RUITEN VERWACHTi*NG
EEN HARDLOOrER
den dief te bemerken en hein als het mo
gelijk was op heeterdaad te betrappen.
Door de dikke duisternis was het mij
onmogelijk den man te zien, die het le
ven veroorzaakt had; misschien ook kon
het wel een diei geweest zijn. Daar .k
niets meer hoorde begon ik te gelooven,
dat het een vogel geweest was in de tak
ken van een boom.
Plotseling werd de geheele omtrek ver
licht door een felle bliksemstraal en nu
zag ik iets, dat ik niet goed beschrijven
kan; was het een mensch, een dier, of
wel eenig voorwerp?
Ik stond op, ik luisterde; geen enuel
nieuw geraas verbrak de stilte van den
nacht meer De eene bliksemstraal volg
de op de andere; het voorwerp, dat ik
gezien had, was nu verdwenen.
Er verliep een half uur, een uur. Ik
dacht er aan, weer naar bed te gaan.
toen een nieuwe bliksemstraal mij iets
Vlak onder het raam deed zien. Een en
kel oogenblik dacht ik, dat dit voorwerp
op een menschelijke gedaante geleek, op
den Indiër!
.'daar deze gedachte leek mij toch al te
dwaas. Kon een deftig en waardig per
soon, zooals Zémide was de afstam
meling, zooals hij mij eens zelf gezegd
had, van een Indischen vorstenstam
kon die kippen en eieren van den her
bergier stelen?
Mijn verbeelding had mij zeker parten
gespeeld. Ik had slaap en 'k zat zeker
half te droomen.
Den volgenden dag verscheen juffrouw
Owenson niet in onze kamer; zij liet vra
gen, hoe het met Cecilia was en noodigde
ons uit voor een wandeling naar een
ruïne, die zij wilde nateekenen; zij ver
zocht ons ook, ons vischtuig mede <.e
brengen, opdat wij dicht bij de rivier
zouden zijn.
Ik kan mij deze wandeling nog zeet
goed herinneren. Mathilde was weer even
opgeruimd als gewoonlijk, en de bosschcn
die wij doorgingen weerklonken van ons
vroolijk gelach. Het was een prachtige
dag. De zon scheen en er was geen wolk
je aan den blauwen hemel. De lucht was
bezwangerd met den geur van duizenden
bloemen. Wij leken op echte kinderen;
men plukte met volle handen de kleine,
in het wild groeiende bloempjes, en als
een van ons een wetenschappelijke op
merking in het midden bracht, deed de
heldere lach der beide anderen hem blo
zen over zijn pedanterie.
Wij vingen eenige karpers en Mathilde
teckende de ruine, die haar zoo bekooid
had, terwijl wij vroolijk met elkander
praatten. Daarna gebruikten wij een lunch
in het lage gras
Toen wij weer in het dorp terugkwa
men, zei juffrouw Owenson ons, dat zij
zoo moe was, dat zij ons dien avond niet
ontvangen kon. Zij was van plan, zeide
zij, zich in haar kamer op te sluiten, om
beter uit te rusten, zoodra zij gedineerd
zou hebben.
Ik zag dat zij onder het spreken naar
het raam van de kamer keek, waar de
kleine zieke lag en waarvoor de stores
waren neergelaten. Op hetzelfde oogen
blik lichtte een hand een punt van deze
store op en bet gele, magere gelaat van
mevrouw Marsch werd zichtbaar; zij keek
ons lachend aan. Hoewel het raam geslo
ten was, zag ik, dat de oude dame een
doordringenden blik op Mathilde ves
tigde, met een hoofdbeweging, die mijn
Verwondering opwekte
„Vaarwel," sprak Mathilde plotseling,
„tot morgenavond dus, dan zie ik u lei
den, zooals afgesproken weer bij mij."
En zich omkeerend, liep zij vlug den tuin
door en ging haar woning binnen.
Wij hadden dien dag geen gelegenheid
meer, mevrouw Marsch te zien. Er was
een mooi stuk in den schouwburg te L.
aangekondigd, en wij vertrokken ter
stond, met het voornemen in de stad te
dineeren en er waarschijnlijk ook den
Dacht door te brengen.
XIV.
Wij vonden te L. aangename ver
strooiing genoeg.
Charles ontmoette er twee vrienden;
na afloop van den schouwburg soupeer
de men en wij bleven tot één uur bij el
kander, eer wij er aan dachten onze le
gersteden op te zoeken.
Den volgenden dag gebruikten wij
samen het ontbijt weer, en Charles'
vrienden hielden ons zoo lang op, dat
het 's avonds al zes uur was, voor wij
weer in het dorp aankwamen. Op de ta
fel in het salon lag een van deze gepar
fumeerde briefjes, die wij beiden met
zooveel genoegen lazen en dat Gaunt
terstond opnam.
Het was van Mathilde, die er in mee
telde, dat ze zich ongesteld gevoelde
en ons daarom dien avond niet, zooals
was afgesproken, zou kunnen ontvangen.
Verder luidde hef schrijven woorde
lijk
„Mijnnetr Gaunt, ais u tot de ontdek
king komt wat er tijdens uw korte af
wezigheid gebeurd is, zult u zeker wel
zeer boos op me zijn, maar wil van mij
de verzekering aannemen, dat ik niet an
ders handelen kón, dan ik deed. Het doel
waarvoor ik naar dit dorp kwam, dat cp
zichzelf voor mij alle aantrekkelijkheid
miste, en waarom ik uw vriendschap heb
gezocht, is nu bereikt Ik weet, dat ik er
u persoonlijk geen schade door toebreng,
anders zou ik misschien toch nog op het
laatste oogenblik zijn teruggedeinsd.
De papieren zijn echter voor iemand
die mij liever is dan mijn leven, van
zóó onschatbare waarde, dat ik terwille
van hem niet voor mijzelf er toe
gekomen ben, uw vriendschap te misbrui
ken Reken het mij niet te zwaar aan,
en geloof mij, als ik u zeg, dat ik zelf
het meest er onder lijd, dat ik juist u dit
heb moeten aandoen.
Vaarwel
M- O."
Charles en ik keken eilcaar aan.
Wat beteekende dit? Waar doelde zij
op? Over welke papieren had zij het
toch?
Geen van ons beiuen konaeri begrijpen
wat zij bedoelde, waar zij op zinspeelde.
Op iets dat tijdens onze afwezigheid
was gebeurd. Maar wat kon dit zijn?
i erwijl wij dit elkaar afvroegen,
sprong Charles op en trok de deur
open die toegang gat tot zijn kleine bi
bliotheek-kamertje en verdween daarin.
Slechts enkeie oogenblikken bleef hij
weg. Met doodsbleek gelaat kwam hij
weer bij mi) terug en viel in een stoel
neer, terwijl Hij uitriep:
„Het kistjel"
„Wat is er toch? Welk kistje?" vroeg
ik.
„nel riisijc met de familiepapieren -
het Indische kistje wèg
„Wat? Hou Mathilde
„Ge.en twijiei aan, zij heeft het kistje
weggenomen, waarin uiterst belangrijke
papieren geborgen waren, die betrekking
>heobeu op ae familie-omstandigheden
van Cecilia. Waar is mevrouw marsch?
Gauw, roep mevrouw Marsch. misschien
dat die ons iets naders kan vertellen,
wanneer ze hier geweest is
lk opende de deur van de ziekenka
mer en riep zacht haar naam.
Bijna onmiddellijk trad zij bij ons ia de
kamer. Zaj zag er ernstig en vertoornd
uit, maar zonaer daar op te letten vroeg
ik haar, hoe liet met ons kleine patiëntje
was, terwijl Charles tegelijkertijd vroeg,
wie ol het briefje gebracht had, dat hij
op de tafel had geondeir en of er mis
schien een dame was geweest om hem te
spreken.
Met een ongeuuiaig geoaar maakte zij
een einde aan ons gevraag en zich tot
Gaunt wendend, zei ze op heftig verwij
tenden toon:
„Charles Gaunt, dat had ik nóóit van
je verwacntl"
Ik daent dat de oude vrouw doelde op
ons wegblijven gedurende den nacht en
ik voeiae me weer als een kleine jongen,
die beknort wordt, omdat hij te laat is
thuisgekomen.
Maar daaraan scheen Charles met te
denken en hij vergenoegde er zich mee,
mevrouw Marsch met vragenden blik aan
te zien.
Op oenzeitden verwijtenden toon Ver
volgde deze;
„z-ou je mij misschien ook willen zeg
gen, hoe je er toe gekomen bent, om te
gaan met mevrouw Huntingdon, of liever
met de dame, die zich dezen naam we
derrechtelijk toeeigent."
„Mevrouw Huntingdon," riep Charles
uit, wat drommel wil u daarmee zeggen?
Ik heb deze vrouw nog nooit van mijn
leven gezien."
„Kom, kom, Charles schreeuw nu niet
als een bezetene, en doe maar geen moei
te om de waarheid te ontkennen," ant
woordde mevrouw Marsch op minachten
den toon.
Er scheen Charles plotseling een licht
op te gaan, hij stond op, greep de oude
dame, die geheel verwonderd was, bij
den arm, zeggende:
„Zou dit jonge meisje de vrouw zijn van
Henri Huntingdon?"
Mevrouw Marsch haalde de schouders
op.
„Ik weet wal ik zeg."
„Maar zij, Mathilde Owenson, weet u
wel zeker dat deze de vrouw is, over
wie gij spreekt? U vergist tl misschien
is het niet?"
„Mathilde Owenson? Ik spreek van de
dame, met de witte neteldocksche japon,
van wie tl gisteravond afscheid nam. Van
mevrouw Huntingdon, die ik met een en
kelen blik herkend heb. Wat is zij hier
komen doen?"
Wordt voortgezet.
jobut Collins, den lOden No
vember 1.1. overleden, beeft als zijn exe
cuteur, SamueJ Bapchild, zijn neef aan
gewezen en hem zijn gansche vermogen,
hetwelk geschat wordt op 35000 pond
sterling, nagelaten
Bella Morgan zag even over de cou
rant naar haar tante een eerbiedwaar
dige oude vrijster en begon
„O, tantetje, denk eens, die rijke mijn
heer Bapschild weer in het bezit van een
nieuwe erfenis Wat zou die man ont
zettend veel goed in de wereld kunnen
doen Wat zou hij ons weeshuis en het
weduwenfonds kunnen steunen 1"
„Ach ja," zuchtte haar tante „Maar je
weet zelf hoe behoedend hij is en hoe
ontzettend zuinig. Lees liever wat anders
kind
Terwijl zij vooruas, kiouk haar nog
telkens het courantenartikeltje over Bap-
child's vermogen in de ooren.
„Tantetje 1" riep zij ten laatste.
Haar tante, die over haar breiwerk heen
dommelde schrikte wakker.
„Tantetje, ik denk er over dien man
eens te gaan bezoeken
„Wien
„Wel, Bapchild
Haar tante schudde het hoofd.
,,'f Baat <e niets. kind. niets Geheel
nutteloos
„Maar tantetje, denk eens aan den
strengen winter en de arme weduwen."
zei Bella nadenkend.
„Ja, en denk eens aan zijn verhard
hart, een steen is er nog Heilig bii was
het korte antwoord.
„Welnu, des te meer denk ik er over
een poging aan te wenden om hem zach
ter te stemmen. Morgen zal ik het pro-
beeren. Ik beu er op voorbereid, dat ik
afgescheept zal worden, dus het kan niets
anders dan meevallen."
Haar tante zuchtte een diepe zucht,
maar ze benam haar moed niet.
Den volgenden dag verschrikte Bella
haar tante, toen zij gekleed beneden
kwam om den heer BarvhiM een bezoek
te gaan brengen
Zij had zich mooi gemaakt. Zij was be
sloten te slagen en ze had echt vrou
welijk het verstandig geoordeeld wat
werk van haar toilet te maken, want
wanneer een vrouw er aantrekkelijk uit
ziet, slaagt zij in de meeste gevallen
De heer Bapchild was thuis en ont
ving haar met een beleefde buiging.
Vriendelijk bood hij haar een stoel
„Ik gevoel mij zeer gevleid door uw
bezoek." merkte de oude -ongeheer
hij was misschien acht-en-dertig jaar
hoffelijk op. „Wat mag ik voor doen.
mejuffrouw Morgan
„Een massa," mijnheer Bapchild. „Gij
weet, dat ik als secretaresse van verschil
lende vereenigingen, levendig belang stel
in de behoeftige weezen en waduwen
onzer gemeente. Nu heb ik van uw erfe
nis gelezen en wetende dat u, zonder
kind or kraai in de wereld, wel genegen
zult zijn iets voor kinderen te doen, heb
ik het gewaagd u te bezoeken en kom u
thans vrageniets voor ons tewil
len.... afzonderen, zooals zooveel rijke
lui, tot wie ik hetzelfde verzoek reeds
richtte, deden...."
„Hm.... hm...." mompelde de jon-
geheei
„Wij hebben geldnood. Een lastig,
wanhopig ding, mijnheer Bapchild
vervolgde zij op lustigen toon en daar
hij nog altijd niets zeide ging zij ern
stiger voort
„O, mijnheer B., hebt gij er ooit over
nagedacht, hoeveel zegen en geluk gij
in menig huisgezin zou kunnen brengen
met een heel klein gedeelte van al uw
rijkdom
„Htn...." zei hij weer. „Ziet gij....
huwelijken maken weduwen en weezen.
Wanneer alle inenschen zoo.... ver
standig waren als u.... en ik.... en
niet trouwden, zou er geen enkele wees
en geen enkele weduwe meer zijn en
vereeniging
„O, mijnheer Bapchild," kreet Hei.
verwij'tend. „Wat een saaie wereld zou
het zijn, niets nders dan vervelende
oude jongeheeren en oude. knorrige twist
zieke
Zij hield op
„Is u knorrig, twistziek vroeg hij.
Zij aarzelde, een weinig verschrikt over
de wending, die het onderhoud genomen
had
„Neen Voelt tl zich vervelend
vroeg zij.
Een glimlach trok over zijn gelaat.
„Welk recht hebt u mij dat te vragen,"
zei hij
„Bella begon zich verlegen te gevoe
len. Zij was niet op haar gemak en vrees
de zich verpraat te hebben.
„Neen, ik stem toe, dat ik er het recht
niet toe heb Maar welk recht hebt u
mij' te vragen of ik knorrig en twistziek
ben."
„Ik stem toe, üai ilt er net reen, niet
toe had 1 Maar kom, laat ons opschieten
en tot zaken overgaan U ziet er aller
liefst uit, mejuffrouw Morgan
„Zijn dai zaken Wel heb ik nu toch
ooit, mijnheer.... 1"
„Beslist
„Ik zie niet in...."
„Wacht één minuut, mejuffrouw Wij
zijn oude bekenden en begrijpen elkan
der. Mag ik vrij uit spreken Hij nam
een courant op
„Ik las daar juist van een bazaar tn
Amerika en terwijl ik met u sprak, schoot
mij iets te binnen. Gij hebt geld voor een
liefdadig doel noodig. Een doel, dat u
zeer lief en na aan het hart ligt I Neen,
neen, ik ga u niet voorstellen een bazaar
te houdenmaar ik wilde u een aar
dig idee aan de hand doen
Er is daar een dame. die tegen ontzet
tend hoogen prijs.... kussen verkoopt.
En zij schijnt er heel wat te verkoopen!"
„Och. miinheer Banchild kussen ver
koopen
„Zeker. JNiemana die er iets vreeseiijks
in vindt. Een gift van 100 pond is toch wel
een kus waard dunkt mij Welnu, ik
ben bereid voor 100 pond van u één kus
te koopen Neemt gij het aan
Bella stond op, vluchtte naar de deur,
vergat haar parapluie en was in minder
dan geen tijd op straat
„Wat is er mijn kind vroeg haar
tante verschrikt, toen Bella terugkwam
en in een stoe' neerzonk Wat is er te-
beurd
Zij vei teide ue ueeic geacruederiis en
senrikte nog eens van de ontzettende uit
drukking op het gelaat harer tante toen
zij de 1Ó0 pond noer-M"
100 Pond
Toen zij een weinig van naar schrik
bekomen was en kalm kon nadenken over
het gebeurde, begon zij de 100 pond te
betreuren. Zij had zichzelf belachelijk
aangesteld, meende zij en begon zichzelf
te verwijten dat zij het aanbod niet aan
genomen had. Niemand had het behoe
ven te weten en de 100 pond zouden m
de kas zijn gestort en iedere weduwe ea
wees zou er van geprofiteerd hebben 1
Zonde en jammer
Zij had een slechten nacht, want de
100 pond wilden haar maar niet uit de
gedachten
Den volgenden morgen ontving zij een
brief van Bapchild.
Hij bood haar zijn excuses en deelde
haar mede, dat zij haar parapluie vergeten
had en dat hij het genoegen zou hebben
haar om drie uui het vergeten regen
scherm terug te brengen en dan eens
persoonlijk haar vergiffenis af zou smee-
ken
Zij ontving nem aneen.
Hij vroeg haar nederig excuus en be
sloot
„Mag ik op vergiffenis rekenen
Bella trachtte verontwaardigd te kijken
en antwoordde
„Ik vond het geval heel vervelend,
maar ik vergeef u."
Zij wendde zich tot de deur om heen te
gaan, maar hij voorkwam haar.
„Mejuffrouw Morgan, gisteren kwam
u tot mij om een zaak te bepleiten. Van
daag kom ik met hetzelfde doel tot u
Ik ben rijk, maar heb niemand om het te
deelen. Gij vroeg mij gisteren.... of ik
mij vervelend u bedoelde ellendig
gevoelde. Ik beantwoord die vraag nu.
Ik gevoel mij ellendig, omdat ik alleen
ben. Wilt gij mijn rijkdom deelen en mij
gelukkig maken
„Ikbegrijp u mei.
„Wij behoeven er geen doekjes om te
winden, mejuffrouw Morgan. Ik kwam
hier om u ten huwelijk te vragen. Wij
zijn geen vreemden voor elkander en ik
heb u reeds langen tijd gadegeslagen en
u bewonderd 1 Ik begon gisteren reeds
over dit onderwerp.... maar. gij liep
boos heet, wilt gij miin vrouw
...-„i zijn, zeg ja. Het is
„ci neel plotseling. Zeg, dat gij mij
gelukkig wilt maken, Bella.... ik
u de mijne noemen
„Ja. Ik stem toe." zei beiia ioi uen
vrouwenhater,.... „op één voorwaarde,
dat de eerste kusbetaald wordt ten
voordeeie van de arme weduwen en wee
zen. Hoeveel biedt gii
„Duizend pond
„Daal kunt ge ei aen voor krijgen 1"
EEN HAASTIGE DOKTER,
Een geneesheer met een uitgebreide
praktijk, had de gewoonte, zijn patiënten
haastig te behandelen. Toen hij eens een
zieke verzocht de tong uit te steken, sprak
de patiënt: ,.Op één voorwaarde, dokter."
„En die is „Dat gij niet wegloopt, vcor
en aleer ik de tong weer heb teruggetrok
ken."
in ae sociëteit van hef landstadje
Hontdal, waren de kantoorbedienden en
handelsreizigers uit de plaats gewoon
's Woensdagsavonds bijeen te komen. De
gebeurtenissen van den dag werden daar
besproken en niet zelden door den bril
der kritiek bekeken, terwijl meermalen
bleek, dat ook de club hare politieke
tinnegieters had.
Men wist op een haar te vertellen,
wat de gekroonde hooiden en diploma
ten in Europa en daar buiten, in 't schild
voerden, en alle soortgelijke interessan
te onderwerpen meer kwamen er aan de
orde
Niet altijd echter ware de gesprekken
aan dergelijke zaken gewijd; er werd
ook meermalen iets besproken, dat min
der onschuldig was en zonder eenige
schade nad kunnen achterwege blijven.
Op den laatsten Woensdag van Maart
was 't al een heel erge saaie boel in de
club.
Niemand sprak meer dan hoog noodig
Was.
Of 't gure weer daar buiten ook in
vloed uitoefende op de jonge mannen in
de soos die anders levenslustig en ge
zellig van aard waren, is volstrekt niet
onmogelijk.
De scherpe Noordenwind dreef dichte
sneeuwbuien voor zich heen
„Zoolang die Noordsche kapelletjes
nog vliegen," sprak een der societeits-
leden, „blijft het een vervelende boel!"
„Vroolijk ons dan wat op door een
kersversche ui of verzin een grap," her
nam een ander.
„Maak maar 'n begin," zei weer de
eerste spreker, „dan zal ik eens probee-
ren of ik ook wat liegen kan."
„Als 't maar interessant is," merkte een
derde op, „want hier onder ons is 't
een suffe, saaie boel; de beelden uit 't
Panopticum zijn vroolijke pretmakers bij
ons vergeleken."
„Och," hernam Anton Binkers, een
der joviaalste jongelieden, die de twij
felachtige eer genoot de meeste beren
te hebben van alle andere clubleden
„och, er zou nog wel iets te bedenken
zijn."
„Weet jij dan iets?'
„Ik wel, en iets heel grappigs ook."
„Probeer maar niet geld van ons te
leenen," repliceerde een der jonge man
nen, op meer duidelijken dan heuschen
toon
„jou grappen kosten ons gewoonlijk
geld," liet hij er op volgen.
„Die paar centen, die jij mij geleend
heb, krijg je nog voor April terug," zei
Anton eenigszins geraakt.
„Maak je nu maar niet dik," hernam
hij, die Anton in zijn zwak getast had;
„vertel liever eens wat grappigs.
„Dat wil ik, maar eerst moeten jullie
allen op hand en mond beloven, dat je
alles stipt geheim zult houden."
„Wij zweren geheimhouding," klonk 't
rondom den spreker, terwijl ailen de
stoelen nieuwsgierig naderbij schoven.
„Luister dan!" begon Anton; „ik weet
een kostelooze Aprilgrap, waarmede wij
op zijn minst de halve stad zullen fop
pen. Wij laten een advertentie plaatsen
in de „Houtdaler Nieuwsbode," waarin
aangekondigd wordt, dat de wereldbe
roemde hardlooper Alexander Filippo,
hier den 1 April, precies 's-namiddags te
4 ure van zijne kunsten zal vertooncn op
bel marktplein
„Aangenomen! Mooi gevonaen
Bravo! klonk 't door de sociteitszaal.
,,'t Zou goed zijn om 'n stuk of twintig
groote biljetten te laten drukken en die
op de voornaamste punten van de stad,
vooral in de nabijheid van het markt
plein aan te plakken
„Alles goed en wel," sprak Antoon,
„maar je kent het veelzeggende liedje:
„wie zal dat betalen, zoete lieve Ger-
ritje
„Och, als wij dat onucr elkaar bekos
tigen, kan bet op zijn hoogst 'n kwartje
voor ieder van ons bedragen."
Allen verklaren zich bereid om hun
Bandeel in de onkosten te zullen betalen.
Men zou de advertentie den volgenden
dag aanbieden en tevens de biljetten
doen drukken.
Alles was dan voor den laatsten Maart
gereed, juist op den Marktdag, zoodat
de publiciteit dan algemeen genoeg ver
spreid kon geacht worden
Het binnentreden in de zaal van den be
diende van den societcitshouder maakte
aan de verdere dcliberatiën een einde.
^en gebruikte nog iets en toog toen
heen, na dc afspraak den volgenden dag
alles verder in orde ie zullen brengen.
Dit <t"" 1
den tijc'
Aan een uer uiu«ui.„ ncmavcn van
den ontwerper van hel plan, werd bij lo
ting de zorg voor de advertentie en de
aanplakbiljetten opgedragen.
Dit jonge mensch bad echter het onge
luk om in weinig gunstiger positie te
verkeeren wat den staat zijner geldmid
delen betrol dan Anton.
Hij schreef dus een briefje aan dien
vriend, met verzoek om het hem toege
wezen deel van hem te willen overne
men
Juist wilde Anton gevolg aan die op
dracht gaan geven toen hij bij 't verlaten
zijner woning den kleermaker Naaldman
tegen 't lijf liep.
De eerzame tailleur, gedachtig aan het
bekende „aanzien doet gedenken," en
die reeds zoo dikwerf met mooie praatjes
was afgescheept, verzuimde niet van de
gelegenheid gebruik te maken om zijn
hardnekkigen débiteur eens aan den pols
te voelen
„Ha," riep baas Naaldman uit: „dat
treft zoo mooi als ,'t maar kan; ik was
juist op weg naar u toe.
Er moet nu eens een eind aan komen
Je hebt zeker wel twintig malen be
loofd, om mij voor Maart tenminste iets
te zullen afbetalen Je hebt verzuimd aan
je belofte te voldoen. Als je nu voor 15
April niet minstens één vierde gedeelte
van mijne vordering voldoet stuur ik je
den deurwaarder op je dak of presenteer
mijn rekening in de „Houtdaler Nieuws
bode" te koop."
„Kom, kom, mijnheer Naaldman," repli
ceerde Anton; „zoo onmenschelijk zult u
toch niet zijn!"
„Onmenschelijk of niet, als je langer in
gebreke blijft aan je verplichtingen te
voldoen, zal ik weten, welken weg ik
heb te bewandelen."
Onderwijl de kleermaker hem dreigend
toeriep, verhelderde eensklaps Antons
voorhoofd.
Naar 't scheen was hem een reddende
gedachte ingevallen.
„Mijnheer Naaldman," sprak de jonge
man; „zie eens naar mijn overjas. Er zijn
nog in 't geheel drie knoopen aan; ook
de knoopsgaten dienen gerepareerd te
worden. Wees zoo goed dit karweitje nog
voor mij op te knappen. Ik zal in dien
tusschentijd trachten eenig geld bij el
kaar te krijgen om u een deel van uw re
kening te voldoen, en laat je zoolang de
overjas houden- i» rlan ook eenige
zekerheid
't Scheen 01 01 oaas met dit voorstel
ecnigermate genoegen nam.
Gedachtig aan 't spreekwoord: „beter
een half ei dan een leege dop," zei hij:
„nu, goed! ik neem genoegen met je voor
stel; geef de jas maar hier!"
„Maar ik kan mij toch niet op straat
van mijn overjas ontdoen."
„Daar is iets op te vinden; loop maar
even een paar straatjes mee om, dan zijn
wij aan mijn woning. Wal u op straat be
zwaarlijk valt, kan daar gemakkelijk ge
schieden," voegde de kleermaker, zijn of
fer toe, wel wetende, dat de jas hem an
ders vooreerst niet gebracht zou worden,
als hij nu den jongen man Hel gaan.
Anton zag zich genoopt „bonne mine
a mauvais jeu" te maken, en volgde zijn
hardnekkigen schuldeischer op den voet.
Weinige minuten later had de jonge man
gelegenheid om te iilosofeeren over het
onaangename van een wandeling tn
Maart, zonder overjas.
Met haastige schreden stapte hij voort
naar de drukkerij van „De Houtdaler
Nieuwsbode."
Spoedig had hij een onderhoud onder
vier oognn met den uitgever.
Hij kreeg onbeperkt crediet.
Den volgenden dag kondigde het stads-
orgaan met vette letters aan dat op den
len April a.s. de wereldberoemde hard
looper Alexander Filippo precies te 4
uren zou beginnen om twintiginaleii ach
tereen het marktplein rond te loopen.
Tevens las men dezelfde aankondiging
met nog grootere letters op reusachtige,
gekleurde biljetten, die overal door dc
stad, en vooral in de nabijheid van het
marktplein aangeplakt waren.
Dit marktplein was vrijwel regelmatig
vierkant en besloeg een oppervlakte van
duizend vierkante meters.
Onderwijl Anton zich met den druk
ker onderhield, was Naaldman al op de
snijderstafel gesprongen om 't karweitje
op te knappen.
Er was wel zooveel haast niet bij, doch
't werk was schaars en daarbij dacht dc
tailleur: „af is ai!'
Terwijl de kleermaker onwillekeurig
zijn hand in een der zijzakken van het
kleedingstuk stak. voelde hij een stukie
papier.
Spoedig was 't uit elkaar gevouwen en
bleek het een blief te zijn van dezen in
houd: „Amice! Ofschoon in de club mij
is opgedragen voor de zorg der adver
tentie en biljetten, in zake den hardloo
per, de noodige maatregelen te beramen,
Is mij dit niet wel mogelijTc, om de een
voudige reden, dat ik bij den drukker al
even weinig crediet heb als bij eenen
anderen leverancier.
Naar ik meen, staat gij bij den uitgever
van de Houtdaler Nieuwsbode niet in 't
krijt, derhalve zoudt ge mij 't genoegen
kunnen doen, u met dit deel der werk
zaamheden te belasten.
Voldoe s.v.p. aan mijn verlangen en
zorg voor de advertentie en de biljetten.
De door u ontworpen Aprilsgrap mag
niet mislukken. Indien 't weer wat mee
werkt, zullen ongetwijfeld duizenden te
vergeefs staan te wachten op den hard
looper, die niet verschijnt.
Veel succes van de grap. Groetend,
t. t.
Karei Kaufer,
„Hé, dacht Naaldman: „de jongelui
schijnen een grap op 't oog te hebben, wij
willen afwachten en zwijgen."
Terwijl hij dit halfluid mompelde, stak
hij 't gevonden briefje in zijn vestzak.
Toen de kleermaker de stedelijke cou
rant in heinde kreeg en de advertentie
las, was hij natuurlijk terstond op de
hoogte der geheele historie Toch nam hij
zich voor nog niets te laten blijken, maar
op den len April op den bepaalden tijd
even kalm naar 't marktplein te gaan, als
tal van anderen.
De biljetten trokken wel de aandacht,
in-de stad werd over bijna niemand an
ders gesproken, dan over den hardloo
per, wiens naam, zonderling genoeg, nie
mand zich herinneren kon, ooit vroeger
te hebben gelezen
De eerste van grasmaand verscheen,
en wel met zonneglans en licht.
Duizenden nieuwsgierigen, zoowel uit
de stad als uit Houtral's omstreken, be
wogen zich in de nabijheid van het
marktplein.
Niemand had zeits het flauw begrip cf
vermoeden, dat hij de dupe van een
Aprilgrap zou zijn.
Een slechts wist er alles van, n.l. de
leuke kleermaker
Ook de clubleden bewogen zich tus-
schen de wachtende menigte in.
Om geen argwaan te wekken, hadden
de jongelieden de afspraak gemaakt niet
bij elkander te gaan staan, maar in groep
jes van twee en drie verdeeld, rond te
wandelen
Anton stond vlak bij het hek, dat het
plein omgaf, met den vriend naast zich,
voor wien hij de zorg der biljetten enz.
had overgenomen.
De ontwerper van de grap was niet
weinig verheugd dat het weer zooveel
zachter was geworden en de behoefte aan
een overjas niet zoo voelbaar maakte als
voor een paar dagen.
Hij verlustigde zich in zijn aanvanke
lijk succes.
't Was inmiddels vier uur geworden,
en nog altijd verscheen er niemand, die
naar een hardlooper geleek.
De menigte werd ongeduldig en begon
te mopperen.
Allengs werd de ontevredenheid door
krasser uitdrukkingen kenbaar gemaakt.
Anton, met zijn confraters, hadden in-
tusschen dol veel schik om het welgeluk-
ken van de grap.
Toen het kwartier over vieren gewor
den was, trad de kleermaker Naaldman
vooruit en drong in Anton's onmiddel
lijke nabijheid door.
„Zou 't niet haast tijd worden om te
beginnen?" vroeg Naaldman fluisterend.
„Waarmee?" klonk Anton's weder
vraag.
„Wel niet 't karaloopenl"
„Maar wat gaat mij dat aan?"
„Je hebt een mooie grap verzonnen;
maar ik duld niet, dat het publiek op die
wijze gefopt wordt."
„Ik begrijp je niet."
„Dan dien ik wel wal duidelijker te
spreken: gij met andere clubleden hebt
die grap van den hardlooper uitgedacht."
„Je raaskalt!"
„Best mogelijk; maar laat ik je nog
even dit zeggen; vergeet nooit om de
briefjes uit je zakken te nemen, als je
een jas in reparatie geeft."
Anton verbleekte.
Het gemompel der gefopte toeschou
wers werd dreigend, en 't was te voor
zien, dat 't slecht met hem zou afloopen,
als 't publiek er achter kwam, wie 't zoo
bij den ueus had gehad.
Zoodra 't fluisterend gesprek tusschen
Naaldman en Anton was begonnen, had
de metgezel van den kantoorbediende
een goed heenkomen weten te vinden.
Ook de jonge man zelf zou gaarne zijn
weggevlucht, doch dc kleermaker raadde
zijn bedoelingen en hield hern goed in 't
oog
4608011.' zei Anton: „wat weet ik van
briefjes?"
,,!k des te meer," was het antwoord;
„luister maar evenl"
Bij dfe woorden had Naaldman het on
gelukkige geschrift te voorschijn gehaald-
Hij las: „De door li ontworpen April
grap mag niet mislukken."
„Verraad mij niet, Naaldmanl" zuchtte
de jonge man, overtuigd als hij was, dat
langer ontkennen niets meer zou kunnen
uitwerken.
,,'k Zal niets zeggen," hernam de on-
verwurmbare kleermaker; „maar geloo-
pen worden zal er."
„Door wien?"
„Wel door u zelf, als er geen andere
hardlooper bij de hand is."
„Maar man, wees toch verstandig!"
„Dat ben ik; maar loopen. zal je."
„Baas Naaldman. laat mij door; ik moet
naar huis!"
„Straks als je werk af is; eerder laat
ik je niet gaan!"
Intusschen lieten zich uit de menigte
ontevreden stemmen hooren, die weinig
goeds voorspelden.
„Ze moesten hem ophangen!" roepen
sommigen.
„Als wij den kerel hadden, die ons zoo
bedrogen heeft verscheurden wij hem."
Zoo getuigde weer een andere geest
onder de ontevredenen
„Zal je loopen of moet ik verklappen?"
vroeg de kleermaker weer.
„Mensch, wees toch verstandig,"
smeekte de jonge man in dc uiterste ver
twijfeling; „zeg niets, anders vermoorden
zij mij!"
„Als je niet loopt, vertel ik alles; ik
zal nooit gedoogen. dat zooveel menschen
door jou en je lieve kameraden voor den
mal worden gehouden
„Naaldman, laat mij gaan, en ik be
zweer je, dat ik je morgen je rekening
zal betalen
„Dat heb je al zoo vaak beloofd, maar
nu laat ik mij met geen praatjes meer
afschepen; ik zal zelf wel zorgen, dat ik
betaald krijg, wat ik van ie te vorderen
heb.
Anton wist niet, wat hij hierop zeggen
zou. 't Koude zweet parelde hem op 't
voorhoofd.
„Kom, 't publiek is ongeduldig; 't is
half vijf; zal je loopen, ja of neen?" Nog
altijd stond dc jonge man besluiteloos.
Eensklaps stak Naaldman zijn arm door
dien van Anton en hield met stentorstem
deze oratie
„Geachte burgers van Houtdal en om
streken. Fk heb de eer u hier de lang
verbeide hardlooper Alexander Filippo
voor te stellen.
Hij heeft uw geduld tang op de prpef
gesteld, doch dit werd veroorzaakt, door
dien hij op de komst van het edelacht
baar hoofd dezer gemeente wachtte.
Eerst zoocven vernam hij, dat onze ge
achte burgemeester uit de stad is.
Nu zal bij terstond zijn kunst aan U
vertoonen
Volgens het programma, zai monsieur
Fiiippo twingmalen rondom het markt
plein draven
Nu wendde hij zich tot den pseudo-
hardlooper en zei „Reik mij maar even
je hoed, jas, en vast aan. en laat zien
wat je kunt 't Publiek mag geen sec«»>
de langer wachten
Anton, eerst voornemens zich dod
de vlucht te redden, had zich werktuige
lijk jas en vest laten uittrekken.
Toen nam de onverbiddelijke tailleur
hem den hoed van 't hoofd en duwde
Anton op het plein.
't Publiek was eenigszins ontstemd,
dat de man zoo in gewoon costuum zijn
kunsten zou vertoonen.
Dit streed tegen de gebruiken der
meest gerenommeerde hardloopers.
Besluiteloos stond de jonge man op het
marktplein, met de lippen spijtig op el
kaar geklemd.
„Begin je haast," riep een straatjongen.
Mot je soms eerst gesmeerd wor
den? klonk liet van 'n anderen bengel,
terwijl hij een sinaasappelschil wierp naar
den hardlooper tegen wil en dank.
Hoeveel strijd het Anton ook kostte,
hij zag maar al tc duidelijk, dat hij zich
in het onvermijdelijke had te schikken.
Daarop begon hij eerst op een drafje
en toen barder het marktplein rond tc
draven.
Dc weinigen, die hem kenden, gaap
ten hem in de uiterste verbazing aan,
terwijl zij, die hem niet kenden, den
hardlooper aanmoedigden, door te roe
pen: „harder, harder!" oi „houd je goed!
Vooruit maar," enz.
Zeven malen was dc jonge man, die
bijna van ergernis en woede stikte, hel
marktplein rondgehold
Naaldman, die onderwijl dc kleeding-
stukken van zijn slachtoffer aan een
kennis in bewaring had gegeven, ging met
Ant.n's hoed bij de menigte rond, terwijl
hij sprak: „wees nu eens niet karig, da-
nies en heeren. '1 Is voor iemand, die
niet eens in staat is zijn overjas, die bij
den kleermaker in reparatie is, te beta-