RUITEN VERWACHTi*NG EEN HARDLOOrER den dief te bemerken en hein als het mo gelijk was op heeterdaad te betrappen. Door de dikke duisternis was het mij onmogelijk den man te zien, die het le ven veroorzaakt had; misschien ook kon het wel een diei geweest zijn. Daar .k niets meer hoorde begon ik te gelooven, dat het een vogel geweest was in de tak ken van een boom. Plotseling werd de geheele omtrek ver licht door een felle bliksemstraal en nu zag ik iets, dat ik niet goed beschrijven kan; was het een mensch, een dier, of wel eenig voorwerp? Ik stond op, ik luisterde; geen enuel nieuw geraas verbrak de stilte van den nacht meer De eene bliksemstraal volg de op de andere; het voorwerp, dat ik gezien had, was nu verdwenen. Er verliep een half uur, een uur. Ik dacht er aan, weer naar bed te gaan. toen een nieuwe bliksemstraal mij iets Vlak onder het raam deed zien. Een en kel oogenblik dacht ik, dat dit voorwerp op een menschelijke gedaante geleek, op den Indiër! .'daar deze gedachte leek mij toch al te dwaas. Kon een deftig en waardig per soon, zooals Zémide was de afstam meling, zooals hij mij eens zelf gezegd had, van een Indischen vorstenstam kon die kippen en eieren van den her bergier stelen? Mijn verbeelding had mij zeker parten gespeeld. Ik had slaap en 'k zat zeker half te droomen. Den volgenden dag verscheen juffrouw Owenson niet in onze kamer; zij liet vra gen, hoe het met Cecilia was en noodigde ons uit voor een wandeling naar een ruïne, die zij wilde nateekenen; zij ver zocht ons ook, ons vischtuig mede <.e brengen, opdat wij dicht bij de rivier zouden zijn. Ik kan mij deze wandeling nog zeet goed herinneren. Mathilde was weer even opgeruimd als gewoonlijk, en de bosschcn die wij doorgingen weerklonken van ons vroolijk gelach. Het was een prachtige dag. De zon scheen en er was geen wolk je aan den blauwen hemel. De lucht was bezwangerd met den geur van duizenden bloemen. Wij leken op echte kinderen; men plukte met volle handen de kleine, in het wild groeiende bloempjes, en als een van ons een wetenschappelijke op merking in het midden bracht, deed de heldere lach der beide anderen hem blo zen over zijn pedanterie. Wij vingen eenige karpers en Mathilde teckende de ruine, die haar zoo bekooid had, terwijl wij vroolijk met elkander praatten. Daarna gebruikten wij een lunch in het lage gras Toen wij weer in het dorp terugkwa men, zei juffrouw Owenson ons, dat zij zoo moe was, dat zij ons dien avond niet ontvangen kon. Zij was van plan, zeide zij, zich in haar kamer op te sluiten, om beter uit te rusten, zoodra zij gedineerd zou hebben. Ik zag dat zij onder het spreken naar het raam van de kamer keek, waar de kleine zieke lag en waarvoor de stores waren neergelaten. Op hetzelfde oogen blik lichtte een hand een punt van deze store op en bet gele, magere gelaat van mevrouw Marsch werd zichtbaar; zij keek ons lachend aan. Hoewel het raam geslo ten was, zag ik, dat de oude dame een doordringenden blik op Mathilde ves tigde, met een hoofdbeweging, die mijn Verwondering opwekte „Vaarwel," sprak Mathilde plotseling, „tot morgenavond dus, dan zie ik u lei den, zooals afgesproken weer bij mij." En zich omkeerend, liep zij vlug den tuin door en ging haar woning binnen. Wij hadden dien dag geen gelegenheid meer, mevrouw Marsch te zien. Er was een mooi stuk in den schouwburg te L. aangekondigd, en wij vertrokken ter stond, met het voornemen in de stad te dineeren en er waarschijnlijk ook den Dacht door te brengen. XIV. Wij vonden te L. aangename ver strooiing genoeg. Charles ontmoette er twee vrienden; na afloop van den schouwburg soupeer de men en wij bleven tot één uur bij el kander, eer wij er aan dachten onze le gersteden op te zoeken. Den volgenden dag gebruikten wij samen het ontbijt weer, en Charles' vrienden hielden ons zoo lang op, dat het 's avonds al zes uur was, voor wij weer in het dorp aankwamen. Op de ta fel in het salon lag een van deze gepar fumeerde briefjes, die wij beiden met zooveel genoegen lazen en dat Gaunt terstond opnam. Het was van Mathilde, die er in mee telde, dat ze zich ongesteld gevoelde en ons daarom dien avond niet, zooals was afgesproken, zou kunnen ontvangen. Verder luidde hef schrijven woorde lijk „Mijnnetr Gaunt, ais u tot de ontdek king komt wat er tijdens uw korte af wezigheid gebeurd is, zult u zeker wel zeer boos op me zijn, maar wil van mij de verzekering aannemen, dat ik niet an ders handelen kón, dan ik deed. Het doel waarvoor ik naar dit dorp kwam, dat cp zichzelf voor mij alle aantrekkelijkheid miste, en waarom ik uw vriendschap heb gezocht, is nu bereikt Ik weet, dat ik er u persoonlijk geen schade door toebreng, anders zou ik misschien toch nog op het laatste oogenblik zijn teruggedeinsd. De papieren zijn echter voor iemand die mij liever is dan mijn leven, van zóó onschatbare waarde, dat ik terwille van hem niet voor mijzelf er toe gekomen ben, uw vriendschap te misbrui ken Reken het mij niet te zwaar aan, en geloof mij, als ik u zeg, dat ik zelf het meest er onder lijd, dat ik juist u dit heb moeten aandoen. Vaarwel M- O." Charles en ik keken eilcaar aan. Wat beteekende dit? Waar doelde zij op? Over welke papieren had zij het toch? Geen van ons beiuen konaeri begrijpen wat zij bedoelde, waar zij op zinspeelde. Op iets dat tijdens onze afwezigheid was gebeurd. Maar wat kon dit zijn? i erwijl wij dit elkaar afvroegen, sprong Charles op en trok de deur open die toegang gat tot zijn kleine bi bliotheek-kamertje en verdween daarin. Slechts enkeie oogenblikken bleef hij weg. Met doodsbleek gelaat kwam hij weer bij mi) terug en viel in een stoel neer, terwijl Hij uitriep: „Het kistjel" „Wat is er toch? Welk kistje?" vroeg ik. „nel riisijc met de familiepapieren - het Indische kistje wèg „Wat? Hou Mathilde „Ge.en twijiei aan, zij heeft het kistje weggenomen, waarin uiterst belangrijke papieren geborgen waren, die betrekking >heobeu op ae familie-omstandigheden van Cecilia. Waar is mevrouw marsch? Gauw, roep mevrouw Marsch. misschien dat die ons iets naders kan vertellen, wanneer ze hier geweest is lk opende de deur van de ziekenka mer en riep zacht haar naam. Bijna onmiddellijk trad zij bij ons ia de kamer. Zaj zag er ernstig en vertoornd uit, maar zonaer daar op te letten vroeg ik haar, hoe liet met ons kleine patiëntje was, terwijl Charles tegelijkertijd vroeg, wie ol het briefje gebracht had, dat hij op de tafel had geondeir en of er mis schien een dame was geweest om hem te spreken. Met een ongeuuiaig geoaar maakte zij een einde aan ons gevraag en zich tot Gaunt wendend, zei ze op heftig verwij tenden toon: „Charles Gaunt, dat had ik nóóit van je verwacntl" Ik daent dat de oude vrouw doelde op ons wegblijven gedurende den nacht en ik voeiae me weer als een kleine jongen, die beknort wordt, omdat hij te laat is thuisgekomen. Maar daaraan scheen Charles met te denken en hij vergenoegde er zich mee, mevrouw Marsch met vragenden blik aan te zien. Op oenzeitden verwijtenden toon Ver volgde deze; „z-ou je mij misschien ook willen zeg gen, hoe je er toe gekomen bent, om te gaan met mevrouw Huntingdon, of liever met de dame, die zich dezen naam we derrechtelijk toeeigent." „Mevrouw Huntingdon," riep Charles uit, wat drommel wil u daarmee zeggen? Ik heb deze vrouw nog nooit van mijn leven gezien." „Kom, kom, Charles schreeuw nu niet als een bezetene, en doe maar geen moei te om de waarheid te ontkennen," ant woordde mevrouw Marsch op minachten den toon. Er scheen Charles plotseling een licht op te gaan, hij stond op, greep de oude dame, die geheel verwonderd was, bij den arm, zeggende: „Zou dit jonge meisje de vrouw zijn van Henri Huntingdon?" Mevrouw Marsch haalde de schouders op. „Ik weet wal ik zeg." „Maar zij, Mathilde Owenson, weet u wel zeker dat deze de vrouw is, over wie gij spreekt? U vergist tl misschien is het niet?" „Mathilde Owenson? Ik spreek van de dame, met de witte neteldocksche japon, van wie tl gisteravond afscheid nam. Van mevrouw Huntingdon, die ik met een en kelen blik herkend heb. Wat is zij hier komen doen?" Wordt voortgezet. jobut Collins, den lOden No vember 1.1. overleden, beeft als zijn exe cuteur, SamueJ Bapchild, zijn neef aan gewezen en hem zijn gansche vermogen, hetwelk geschat wordt op 35000 pond sterling, nagelaten Bella Morgan zag even over de cou rant naar haar tante een eerbiedwaar dige oude vrijster en begon „O, tantetje, denk eens, die rijke mijn heer Bapschild weer in het bezit van een nieuwe erfenis Wat zou die man ont zettend veel goed in de wereld kunnen doen Wat zou hij ons weeshuis en het weduwenfonds kunnen steunen 1" „Ach ja," zuchtte haar tante „Maar je weet zelf hoe behoedend hij is en hoe ontzettend zuinig. Lees liever wat anders kind Terwijl zij vooruas, kiouk haar nog telkens het courantenartikeltje over Bap- child's vermogen in de ooren. „Tantetje 1" riep zij ten laatste. Haar tante, die over haar breiwerk heen dommelde schrikte wakker. „Tantetje, ik denk er over dien man eens te gaan bezoeken „Wien „Wel, Bapchild Haar tante schudde het hoofd. ,,'f Baat <e niets. kind. niets Geheel nutteloos „Maar tantetje, denk eens aan den strengen winter en de arme weduwen." zei Bella nadenkend. „Ja, en denk eens aan zijn verhard hart, een steen is er nog Heilig bii was het korte antwoord. „Welnu, des te meer denk ik er over een poging aan te wenden om hem zach ter te stemmen. Morgen zal ik het pro- beeren. Ik beu er op voorbereid, dat ik afgescheept zal worden, dus het kan niets anders dan meevallen." Haar tante zuchtte een diepe zucht, maar ze benam haar moed niet. Den volgenden dag verschrikte Bella haar tante, toen zij gekleed beneden kwam om den heer BarvhiM een bezoek te gaan brengen Zij had zich mooi gemaakt. Zij was be sloten te slagen en ze had echt vrou welijk het verstandig geoordeeld wat werk van haar toilet te maken, want wanneer een vrouw er aantrekkelijk uit ziet, slaagt zij in de meeste gevallen De heer Bapchild was thuis en ont ving haar met een beleefde buiging. Vriendelijk bood hij haar een stoel „Ik gevoel mij zeer gevleid door uw bezoek." merkte de oude -ongeheer hij was misschien acht-en-dertig jaar hoffelijk op. „Wat mag ik voor doen. mejuffrouw Morgan „Een massa," mijnheer Bapchild. „Gij weet, dat ik als secretaresse van verschil lende vereenigingen, levendig belang stel in de behoeftige weezen en waduwen onzer gemeente. Nu heb ik van uw erfe nis gelezen en wetende dat u, zonder kind or kraai in de wereld, wel genegen zult zijn iets voor kinderen te doen, heb ik het gewaagd u te bezoeken en kom u thans vrageniets voor ons tewil len.... afzonderen, zooals zooveel rijke lui, tot wie ik hetzelfde verzoek reeds richtte, deden...." „Hm.... hm...." mompelde de jon- geheei „Wij hebben geldnood. Een lastig, wanhopig ding, mijnheer Bapchild vervolgde zij op lustigen toon en daar hij nog altijd niets zeide ging zij ern stiger voort „O, mijnheer B., hebt gij er ooit over nagedacht, hoeveel zegen en geluk gij in menig huisgezin zou kunnen brengen met een heel klein gedeelte van al uw rijkdom „Htn...." zei hij weer. „Ziet gij.... huwelijken maken weduwen en weezen. Wanneer alle inenschen zoo.... ver standig waren als u.... en ik.... en niet trouwden, zou er geen enkele wees en geen enkele weduwe meer zijn en vereeniging „O, mijnheer Bapchild," kreet Hei. verwij'tend. „Wat een saaie wereld zou het zijn, niets nders dan vervelende oude jongeheeren en oude. knorrige twist zieke Zij hield op „Is u knorrig, twistziek vroeg hij. Zij aarzelde, een weinig verschrikt over de wending, die het onderhoud genomen had „Neen Voelt tl zich vervelend vroeg zij. Een glimlach trok over zijn gelaat. „Welk recht hebt u mij dat te vragen," zei hij „Bella begon zich verlegen te gevoe len. Zij was niet op haar gemak en vrees de zich verpraat te hebben. „Neen, ik stem toe, dat ik er het recht niet toe heb Maar welk recht hebt u mij' te vragen of ik knorrig en twistziek ben." „Ik stem toe, üai ilt er net reen, niet toe had 1 Maar kom, laat ons opschieten en tot zaken overgaan U ziet er aller liefst uit, mejuffrouw Morgan „Zijn dai zaken Wel heb ik nu toch ooit, mijnheer.... 1" „Beslist „Ik zie niet in...." „Wacht één minuut, mejuffrouw Wij zijn oude bekenden en begrijpen elkan der. Mag ik vrij uit spreken Hij nam een courant op „Ik las daar juist van een bazaar tn Amerika en terwijl ik met u sprak, schoot mij iets te binnen. Gij hebt geld voor een liefdadig doel noodig. Een doel, dat u zeer lief en na aan het hart ligt I Neen, neen, ik ga u niet voorstellen een bazaar te houdenmaar ik wilde u een aar dig idee aan de hand doen Er is daar een dame. die tegen ontzet tend hoogen prijs.... kussen verkoopt. En zij schijnt er heel wat te verkoopen!" „Och. miinheer Banchild kussen ver koopen „Zeker. JNiemana die er iets vreeseiijks in vindt. Een gift van 100 pond is toch wel een kus waard dunkt mij Welnu, ik ben bereid voor 100 pond van u één kus te koopen Neemt gij het aan Bella stond op, vluchtte naar de deur, vergat haar parapluie en was in minder dan geen tijd op straat „Wat is er mijn kind vroeg haar tante verschrikt, toen Bella terugkwam en in een stoe' neerzonk Wat is er te- beurd Zij vei teide ue ueeic geacruederiis en senrikte nog eens van de ontzettende uit drukking op het gelaat harer tante toen zij de 1Ó0 pond noer-M" 100 Pond Toen zij een weinig van naar schrik bekomen was en kalm kon nadenken over het gebeurde, begon zij de 100 pond te betreuren. Zij had zichzelf belachelijk aangesteld, meende zij en begon zichzelf te verwijten dat zij het aanbod niet aan genomen had. Niemand had het behoe ven te weten en de 100 pond zouden m de kas zijn gestort en iedere weduwe ea wees zou er van geprofiteerd hebben 1 Zonde en jammer Zij had een slechten nacht, want de 100 pond wilden haar maar niet uit de gedachten Den volgenden morgen ontving zij een brief van Bapchild. Hij bood haar zijn excuses en deelde haar mede, dat zij haar parapluie vergeten had en dat hij het genoegen zou hebben haar om drie uui het vergeten regen scherm terug te brengen en dan eens persoonlijk haar vergiffenis af zou smee- ken Zij ontving nem aneen. Hij vroeg haar nederig excuus en be sloot „Mag ik op vergiffenis rekenen Bella trachtte verontwaardigd te kijken en antwoordde „Ik vond het geval heel vervelend, maar ik vergeef u." Zij wendde zich tot de deur om heen te gaan, maar hij voorkwam haar. „Mejuffrouw Morgan, gisteren kwam u tot mij om een zaak te bepleiten. Van daag kom ik met hetzelfde doel tot u Ik ben rijk, maar heb niemand om het te deelen. Gij vroeg mij gisteren.... of ik mij vervelend u bedoelde ellendig gevoelde. Ik beantwoord die vraag nu. Ik gevoel mij ellendig, omdat ik alleen ben. Wilt gij mijn rijkdom deelen en mij gelukkig maken „Ikbegrijp u mei. „Wij behoeven er geen doekjes om te winden, mejuffrouw Morgan. Ik kwam hier om u ten huwelijk te vragen. Wij zijn geen vreemden voor elkander en ik heb u reeds langen tijd gadegeslagen en u bewonderd 1 Ik begon gisteren reeds over dit onderwerp.... maar. gij liep boos heet, wilt gij miin vrouw ...-„i zijn, zeg ja. Het is „ci neel plotseling. Zeg, dat gij mij gelukkig wilt maken, Bella.... ik u de mijne noemen „Ja. Ik stem toe." zei beiia ioi uen vrouwenhater,.... „op één voorwaarde, dat de eerste kusbetaald wordt ten voordeeie van de arme weduwen en wee zen. Hoeveel biedt gii „Duizend pond „Daal kunt ge ei aen voor krijgen 1" EEN HAASTIGE DOKTER, Een geneesheer met een uitgebreide praktijk, had de gewoonte, zijn patiënten haastig te behandelen. Toen hij eens een zieke verzocht de tong uit te steken, sprak de patiënt: ,.Op één voorwaarde, dokter." „En die is „Dat gij niet wegloopt, vcor en aleer ik de tong weer heb teruggetrok ken." in ae sociëteit van hef landstadje Hontdal, waren de kantoorbedienden en handelsreizigers uit de plaats gewoon 's Woensdagsavonds bijeen te komen. De gebeurtenissen van den dag werden daar besproken en niet zelden door den bril der kritiek bekeken, terwijl meermalen bleek, dat ook de club hare politieke tinnegieters had. Men wist op een haar te vertellen, wat de gekroonde hooiden en diploma ten in Europa en daar buiten, in 't schild voerden, en alle soortgelijke interessan te onderwerpen meer kwamen er aan de orde Niet altijd echter ware de gesprekken aan dergelijke zaken gewijd; er werd ook meermalen iets besproken, dat min der onschuldig was en zonder eenige schade nad kunnen achterwege blijven. Op den laatsten Woensdag van Maart was 't al een heel erge saaie boel in de club. Niemand sprak meer dan hoog noodig Was. Of 't gure weer daar buiten ook in vloed uitoefende op de jonge mannen in de soos die anders levenslustig en ge zellig van aard waren, is volstrekt niet onmogelijk. De scherpe Noordenwind dreef dichte sneeuwbuien voor zich heen „Zoolang die Noordsche kapelletjes nog vliegen," sprak een der societeits- leden, „blijft het een vervelende boel!" „Vroolijk ons dan wat op door een kersversche ui of verzin een grap," her nam een ander. „Maak maar 'n begin," zei weer de eerste spreker, „dan zal ik eens probee- ren of ik ook wat liegen kan." „Als 't maar interessant is," merkte een derde op, „want hier onder ons is 't een suffe, saaie boel; de beelden uit 't Panopticum zijn vroolijke pretmakers bij ons vergeleken." „Och," hernam Anton Binkers, een der joviaalste jongelieden, die de twij felachtige eer genoot de meeste beren te hebben van alle andere clubleden „och, er zou nog wel iets te bedenken zijn." „Weet jij dan iets?' „Ik wel, en iets heel grappigs ook." „Probeer maar niet geld van ons te leenen," repliceerde een der jonge man nen, op meer duidelijken dan heuschen toon „jou grappen kosten ons gewoonlijk geld," liet hij er op volgen. „Die paar centen, die jij mij geleend heb, krijg je nog voor April terug," zei Anton eenigszins geraakt. „Maak je nu maar niet dik," hernam hij, die Anton in zijn zwak getast had; „vertel liever eens wat grappigs. „Dat wil ik, maar eerst moeten jullie allen op hand en mond beloven, dat je alles stipt geheim zult houden." „Wij zweren geheimhouding," klonk 't rondom den spreker, terwijl ailen de stoelen nieuwsgierig naderbij schoven. „Luister dan!" begon Anton; „ik weet een kostelooze Aprilgrap, waarmede wij op zijn minst de halve stad zullen fop pen. Wij laten een advertentie plaatsen in de „Houtdaler Nieuwsbode," waarin aangekondigd wordt, dat de wereldbe roemde hardlooper Alexander Filippo, hier den 1 April, precies 's-namiddags te 4 ure van zijne kunsten zal vertooncn op bel marktplein „Aangenomen! Mooi gevonaen Bravo! klonk 't door de sociteitszaal. ,,'t Zou goed zijn om 'n stuk of twintig groote biljetten te laten drukken en die op de voornaamste punten van de stad, vooral in de nabijheid van het markt plein aan te plakken „Alles goed en wel," sprak Antoon, „maar je kent het veelzeggende liedje: „wie zal dat betalen, zoete lieve Ger- ritje „Och, als wij dat onucr elkaar bekos tigen, kan bet op zijn hoogst 'n kwartje voor ieder van ons bedragen." Allen verklaren zich bereid om hun Bandeel in de onkosten te zullen betalen. Men zou de advertentie den volgenden dag aanbieden en tevens de biljetten doen drukken. Alles was dan voor den laatsten Maart gereed, juist op den Marktdag, zoodat de publiciteit dan algemeen genoeg ver spreid kon geacht worden Het binnentreden in de zaal van den be diende van den societcitshouder maakte aan de verdere dcliberatiën een einde. ^en gebruikte nog iets en toog toen heen, na dc afspraak den volgenden dag alles verder in orde ie zullen brengen. Dit <t"" 1 den tijc' Aan een uer uiu«ui.„ ncmavcn van den ontwerper van hel plan, werd bij lo ting de zorg voor de advertentie en de aanplakbiljetten opgedragen. Dit jonge mensch bad echter het onge luk om in weinig gunstiger positie te verkeeren wat den staat zijner geldmid delen betrol dan Anton. Hij schreef dus een briefje aan dien vriend, met verzoek om het hem toege wezen deel van hem te willen overne men Juist wilde Anton gevolg aan die op dracht gaan geven toen hij bij 't verlaten zijner woning den kleermaker Naaldman tegen 't lijf liep. De eerzame tailleur, gedachtig aan het bekende „aanzien doet gedenken," en die reeds zoo dikwerf met mooie praatjes was afgescheept, verzuimde niet van de gelegenheid gebruik te maken om zijn hardnekkigen débiteur eens aan den pols te voelen „Ha," riep baas Naaldman uit: „dat treft zoo mooi als ,'t maar kan; ik was juist op weg naar u toe. Er moet nu eens een eind aan komen Je hebt zeker wel twintig malen be loofd, om mij voor Maart tenminste iets te zullen afbetalen Je hebt verzuimd aan je belofte te voldoen. Als je nu voor 15 April niet minstens één vierde gedeelte van mijne vordering voldoet stuur ik je den deurwaarder op je dak of presenteer mijn rekening in de „Houtdaler Nieuws bode" te koop." „Kom, kom, mijnheer Naaldman," repli ceerde Anton; „zoo onmenschelijk zult u toch niet zijn!" „Onmenschelijk of niet, als je langer in gebreke blijft aan je verplichtingen te voldoen, zal ik weten, welken weg ik heb te bewandelen." Onderwijl de kleermaker hem dreigend toeriep, verhelderde eensklaps Antons voorhoofd. Naar 't scheen was hem een reddende gedachte ingevallen. „Mijnheer Naaldman," sprak de jonge man; „zie eens naar mijn overjas. Er zijn nog in 't geheel drie knoopen aan; ook de knoopsgaten dienen gerepareerd te worden. Wees zoo goed dit karweitje nog voor mij op te knappen. Ik zal in dien tusschentijd trachten eenig geld bij el kaar te krijgen om u een deel van uw re kening te voldoen, en laat je zoolang de overjas houden- i» rlan ook eenige zekerheid 't Scheen 01 01 oaas met dit voorstel ecnigermate genoegen nam. Gedachtig aan 't spreekwoord: „beter een half ei dan een leege dop," zei hij: „nu, goed! ik neem genoegen met je voor stel; geef de jas maar hier!" „Maar ik kan mij toch niet op straat van mijn overjas ontdoen." „Daar is iets op te vinden; loop maar even een paar straatjes mee om, dan zijn wij aan mijn woning. Wal u op straat be zwaarlijk valt, kan daar gemakkelijk ge schieden," voegde de kleermaker, zijn of fer toe, wel wetende, dat de jas hem an ders vooreerst niet gebracht zou worden, als hij nu den jongen man Hel gaan. Anton zag zich genoopt „bonne mine a mauvais jeu" te maken, en volgde zijn hardnekkigen schuldeischer op den voet. Weinige minuten later had de jonge man gelegenheid om te iilosofeeren over het onaangename van een wandeling tn Maart, zonder overjas. Met haastige schreden stapte hij voort naar de drukkerij van „De Houtdaler Nieuwsbode." Spoedig had hij een onderhoud onder vier oognn met den uitgever. Hij kreeg onbeperkt crediet. Den volgenden dag kondigde het stads- orgaan met vette letters aan dat op den len April a.s. de wereldberoemde hard looper Alexander Filippo precies te 4 uren zou beginnen om twintiginaleii ach tereen het marktplein rond te loopen. Tevens las men dezelfde aankondiging met nog grootere letters op reusachtige, gekleurde biljetten, die overal door dc stad, en vooral in de nabijheid van het marktplein aangeplakt waren. Dit marktplein was vrijwel regelmatig vierkant en besloeg een oppervlakte van duizend vierkante meters. Onderwijl Anton zich met den druk ker onderhield, was Naaldman al op de snijderstafel gesprongen om 't karweitje op te knappen. Er was wel zooveel haast niet bij, doch 't werk was schaars en daarbij dacht dc tailleur: „af is ai!' Terwijl de kleermaker onwillekeurig zijn hand in een der zijzakken van het kleedingstuk stak. voelde hij een stukie papier. Spoedig was 't uit elkaar gevouwen en bleek het een blief te zijn van dezen in houd: „Amice! Ofschoon in de club mij is opgedragen voor de zorg der adver tentie en biljetten, in zake den hardloo per, de noodige maatregelen te beramen, Is mij dit niet wel mogelijTc, om de een voudige reden, dat ik bij den drukker al even weinig crediet heb als bij eenen anderen leverancier. Naar ik meen, staat gij bij den uitgever van de Houtdaler Nieuwsbode niet in 't krijt, derhalve zoudt ge mij 't genoegen kunnen doen, u met dit deel der werk zaamheden te belasten. Voldoe s.v.p. aan mijn verlangen en zorg voor de advertentie en de biljetten. De door u ontworpen Aprilsgrap mag niet mislukken. Indien 't weer wat mee werkt, zullen ongetwijfeld duizenden te vergeefs staan te wachten op den hard looper, die niet verschijnt. Veel succes van de grap. Groetend, t. t. Karei Kaufer, „Hé, dacht Naaldman: „de jongelui schijnen een grap op 't oog te hebben, wij willen afwachten en zwijgen." Terwijl hij dit halfluid mompelde, stak hij 't gevonden briefje in zijn vestzak. Toen de kleermaker de stedelijke cou rant in heinde kreeg en de advertentie las, was hij natuurlijk terstond op de hoogte der geheele historie Toch nam hij zich voor nog niets te laten blijken, maar op den len April op den bepaalden tijd even kalm naar 't marktplein te gaan, als tal van anderen. De biljetten trokken wel de aandacht, in-de stad werd over bijna niemand an ders gesproken, dan over den hardloo per, wiens naam, zonderling genoeg, nie mand zich herinneren kon, ooit vroeger te hebben gelezen De eerste van grasmaand verscheen, en wel met zonneglans en licht. Duizenden nieuwsgierigen, zoowel uit de stad als uit Houtral's omstreken, be wogen zich in de nabijheid van het marktplein. Niemand had zeits het flauw begrip cf vermoeden, dat hij de dupe van een Aprilgrap zou zijn. Een slechts wist er alles van, n.l. de leuke kleermaker Ook de clubleden bewogen zich tus- schen de wachtende menigte in. Om geen argwaan te wekken, hadden de jongelieden de afspraak gemaakt niet bij elkander te gaan staan, maar in groep jes van twee en drie verdeeld, rond te wandelen Anton stond vlak bij het hek, dat het plein omgaf, met den vriend naast zich, voor wien hij de zorg der biljetten enz. had overgenomen. De ontwerper van de grap was niet weinig verheugd dat het weer zooveel zachter was geworden en de behoefte aan een overjas niet zoo voelbaar maakte als voor een paar dagen. Hij verlustigde zich in zijn aanvanke lijk succes. 't Was inmiddels vier uur geworden, en nog altijd verscheen er niemand, die naar een hardlooper geleek. De menigte werd ongeduldig en begon te mopperen. Allengs werd de ontevredenheid door krasser uitdrukkingen kenbaar gemaakt. Anton, met zijn confraters, hadden in- tusschen dol veel schik om het welgeluk- ken van de grap. Toen het kwartier over vieren gewor den was, trad de kleermaker Naaldman vooruit en drong in Anton's onmiddel lijke nabijheid door. „Zou 't niet haast tijd worden om te beginnen?" vroeg Naaldman fluisterend. „Waarmee?" klonk Anton's weder vraag. „Wel niet 't karaloopenl" „Maar wat gaat mij dat aan?" „Je hebt een mooie grap verzonnen; maar ik duld niet, dat het publiek op die wijze gefopt wordt." „Ik begrijp je niet." „Dan dien ik wel wal duidelijker te spreken: gij met andere clubleden hebt die grap van den hardlooper uitgedacht." „Je raaskalt!" „Best mogelijk; maar laat ik je nog even dit zeggen; vergeet nooit om de briefjes uit je zakken te nemen, als je een jas in reparatie geeft." Anton verbleekte. Het gemompel der gefopte toeschou wers werd dreigend, en 't was te voor zien, dat 't slecht met hem zou afloopen, als 't publiek er achter kwam, wie 't zoo bij den ueus had gehad. Zoodra 't fluisterend gesprek tusschen Naaldman en Anton was begonnen, had de metgezel van den kantoorbediende een goed heenkomen weten te vinden. Ook de jonge man zelf zou gaarne zijn weggevlucht, doch dc kleermaker raadde zijn bedoelingen en hield hern goed in 't oog 4608011.' zei Anton: „wat weet ik van briefjes?" ,,!k des te meer," was het antwoord; „luister maar evenl" Bij dfe woorden had Naaldman het on gelukkige geschrift te voorschijn gehaald- Hij las: „De door li ontworpen April grap mag niet mislukken." „Verraad mij niet, Naaldmanl" zuchtte de jonge man, overtuigd als hij was, dat langer ontkennen niets meer zou kunnen uitwerken. ,,'k Zal niets zeggen," hernam de on- verwurmbare kleermaker; „maar geloo- pen worden zal er." „Door wien?" „Wel door u zelf, als er geen andere hardlooper bij de hand is." „Maar man, wees toch verstandig!" „Dat ben ik; maar loopen. zal je." „Baas Naaldman. laat mij door; ik moet naar huis!" „Straks als je werk af is; eerder laat ik je niet gaan!" Intusschen lieten zich uit de menigte ontevreden stemmen hooren, die weinig goeds voorspelden. „Ze moesten hem ophangen!" roepen sommigen. „Als wij den kerel hadden, die ons zoo bedrogen heeft verscheurden wij hem." Zoo getuigde weer een andere geest onder de ontevredenen „Zal je loopen of moet ik verklappen?" vroeg de kleermaker weer. „Mensch, wees toch verstandig," smeekte de jonge man in dc uiterste ver twijfeling; „zeg niets, anders vermoorden zij mij!" „Als je niet loopt, vertel ik alles; ik zal nooit gedoogen. dat zooveel menschen door jou en je lieve kameraden voor den mal worden gehouden „Naaldman, laat mij gaan, en ik be zweer je, dat ik je morgen je rekening zal betalen „Dat heb je al zoo vaak beloofd, maar nu laat ik mij met geen praatjes meer afschepen; ik zal zelf wel zorgen, dat ik betaald krijg, wat ik van ie te vorderen heb. Anton wist niet, wat hij hierop zeggen zou. 't Koude zweet parelde hem op 't voorhoofd. „Kom, 't publiek is ongeduldig; 't is half vijf; zal je loopen, ja of neen?" Nog altijd stond dc jonge man besluiteloos. Eensklaps stak Naaldman zijn arm door dien van Anton en hield met stentorstem deze oratie „Geachte burgers van Houtdal en om streken. Fk heb de eer u hier de lang verbeide hardlooper Alexander Filippo voor te stellen. Hij heeft uw geduld tang op de prpef gesteld, doch dit werd veroorzaakt, door dien hij op de komst van het edelacht baar hoofd dezer gemeente wachtte. Eerst zoocven vernam hij, dat onze ge achte burgemeester uit de stad is. Nu zal bij terstond zijn kunst aan U vertoonen Volgens het programma, zai monsieur Fiiippo twingmalen rondom het markt plein draven Nu wendde hij zich tot den pseudo- hardlooper en zei „Reik mij maar even je hoed, jas, en vast aan. en laat zien wat je kunt 't Publiek mag geen sec«»> de langer wachten Anton, eerst voornemens zich dod de vlucht te redden, had zich werktuige lijk jas en vest laten uittrekken. Toen nam de onverbiddelijke tailleur hem den hoed van 't hoofd en duwde Anton op het plein. 't Publiek was eenigszins ontstemd, dat de man zoo in gewoon costuum zijn kunsten zou vertoonen. Dit streed tegen de gebruiken der meest gerenommeerde hardloopers. Besluiteloos stond de jonge man op het marktplein, met de lippen spijtig op el kaar geklemd. „Begin je haast," riep een straatjongen. Mot je soms eerst gesmeerd wor den? klonk liet van 'n anderen bengel, terwijl hij een sinaasappelschil wierp naar den hardlooper tegen wil en dank. Hoeveel strijd het Anton ook kostte, hij zag maar al tc duidelijk, dat hij zich in het onvermijdelijke had te schikken. Daarop begon hij eerst op een drafje en toen barder het marktplein rond tc draven. Dc weinigen, die hem kenden, gaap ten hem in de uiterste verbazing aan, terwijl zij, die hem niet kenden, den hardlooper aanmoedigden, door te roe pen: „harder, harder!" oi „houd je goed! Vooruit maar," enz. Zeven malen was dc jonge man, die bijna van ergernis en woede stikte, hel marktplein rondgehold Naaldman, die onderwijl dc kleeding- stukken van zijn slachtoffer aan een kennis in bewaring had gegeven, ging met Ant.n's hoed bij de menigte rond, terwijl hij sprak: „wees nu eens niet karig, da- nies en heeren. '1 Is voor iemand, die niet eens in staat is zijn overjas, die bij den kleermaker in reparatie is, te beta-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 12