En toch op hun voorbeeld is 't wachten. Zoolang dit uitblijft, zal de ontwapening een utopie, een illusie moeten heeten. Een ideaal, weliswaar schoon, doch niette min onbereikbaar. Voor jaren lang H. J. J. SPOOK. WAAROM DE HEER ENGELS TEGEN DE VLOOTWET STEMDE. Zondag sprak het Kamerlid de heer En gels voor de R. K. Kiesvereeniging te Blerick op welke vergadering hij meer speciaal het rapport-Barge behandelde. Aan 't slot der vergadering kwam ook de Vlootwet ter sprake en liet de heer Engels zich volgens de „Nieuwe Venlosche Crt." ongeveer als volgt erover uit Laat ik hier verklaren, dat ik uit volle overtuiging en na rijp beraad heb meenen te moeten stemmen tegen de Vlootwet. In dien mij ooit een dag van mijn parlementair leven zwaar is gevallen, dan is het die dag geweest, omdat niettegenstaande ik wist, dat het Ministerie zouaftreden indien de Vlootwet verworpen werd, ik toch mijn stem tegen heb verklaard. Als katholiek en als staatsburger heb ik echter gemeend, mijn plicht in deze gedaan te hebben. Laat ik voorop verklaren dat noch ik, noch de andere 9 tegenstemmers tegen landsverdediging ben, dat zou dwaasheid zijn, maar wij achten het tijdstip ongunstig. Van waar toch die haast met die Vlootwet? waarvan wij uit de cou renten moesten lezen, als ieder ander staats burger, dat de Vlootwet wederom aanhangig was gemaakt. Waarom moesten wij uit de couranten vernemen dat de heer de Geer ging en de heer Colijn kwam Zoo ook is 't thans gegaan met de Vlootwet, en zoo ging 't vroeger ook met andere zaken. Waar om geen saamhoorigheid betracht, geen over leg gepleegd bij de kath. fractie, evenals bij de andere fracties. Van waar die geheimzin nigheid? Vanwaar steeds 't antwoord van de ministerstafel Ik weet 't nietik weet 't niet Wij voor ons meenden, een som van f 300.000.000 in dezen benarden tijd niet te mogen voteeren voor de Vlootwet, ter wijl 't lang niet zeker is, dat deze som vol doende zal zijn. Alles kan» toch gebeuren. Vóór dat de schepen klaar zijn, kunnen zij reeds verouderd zijn. 't Zou niet de eerste keer zijn, dat dit geval zich voordoet. Het ergste is echter het volgende In de auidige Situatie, nu overal op bezuinigd moet worden, op de salarissen, 8 1/4 pCt. storting voor de pensioenen bezuiniging op 't onder wijs, op de gezondheidsmaatregelen enz. enz. meenden wij onze stem niet aan de Vlootwet te mogen gevën. Wat toch zouden de gevolgen zijn geweest, indien wij deze wet hadden doen aannemen Dat in de groote industrie centra, met name Rotterdam, Amsterdam Twente, Tilburg en 't kolenbekken, door de sociaal-democraten een rustelooze ijver aan den dag zou gelegd worden, om onze arbeiders met allerlei drogredenen te win nen voor het socialisme. Wij zouden dan krijgen, 't zelfde wat ons thans Duitschland, België en Frankrijk leert, dat onze arbeiders misschien nog wel geloovig zijn, maar rood zullen stemmen. Welnu om te voorkomen, dat men in het roode kamp deze propaganda kan voeren, om te voorkomen, dat wij over twee jaar een ministerie krijgen niet van Roomsche doch roode kleur, hebben wij gemeend tegen de Vlootwet te moeten stem men. Neen, wij zijn niet tegen Ruys, evenmin tegen Aalberse, en roepen hen geen vaarwel, maar een tot weerziens achter de regeerings- tafel toe. OVERLEG, GEEN VERGUIZING. De „Residentie" constateert, dat men in sommige bladen de 10 katholieken die tegen de Vlootwet hebben gestemd, wel wat heel hard aanvalt. Vooral de Christ. Hist. „Ne derlander", valt de tegenstemmers aan op 'n wijze, die waarlijk ver over de scheif gaat, schrijft het blad. „De „Nederlander" is nog steeds buiten zich zelf en, naar eigen erkentenis, nog niet in staat rustig over de zaak „te keuvelen". Inderdaad, rustigs is er niet veel in haar be schouwingen. Maandag nam ze een artikel op van den heer Six, zoo fel en sarcastisch dat de redactie er zelf tegen moest waar schuwen. En nu gisteren geeft ze zelf be schouwingen, die evenmin van bezonken heid en rust getuigden. En die rust wordt niet bevorderd door een aanhaling uit een particulier schrijven van jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, door het blad gepubli ceerd. We lezen daar „Hier toch was het duidelijk zoo ooit, dat het gold een hoog landsbelang, en dat dus allen, die het landsbelang hooghouden, hadden moeten zorgen, dat de politi kasters niet den doorslag konden geven. Als politieke daad behoort deze stemming tot de allermisselijkste daden, ooit door ons Parlement verricht. Ook vroeger hebben de Kamerleden zich wel eens aangesteld als glazen-inwerpers, maar nooit zijn daar bij zoo groote staatsbelangen gemoeid ge worden en verwaarloosd bovendien." En de „Nederlander" zelf voegt aan dit citaat toe, dat wie het gerezen conflict „an ders zien en voelen, het niet verstaan." Dat is heel gemakkelijk gezegd maar met Zulke apodictische verklaringen welke men meer kan aantreffen in zulke omstan digheden, zoolang de verklaarders nog te onrustig en niet in evenwichtigen toestand zijn komen we toch niet verder. En even min met scheldwoorden als waarmee het blad besluit, scheldwoorden als domheid en vader landsloosheid. Zouden de voorstemmers zich niet liever eens trachten te verplaatsen in den gedachten- gang der tegenstemmers, alvorens nog langer met zulke groote woorden verder te gaan Met name de Katholieke tegenstemmers hebben lang met zich zelf moeten worstelen, alvorehs ze hun stem klaar hadden. En zelfs de „Nederlander" zal, zoo ze de zaak rustig beziet, wel niet durven beweren, dat ook die 10 niet van plan zijn, om zooals Lohman het zegt „het landsbelang hoog te houden" Zij gingen met hun geweten te rade en toets ten het landsbelang langdurig en secuur. Dat zij het landsbelang een beetje anders zien o slechts een klein,beetje is toch waarlijk geen reden, hen voor glazen-in werpers uit te schelden." Mr. VAN HOUTEN OVER DE CRISIS In No. 4 van zijn Staatkundige Brieven zegt mr. S. van Houten, dat ons land nu in principe voor een zeer ernstig conflict staat, dat de regêering, bepaaldelijk de Minister Colijn, zich tot taak hadden gesteld te ver mijden. „Het is zeer kort geschetst, ditWij heb ben eene periode achter den rug, waarin de goudwaarde en dus het koopvermogen van den gulden c. 1/3 was verminderd. Gevolg behalve de aan elk artikel eigene prijswisselingen gaandeweg een algemeene prijsverhooging met 1/3 voor het ambte lijke deel der bevolking dus behoefte aan een evenredige verhooging van inkomsten. Voor het voortbrengende deel der be volking in den aanvang zeer verhoogde verkoopprijzen en op de balansen in gul dens uitgedrukte winsten, die hen in staat stelden, hoogere belastingen en hun gesa- larieerden hoogere loonen te betalen-. Verder voor huizen, land en andere goederen evenredige verhooging van prijs en dus bij aankoop winst in guldens en verhoogde schattingen voor de daar be rekende belastingen. Politiek gevolg bij de Regeering toege ven aan den aandrang van de ambtelijke wereld om verhooging van bezoldiging en bij de volksvertegenwoordiging gemis aan waakzaamheid en zuinigheid. Nu gaat sedert een paar jaren alles weder in omgekeerde richting. De gulden nadert weder de goudwaarde zoo moeten de prij zen weder gaandeweg met 1/3 dalen. De in guldens uitgedrukte belastingbiljetten wor den in dezelfde verhouding drukkender als de waarde van den gulden stijgt. Andere staatsinkomsten die met de prijzen ver band houden, dalen en het deficit op het budget wordt verontrustend, terwijl ook het gros der zaken slecht gaat en het volks vermogen daalt. Uit de mededeelingen van de Centrale Commissie voor Bezuiniging neemt de schrij ver een staatje over van de gewone ontvang sten en uitgaven van den Staat over de jaren 1913 tot en met 1924, dat in cijfers een beeld geeft van dezen loop van zaken. Met ontzettende duidelijkheid toont het, aldus gaat mr. Vau Houten voort, dat wij ons bevinden in een periode van financieele verkankering, waarin om een beeld te ge- te gebruiken, niet de hygiënist, maar de chirurg de leiding moet hebben. Een der oorzaken van de verkankering ligt 'in de fout der regeering om wat als duurte toeslag te rechtvaardigen was, in het trac- tement op te nemen en aan welke invloe den dit is toe te schrijven weet ik natuurlijk niet in het beruchte artikel 40 vrn het be sluit van 1922 zakelijk te bepalen, dat de ambtenaren de verhooging, die hun inder daad slechts als duurtetoeslag toegekend werd ook zouden behouden als de duurte zal heb ben opgehouden. Natuurlijk uit de zakken der belasting schuldigen. Maar die belastingschi 1 igen habben ook hun grondwettig recht. De Regeering kan aan de ambtenaren toekennen, beloven, waarborgen wat zij verkiest, maar het wordt hun slechts betaald als de begroo- tingswetgever de uitgaaf goedkeurt. En die begrootingswetgever is daartoe ver plicht wanneer Grondwet of wel de bezol diging heeft vastgesteld, doch slechts zoo lang Grondwet of wet niet veranderd is. Ten aanzien van andere tractementen geldt de goedkeuring slechts van jaar tot jaar. Onbetwistbaar recht en plicht van de Tweede Kamer is nu, om uit de tractemen ten te verwijderen wat als duurtetoeslag werd gegeven, naarmate de reden daar voor ophoudt. Ook de ambtenaarstractementen moeten niet hooger zijn dan noodig is om geschikt personeel te verkrijgen. Meer te geven is onrecht tegenover de belastingschuldigen in het algemeen. De Regeering mag niet meer vragen en de volksvertegenwoordiging niet meer toestaan. Nu de gulden weder de goudwaarde na dert, zijn zoo goed als alle tractementen hooger dan noodig is om geschikt perso neel te krijgen. Meestal zou in zulke omstandigheden het conflict ontstaan door een weigering van de Kamer om de voorgedragen be grooting goed te keuren. Het plan-Colijn wilde het conflict voorkomen, door niet voor te dragen, wat hij zelf als Kamerlid niet zou goedkeuren en verwacht, dat de Kamer zou weigeren. Dat is verdienstelijk en verdient steun. En de chirurg mag hier niet treuzelen. Als de snede voor dit jaar wat ongelijk werkt, kunnen die onregelmatigheden in het volgende worden hersteld. De ministerieele crisis geeft ongezochte gelegenheid om nu het plan-Colijn nader te overwegen. Met de dwaze juristerij over verkregen rechten en terugwerkende kracht behoeft de regeering zich niet op te houden. ....Het bezuinigingsministerie, dat te wachten staat hetzij'als coalitie-mini sterie, hetzij als cabinet d'affaires zal ook ongezochte gelegenheid hebben, bij zijn optreden de verlaging op de eigen be zoldigingen toe te passen en dan tevens een keuze te doen tusschen procentsgewijze verlaging van het geheele tractement of een aanzienlijker verlaging van het gedeelte, dat eigenlijk duurtetoeslag is. Mr. ÏROELSTRA KABINETS-FOR- MATEUR We lezen in „De Tijd" onder bovenstaand opschrift Mr. Troelstra is bereid om als kabinets formateur op te treden, maar hij stelt één voorwaarde Kamerontbinding. Wat wil Mr. Troelstra met dezen eisch Kamerontbinding nog vóór zijn Kabinet in de Kamer zijn program heeft ontwikkeld en daarop een votum heeft uitgelokt? Staatsrechtelijk is dat onzin. Immers tot Kamerontbinding kan alleen worden overgegaan, wanneer een conflict tus schen het nieuwe Kabinet en de meerderheid in de Volksvertegenwoordiging zich heeft ge openbaard. Minister Ruys had aan de Kroon Kamer ontbinding kunnen adviseeren. Tusschen zijn Kabinet en de Volksvertegenwoordiging be staat een conflict. Maar hij heeft o. i. vol komen terecht de hoogste landsbelangen aan zulk een proefneming in dezen tijd niet willen wagen. Maar wat Ruys had mogen doen, kan Troelstra voor zich niet opeischen. Althans nu nog niet. Immers er is nog geen conflict tusschen het Kabinet-Troelstra en de Volks vertegenwoordiging. De leider der S.D.A.P. vermoedt, dat zulk een conflict er spoedig zou komen, maar alvorens tot Kamerontbin ding te adviseeren moet hij zich op dit punt eerst zekerheid verschaffen. Door de opdracht eerst te aanvaarden. Een regeeringsprogram samen te stellen, De mannen te zoeken, die met dat pro gram onder zijn leiding in zee willen gaan.. Met dat program èn met zijn Kabinet zich bij de volksvertegenwoordiging aan te dienen. Eerst dan kan blijken, of er voor het werk program van een Kabinet-Troelstra in de Volksvertegenwoordiging al dan niet een meerderheid bestaat. Nadat deze vraag door een stemming in de Tweede Kamer ontken nend is beantwoord, kan Mr. Troelstra op ernstige gronden aan de Kroon tot Kamer ontbinding adviseeren. En H.M. de Konin gin blijft ook in dit geval natuurlijk volkomen vrij, dit advies al dan niet op te volgen. Wanneer mr. Troelstra nu reeds als condi tio sine qua non zou stellen, dat de Kamer wordt ontbonden, nog voor hij zich met zijn menschen en met zijn „democratisch" pro gram bij de Tweede Kamer heeft aangediend, eischt hij iets wat naar constitutioneel staats recht onzinnig is. Mr. Troelstra is in de politiek genoeg ge schoold, om dat te weten. Stelt hij dien on- zinnigen eisch tóch, dan blijkt daaruit alleen, dat door de S.D.A.P. een politiek spel wordt gespeeld. Dat zij alleen voor den vorm zich bereid verklaart, maar feitelijk de regeerings taak niet wil of niet durft aanvaarden. Het stellen van dien eisch nu zou alleen het bewijs leveren, dat de sociaal-democraten absoluut onmachtig zijn de leiding der regee- ring op zich te nemen.Het bewijs, dat zij met een door het algemeen kiesrecht verkozen volkskamer niet kunnen of durven regeeren. Het bewijs, dat zij niet in staat zijn een „par lementair" Kabinet, dus een „democratisch" Kabinet in den waren zin van het woord te vormen. Het bewijs van volslagen machteloosheid. Na de „overwinning"! TRADITIE. Wie gevormd is in de school van Dr. Schaepman stelt als katholiek prijs op het behoud der coalitie, zegt het „Centrum". Men versta ons wel wij dringen onze samenwerking aan de andere Rechtsche partijen niet op. Wij kunnen ons desnoods óók terugtrek ken in ons isolement. En het geval laat zich denken van een tijdelijk samengaan met andere partijen. Maar tweeërlei overweging doet zich voor hen, die aan de traditioneele lijn van Schaep man vasthouden, gelden. Eerstens, dat de samenwerking der Recht sche partijen vele en gelukkige resultaten, heeft opgeleverden ons bevrijdde van een jarenlange Linksche overheersching en ach-, teruitzetting. En vervolgens wat eigenlijk het voor naamste is dat die samenwerking,, zij moge dan ook wel eens tot moeilijkheden en strib- beKngen aanleiding geven, en sommige eigen wenschen onvervuld laten, berust op een grondslag van principieel karakter en aan de erkenning en eerbiediging Gods in het open baar leven de gepaste plaats wil geven. De taak der Rechterzijde ontleent daaraan een beteekenis, welke nu of nooit mag wor den onderschat. Hetgeen de „doctor" daarover zoo dik wijls gezegd en geschreven heeft, bezit nog altijd waarde. En wellicht kunnen alleen zij, die zich den tijd weten te herinneren, dat Rechts nog te zwak was om zich te doen gelden of door onderlinge verdeeldheid de meerderheid moest prijsgeven, met voldoende juistheid beoordeelen, hoewel er uit algemeen oog punt en ter verzekering van primordiale belangen, aan het behoud der coalitie ge legen is. Mr. A. van Wijnbergen schrijft in „De Maasbode" een artikel, waarvan de aanhef als volgt luidt: „Zelden, zoo ooit, zal een ontwerp van wet in onze Tweede Kamer in stemming zijn gebracht, omtrent welks beteekenis in en bniten het parlement (spatiee ring van ons, Red.) in- en voorlichting in woord en geschrift was gegeven zóó uitvoe rig, als zulks met het ontwerp-Vlootwet het geval is geweest. We wijzen om slechts een enkelen greep uit het vele te doen en ons dan nog te bepalen tot de laatste dagen op de magistrale rede van Mgr. Nolens in de Tweede Kamer, op de rede van den heer v. Vuuren te Groningen, op de uiteenzetting door vijf Ministers van achter de Regeerings- tafel gegeven, en eindelijk op de treffende samenvatting door den Minister van Buiten- landsche Zaken, onmiddellijk vóór de stem ming gesproken." „De Tijd" antwoordt hierop: „Er is inderdaad ook buiten het Parlement in- en voorlichting inzake het ontwerp- Vlootwet gegeven door desociaal-demo craten. Wat van Katholieke zijde in dit op zicht werd gedaan was veel te weinig en dat weinige kwam veel te laat om indruk op de massa te kunnen maken. Toen Mgr. Nolens in de Tweede Kamer en de heer Van Vuuren. te Groningen aan het woord kwamen, lag het socialistisch volks-petitionnement met tien duizenden handteekeningen ook van de rechtsche menschen, reeds dagen lang in de Kamer. De waarheid is, dat de leiding van de R. K. Staatspartij maanden vóór het aftreden van Minister de Geer en ook daarna in ons blad is gewaarschuwd: denk er om, de Vlootwet is er nog. Die waarschuwing is in den wind geslagen. Het Bondsbestuur heeft niets, vol strekt niets gedaan om onze men schen door tijdige in- en voorlichting tegen de leugenachtige propaganda der S. D. A. Pi te wapenen. Dit schromelijk plichtsverzuim is medq oorzaak, dat j.l. Vrijdag een zwarte vlek is geworpen op de geschiedenis van de R. K. Staatspartij in Nederland. En door al het water van de zee, kan die zwarte vlek niet worden uitgewischt." Op den dag hunner invrijbeidsstelling, had den zij al de booze plannen, gemaakt tijdens nun opsluiting, niet vergeten en zij verlieten de gevangenis, den geest vervuld van ver schrikkelijke plannen tot wraakneming. Ja! De samenleving moest nu maar oppas sen! Zij voelden zich volkomen toegerust om haar te bestrijden en om haar dezen keer te overwinnen. Zij waren beiden tot gevangenisstraf ver oordeeld geweest zonder proeftijd. Wanneer zij dus de gevangenis eenmaal verlaten had den, waren zij vrij om te gaan, waarheen ze wilden. De politie had geen macht meer over hen, ip het oogenblik dat de gevangenispoort achter hen was dicht gevallen. Op het oogenblik hunner invrijheidsstelling had men hun het geld, dat zij met hun wer ken in dc gevangenis hadden verdiend, ter hand gesteld. Beiden waren zij dus in het bezit van een som gelds, die hen de vrijheid toestond te gaan, waarheen zij dat raadzaam oordeelden. Pascal Saunier had driehonderd francs ont vangen, Jacques Lagarde ongeveer vijfhon derd. Toen zij den boulevard bereikten, waarop de weg uitkwam, die naar de gevangenis leidde, bleven de twee ontslagenen staan en zagen elkaar aan, terwijl zij elkander de hand drukten. „Vrij, eindelijk vrij! riep Pascal Saunier uit, "iet een stem, die van ontroering beefde. „Wat is die goed, die vrijheid en wat is ze veel waard, wanneer men er niet meer aan gewoon is. Op mijn woord van eer, ik heb geen longen genoeg om hier de zuivere lucht in te ademen." „Ik denk er juist zoo over," sprak Jacques Lagarde, „de borst opzettend om beter te kunnen ademen. Geen grauwe muren meer, die ons versomberen. Geen gevangenisbe wakers meer, wier waakzaam oog ons geen oogenblik verlaat en ons tot stilzwijgen doemt' in die verpeste werkhuizen, waar het canaille uit de laagste klassen krioelt. Nu zijn wij ons eigen baas! Wij mogen schreeuwen, zingen, en wat nog beter is, wij moggn kletsen zooveel wij willen, zon der dat een verklikker ons bespiedt." „En daar zullen we gebruik van maken," sprak Pascal, uit gewoonte nog om zich heen ziende, om zich te overtuigen, of ze wel alleen waren. „Wij hebben plannen.... mooie plan nen.... We behoeven ze slechts ten uitvoer te brengen.... wat ons daarginds onmogelijk was. „Ik heb nu een plan," onderbrak Jacques Lagarde hem. „En dat is?" „Om te gaan eten.... Ik zou graag zoo spoedig mogelijk het eten van het bestuur willen vergeten en zelfs de extra porties uit de cantine." „Waar zullen we heen gaan? Ik ken Nimes niet. „Ik welwij zullen naar het Stations hotel gaan, waar wij goed zullen worden bediend, zonder dat men ons afzet...." „Wijs mij maar den weg." „De gewezen secretaris van Philips de Thonnerieux gaf den geneesheer zijn arm en beiden wandelden den boulevard öp tot aan het plein, waar het station is gelegen. Het restaurant, waarvan Legarde sprak, lag rechts. De twee heeren, in wie men onmogelijk twee vrijgelaten gevangenen kon herkennen, vroegen een aparte kamer en zetten zich aian tafel voor een fijn diner, dat ze met de bes te wijnen bespoelden, zonder zich om de vertering te bekommeren, die klaarblijke lijk niet in evenredigheid was met den in houd van hun beurs. De eerste oogenblikken gingen stilzwijgend voorbij. Het getik der vorken en het geluid van de dikwijls geklonken wijnglazen, vervin gen hel gesprek. Toen echter hun eetlust, door de smake lijke gerechten opgewekt, eenigszins verza digd was, begon Pascal Saunier het gesprek weer. „Beste Jacques, wij doen verstandig elkan der niet te verlaten.Wij hebben elkander in slechte dagen leeren kennen en weten, dat wij voor elkander gemaakt zijn en el kaar noodig hebben. Wij hebben een aanvallend en verdedi gend verbond gesloten tegen de maatschap pij, .wier schuldeischers wij zijn, want zij heeft ons groot nadeel berokkend, maar ze zal het ons met interest terugbetalen." Een zonderling vuur blonk er in de oogen van Jacques Lagarde en een glimlach van onbeschrijflijke uitdrukking trok zijn lippen samen. „Ik heb 't begrepen," zeide hij „en het is in orde. Wij zijn practisch genoeg en we hebben genoeg verstand om langs vluggen weg in 't bezit van een groot fortuin te ge-, raken. Om haar te krijgen, ten koste van jaren lang vermoeiend werk, is te duur." „Je denkt er over, zooals ik, en er is maar één plaats, geschikt voor lieden van ons slag.." „Ja, Parijs." „Dus we gaan regelrecht naar Parijs...." „Waarachtig. „Daar zullen wij goudvelden vinden, die beter zijn te ontginnen dan de rijkste „pla cers" van California, maar, zooals ik je reeds gezegd heb, om in goede conditie te begin nen, moeten wij den armoedige niet uithan gen. „Wij moeten den menschen zand in de oogen strooien om hun vertrouwen in te boezemen.... 't Is een alledaagsche waar heid, „De kleeren maken den man" Voor dengene, dien men meent, dat in het goud baadt, krommen zich alle ruggen, doch geen enkele deur wordt geppend voor den armen sukkelaar, die met gelapte kleeren loopt. Wij moeten het dus zoo regelen, dat wij bij onze aankomst daar ginder niet in verlegenheid zitten. Veertien dagen zijn genoeg voor mij om een van de plannen uit te voeren, die ik gemaakt heb, maar gedurende die veertien dagen moeten wij onzen stand kunnen op houden.... wij moeten ons naar de eischen van het Parijsche leven schikken." „Dat zal moeilijker gaan," mompelde Jacques Lagarde. „Ja, als het gemakkelijk was, dan was er geen verdienste aan. Angèle, een oude vriendin van mij, van wie ik u wel eens verteld heb, en die mij iedere maand wat geld stuurde, zal ons beslist ontvangen, maar de kleine winsten die zij zelf maakt, zullen ons geen groot voordeel bezorgen, doch.... later zal ze ons misschien van groot nut kunnen zijn. Wij bezitten nu samen 800 francs. Als we eenmaal ons diner hier en de reis en nieuwe kleeren betaald hebben, zal er niet veel meer van overschieten. Het is dus wel noo dig een middel te vinden om cmze beurs wat aan te vullen, vooraleer naar Parijs te gaan. Jacques Lagarde dronk met kleine teugen zijn glas Pontelet-Canet, 1874. Dan zette hij opeens zijn glas neer en riep uit: „Stop eens.... geen ellendige za ken, die ons niets opbrengen, maar integen- deêl ons wel weer zouden kunnen brengen naar de plaats, waar we juist vandaan ko men.... Geen kleine middeltjesGrof spel spelen.... anders kan het niet. Alles of niets.... Wij moeten, zooals je gezegd hebt, beginnen met een ernstig werk, dat ons een paar honderd francs opbrengt." „Ja, juist, maar die zaak moet ik in Pa rijs beproeven." „Welnu, we gaan naar Parijs." „Maar hoe moeten wij dan onzen stand ophouden?.... Die vraag is nog niet opge lost." „Ik kan ze wel oplossen.... Wij zullen zorgen, dat we tijd hebben om te wachten» tot gij aan het werk kunt gaan." „Kunt gij dan geld vinden?" „Ja." „Hoeveel? „Vijftienduizend francs. Is dat genoeg?' „Meer dan genoeg.veel meer!" „Je kunt op vijftienduizend francs reke nen." „Waar haal je die uit, voor den duivel uit Parijs?" „Neen, uit Joigny, mijn geboorteplaats." „Hoe dan?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 5