J
BINNENLAND.
Kerkel. Kunst - VAN OVEN, Den Haag - Vaandels, Insignes, Vlaggen, Medailles
Tweede Blad
3 November 1923
Ontwapening.
Jubileumfeesten te Paramaribo.
Uit de Pers.
Rond de Kabinetscrisis.
Plichtsverzuim,
Het einde van de mark.
Het standbeeld van Koningin Wilhelmina na de ontnuiling. Op
den achtergrond het Gouvernementsgebouw.
Een schoenmaker ruilt zijn reparatiewerk tegen een worst!
FEUILLETON.
Het roode testament.
Zoolang geen machtige volksgroepen,
internationaal verbonden en onder eminente
leiders in landen als Amerika, Engeland of
Frankrijk b.v. hun Regeerders er toe kunnen
aanzetten, de bewapening te verminderen,
zal het ideaal van een wereld-politie-vloot,
een idem leger en een rechtspraak, die volke
ren dwingt, niet te verwezenlijken blijken te
zijn en zoolang zullen de kleinere mogendhe
den wel gedwongen worden, meer te doen,
dan enkel orde-handhavende-soldaten op de
been te houden.
Men kan dit ellendig vinden en 't zelfs
eenigszins onbegrijpelijk achten, dat zich
na den grooten oorlog in bovengenoemde rij
ken geen sterk-anti-militairistische strooming
baan brak, doch de feiten leggen er nu een
maal toe, en waar allen met de wapenen klet
teren, moet absolute ontwapening van enke
len volledige werkloosheid beteekenen. met
'al den aankleve van dien en zal minimale be
wapening misschien de kans geven, om ook
zonder strijd den oorlog buiten de grenzen
te houden of op den langen duur de moge
lijkheid openen, de brutale verkrachters van
't Recht er toe te nopen, hun aspiraties op een
meer vreedzame manier leeren te bereiken.
Allen zijn 't er over eens dat vooral een
moderne oorlog niet hartgrondig genoeg te
verfoeien kan zijn, datt hij in de hoogste mate
heilloos bleek, zoowel tijdens den duur er
van als in zijn nasleep en dat het al, ronduit
gesproken, krankzinnigenwerk was en een
beestenboel in optima forma.
En toch wijzen helaas de droeve teekenen
er naar, dat op zijn zachtst uitgedrukt, de
eerste eeuw de ontbranding van een volkeren-
krijg in 't geheel niet tot de onmogelijkheden
mag gerekend worden en dat het nog
lang kan duren, voor aleer een valdoek het
rampzalige bewapeningsspel voorgoed aan
onze oogen onttrekt. De oorzaken, die tot een
oorlog kunnen leiden, zijn velerlei.
Eerstens is het de verscheidenheid van
godsdienst, taak, zeden en gebruiken, die
uitermate verdeelt en schier onoverbrugbare
kloven vormt.
Dan het eeuwige en vuige eigenbelang,
hetwelk 's menschen hart verteert en dat de
massa de verschrikkelijkste parten speelt.
Vervolgens het nationalistische en daarom
„verkeerde" kapitalisme, dat hier en daar de
Pers met gouden banden aan zich bindt,
kunstmatig speculeert op de laagste instincten
der bevolking en evenals het Ridderwezen
uit lang vervlogen eeuwen, dm groepsbelan
gen te bevorderen, de levens der onderhoori-
gen niet telt en gebruikt als inzet bij 't sinis
ter oorlogswerk. Hierbij komt, dat de Tijd
niet spoedig genceg het Verledene vervagen
mag en daarom de Wraak-en Haatgedachten
steeds een gunstiger, bodem vinden, om welig
te tieren.
Nog te weinig treden de volkeren te zamen,
ten einde elkander meer te leeren waardeeren,
aan te vullen en reeds bij voorbaat hun weder-
zijdsche onmisbaarheid te begrijpen, om
straks hun voor driekwart kunstmatige
vijandschap als ongerijmd te beschouwen.
Pas, wanneer Europa, of liever de gansche
wereld zich willig toont om zich te buigen
voor een centraal gezang, dat ook prestige
bezit, om zonder geweld van veel wapenen
algemeene bestuursmaatregelen ingang te
doen vinden, dus wanneer er een soort we
reld-eenheid is gevormd zooals er nu in
de respectieve landen een nationale eenheid
bestaat, dan pas zullen de oorlogen tot het
verledene gaan behooren en zal het strijdlustig
chauvinisme evenals het avontuurlijk ge
zinde provincialisme van eeuwen her in der
menschen oogen potsierlijk en als een
anachronisme schijnen. Ieder zal toegeven,
dat we nog verre van dezen toestand verwij
derd zijn en dat het heusch wel aan twijfel
onderhevig is, of we nog ooit tot een een
drachtige wereld zullen geraken.
Hoe lang duurde het met, voordat de
afzonderlijke eenheid der staten verkregen
werd.
In 't midden der 15e eeuw pas bracht Ka
rel V de Nederlandsche gewesten onder één
Heer en Bismarck vereenigde de Duitsche en
Cavour de Italiaansche landen niet eerder dan
ver in 1800. En hier betrof het slechts be
volkingen van denzelfden stand, met gelijke
taal en die op godsdienstig terrein wel ver
schillen vertoonden, doch niet zulke onover
komelijke, els er bijvoorbeeld tusschen de
Christelijke en Mohammedaansche levensbe
schouwing bestaan.
De geschiedenis der laatste eeuw kenmerkt
zich eerder door een zucht tot verdeeling,
den door 'n strooming tot toenadering.
In 1831 bleek het onmogelijk Noord en
Zuid Nederland bijeen te houden, in be-
begin 1900 loste Scandinavië zich in twee
afzonderlijke staten op, Ierland buigt slechts
noode het hoöfd voor 't trotsche Albion, na
den vrede van Versailles viel de eertijds zoo
machtige Donaumonarchie in vele stukken
uiteen, terwijl de kwestie van de bestuurlijke
scheiding tusschen Vlaanderen en Wallonië
in onzen nabuurstaat België elk oogenblik in
een acuut stadium kan komen te verkeeren.
Trots de conferentie van Washington,
is het toch niet uitgesloten, of het niet binnen
afzienbaren tijd tot een botsing moet komen
tusschen 's werelds grootmachten over het
bezit van koloniën in de stille Zuidzee. Over
Europa's velden dreunt de stap van meer sol
daten, dan vóór 1914.
Het is een hopelooze bewapening en de
groote mogendheden willen, noch kunnen er
van afzien.
En toch op hun voorbeeld is 't wachten.
Zoolang dit uitblijft, zal de ontwapening
een utopie, een illusie moeten heeten.
Een ideaal, weliswaar schoon, doch niette
min onbereikbaar.
Voor jaren lang
H. J. J. SPOOK.
WAAROM DE HEER ENGELS TEGEN
DE VLOOTWET STEMDE.
Zondag sprak het Kamerlid de heer En
gels voor de R. K. Kiesvereeniging te Blerick
op welke vergadering hij meer speciaal het
rapport-Barge behandelde. Aan 't slot der
vergadering kwam ook de Vlootwet ter
sprake en liet de heer Engels zich volgens de
„Nieuwe Venlosche Crt." ongeveer als volgt
erover uit
Laat ik hier verklaren, dat ik uit volle
overtuiging en na rijp beraad heb meenen
te moeten stemmen tegen de Vlootwet. In
dien mij ooit een dag van mijn parlementair
leven zwaar is gevallen, dan is het die dag
geweest, omdat niettegenstaande ik wist,
dat het Ministerie zouaftreden indien de
Vlootwet verworpen werd, ik toch mijn stem
tegen heb verklaard. Als katholiek en als
staatsburger heb ik echter gemeend, mijn
plicht in deze gedaan te hebben. Laat ik
voorop verklaren dat noch ik, noch de andere
9 tegenstemmers tegen landsverdediging ben,
dat zou dwaasheid zijn, maar wij achten het
tijdstip ongunstig. Van waar toch die haast
met die Vlootwet? waarvan wij uit de cou
renten moesten lezen, als ieder ander staats
burger, dat de Vlootwet wederom aanhangig
was gemaakt. Waarom moesten wij uit de
couranten vernemen dat de heer de Geer
ging en de heer Colijn kwam Zoo ook is
't thans gegaan met de Vlootwet, en zoo
ging 't vroeger ook met andere zaken. Waar
om geen saamhoorigheid betracht, geen over
leg gepleegd bij de kath. fractie, evenals bij
de andere fracties. Van waar die geheimzin
nigheid? Vanwaar steeds 't antwoord van
de ministerstafel Ik weet 't nietik weet 't
niet
Wij voor ons meenden, een som van
f 300.000.000 in dezen benarden tijd niet
te mogen voteeren voor de Vlootwet, ter
wijl 't lang niet zeker is, dat deze som vol
doende zal zijn. Alles kan» toch gebeuren.
Vóór dat de schepen klaar zijn, kunnen zij
reeds verouderd zijn. 't Zou niet de eerste
keer zijn, dat dit geval zich voordoet.
Het ergste is echter het volgende In de
auidige Situatie, nu overal op bezuinigd moet
worden, op de salarissen, 8 1/4 pCt. storting
voor de pensioenen bezuiniging op 't onder
wijs, op de gezondheidsmaatregelen enz. enz.
meenden wij onze stem niet aan de Vlootwet
te mogen gevën. Wat toch zouden de gevolgen
zijn geweest, indien wij deze wet hadden
doen aannemen Dat in de groote industrie
centra, met name Rotterdam, Amsterdam
Twente, Tilburg en 't kolenbekken, door
de sociaal-democraten een rustelooze ijver
aan den dag zou gelegd worden, om onze
arbeiders met allerlei drogredenen te win
nen voor het socialisme. Wij zouden dan
krijgen, 't zelfde wat ons thans Duitschland,
België en Frankrijk leert, dat onze arbeiders
misschien nog wel geloovig zijn, maar rood
zullen stemmen. Welnu om te voorkomen,
dat men in het roode kamp deze propaganda
kan voeren, om te voorkomen, dat wij over
twee jaar een ministerie krijgen niet van
Roomsche doch roode kleur, hebben wij
gemeend tegen de Vlootwet te moeten stem
men. Neen, wij zijn niet tegen Ruys, evenmin
tegen Aalberse, en roepen hen geen vaarwel,
maar een tot weerziens achter de regeerings-
tafel toe.
OVERLEG, GEEN VERGUIZING.
De „Residentie" constateert, dat men in
sommige bladen de 10 katholieken die tegen
de Vlootwet hebben gestemd, wel wat heel
hard aanvalt. Vooral de Christ. Hist. „Ne
derlander", valt de tegenstemmers aan op 'n
wijze, die waarlijk ver over de scheif gaat,
schrijft het blad.
„De „Nederlander" is nog steeds buiten
zich zelf en, naar eigen erkentenis, nog niet
in staat rustig over de zaak „te keuvelen".
Inderdaad, rustigs is er niet veel in haar be
schouwingen. Maandag nam ze een artikel
op van den heer Six, zoo fel en sarcastisch
dat de redactie er zelf tegen moest waar
schuwen. En nu gisteren geeft ze zelf be
schouwingen, die evenmin van bezonken
heid en rust getuigden. En die rust wordt
niet bevorderd door een aanhaling uit een
particulier schrijven van jhr. mr. A. F. de
Savornin Lohman, door het blad gepubli
ceerd. We lezen daar
„Hier toch was het duidelijk zoo ooit,
dat het gold een hoog landsbelang, en dat
dus allen, die het landsbelang hooghouden,
hadden moeten zorgen, dat de politi
kasters niet den doorslag konden geven.
Als politieke daad behoort deze stemming
tot de allermisselijkste daden, ooit door ons
Parlement verricht. Ook vroeger hebben
de Kamerleden zich wel eens aangesteld
als glazen-inwerpers, maar nooit zijn daar
bij zoo groote staatsbelangen gemoeid ge
worden en verwaarloosd bovendien."
En de „Nederlander" zelf voegt aan dit
citaat toe, dat wie het gerezen conflict „an
ders zien en voelen, het niet verstaan."
Dat is heel gemakkelijk gezegd maar met
Zulke apodictische verklaringen welke
men meer kan aantreffen in zulke omstan
digheden, zoolang de verklaarders nog te
onrustig en niet in evenwichtigen toestand
zijn komen we toch niet verder. En even
min met scheldwoorden als waarmee het blad
besluit, scheldwoorden als domheid en vader
landsloosheid.
Zouden de voorstemmers zich niet liever
eens trachten te verplaatsen in den gedachten-
gang der tegenstemmers, alvorens nog langer
met zulke groote woorden verder te gaan
Met name de Katholieke tegenstemmers
hebben lang met zich zelf moeten worstelen,
alvorehs ze hun stem klaar hadden. En zelfs
de „Nederlander" zal, zoo ze de zaak rustig
beziet, wel niet durven beweren, dat ook die
10 niet van plan zijn, om zooals Lohman
het zegt „het landsbelang hoog te houden"
Zij gingen met hun geweten te rade en toets
ten het landsbelang langdurig en secuur.
Dat zij het landsbelang een beetje anders
zien o slechts een klein,beetje is toch
waarlijk geen reden, hen voor glazen-in
werpers uit te schelden."
Mr. VAN HOUTEN OVER DE CRISIS
In No. 4 van zijn Staatkundige Brieven
zegt mr. S. van Houten, dat ons land nu in
principe voor een zeer ernstig conflict staat,
dat de regêering, bepaaldelijk de Minister
Colijn, zich tot taak hadden gesteld te ver
mijden.
„Het is zeer kort geschetst, ditWij heb
ben eene periode achter den rug, waarin
de goudwaarde en dus het koopvermogen
van den gulden c. 1/3 was verminderd.
Gevolg behalve de aan elk artikel eigene
prijswisselingen gaandeweg een algemeene
prijsverhooging met 1/3 voor het ambte
lijke deel der bevolking dus behoefte aan
een evenredige verhooging van inkomsten.
Voor het voortbrengende deel der be
volking in den aanvang zeer verhoogde
verkoopprijzen en op de balansen in gul
dens uitgedrukte winsten, die hen in staat
stelden, hoogere belastingen en hun gesa-
larieerden hoogere loonen te betalen-.
Verder voor huizen, land en andere
goederen evenredige verhooging van prijs
en dus bij aankoop winst in guldens en
verhoogde schattingen voor de daar be
rekende belastingen.
Politiek gevolg bij de Regeering toege
ven aan den aandrang van de ambtelijke
wereld om verhooging van bezoldiging en
bij de volksvertegenwoordiging gemis aan
waakzaamheid en zuinigheid.
Nu gaat sedert een paar jaren alles weder
in omgekeerde richting. De gulden nadert
weder de goudwaarde zoo moeten de prij
zen weder gaandeweg met 1/3 dalen. De in
guldens uitgedrukte belastingbiljetten wor
den in dezelfde verhouding drukkender als
de waarde van den gulden stijgt. Andere
staatsinkomsten die met de prijzen ver
band houden, dalen en het deficit op het
budget wordt verontrustend, terwijl ook
het gros der zaken slecht gaat en het volks
vermogen daalt.
Uit de mededeelingen van de Centrale
Commissie voor Bezuiniging neemt de schrij
ver een staatje over van de gewone ontvang
sten en uitgaven van den Staat over de jaren
1913 tot en met 1924, dat in cijfers een beeld
geeft van dezen loop van zaken.
Met ontzettende duidelijkheid toont het,
aldus gaat mr. Vau Houten voort, dat wij
ons bevinden in een periode van financieele
verkankering, waarin om een beeld te ge-
te gebruiken, niet de hygiënist, maar de
chirurg de leiding moet hebben.
Een der oorzaken van de verkankering ligt
'in de fout der regeering om wat als duurte
toeslag te rechtvaardigen was, in het trac-
tement op te nemen en aan welke invloe
den dit is toe te schrijven weet ik natuurlijk
niet in het beruchte artikel 40 vrn het be
sluit van 1922 zakelijk te bepalen, dat de
ambtenaren de verhooging, die hun inder
daad slechts als duurtetoeslag toegekend werd
ook zouden behouden als de duurte zal heb
ben opgehouden.
Natuurlijk uit de zakken der belasting
schuldigen.
Maar die belastingschi 1 igen habben ook
hun grondwettig recht. De Regeering kan
aan de ambtenaren toekennen, beloven,
waarborgen wat zij verkiest, maar het
wordt hun slechts betaald als de begroo-
tingswetgever de uitgaaf goedkeurt. En
die begrootingswetgever is daartoe ver
plicht wanneer Grondwet of wel de bezol
diging heeft vastgesteld, doch slechts zoo
lang Grondwet of wet niet veranderd is.
Ten aanzien van andere tractementen
geldt de goedkeuring slechts van jaar tot
jaar.
Onbetwistbaar recht en plicht van de
Tweede Kamer is nu, om uit de tractemen
ten te verwijderen wat als duurtetoeslag
werd gegeven, naarmate de reden daar
voor ophoudt.
Ook de ambtenaarstractementen moeten
niet hooger zijn dan noodig is om geschikt
personeel te verkrijgen. Meer te geven is
onrecht tegenover de belastingschuldigen
in het algemeen. De Regeering mag niet
meer vragen en de volksvertegenwoordiging
niet meer toestaan.
Nu de gulden weder de goudwaarde na
dert, zijn zoo goed als alle tractementen
hooger dan noodig is om geschikt perso
neel te krijgen.
Meestal zou in zulke omstandigheden
het conflict ontstaan door een weigering
van de Kamer om de voorgedragen be
grooting goed te keuren. Het plan-Colijn
wilde het conflict voorkomen, door niet
voor te dragen, wat hij zelf als Kamerlid
niet zou goedkeuren en verwacht, dat de
Kamer zou weigeren.
Dat is verdienstelijk en verdient steun.
En de chirurg mag hier niet treuzelen.
Als de snede voor dit jaar wat ongelijk
werkt, kunnen die onregelmatigheden in
het volgende worden hersteld.
De ministerieele crisis geeft ongezochte
gelegenheid om nu het plan-Colijn nader te
overwegen.
Met de dwaze juristerij over verkregen
rechten en terugwerkende kracht behoeft de
regeering zich niet op te houden.
....Het bezuinigingsministerie, dat te
wachten staat hetzij'als coalitie-mini
sterie, hetzij als cabinet d'affaires zal
ook ongezochte gelegenheid hebben, bij
zijn optreden de verlaging op de eigen be
zoldigingen toe te passen en dan tevens
een keuze te doen tusschen procentsgewijze
verlaging van het geheele tractement of
een aanzienlijker verlaging van het gedeelte,
dat eigenlijk duurtetoeslag is.
Mr. ÏROELSTRA KABINETS-FOR-
MATEUR
We lezen in „De Tijd" onder bovenstaand
opschrift
Mr. Troelstra is bereid om als kabinets
formateur op te treden, maar hij stelt één
voorwaarde Kamerontbinding.
Wat wil Mr. Troelstra met dezen eisch
Kamerontbinding nog vóór zijn Kabinet in
de Kamer zijn program heeft ontwikkeld en
daarop een votum heeft uitgelokt?
Staatsrechtelijk is dat onzin.
Immers tot Kamerontbinding kan alleen
worden overgegaan, wanneer een conflict tus
schen het nieuwe Kabinet en de meerderheid
in de Volksvertegenwoordiging zich heeft ge
openbaard.
Minister Ruys had aan de Kroon Kamer
ontbinding kunnen adviseeren. Tusschen zijn
Kabinet en de Volksvertegenwoordiging be
staat een conflict. Maar hij heeft o. i. vol
komen terecht de hoogste landsbelangen
aan zulk een proefneming in dezen tijd niet
willen wagen.
Maar wat Ruys had mogen doen, kan
Troelstra voor zich niet opeischen. Althans
nu nog niet. Immers er is nog geen conflict
tusschen het Kabinet-Troelstra en de Volks
vertegenwoordiging. De leider der S.D.A.P.
vermoedt, dat zulk een conflict er spoedig
zou komen, maar alvorens tot Kamerontbin
ding te adviseeren moet hij zich op dit punt
eerst zekerheid verschaffen.
Door de opdracht eerst te aanvaarden.
Een regeeringsprogram samen te stellen,
De mannen te zoeken, die met dat pro
gram onder zijn leiding in zee willen gaan..
Met dat program èn met zijn Kabinet zich
bij de volksvertegenwoordiging aan te dienen.
Eerst dan kan blijken, of er voor het werk
program van een Kabinet-Troelstra in de
Volksvertegenwoordiging al dan niet een
meerderheid bestaat. Nadat deze vraag door
een stemming in de Tweede Kamer ontken
nend is beantwoord, kan Mr. Troelstra op
ernstige gronden aan de Kroon tot Kamer
ontbinding adviseeren. En H.M. de Konin
gin blijft ook in dit geval natuurlijk volkomen
vrij, dit advies al dan niet op te volgen.
Wanneer mr. Troelstra nu reeds als condi
tio sine qua non zou stellen, dat de Kamer
wordt ontbonden, nog voor hij zich met zijn
menschen en met zijn „democratisch" pro
gram bij de Tweede Kamer heeft aangediend,
eischt hij iets wat naar constitutioneel staats
recht onzinnig is.
Mr. Troelstra is in de politiek genoeg ge
schoold, om dat te weten. Stelt hij dien on-
zinnigen eisch tóch, dan blijkt daaruit alleen,
dat door de S.D.A.P. een politiek spel wordt
gespeeld. Dat zij alleen voor den vorm zich
bereid verklaart, maar feitelijk de regeerings
taak niet wil of niet durft aanvaarden.
Het stellen van dien eisch nu zou alleen het
bewijs leveren, dat de sociaal-democraten
absoluut onmachtig zijn de leiding der regee-
ring op zich te nemen.Het bewijs, dat zij met
een door het algemeen kiesrecht verkozen
volkskamer niet kunnen of durven regeeren.
Het bewijs, dat zij niet in staat zijn een „par
lementair" Kabinet, dus een „democratisch"
Kabinet in den waren zin van het woord te
vormen.
Het bewijs van volslagen machteloosheid.
Na de „overwinning"!
TRADITIE.
Wie gevormd is in de school van Dr.
Schaepman stelt als katholiek prijs op het
behoud der coalitie, zegt het „Centrum".
Men versta ons wel wij dringen onze
samenwerking aan de andere Rechtsche
partijen niet op.
Wij kunnen ons desnoods óók terugtrek
ken in ons isolement.
En het geval laat zich denken van een
tijdelijk samengaan met andere partijen.
Maar tweeërlei overweging doet zich voor
hen, die aan de traditioneele lijn van Schaep
man vasthouden, gelden.
Eerstens, dat de samenwerking der Recht
sche partijen vele en gelukkige resultaten,
heeft opgeleverden ons bevrijdde van een
jarenlange Linksche overheersching en ach-,
teruitzetting.
En vervolgens wat eigenlijk het voor
naamste is dat die samenwerking,, zij moge
dan ook wel eens tot moeilijkheden en strib-
beKngen aanleiding geven, en sommige eigen
wenschen onvervuld laten, berust op een
grondslag van principieel karakter en aan de
erkenning en eerbiediging Gods in het open
baar leven de gepaste plaats wil geven.
De taak der Rechterzijde ontleent daaraan
een beteekenis, welke nu of nooit mag wor
den onderschat.
Hetgeen de „doctor" daarover zoo dik
wijls gezegd en geschreven heeft, bezit nog
altijd waarde.
En wellicht kunnen alleen zij, die zich den
tijd weten te herinneren, dat Rechts nog te
zwak was om zich te doen gelden of door
onderlinge verdeeldheid de meerderheid
moest prijsgeven, met voldoende juistheid
beoordeelen, hoewel er uit algemeen oog
punt en ter verzekering van primordiale
belangen, aan het behoud der coalitie ge
legen is.
Mr. A. van Wijnbergen schrijft in „De
Maasbode" een artikel, waarvan de aanhef
als volgt luidt:
„Zelden, zoo ooit, zal een ontwerp van
wet in onze Tweede Kamer in stemming zijn
gebracht, omtrent welks beteekenis in en
bniten het parlement (spatiee
ring van ons, Red.) in- en voorlichting in
woord en geschrift was gegeven zóó uitvoe
rig, als zulks met het ontwerp-Vlootwet het
geval is geweest. We wijzen om slechts
een enkelen greep uit het vele te doen en ons
dan nog te bepalen tot de laatste dagen
op de magistrale rede van Mgr. Nolens in de
Tweede Kamer, op de rede van den heer v.
Vuuren te Groningen, op de uiteenzetting
door vijf Ministers van achter de Regeerings-
tafel gegeven, en eindelijk op de treffende
samenvatting door den Minister van Buiten-
landsche Zaken, onmiddellijk vóór de stem
ming gesproken."
„De Tijd" antwoordt hierop:
„Er is inderdaad ook buiten het Parlement
in- en voorlichting inzake het ontwerp-
Vlootwet gegeven door desociaal-demo
craten. Wat van Katholieke zijde in dit op
zicht werd gedaan was veel te weinig en dat
weinige kwam veel te laat om indruk op de
massa te kunnen maken. Toen Mgr. Nolens
in de Tweede Kamer en de heer Van Vuuren.
te Groningen aan het woord kwamen, lag het
socialistisch volks-petitionnement met tien
duizenden handteekeningen ook van de
rechtsche menschen, reeds dagen lang in de
Kamer.
De waarheid is, dat de leiding van de R. K.
Staatspartij maanden vóór het aftreden van
Minister de Geer en ook daarna in ons blad
is gewaarschuwd: denk er om, de Vlootwet
is er nog. Die waarschuwing is in den wind
geslagen. Het Bondsbestuur heeft niets, vol
strekt niets gedaan om onze men
schen door tijdige in- en voorlichting tegen
de leugenachtige propaganda der S. D. A. Pi
te wapenen.
Dit schromelijk plichtsverzuim is medq
oorzaak, dat j.l. Vrijdag een zwarte vlek is
geworpen op de geschiedenis van de R. K.
Staatspartij in Nederland. En door al het
water van de zee, kan die zwarte vlek niet
worden uitgewischt."
Op den dag hunner invrijbeidsstelling, had
den zij al de booze plannen, gemaakt tijdens
nun opsluiting, niet vergeten en zij verlieten
de gevangenis, den geest vervuld van ver
schrikkelijke plannen tot wraakneming.
Ja! De samenleving moest nu maar oppas
sen! Zij voelden zich volkomen toegerust om
haar te bestrijden en om haar dezen keer te
overwinnen.
Zij waren beiden tot gevangenisstraf ver
oordeeld geweest zonder proeftijd. Wanneer
zij dus de gevangenis eenmaal verlaten had
den, waren zij vrij om te gaan, waarheen ze
wilden.
De politie had geen macht meer over hen,
ip het oogenblik dat de gevangenispoort
achter hen was dicht gevallen.
Op het oogenblik hunner invrijheidsstelling
had men hun het geld, dat zij met hun wer
ken in dc gevangenis hadden verdiend, ter
hand gesteld.
Beiden waren zij dus in het bezit van een
som gelds, die hen de vrijheid toestond te
gaan, waarheen zij dat raadzaam oordeelden.
Pascal Saunier had driehonderd francs ont
vangen, Jacques Lagarde ongeveer vijfhon
derd.
Toen zij den boulevard bereikten, waarop
de weg uitkwam, die naar de gevangenis
leidde, bleven de twee ontslagenen staan en
zagen elkaar aan, terwijl zij elkander de
hand drukten.
„Vrij, eindelijk vrij! riep Pascal Saunier uit,
"iet een stem, die van ontroering beefde.
„Wat is die goed, die vrijheid en wat is
ze veel waard, wanneer men er niet meer
aan gewoon is. Op mijn woord van eer, ik
heb geen longen genoeg om hier de zuivere
lucht in te ademen."
„Ik denk er juist zoo over," sprak Jacques
Lagarde, „de borst opzettend om beter te
kunnen ademen. Geen grauwe muren meer,
die ons versomberen. Geen gevangenisbe
wakers meer, wier waakzaam oog ons geen
oogenblik verlaat en ons tot stilzwijgen
doemt' in die verpeste werkhuizen, waar
het canaille uit de laagste klassen krioelt.
Nu zijn wij ons eigen baas! Wij mogen
schreeuwen, zingen, en wat nog beter is,
wij moggn kletsen zooveel wij willen, zon
der dat een verklikker ons bespiedt."
„En daar zullen we gebruik van maken,"
sprak Pascal, uit gewoonte nog om zich heen
ziende, om zich te overtuigen, of ze wel
alleen waren.
„Wij hebben plannen.... mooie plan
nen.... We behoeven ze slechts ten uitvoer
te brengen.... wat ons daarginds onmogelijk
was.
„Ik heb nu een plan," onderbrak Jacques
Lagarde hem.
„En dat is?"
„Om te gaan eten.... Ik zou graag zoo
spoedig mogelijk het eten van het bestuur
willen vergeten en zelfs de extra porties
uit de cantine."
„Waar zullen we heen gaan? Ik ken
Nimes niet.
„Ik welwij zullen naar het Stations
hotel gaan, waar wij goed zullen worden
bediend, zonder dat men ons afzet...."
„Wijs mij maar den weg."
„De gewezen secretaris van Philips de
Thonnerieux gaf den geneesheer zijn arm en
beiden wandelden den boulevard öp tot aan
het plein, waar het station is gelegen.
Het restaurant, waarvan Legarde sprak,
lag rechts.
De twee heeren, in wie men onmogelijk
twee vrijgelaten gevangenen kon herkennen,
vroegen een aparte kamer en zetten zich aian
tafel voor een fijn diner, dat ze met de bes
te wijnen bespoelden, zonder zich om de
vertering te bekommeren, die klaarblijke
lijk niet in evenredigheid was met den in
houd van hun beurs.
De eerste oogenblikken gingen stilzwijgend
voorbij.
Het getik der vorken en het geluid van
de dikwijls geklonken wijnglazen, vervin
gen hel gesprek.
Toen echter hun eetlust, door de smake
lijke gerechten opgewekt, eenigszins verza
digd was, begon Pascal Saunier het gesprek
weer.
„Beste Jacques, wij doen verstandig elkan
der niet te verlaten.Wij hebben elkander
in slechte dagen leeren kennen en weten,
dat wij voor elkander gemaakt zijn en el
kaar noodig hebben.
Wij hebben een aanvallend en verdedi
gend verbond gesloten tegen de maatschap
pij, .wier schuldeischers wij zijn, want zij
heeft ons groot nadeel berokkend, maar
ze zal het ons met interest terugbetalen."
Een zonderling vuur blonk er in de oogen
van Jacques Lagarde en een glimlach van
onbeschrijflijke uitdrukking trok zijn lippen
samen.
„Ik heb 't begrepen," zeide hij „en het is
in orde. Wij zijn practisch genoeg en we
hebben genoeg verstand om langs vluggen
weg in 't bezit van een groot fortuin te ge-,
raken.
Om haar te krijgen, ten koste van jaren
lang vermoeiend werk, is te duur."
„Je denkt er over, zooals ik, en er is
maar één plaats, geschikt voor lieden van
ons slag.."
„Ja, Parijs."
„Dus we gaan regelrecht naar Parijs...."
„Waarachtig.
„Daar zullen wij goudvelden vinden, die
beter zijn te ontginnen dan de rijkste „pla
cers" van California, maar, zooals ik je reeds
gezegd heb, om in goede conditie te begin
nen, moeten wij den armoedige niet uithan
gen.
„Wij moeten den menschen zand in de
oogen strooien om hun vertrouwen in te
boezemen.... 't Is een alledaagsche waar
heid, „De kleeren maken den man"
Voor dengene, dien men meent, dat in het
goud baadt, krommen zich alle ruggen, doch
geen enkele deur wordt geppend voor den
armen sukkelaar, die met gelapte kleeren
loopt. Wij moeten het dus zoo regelen, dat
wij bij onze aankomst daar ginder niet in
verlegenheid zitten.
Veertien dagen zijn genoeg voor mij om
een van de plannen uit te voeren, die ik
gemaakt heb, maar gedurende die veertien
dagen moeten wij onzen stand kunnen op
houden.... wij moeten ons naar de eischen
van het Parijsche leven schikken."
„Dat zal moeilijker gaan," mompelde
Jacques Lagarde.
„Ja, als het gemakkelijk was, dan was er
geen verdienste aan. Angèle, een oude
vriendin van mij, van wie ik u wel eens
verteld heb, en die mij iedere maand wat
geld stuurde, zal ons beslist ontvangen,
maar de kleine winsten die zij zelf maakt,
zullen ons geen groot voordeel bezorgen,
doch.... later zal ze ons misschien van
groot nut kunnen zijn.
Wij bezitten nu samen 800 francs. Als we
eenmaal ons diner hier en de reis en nieuwe
kleeren betaald hebben, zal er niet veel
meer van overschieten. Het is dus wel noo
dig een middel te vinden om cmze beurs wat
aan te vullen, vooraleer naar Parijs te gaan.
Jacques Lagarde dronk met kleine teugen
zijn glas Pontelet-Canet, 1874.
Dan zette hij opeens zijn glas neer en
riep uit: „Stop eens.... geen ellendige za
ken, die ons niets opbrengen, maar integen-
deêl ons wel weer zouden kunnen brengen
naar de plaats, waar we juist vandaan ko
men.... Geen kleine middeltjesGrof
spel spelen.... anders kan het niet. Alles
of niets.... Wij moeten, zooals je gezegd
hebt, beginnen met een ernstig werk, dat
ons een paar honderd francs opbrengt."
„Ja, juist, maar die zaak moet ik in Pa
rijs beproeven."
„Welnu, we gaan naar Parijs."
„Maar hoe moeten wij dan onzen stand
ophouden?.... Die vraag is nog niet opge
lost."
„Ik kan ze wel oplossen.... Wij zullen
zorgen, dat we tijd hebben om te wachten»
tot gij aan het werk kunt gaan."
„Kunt gij dan geld vinden?"
„Ja."
„Hoeveel?
„Vijftienduizend francs. Is dat genoeg?'
„Meer dan genoeg.veel meer!"
„Je kunt op vijftienduizend francs reke
nen."
„Waar haal je die uit, voor den duivel
uit Parijs?"
„Neen, uit Joigny, mijn geboorteplaats."
„Hoe dan?"